Regeling vervallen per 01-01-2015

Toeslagenverordening WWB 2013 gemeente Harderwijk

Geldend van 10-10-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2013

Intitulé

Toeslagenverordening WWB 2013 gemeente Harderwijk

De raad van de gemeente Harderwijk;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 augustus 2013

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet Werk en Bijstand;

overwegende dat

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende

Toeslagenverordening WWB 2013 gemeente Harderwijk

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Paragraaf (of een ander kopje)

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de WWB;

    • c.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3, lid 6 WWB;

    • d.

      medebewoning: de situatie waarin naast belanghebbende(n) één of meer anderen, niet zijnde:

      • 1.

        kinderen tot 21 jaar;

      • 2.

        kinderen van 21 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000;

      • 3.

        een persoon die op basis van een huurcontract met een woningcorporatie of commerciëleverhuurder een gedeelte van de woning bewoont; hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben;

  • e.

    medebewoner: derde, bedoeld als in de situatie van medebewoning;

  • f.

    woonkosten:

    • 1.

      indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1,onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

    • 2.

      Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

    • 2.

      Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden

      omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2

  • 1. De bepalingen van deze verordening hebben uitsluitend betrekking op belanghebbenden van 21 of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.

  • 2. De bepalingen in deze verordening laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de

    WWB onverlet.

Hoofdstuk 2. Toeslagen en verlagingen bij het kunnen delen van de kosten

Artikel 3 Alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 21, onderdeel a en b van de WWB, in wiens woning geen medebewoner zijn hoofdverblijf heeft, wordt verhoogd met 20 procent van de gehuwdennorm.

  • 2. De norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder wordt verhoogd met 15 procent van de

    gehuwdennorm indien er sprake is van medebewoning.

Artikel 4 Gehuwden

  • 1. De norm voor gehuwden, in wiens woning geen medebewoner zijn hoofdverblijf heeft, wordt niet verlaagd.

  • 2. De norm voor gehuwden wordt met 5 procent verlaagd indien er sprake is van medebewoning.

Hoofdstuk 3 Verlaging als gevolg van de woonsituatie, schoolverlater, 21 – 22 jarige leeftijd

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 27 van de WWB bedraagt:

  • a.

    15 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden;

  • b.

    20 procent indien geen woning door belanghebbende wordt bewoond, dan wel door belanghebbende gebruik wordt gemaakt van de nachtopvang die door een instelling voor maatschappelijke opvang wordt aangeboden.

Artikel 6 Verlaging Schoolverlaters

De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de WWB bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm gedurende zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de WWB bedraagt:

    10 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 of 22 jaar betreft.

  • 2. Het vorige lid is niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende voor wie de verlaging

    schoolverlaters genoemd in artikel 6 van toepassing is.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt:

35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Artikel 9 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 10 Inwerkingtreding

  • 1. De Toeslagenverordening WWB en WIJ wordt ingetrokken op het moment van

    inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2013.

  • 3. Voor belanghebbenden die op 30 september 2013 vielen onder de werking van artikel 6 van de onder lid 1 genoemde verordening, geldt bij wijze van overgang dat voor hen het bepaalde in dit artikel nog gedurende 6 maanden na inwerkingtreding van de onder lid 2 genoemde verordening blijft gelden.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening WWB 2013 gemeente Harderwijk.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Harderwijk in zijn openbare vergadering van 19 september 2013, onder nummer 13.00579.
de heer H.J. van Schaik de heer H.R. Lanning
voorzitter raadsgriffier

TOELICHTING TOESLAGENVERORDENING WWB 2013

In artikel 8 lid 1 onder c in combinatie met artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

Norm, toeslag en verlaging

Normen

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de WWB maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB.

Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB.

Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Voor personen van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige WWB-normering, die is afgestemd op de kinderbijslag. Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Artikel 12 WWB blijft voor deze groep onverkort van toepassing.

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen

noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • -

    alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • -

    alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • -

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • -

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • -

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

  • -

    verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Voor het begrip ‘gehuwdennorm’ wordt verwezen naar de norm voor gehuwden voor personen die ouder zijn dan 21 jaar doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zoals bedoeld in artikel 21, onderdeel c WWB.

Omdat in de WWB het begrip ‘woning’ niet wordt omschreven is hiervoor een omschrijving in de verordening opgenomen. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom bepaalt deze verordening dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Deze omschrijving wordt in veel verordeningen nog gebruikt. Het is aan het college overgelaten om de onderhoudskosten vast te stellen.

Tevens wordt geregeld dat personen die geen deel uitmaken van de huishouding doordat zij een zelfstandige eenheid in de woning vormen, niet als een medebewoner worden beschouwd met wie de kosten kunnen worden gedeeld. Het moet wel gaan om professionele huur/verhuur. Dit ter voorkoming van de situatie waarin alleen ter verkrijging van een hogere uitkering een huurrelatie wordt geconstrueerd. Verder wordt geregeld dat kinderen van wie wordt aangenomen dat het inkomen zodanig laag is dat niet aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet als een medebewoner worden beschouwd met wie de kosten kunnen worden

gedeeld.

Artikel 2

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden die ouder zijn dan 21 jaar doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.

De jongerennormen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld omdat de ouders nog onderhoudsplichtig zijn jegens hun kinderen totdat deze de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. De ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken.

Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger of lager vast te stellen.

Artikel 3

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.

Ingeval in de woning een medebewoner zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de Toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 15 procent van de gehuwdennorm in het geval een medebewoner in dezelfde woning zijn

hoofdverblijf heeft. Ingeval dat nog meer anderen in de woning hun hoofdverblijf hebben, wordt er niet meer van uitgegaan dat het delen van kosten tot nog duidelijk lagere algemene bestaanskosten leidt.

Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).

Artikel 4

Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schaalvoordeel en de bepaling in hoeverre de uitkering wordt verlaagd gelden dezelfde criteria als bij het verlenen van toeslagen aan alleenstaanden en alleenstaande-ouders.

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Artikel 5

Indien aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 27 WWB opent om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Dat is in artikel 5 gerealiseerd. Het bepaalde onder a leidt ertoe dat de norm of toeslag met 15% wordt verlaagd als de belanghebbende geen woonlasten betaalt. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijvoorbeeld de ex-partner. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de belanghebbende een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW).

Zou de norm of toeslag verlaagd worden omdat de belanghebbende geen woonlasten heeft en is hij daarnaast medebewoner, zodat de toeslag ook nog eens op die grond verlaagd wordt, dan kan dit spoedig als een te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden aangemerkt, gelet op het totale effect van de dubbele verlaging (zie CRvB 27 mei 2008, LJN: 2698). Op grond van het individualiseringsbeginsel (los van de anticumulatiebepaling van artikel 8) zal de verlaging dan beperkt kunnen worden.

In artikel 5 onder b is bepaald dat als de belanghebbende geen woning bewoont, de norm of toeslag met 20% wordt verlaagd. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen, omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat dak- en thuislozen regelmatig (het merendeel van de week; 4 nachten) gebruik maken van een opvangadres (de Thorbeckelaan 1 in Harderwijk), waarvoor een bescheiden bijdrage verschuldigd is indien zij daar de nacht doorbrengen. De dakloze is in financiële zin duidelijk gunstiger uit dan de zelfstandig wonende. Een verlaging van 20% sluit beter aan bij de hulpverlening aan daklozen. De prikkel voor daklozen om zelfstandige woonruimte te gaan betrekken is groter op het moment dat er een substantieel hogere uitkering tegenover staat. Anderzijds zal een hogere uitkering aan daklozen verstrekken dan omliggende gemeenten een aanzuigende werking hebben. Om deze reden is bijvoorbeeld recent in Zwolle de uitkering aan daklozen verlaagd naar 50% van de gehuwdennorm. De nu in deze Toeslagenverordening opgenomen bepaling sluit beter aan bij hetgeen door de hulpverlening als wenselijk wordt ervaren en voorkomt dat sprake zou kunnen zijn van een aanzuigende werking.

Artikel 6

De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB is blijkens de toelichting op dat artikel

bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS. Daarnaast moet voorkomen worden dat de hoogte van de uitkering een belemmering vormt voor het aanvaarden van een dienstbetrekking.

Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Opmerking verdient nog dat bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn, de verlaging niet verdubbeld wordt. Deze blijft dan 20%. Wel is denkbaar, dat de periode waarover de verlaging wordt toegepast, verlengd wordt, als beide partners na elkaar schoolverlater worden.

Wordt naast de schoolverlatersverlaging ook een verlaging toegepast i.v.m. medebewoning dan kan dit spoedig tot gevolg kan hebben dat de totale verlaging te groot is en aanpassing behoeft, gelet op het individualiseringsbeginsel. Dat kan afgeleid worden uit CRvB 12 mei 2009, LJN: BI5349. Als de schoolverlater voor beëindiging van de studie studiefinanciering WSF2000 ontving naar de norm van uitwonende student, dan moet de inkomensvoorziening minimaal op die norm worden vastgesteld.

Artikel 7

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het

van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimumjeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden.

In het tweede lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 30, lid 2 onder b WWB om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden

toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de

schoolverlatersverlaging is gekozen, opdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de Toeslagenverordening.

Artikel 8

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat -met name in situaties waarin de schoolverlatersverlaging in combinatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is- het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er

voor gekozen om reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimum bedrag vast te leggen,

waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Dat laat onverlet dat in concrete omstandigheden het bij samenloop ook denkbaar is dat de norm hoger moet worden vastgesteld. Zie bijv. de hierboven beschreven jurisprudentie ten aanzien van de samenloop van een schoolverlatersverlaging en een verlaging in verband met medebewoning (CRvB 12 mei 2009, LJN: BI5349). Het individualiseringsbeginsel kan dus met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende norm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, al aanleiding is om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onder b WWB, dat in de

Toeslagenverordening wordt vastgelegd dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door de formulering van artikel 7 van de Toeslagenverordening.

Artikel 9

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college. Gezien de van toepassingzijnde gemeenschappelijke regeling en de dienaangaande wettelijke bepalingen en uitleg hiervan, dient voor “het college” gelezen te worden “het dagelijks bestuur” van de gemeenschappelijke sociale dienst.

Artikel 10

Deze nieuwe verordening houdt een financiële achteruitgang in voor belanghebbenden die gekort worden vanwege het geen woning bewonen dan wel het gebruik maken van de nachtopvang.

Om deze overgang naar de nieuwe situatie, die voor belanghebbenden nadeliger is, zorgvuldig te laten verlopen is een overgangsperiode ingevoerd van 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding. Gedurende deze periode blijft het gunstiger regiem van artikel 6 van de ‘oude’ Toeslagenverordening voor bestaande situaties van toepassing. Voor nieuwe gevallen is er geen aanleiding om een overgangsmaatregel te treffen.

Deze overgang is alleen bedoeld voor bestaande situaties. Dit is in de (nieuwe) Toeslagenverordening tot uitdrukking gebracht, door te bepalen dat belanghebbenden de dag vóór inwerkingtreding van de (nieuwe) Toeslagenverordening onder de (gunstiger) bepaling van de (oude) Toeslagenverordening moeten vallen (artikel 6 ‘oude’ Toeslagenverordening) willen zij recht hebben op de overgangsbepaling.

Artikel 11

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.