Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge 2011

De raad van de gemeente Halderberge;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 9 november 2010;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet

B E S L U I T :

Vast te stellen de “Verordening Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge 2011”

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon behorend;

  • b.

    algemene voorziening: een voorziening waarvan direct gebruik gemaakt kan worden met een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt aan de belanghebbende;

  • c.

    belanghebbende: een persoon met een verstandelijke, geestelijke of lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem;

  • d.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge;

  • e.

    eigen bijdrage: een door het Centraal Administratiekantoor (CAK) vast te stellen bijdrage, die bij een individuele voorziening in natura of van een persoonsgebonden budget betaald moet worden. De “Beleidsregels Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge”, zijn hierbij van toepassing;

  • f.

    eigen aandeel: een door de gemeente vast te stellen aandeel dat bij een woonvoorziening, in de vorm van een financiële bijdrage betaald moet worden. De “Beleidsregels Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge”, zijn hierbij van toepassing;

  • g.

    financiële bijdrage: een bijdrage in de kosten van een voorziening die wordt afgestemd op het inkomen;

  • h.

    gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, bestemd en noodzakelijk om de woning van de belanghebbende vanaf de toegang tot de woning te bereiken;

  • i.

    hulp bij het huishouden: een voorziening ter ondersteuning op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een belanghebbende of de leefeenheid waartoe een belanghebbende behoort;

  • j.

    individuele voorziening: een voorziening die wordt verstrekt indien een algemene voorziening geen passende oplossing biedt;

  • k.

    inkomen: het inkomen zoals bedoeld in de “Beleidsregels Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge”;

  • l.

    inkomensgrenzen: grenzen waarboven geen voorzieningen worden verstrekt. Deze grenzen worden vastgesteld in de “Beleidsregels Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge”.

  • m.

    ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;

  • n.

    maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, zoals: het voeren van een huishouden; het lokaal verplaatsen per vervoermiddel; het ontmoeten van andere mensen om op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan;

  • o.

    mantelzorg: Hieronder wordt langdurige zorg verstaan die niet vanuit een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een belanghebbende maar door personen uit zijn directe omgeving.

  • p.

    mantelzorger: een persoon die mantelzorg, als bedoeld in artikel 1 onderdeel b van de wet verricht;

  • q.

    meerkosten: kosten die uitgaan boven de voor belanghebbende als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van de voorziening;

  • r.

    PGB: Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee individuele voorzieningen aangeschaft kunnen worden;

  • s.

    rolstoelvoorziening: voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen;

  • t.

    standplaats: een kavel binnen de gemeente Halderberge, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

  • u.

    vervoersvoorziening: voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich te verplaatsen per vervoermiddel;

  • v.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • w.

    woning: een woning, waaronder tevens wordt verstaan een woonwagen of een woonschip, voor permanente bewoning bestemd en geschikt, en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld;

  • x.

    woonplaats: woonplaats als bedoeld in artikel 10 lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

  • y.

    woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak uitsluitend bestemd is tot dag- en nachtverblijf van een of meer personen;

  • z.

    woonvoorziening: voorziening die de belanghebbende in staat stelt tot het normale gebruik van de woning;

  • aa.

    woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

  • bb.

    WVG: Wet voorzieningen gehandicapten;

  • cc.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken

Artikel 1.2 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Een voorziening kan alleen worden toegekend indien de belanghebbende als gevolg van een verstandelijke, lichamelijke of geestelijke beperking, dan wel chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem, niet voldoende in staat is om:

    • a.

      een huishouden te voeren;

    • b.

      zich te verplaatsen in en om de woning;

    • c.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel zodat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen;

    • d.

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan.

  • 2. Een voorziening kan aan een mantelzorger alleen worden toegekend indien deze als gevolg van het verlenen van mantelzorg niet in staat is om een huishouden te voeren.

  • 3. Een voorziening kan worden toegekend indien:

    • a.

      de voorziening langdurig noodzakelijk is met uitzondering van artikel 3.2;

    • b.

      de voorziening, die als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      de belanghebbende of mantelzorger die aanspraak maakt op de voorziening, in de gemeente Halderberge woonplaats heeft.

  • 4. Een voorziening wordt geweigerd indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen die bij of krachtens de wet gesteld zijn;

    • b.

      het een voorliggende voorziening zoals bedoeld in artikel 2 van de wet betreft;

    • c.

      de voorziening algemeen gebruikelijk is;

    • d.

      de afschrijvingsduur van de voorziening die wordt aangevraagd en is toegekend op grond van de WVG of van de wet nog niet is verstreken. Uitzonderingen hierop zijn:

      • o

        wanneer de voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de belanghebbende of mantelzorger zijn toe te rekenen;

      • o

        wanneer de voorziening als gevolg van veranderingen in de verstandelijke, lichamelijke of geestelijke beperking, dan wel het chronisch psychische probleem of psychosociale probleem, vervangen moet worden.

    • e.

      een voorziening niet noodzakelijk is omdat redelijkerwijs medewerking aan een alternatieve oplossing voor het probleem mogelijk is;

    • f.

      hulp bij het huishouden niet noodzakelijk is omdat redelijkerwijs gebruikelijke zorg mogelijk is volgens het protocol “Gebruikelijke Zorg”;

    • g.

      de kosten voor de gevraagde voorziening voor de datum van het besluit van die aanvraag zijn gemaakt, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten;

    • h.

      het verzamelinkomen over het betreffende jaar hoger is dan is vastgesteld door het college in de “Beleidsregels Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge”.

  • 5. Een pgb wordt geweigerd indien de belanghebbende of mantelzorger zich niet gehouden heeft aan de opgelegde verplichtingen.

  • 6. Indien de voorziening of een deel daarvan als algemeen gebruikelijk aangemerkt kan worden dan komt dat deel van de voorziening niet voor vergoeding in aanmerking.

Hoofdstuk 2 Vorm van de voorziening

Artikel 2.1 Voorziening in natura

Een voorziening in natura kan worden verleend:

  • a.

    in eigendom;

  • b.

    in bruikleen; of

  • c.

    als persoonlijke dienstverlening.

De belanghebbende is gehouden de voorwaarden in acht te nemen die gelden op grond van de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst die gesloten is tussen de leverancier en de belanghebbende, respectievelijk de gemeente en de belanghebbende.

Artikel 2.2 Persoonsgebonden budget (pgb)

  • a. Een pgb wordt alleen verstrekt voor individuele voorzieningen;

  • b. De omvang van het pgb is vastgelegd in de “Beleidsregels Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge”;

  • c. Het bruto pgb voor individuele voorzieningen bedraagt maximaal de tegenwaarde van de goedkoopst compenserend te verstrekken betreffende voorziening in natura;

  • d. Het bruto pgb voor hulp bij het huishouden wordt berekend naar een bedrag per uur of per half uur en naar het aantal uren waarin de hulp bij het huishouden in de budgetperiode nodig is;

  • e. Over het pgb wordt door het CAK de eigen bijdrage berekend en geïnd;

  • f. Het netto pgb bedraagt het verschil tussen het bruto pgb en de eigen bijdrage;

  • g. Er wordt steekproefsgewijs nagegaan of het pgb is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. Het college stelt in de “Beleidsregels Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge” de wijze waarop vast.

Artikel 2.3 Financiële bijdrage

Een financiële bijdrage wordt alleen verstrekt voor individuele voorzieningen en wordt afgestemd op het inkomen.

Artikel 2.4 Toekenningsperiode

Voorzieningen die niet incidenteel zijn, worden verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een financiële tegemoetkoming is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de aanvraag is gedaan.

Artikel 2.5 Eigen bijdrage

Een eigen bijdrage kan worden gevraagd voor alle voorzieningen aan belanghebbenden van 18 jaar en ouder.

Artikel 2.6 Eigen aandeel

  • a. Een eigen aandeel kan worden gevraagd voor woonvoorzieningen die in de vorm van een financiële bijdrage worden verstrekt aan belanghebbenden van 18 jaar en ouder.

  • b. Er wordt geen eigen aandeel gevraagd indien artikel 2.5 van deze verordening wordt toegepast.

Artikel 2.7 Door het college vast te stellen in beleidsregels.

  • a.

    de omvang van de eigen bijdrage;

  • b.

    de omvang van het eigen aandeel;

  • c.

    de hoogte van de financiële bijdrage;

  • d.

    de inkomensgrenzen;

  • e.

    de hoogte van het algemeen gebruikelijk deel van een voorziening;

  • f.

    de indexering.

Het college kan ook aanvullende beleidsregels vaststellen.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Vorm hulp bij het huishouden

De hulp bij het huishouden wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, als algemene hulp bij het huishouden, in natura of in de vorm van een pgb verleend.

Artikel 3.2 Geen langdurige noodzaak

In afwijking van artikel 1.2 lid 3 onderdeel a kan hulp bij het huishouden verstrekt worden bij kortdurende noodzaak.

Artikel 3.3 Weigeringsgronden

Hulp bij het huishouden wordt geweigerd indien:

  • a.

    deze extra moet worden ingezet omdat de woning groter is dan een woning in de sociale woningbouw;

  • b.

    de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

  • c.

    de belanghebbende of mantelzorger deel uitmaakt van een leefeenheid waar een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten volgens het protocol Gebruikelijke Zorg.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Typen woonvoorziening

Het college kan een voorziening verstrekken:

  • a.

    voor verhuizing en inrichting;

  • b.

    van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning;

  • c.

    van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard in of aan een woning;

  • d.

    t.b.v een uitraasruimte;

  • e.

    voor onderhoud, keuring en reparatie van een liftinstallatie in een woning;

  • f.

    voor tijdelijke huisvesting;

  • g.

    voor huurderving.

Artikel 4.2 Kring rechthebbenden

  • 1. Een voorziening genoemd in artikel 4.1 kan slechts worden verleend ten behoeve van een belanghebbende die ondersteuningsbehoevend is en wordt, behoudens het bepaalde in lid 2 en de artikelen 4.10, 4.14 lid 2 en 4.15, verleend aan de belanghebbende die ondersteuningsbehoevend is.

  • 2. Indien de belanghebbende niet de eigenaar is van de woning wordt een voorziening genoemd in artikel 4.1 onderdeel b, in afwijking van lid 1, verleend aan de eigenaar van de woning waarin de belanghebbende verblijft.

Artikel 4.3 Vorm woonvoorziening

  • 1. De voorzieningen genoemd in artikel 4.1 onderdeel a, b, e, f en g worden in de vorm van een financiële bijdrage verleend.

  • 2. De voorzieningen genoemd in artikel 4.1 onderdeel c en d worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een pgb verleend.

Artikel 4.4 Meerkosten

De eventuele meerkosten van de algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals genoemd in artikel 4.1 onderdeel c, komen voor een financiële bijdrage in aanmerking.

Artikel 4.5 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

  • 1. Nadat het college een voorlopige beschikking heeft afgegeven, verklaart de woningeigenaar na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening genoemd in artikel 4.1 onder b, uiterlijk binnen 12 maanden dat de bedoelde werkzaamheden zijn gerealiseerd;

  • 2. Bij de gereedmelding als bedoeld in lid 1 worden alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden bijgevoegd en verklaard dat is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend. Deze gereed melding is tevens een verzoek om definitieve vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

Artikel 4.6 Afschrijving van woningaanpassingen

  • 1. De woningeigenaar die een voorziening genoemd in artikel 4.1 onderdeel b heeft ontvangen en die binnen een periode van 5 jaar na de datum van de gereed melding de woning verkoopt, is verplicht de gemeente een deel van de voorziening terug te betalen, indien door het treffen van de voorziening een meerwaarde is ontstaan die meer bedraagt dan het bedrag dat door het college wordt vastgesteld. (€ 10.000 (per 1 januari 2010)). De meerwaarde minus (€ 10.000 per 1 januari 2010) wordt met 20 procent per jaar terug betaald. De terugbetaling kan niet meer bedragen dan de voorziening heeft gekost.

  • 2. De woningeigenaar als bedoeld in lid 1 is verplicht om binnen een maand na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

Artikel 4.7 Beperkingen en weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een voorziening genoemd in artikel 4.1 indien:

    • a.

      de beperking of het probleem voortvloeit uit de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw;

    • c.

      er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van woning;

    • d.

      de aanvraag verband houdt met een verhuizing vanuit een woning waarin en waaromheen de belanghebbende in staat is zich te verplaatsen, tenzij er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat;

    • e.

      de aanvraag verband houdt met een verhuizing naar een andere woning of acceptatie van een andere woning voordat het college een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor die verhuizing of die acceptatie;

    • f.

      de aanvraag verband houdt met een verhuizing van de belanghebbende naar een voor hem op dat moment ongeschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;

    • g.

      de aanvraag verband houdt met een verhuizing van de belanghebbende naar een woning die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • h.

      de aanvraag verband houdt met een verhuizing van de belanghebbende naar een AWBZ-instelling;

    • i.

      de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

    • j.

      de kosten van de voorziening gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 46.000 inclusief btw tenzij weigering van die voorziening zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard;

  • 2. Indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, wordt alleen een woonvoorziening verstrekt ten aanzien van de meerkosten als gevolg van de ondervonden beperkingen. De algemeen gebruikelijke kosten van een verhuizing komen in deze situatie niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 4.8 Primaat van verhuizing

Het primaat van de verhuizing geldt ten aanzien van de volgende woonvoorzieningen:

  • a.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • b.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening.

Indien vaststaat dat een aanpassing noodzakelijk is, wordt eerst beoordeeld of verhuizing naar een reeds geschikte aangepaste woning, of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een oplossing is.

Bij de keuze tussen verhuizen of aanpassen van de huidige woning, worden de volgende belangen meegewogen:

  • o

    sociale omstandigheden van belanghebbende (bijv. mantelzorg);

  • o

    snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd;

  • o

    woonlasten en financiële draagkracht;

  • o

    vergelijking aanpassingskosten versus nieuwe woonruimte;

  • o

    mogelijke gebruiksduur van de aanpassing;

  • o

    medische prognose.

Artikel 4.9 Losse woonunit

Een losse woonunit kan tijdelijk worden ingezet indien dit de goedkoopste compenserende oplossing is ingeval er een snelle adequate oplossing moet komen, bijvoorbeeld voor een belanghebbende met een snel progressief ziektebeeld.

Een losse woonunit moet binnen het bestemmingsplan passen.

Artikel 4.10 Rangorde

De verlening van de voorziening genoemd in artikel 4.1 onderdeel a, zo nodig in combinatie met andere in artikel 4.1 genoemde voorzieningen, heeft voorrang indien deze voorziening of deze combinatie de goedkoopste compenserende oplossing is.

Artikel 4.11 Bezoekbaar maken woning

  • 1. Onder het bezoekbaar maken van een woning wordt verstaan dat de belanghebbende, de woonkamer en een toilet van die woning kan bereiken en gebruiken. Er wordt geen voorziening verstrekt voor het logeerbaar maken van een woning.

  • 2. De voorziening genoemd in lid 1 kan het bedrag zoals vermeld in de “Beleidsregels Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge” niet te boven gaan.

Artikel 4.12 Extra voorwaarden bij bewoning woonwagen

Indien de belanghebbende een woonwagen bewoont, kan het college een voorziening genoemd in artikel 4.1 slechts verlenen, indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt.

Artikel 4.13 Extra voorwaarden bij bewoning woonschip

Indien de belanghebbende een woonschip bewoont, kan het college een voorziening genoemd in artikel 4.1 slechts verlenen, indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 4.14 Voorziening voor verhuizing en inrichting (artikel 4.1 onderdeel a)

  • 1. Het college kan deze voorziening verlenen aan een belanghebbende.

  • 2. In afwijking van artikel 4.2 lid 1, kan het college deze voorziening verlenen aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een belanghebbende de woning ontruimt.

Artikel 4.15 Voorziening voor tijdelijke huisvesting (artikel 4.1 onderdeel f)

  • 1. Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden deze voorziening verlenen indien:

    • a.

      een belanghebbende in verband met aanpassing van zijn huidige of een nog te betrekken woning heeft voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting; en

    • b.

      de kosten voor deze huisvesting noodzakelijk zijn.

  • 2. De voorziening per maand kan het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onderdeel a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.16 Voorziening voor huurderving (artikel 4.1 onderdeel g)

  • 1. In afwijking van artikel 4.2 lid 1, kan het college voor de duur van maximaal zes maanden deze voorziening verlenen aan de eigenaar van een woning die deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een belanghebbende stelt.

  • 2. De voorziening per maand kan het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onderdeel a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.17 Onderhoud, keuring en reparatie (artikel 4.1 onderdeel e)

Het college verleent deze voorziening indien de liftinstallatie in het kader van de Wmo, de WVG dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend.

Artikel 4.18 Gemeenschappelijke ruimte

In afwijking van artikel 4.1 kan een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een gemeenschappelijke ruimte verleend worden voor zover het gaat om automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen.

Hoofdstuk 5 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 5.1 Typen rolstoelvoorziening

De door het college te verlenen rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een (kinder)rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

  • c.

    accessoires;

  • d.

    een training voor het gebruik van een elektrische rolstoel;

  • e.

    een sportrolstoel voor recreatieve sportbeoefening.

Artikel 5.2 Kring rechthebbenden

  • 1. De voorzieningen genoemd in artikel 5.1 onderdeel b en onderdeel c kunnen worden verleend aan een belanghebbende die beperkingen of problemen heeft bij het dagelijks liggend of zittend verplaatsen in en om de woning.

  • 2. Een voorziening genoemd in artikel 5.1 onderdeel d kan worden verleend aan een belanghebbende die onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen.

  • 3. Een voorziening genoemd in artikel 5.1 onderdeel e kan worden verleend aan een persoon die zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 5.3 Vorm rolstoelvoorzieningen

De voorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid b t/m d worden in natura of in de vorm van een pgb verleend.

De voorziening genoemd in artikel 5.1 lid e wordt alleen in de vorm van een pgb verleend.

Hoofdstuk 6 Vervoersvoorzieningen

Artikel 6.1 Typen vervoersvoorziening

De door het college te verlenen vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening in de vorm van een collectief vervoerssysteem;

  • b.

    een financiële bijdrage in vervoer per eigen auto;

  • c.

    een financiële bijdrage in vervoer per (rolstoel)taxi;

  • d.

    een financiële bijdrage in een aanpassing van een eigen auto;

  • e.

    een individuele vervoersvoorziening zoals een: scootmobiel, speciaal uitgevoerde fiets, duo-fiets;

  • f.

    een gesloten buitenwagen;

  • g.

    een training voor het gebruik van een scootmobiel of gesloten buitenwagen.

Artikel 6.2 Kring rechthebbenden

  • 1. De voorzieningen genoemd in artikel 6.1 kunnen worden verleend aan een belanghebbende die door zijn beperking of probleem niet in staat is om in zijn directe woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag.

  • 2. De voorzieningen genoemd in artikel 6.1 kunnen worden verleend aan een belanghebbende die bij gebrek aan de mogelijkheid om bezoeken buiten de directe woon- en leefomgeving af te leggen in een staat van sociaal isolement of vervreemding geraakt.

Artikel 6.3 Vorm vervoersvoorziening

  • 1. De voorziening genoemd in artikel 6.1 onderdeel a wordt met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet in natura verleend.

  • 2. De voorzieningen genoemd in artikel 6.1 onderdelen e en g worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een pgb verleend.

Artikel 6.4 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1. Een belanghebbende kan voor een voorziening genoemd in artikel 6.1 onderdeel a in aanmerking komen, indien hij maximaal 800 meter kan lopen en daardoor niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken.

  • 2. De verlening van de voorziening genoemd in artikel 6.1 onderdeel a heeft voorrang.

  • 3. Een belanghebbende kan voor een (aanvullende) voorziening in aanmerking komen indien hij maximaal 100 meter kan lopen.

  • 4. Bij de verlening van de voorzieningen genoemd in artikel 6.1 onderdelen a tot en met g kan rekening worden gehouden met:

    • a.

      de individuele vervoersbehoefte van de belanghebbende;

    • b.

      de mate waarin de voorziening genoemd in artikel 6.1 onderdeel a in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien; en

    • c.

      de mate waarin de vervoersbehoeften van echtgenoten of ouders en kind(eren) samenvallen.

  • 5. Bij een inkomen boven de gestelde inkomensgrens in de “Beleidsregels Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge” worden de voorzieningen in artikel 6.1 onderdeel a t/m g niet verstrekt.

  • 6. Een belanghebbende kan voor een voorziening genoemd in artikel 6.1 onderdeel g in aanmerking komen, indien hij zonder deze voorziening onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening verleende scootmobiel of gesloten buitenwagen.

Artikel 6.5 Hoogte financiële bijdrage

Bij de verlening van de voorzieningen genoemd in artikel 6.1 onderdeel b en c, in de vorm van een financiële bijdrage, wordt deze berekend naar behoefte van de belanghebbende tot een maximaal aantal kilometers per jaar van 2.000.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Aanvraagprocedure

  • 1. Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend bij de gemeente.

  • 2. Belanghebbende dient een geldig identiteitsbewijs te overleggen.

Artikel 7.2 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de belanghebbende laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de belanghebbende of mantelzorger.

Hoofdstuk 8 Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college

Artikel 8.1 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de belanghebbende of de mantelzorger:

    • a.

      op te roepen om persoonlijk aanvullende informatie te verstrekken;

    • b.

      door een of meerdere daartoe aangewezen deskundigen om nadere informatie te vragen en/of te onderzoeken.

  • 2. Het college kan een daartoe door hem aangewezen adviesinstantie in voorkomende gevallen om advies vragen.

  • 3. Een belanghebbende of mantelzorger is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening.

Artikel 8.2 De hoogte van het persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het pgb voor hulp bij het huishouden moet toereikend zijn om het minimumloon te kunnen betalen zodra er sprake is van een arbeidsrelatie.

  • 2. De hoogte van het pgb voor andere voorzieningen is maximaal de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening in natura. Het pgb moet de belanghebbende in staat stellen een voorziening in te kopen die vergelijkbaar is met de voorziening die door het college aan belanghebbende in natura verstrekt zou worden.

  • 3. Het netto aan de budgethouder te verlenen pgb is gelijk aan het bruto pgb, verminderd met de eigen bijdrage.

Artikel 8.3 Budgetperiode

De budgetperiode start op de dag waarop de budgethouder op de voorziening is aangewezen, maar niet eerder dan de dag waarop de aanvraag is ingediend, en loopt gedurende de geïndiceerde periode.

Artikel 8.4 Verplichtingen bij verlening van een pgb

  • 1. Bij de verlening van een pgb worden de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      het pgb wordt uitsluitend gebruikt voor betaling van de voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

    • b.

      de voorziening die wordt ingekocht is een adequate voorziening en kwalitatief verantwoord;

    • c.

      de budgethouder bewaart de rekeningen en betalingsbewijzen gedurende 24 maanden nadat de voorziening is verleend en stelt deze, desgevraagd, ter beschikking van het college;

    • d.

      indien het een pgb betreft voor hulp bij het huishouden sluit de budgethouder een schriftelijke overeenkomst met de persoon of instantie bij wie hij de hulp bij het huishouden wordt afgenomen. In deze overeenkomst worden afspraken opgenomen over de verplichtingen met betrekking tot de declaraties die vastgesteld zijn in de “Beleidsregels Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge”.

  • 2. Het college controleert pgb-en steekproefsgewijs met een minimum van 10% per kalenderjaar.

Artikel 8.5 Beschikking

De beschikking van verlening van een voorziening of een PGB bevat alle gegevens die van toepassing zijn.

Artikel 8.6 Wijzigingen in de situatie

De belanghebbende aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verleend of zijn erven, is/zijn verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 8.7 Heronderzoek

Het college is bevoegd regelmatig een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens.

Artikel 8.8 Intrekking en beëindiging

  • 1. Het college trekt een besluit genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk in, indien:

    • a.

      niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld in de wet;

    • b.

      blijkt dat op grond van onjuiste beschikbaar gestelde gegevens een andere beslissing zou zijn genomen, terwijl de belanghebbende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat bedoelde gegevens onjuist en of onvolledig waren;

    • c.

      blijkt dat de door het college noodzakelijk bevonden gegevens niet of niet volledig worden verstrekt;

    • d.

      blijkt dat het pgb niet of niet volledig is besteed aan het doel waarvoor het is toegekend of als geen volledige verantwoording van het pgb heeft plaatsgevonden;

    • e.

      het besluit tot verlening van een voorziening of pgb wordt ingetrokken of gewijzigd met ingang van de datum waarop de wijziging plaatsvond;

    • f.

      het besluit tot verlening van een voorziening of pgb wordt ingetrokken of gewijzigd met ingang van de datum waarop de belanghebbende schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op de voorziening.

  • 2. Bij overlijden van de belanghebbende eindigt:

    • a.

      de hulp bij het huishouden op de eerste dag van de nieuwe 4-wekelijkse periode volgend op de periode waarin belanghebbende overleed, tenzij dit leidt tot een onbillijke situatie;

    • b.

      de verstrekking van de voorzieningen anders dan hulp bij het huishouden, uiterlijk 1 week na het overlijden van de belanghebbende.

Artikel 8.9 Terugvordering

Het college vordert de op grond van deze verordening verleende voorziening van de belanghebbende of mantelzorger in ieder geval terug indien het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 8.8 is ingetrokken en voor zover na de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken.

Hoofdstuk 9 Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 9.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende, mantelzorger of de woningeigenaar afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Voorafgaand aan toepassing van lid 1 kan het college advies vragen.

Artikel 9.2 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van de Wmo betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 9.3 Overgangsrecht

  • 1. Op aanvragen die ontvangen zijn vóór de inwerkingtreding van deze verordening wordt beslist met toepassing van de verordening, zoals deze tot 1 januari 2011 luidde, tenzij toepassing van die verordening tot onbillijkheden zou leiden.

  • 2. Ten aanzien van bezwaarschriften die betrekking hebben op aanvragen die ontvangen zijn vóór de inwerkingtreding van deze verordening wordt beslist met toepassing van de verordening, zoals deze tot 1 januari 2011 luidde, tenzij toepassing van die verordening tot onbillijkheden zou leiden.

Artikel 9.4 Inwerkingtreding en Citeertitel

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Halderberge 2011;

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011;

  • 3.

    Met ingang van 1 januari 2011 komt de vigerende Verordening Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge 2008” te vervallen.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad

van de gemeente Halderberge d.d. 9 december 2010,

de griffier, de voorzitter,

A.Koenen P. Neeb