Beleidsregel schuilstallen en paardenbakken

Geldend van 10-10-2019 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel schuilstallen en paardenbakken

1.Beleidsregel schuilstallen en paardenbakken

(artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro, artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1o en onder 3o Wabo)

Ondertekening

2. Inleiding

2.1 Aanleiding

In de gemeente Harderwijk is sprake van een toename van schuilhutten en paardenbakken in het buitengebied. Aangezien de aanwezigheid van deze bouwwerken de ruimtelijke kwaliteit kan aantasten, is ervoor gekozen beleidsregels voor schuilhutten en paardenbakken op te stellen. Hiermee kan er zorg voor worden gedragen dat zowel de ruimtelijke belangen als de belangen van dierhouders en zijn/haar dieren gewaarborgd kunnen worden.

2.2 Schuilstallen

Het houden van dieren die vaak het gehele jaar buiten verblijven (zoals schapen, geiten, runderen, paarden en ezels) heeft in het buitengebied een enorme vlucht genomen. Bij goede weersomstandigheden is het geen probleem dat deze dieren buiten staan. Bij slechte weersomstandigheden (zoals veel regen, harde wind, veel zon en hoge temperaturen) kan het dierenwelzijn in het geding komen. Beschutting kan de gewenste bescherming bieden tegen extreme weersomstandigheden en voorkomen dat het gevaar van het dierenwelzijn in het geding komt.

Naar aanleiding van de Nota dierenwelzijn van de gemeente Harderwijk is bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2014 veelvuldig gesproken over het toestaan van schuilstallen in het buitengebied. Het bereiken van een goed welzijn voor dieren was daarbij een randvoorwaarde, maar wel op een dusdanige manier dat dit niet ten koste zou gaan van de ruimtelijke kwaliteit. Dit heeft weliswaar geleid tot een bestemmingsplanregeling, maar die blijkt in de praktijk niet altijd geschikt. Zo is tijdens een handhavingsactie gebleken dat de al aanwezige schuilstallen in het buitengebied in slechts een enkel geval aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan Buitengebied 2014 voldoen.

Er komen veel aanvragen binnen voor het oprichten van nieuwe of bestaande schuilstallen op een weiland of stuk grond in het buitengebied waarop door aanvragers dieren worden gehouden. Hierbij gaat het dan vaak om losse percelen, zonder bijbehorende woning of boerderij, wat een strijdigheid met het bestemmingsplan oplevert. Deze aanvragers wonen vaak niet in de buurt van het weiland of stuk grond, wat maakt dat zij een wens hebben voor solitaire schuilstallen op gronden waar de bouwmogelijkheden beperkt zijn. Een versoepeling van de regels voor het bouwen van een schuilstal in het buitengebied is om deze reden gewenst zodat hieraan tegemoet gekomen kan worden.

2.3 Paardenbakken

In het buitengebied is tevens een tendens zichtbaar dat met de opkomst van het hobbymatig houden van paarden, de behoefte aan paardenbakken is toegenomen. Visueel kan een paardenbak worden herkend aan een bewerkte of aangepaste bodem, dat is omgezet in een rechthoekige eenheid en voorzien van een bak met zand. Daarnaast is een paardenbak omheind door een constructie van enige omvang. Deze omheining wordt gezien als onderdeel van de paardenbak en voor beiden is omgevingsvergunning nodig voor de activiteit bouwen.

In het geldende bestemmingsplan 2014 zijn regels opgesteld om de oprichting van paardenbakken te reguleren, maar deze blijken in de praktijk niet goed bruikbaar. Een aanpassing van de regels voor het bouwen van een paardenbak in het buitengebied is dan ook gewenst.

3. Bestaande beleidskaders

Het huidige gemeentelijk beleid inzake schuilstallen en paardenbakken is neergelegd in het bestemmingsplan Buitengebied 2014 (hierna: bestemmingsplan) en erop gericht verrommeling in het buitengebied door bebouwing zoveel mogelijk te voorkomen. Dit wordt binnen het bestemmingsplan bewerkstelligd door gebouwen en bijbehorende bouwwerken alleen toe te staan binnen bouwvlakken en de bouwmogelijkheden buiten het bouwvlak te limiteren. De oprichting van schuilstallen en paardenbakken vindt in de praktijk echter vaak plaats op gronden waar dit op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn ten behoeve van de oprichting van een schuilstal en een paardenbak regels opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. In veel gevallen kunnen op te richten schuilstallen en paardenbakken niet aan deze voorwaarden voldoen.

4. Doel

Om tegemoet te komen aan de toenemende vraag om schuilstallen en paardenbakken, is het van belang om beleidsregels op te stellen die meer mogelijkheden geven om deze bouwwerken in het buitengebied op te richten en te gebruiken. De gemeente wil daar waar mogelijk de vraag naar schuilstallen en paardenbakken faciliteren. Uitbreiding van de bouwmogelijkheden zal zich toespitsen op handzamere regels, zonder de inpassing in het landschap en de overlast richting derden uit het oog te verliezen. Het blijft zaak dat specifieke gebiedskenmerken beschermd blijven. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen worden nadere eisen gesteld.

Het doel van deze beleidsregel is:

* het opstellen van een toetsingskader ruimtelijke ordening voor schuilstallen en paardenbakken in het buitengebied;

* het geven van randvoorwaarden waaronder het aanleggen en gebruiken van schuilstallen en paardenbakken in het buitengebied is toegestaan;

* in het kader van dierenwelzijn de dieren adequate huisvesting te bieden.  

In deze beleidsregel wordt verder niet ingegaan op paardenbakken ten behoeve van het bedrijfsmatig houden van paarden. In verband met de invloed op de omgeving is bedrijfsmatig gebruik van een paardenbak niet wenselijk, met uitzondering van de gevallen die expliciet in het bestemmingsplan zijn geregeld.

5. Toepassingsbereik van deze beleidsregel 

Deze beleidsregel wordt gebruikt om individuele aanvragen om een omgevingsvergunning voor schuilstallen en paardenbakken te toetsen of om te gebruiken in een handhavingstraject.

6. Wettelijke bevoegdheid vaststellen beleidsregel

Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de gemeente een beleidsregel vaststellen. Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. Een bestuursorgaan kan dus beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.

De basis voor het opstellen van deze beleidsregel is gelegen in artikel 3.1.2, tweede lid, sub a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 1° en onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

In artikel 3.1.2, tweede lid, onder a van het Bro is opgenomen dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Indien in een bestemmingsplan van de gemeente Harderwijk wordt verwezen naar beleid rondom schuilstallen en paardenbakken, is deze beleidsregel van toepassing.

In artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder ten eerste van de Wabo is geregeld dat het college van burgemeester en wethouders (B&W) bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking (een zogenoemde binnenplanse afwijking). Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid. B&W heeft in beginsel de vrijheid planologische medewerking te verlenen, al naar gelang de strijdigheid met het bestemmingsplan aanvaardbaar wordt geacht of niet

In artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3° van de Wabo is geregeld dat er een met het bestemmingsplan strijdige omgevingsvergunning verleend kan worden, mits de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Met het vaststellen van de beleidsregel Schuilstallen en Paardenbakken wordt geanticipeerd op een wijziging van het Veegplan Buitengebied waarbij dit beleid in het vast te stellen bestemmingsplan wordt opgenomen. De nu geldende afwijkingsmogelijkheden voor schuilstallen en paardenbakken zal worden vervangen door een dynamische verwijzing naar de beleidsregel. Zodra het Veegplan Buitengebied rechtskracht heeft, kan gebruik worden gemaakt van het voorwaardenkader uit de beleidsregel Schuilstallen en Paardenbakken.

Tot het moment dat het Veegplan Buitengebied rechtskracht krijgt, kan, in gevallen waarin het niet gewenst is om te wachten op de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, geanticipeerd worden op dit beleid. Voor de concrete gevallen waar wordt voldaan aan de beleidsregel Schuilstallen en Paardenbakken kan vooruitlopend op het Veegplan Buitengebied een omgevingsvergunning met afwijking worden verleend als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3° Wabo. In dit kader is artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3° Wabo als aanvullende grondslag toegevoegd

Deze beleidsregels zijn van toepassing op bouw- en gebruiksplannen die niet in het geldende bestemmingsplan passen, niet vergunningsvrij zijn en in aanmerking komen voor een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan.

7. Beoordelingscriteria

7.1 Definities

In deze beleidsregel worden de volgende definities gehanteerd:  

7.1.1  Bestemmingsplan 

Het bestemmingsplan Buitengebied 2014 van de gemeente Harderwijk en herzieningen van dit bestemmingsplan.  

7.1.2 Goede landschappelijke inpassing

Van een goede landschappelijke inpassing is in ieder geval sprake, indien sprake is van het aanbrengen van gebiedseigen beplanting, gebruik van gebiedseigen natuurlijke materialen en bij de situering zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij bestaande landschapselementen, perceelsafscheidingen of aangrenzende bebouwing.

7.1.3 Paardenbak

Een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.

7.1.4 Schuilstal

Een overdekte ruimte die met de grond verbonden is en die uitsluitend mag worden benut voor het laten schuilen van dieren tegen weersinvloeden, waarbij het dier vrij in en uit kan lopen zonder menselijk ingrijpen. Opslag is niet toegestaan, tenzij het gaat om de opslag van voer en stro. Een zeecontainer wordt niet aangemerkt als schuilstal.

7.2 Beleidsregels schuilstallen

Voor het oprichten van een schuilstal gelden de volgende voorwaarden:

7.2.1 Goede landschappelijke inpassing

Een schuilstal mag enkel worden opgericht indien sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

7.2.2 Landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden

a. Realisering van een schuilstal is binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ van het bestemmingsplan niet toegestaan ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Natuurnetwerk’.

b.Realisering van een schuilstal is binnen de bestemming ‘Agrarisch’ van het bestemmingsplan niet toegestaan ter plaatse van de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Groene ontwikkelingszone’ en ‘Waarde – Openheid landschap’, tenzij:

  • 1.

    sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  • 2.

    de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt;

  • 3.

    (aangrenzende) landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden niet in onevenredige mate worden aangetast.

c. Realisering van een schuilstal is binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ van het bestemmingsplan niet toegestaan ter plaatse van de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Groene ontwikkelingszone’ en ‘Hierdense enk en Mheenlanden’ zoals weergeven in Bijlage 1 Landschapstypen van het bestemmingsplan Buitengebied 2014, tenzij:

  • 1.

    sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  • 2.

    de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt;

  • 3.

    (aangrenzende) landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden niet in onevenredige mate worden aangetast.

7.2.3 Noodzaak en doelmatigheid

Er dient sprake te zijn een aantoonbare noodzakelijkheid en doelmatigheid van een schuilstal in het kader van dierenwelzijn. De noodzaak en doelmatigheid van de schuilstal moet, in het kader van dierenwelzijn, worden aangetoond.

7.2.4 Afmetingen schuilstal

a. De oppervlakte van een schuilstal mag niet groter zijn dan 30 m².

b. De bouwhoogte van een schuilstal mag niet meer bedragen dan 3 meter.

7.3 Beleidsregels paardenbakken

Voor het oprichten van een paardenbak gelden de volgende voorwaarden:

7.3.1 Aantal paardenbakken

Per bouwperceel is maximaal 1 paardenbak toegestaan.  

7.3.2 Bakvulling

De vulling van een paardenbak mag niet leiden tot nadelige gevolgen voor de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

7.3.3 Goede landschappelijke inpassing

Een paardenbak mag enkel worden opgericht indien sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

7.3.4 Hinder

De oprichting van een paardenbak mag niet leiden tot onevenredige nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.

7.3.5 Hobbymatige activiteit

Een paardenbak mag enkel worden gebruikt ten behoeve van paarden die hobbymatig worden gehouden.

7.3.6 Hoogte omheining

Een paardenbak mag worden voorzien van een omheining met een maximale hoogte van 1.50 meter.

7.3.7 Landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden

a. Realisering van een paardenbak is binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ van het bestemmingsplan niet toegestaan ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde – Natuurnetwerk’.

b.Realisering van een paardenbak is binnen de bestemming ‘Agrarisch’ van het bestemmingsplan niet toegestaan ter plaatse van de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Groene ontwikkelingszone’ en ‘Waarde – Openheid landschap’, tenzij:

  • 1.

    sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  • 2.

    de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt;

  • 3.

    (aangrenzende) landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden niet in onevenredige mate worden aangetast

c. Realisering van een paardenbak is binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ van het bestemmingsplan niet toegestaan ter plaatse van de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Groene ontwikkelingszone’ en ‘Hierdense enk en Mheenlanden’ zoals weergeven in Bijlage 1 Landschapstypen van het bestemmingsplan, tenzij:

  • 1.

    sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  • 2.

    negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt;

  • 3.

    (aangrenzende) landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden niet in onevenredige mate worden aangetast.

7.3.8 Lichtmasten

Verlichting in de vorm van lichtmasten is niet toegestaan, tenzij wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. De armaturen mogen uitsluitend de paardenbak zelf verlichten en dienen een naar beneden gerichte uitstraling te hebben.

b.In een verlichtingsrapport van een ter zake deskundige dient te worden aangetoond dat de mastposities zodanig zijn gesitueerd dat lichthinder voor de omgeving wordt voorkomen dan wel beperkt.

c.De lichtpunthoogte dient zo beperkt mogelijk te zijn, doch in ieder geval niet hoger dan 6 meter.

d.Bij een paardenbak zijn maximaal 6 lichtmasten toegestaan.

e.De verlichting van de paardenbak is tussen 22.00 en 07.00 uur niet toegestaan.

f.De lichtmasten dienen landschappelijk te zijn ingepast als bedoeld in artikel 7.3.3 van deze beleidsregels.

g. In een onderzoek van een ter zake deskundige dient te zijn aangetoond dat de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor de oprichting van lichtmasten.

h.De oprichting van lichtmasten mag niet tot gevolg hebben dat (aangrenzende) landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden onevenredig worden aangetast.

7.3.9 Oppervlakte paardenbak

De inwendige afmeting van een paardenbak mag maximaal 800 m² bedragen, tenzij met een deskundigenrapport is aangetoond dat een grotere maatvoering in verband met het type paardensport en het daarmee samenhangende niveau noodzakelijk is. In dat geval mag de inwendige afmeting van een paardenbak verruimd worden tot maximaal 1200 m².

7.3.10 Bakdrainage

Bakdrainage is toegestaan, mits overleg heeft plaatsgevonden met het waterschap bij lozing op oppervlaktewater en/of de gemeente bij lozing op de riolering.

8. Toelichting

 

8.1 Toelichting beleidsregels schuilstallen en paardenbakken

 

8.1.1 Begrippen

 

Ad. 7.1.1 Bestemmingsplan

Daar waar in de beleidsregels wordt verwezen naar het bestemmingsplan, wordt bedoeld het bestemmingsplan Buitengebied 2014 dat op 30 april 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld. Op herzieningen van dit bestemmingsplan zijn de beleidsregels ook van toepassing. Zo zijn de beleidsregels ook van toepassing op het nog vast te stellen bestemmingsplan Veegplan Buitengebied.

Ad. 7.1.2 Goede landschappelijke inpassing

In de beleidsregel is opgenomen wanneer in ieder geval sprake is van een landschappelijke inpassing. Dit betekent dat er ook andere mogelijkheden kunnen zijn om een schuilstal of paardenbak goed landschappelijk in te passen.

Ad. 7.1.3 Paardenbak

Het begrip paardenbak in deze beleidsregels is gelijk aan het begrip paardenbak zoals dat in het bestemmingsplan Buitengebied 2014 is gedefinieerd.

Ad. 7.1.4 Schuilstal

Het begrip schuilstal is niet nader gedefinieerd in het bestemmingsplan Buitengebied 2014. Reden om een definitie op te nemen waaruit in ieder geval blijkt dat een schuilstal bedoeld is voor het laten schuilen van dieren tegen weersomstandigheden. Om duidelijk onderscheid te maken met een volwaardige stal voor hobbymatig gebruik, is opgenomen dat een dier zelfstandig in en uit moet kunnen lopen zonder menselijk ingrijpen. Opslag van voer en stro is toegestaan, maar overig opslag niet. Doordat zeecontainers onwenselijk zijn in het buitengebied en aangemerkt worden als welstandsexces, is expliciet opgenomen dat zeecontainers niet gebruikt mogen worden als schuilstal.

8.1.2 Schuilstallen

Ad. 7.2.1 Goede landschappelijke inpassing

Een schuilstal kan een ongewenst effect hebben in het landschap, zoals verrommeling. Wat passend is in een landschap hangt af van de precieze locatie en omgeving. Met kleine maatregelen als het aanbrengen van gebiedseigen beplanting kan een bijdrage worden geleverd aan een aantrekkelijk landschap.

Ook is materiaalkeuze bepalend en de volgende materialen mogen daarbij worden toegepast: gepotdekselde houten gevelbekleding in een bedekte kleur, schuine afdekking met een dakbedekking van singels, leitjes of donkere dakpannen. Met deze materialen wordt verstoring van het landschap tegengegaan. De volgende materialen zijn niet toegestaan: stalen (damwand) profielen en gemetselde (of anderszins) stenen muren. Indien deze materialisering wordt aangebracht, kan een goede landschappelijke inpassing niet worden bereikt.

Daarnaast speelt de positionering van een schuilstal ook een rol bij het minimaliseren van verrommeling. Bij voorkeur dient een schuilstal aan de randen van een perceel te worden gepositioneerd, in de hoek van een perceel en aansluitend bij bestaande opstanden, zoals een bosrand, een houtwal of een andere beplantingsstrook. Daar waar dit niet mogelijk is, kan een schuilstal in een uitzonderlijk geval ook in open gebied plaatsvinden. Het is daarbij wel essentieel dat de karakteristieke openheid van het gebied niet in het geding komt.

Van een goede landschappelijke inpassing is in ieder geval sprake, indien er bij de situering zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij bestaande landschapselementen, perceelsafscheidingen of aangrenzende bebouwing.

Hieronder is een aantal referentiebeelden van schuilstallen opgenomen, met passende en ongewenste voorbeelden.

Schuilstallen passende voorbeelden

afbeelding binnen de regeling

Schuilstallen ongewenste voorbeelden

afbeelding binnen de regeling

Ad. 7.2.2 Landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwetenschappelijke waarden

Om specifieke gebiedskenmerken te beschermen is het niet wenselijk dat schuilstallen overal in het buitengebied mogen worden opgericht. De beleidsregel verruimt de mogelijkheid om schuilstallen op te richten in het buitengebied, maar verbindt hier wel strikte voorwaarden aan.

Gelders Natuurnetwerk

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. De ontwikkeling van het GNN is in het bestemmingsplan verwerkt door de gronden te bestemmen met de dubbelbestemming ‘Waarde – Natuurnetwerk’. Schuilstallen zijn op de gronden die ook de dubbelbestemming ‘Waarde – Natuurnetwerk’ niet toegestaan.

Groene ontwikkelingszone, Waarde Openheid landschap, Hierdense enk en Mheenlanden

In de Groene ontwikkelingszone (GO) worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied. Ter bescherming van de GO zijn deze gebieden in het bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming ‘Waarde – Groene ontwikkelingszone’ met bijbehorende regels.

In het buitengebied bevinden zich landschappelijke waarden en historische karakteristieken van het landschap die bijzonder waardevol zijn, zoals houtopstanden, verkavelingspatronen en de enken. Om de openheid niet aan te tasten zijn deze gebieden in het bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming ‘Waarde – Openheid landschap’ met bijbehorende regels. Daarnaast zijn in het bestemmingsplan regels opgenomen die zien op de instandhouding van natuur- en landschapswaarden ter bescherming van de Hierdense enk en Mheenlanden, zoals weergeven in Bijlage 1 Landschapstypen.

De kwetsbaarheid van het landschap verschilt per locatie en daarom zal per geval beoordeeld moeten worden of ter plaatse van de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Groene ontwikkelingszone’, ‘Waarde – Openheid landschap’ en de Hierdense enk en Mheenlanden zoals weergeven in Bijlage 1 Landschapstypen van het bestemmingsplan een schuilstal mag worden opgericht.

Hier zijn strikte regels aan verbonden. Zo is de oprichting van een schuilstal enkel mogelijk indien sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Verder dienen de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk beperkt te worden. Tenslotte mogen de (aangrenzende) landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden niet in onevenredige mate worden aangetast.

Een en ander betekent dat een schuilstal op bijvoorbeeld de Hierdense enk nog steeds niet is toegestaan, indien geen goede landschappelijke inpassing van de schuilstal kan plaatsvinden in het open landschap. Het kan er evenwel ook toe leiden dat in een uitzonderlijk geval toch medewerking kan worden verleend aan de oprichting van een schuilstal op de Hierdense enk. Aan de hand van de opgenomen voorwaarden kan gestuurd worden op ruimtelijke kwaliteit.

Ad. 7.2.3 Noodzaak en doelmatigheid

Het onverkort toestaan van schuilstallen in het buitengebied is niet wenselijk. Om (verdere) verrommeling van het landschap te voorkomen, is de eis opgenomen dat moet worden aangetoond dat met het oog op het dierenwelzijn ook daadwerkelijk de nood bestaat een schuilstal op te richten. Daarnaast dient deze schuilstal doelmatig te zijn en dus daadwerkelijk de benodigde bescherming te bieden. Hiermee wordt bereikt dat per geval goed wordt overwogen of een schuilstal ook daadwerkelijk nodig is. Zo kan een schuilstal door meerdere dieren tegelijk worden gebruikt en wordt voorkomen dat bijvoorbeeld in één weiland ieder dier een eigen schuilstal krijgt. Dit is onwenselijk en niet de bedoeling.

Ad. 7.2.4 Afmetingen schuilstal

Om de ruimtelijke impact van schuilstallen zo gering mogelijk te laten zijn, is ervoor gekozen regels te verbinden aan de maximale oppervlakte en hoogte van een schuilstal. Met een schuilstal van maximaal

30 m² groot en maximaal 3 meter hoog wordt de ruimtelijke impact in het buitengebied niet te groot.

8.1.3 Paardenbakken

Ad 7.3.1 Aantal paardenbakken

Omdat inwoners soms behoefte hebben aan het hebben van een paardenbak om zo hun hobby goed te kunnen uitoefenen, is het toegestaan om paardenbakken te realiseren. Het is echter niet wenselijk om meer dan 1 paardenbak per bouwperceel te hebben.

Ad. 7.3.2 Bakvulling

Opgebracht materiaal (zoals bijvoorbeeld zand en houtsnippers) in een paardenbak mag niet leiden tot vervuiling van de bodem.

Ad. 7.3.3 Goede landschappelijke inpassing

Een paardenbak kan een ongewenst effect hebben in het landschap, zoals verrommeling. Wat passend is in een landschap hangt af van de precieze locatie en omgeving. Op gevoelige locaties zijn paardenbakken vanwege zichtbaarheid of landschapsstructuur niet gewenst. Het dient te gaan om een paardenbak die passend is in het landschap. Met kleine maatregelen als het aanbrengen van gebiedseigen beplanting kan een bijdrage worden geleverd aan een aantrekkelijk landschap.

Ook is materiaalkeuze bepalend en bij voorkeur is de omheinging van de paardenbak van hout in een bedekte donkere kleur. De vormgeving van de omheining is zo veel mogelijk open en transparant.

Daarnaast speelt de positionering van een paardenbak ook een rol bij het minimaliseren van verrommeling. Bij voorkeur dient een paardenbak te worden opgericht binnen een agrarisch bouwvlak of een woonbestemming. Daar waar dit niet mogelijk is, kan een paardenbak in een uitzonderlijk geval ook in open gebied plaatsvinden. Het is daarbij wel essentieel dat de karakteristieke openheid van het gebied niet in het geding komt.

Van een goede landschappelijke inpassing is in ieder geval sprake, indien er bij de situering zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij bestaande landschapselementen, perceelsafscheidingen of aangrenzende bebouwing.

Hieronder is een aantal referentiebeelden van paardenbakken opgenomen, met passende en ongewenste voorbeelden.  

Paardenbakken passende voorbeelden

afbeelding binnen de regeling

Paardenbakken ongewenste voorbeelden

afbeelding binnen de regeling

Ad. 7.3.4 Hinder

Ter voorkoming van hinder naar derden (aantasting woongenot) is een regeling opgenomen waarin is geregeld dat de oprichting van een paardenbak niet mag leiden tot onevenredige nadelige gevolg voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.

De richtafstanden in de brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van de Nederlandse Gemeenten kunnen worden toegepast om te bepalen op welke afstand een paardenbak gesitueerd kan worden en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van omwonenden gewaarborgd kan worden. Het uitgangspunt hierbij is dat bij het aanhouden van deze afstanden een aangenaam woon- en leefklimaat wordt verondersteld. In deze brochure wordt bijvoorbeeld een minimale afstand van 50 meter voor geur en 30 meter voor geluid en stof voor paarden aangehouden ten opzichte van woningen.

Deze afstanden zijn indicatoren en bieden ruimte voor maatwerk. Elke situatie is namelijk anders en het is dan ook van belang dat gemotiveerd wordt dat de situering van een paardenbak in de buurt van een woning, geen onevenredig nadelig gevolg heeft voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Met betrekking tot geur kan dit bijvoorbeeld ertoe leiden dat naast de paardenbak zelf ook andere aanwezige geurbronnen, zoals een milieumeldingsplichtige mestplaat voor de opslag van paardenmest, in ogenschouw genomen moeten worden. De locatie van de mestopslag en de frequentie van het ophalen van de mest bepalen vaak of een mestopslag al dan niet leidt tot overlast.

Een ander voorbeeld betreft stofoverlast door een paardenbak. Deze overlast kan beperkt worden door de bodem bij droogte te besproeien, zodat stofontwikkeling wordt voorkomen. Ook kan gekozen worden voor een bodem die minder stof geeft, bijvoorbeeld door het toevoegen van houtsnippers of tapijtsnippers. Tenslotte kan de locatie van de paardenbak ook zodanig gekozen worden, dat alleen al daardoor geen onaanvaardbare stofoverlast optreedt.

Ad. 7.3.5 Hobbymatige activiteit

Het hobbymatig houden van dieren kenmerkt zich onder andere door het ontbreken van een winstoogmerk en beperkte omvang van het aantal dieren. Het is niet mogelijk om op voorhand vast te stellen welke situatie als hobby- of bedrijfsmatig aangemerkt dient te worden. Het benoemen van een aantal dieren als grens tussen hobby- en bedrijfsmatig houden van dieren is een bestuurlijke keuze en blijft arbitrair. Dit maakt dat per concrete situatie steeds opnieuw moet worden beoordeeld en gemotiveerd of het houden van dieren als hobbymatige activiteit aangemerkt dient te worden.

Ad. 7.3.6 Hoogte omheining

De hoogte van een omheining voor paardenbakken verschilt in de praktijk. Volgens het Handboek Veilig Paardrijden dient de omheining van de buitenrijbaan ten minste 1 meter hoog te zijn. De afrastering kan schuin naar buiten worden geplaatst en is functioneel aan de buitenrijbaan. Een maximale hoogte van 1.50 meter is ruimtelijk gezien aanvaardbaar.

Ad. 7.3.7 Landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuur waarden

Om specifieke gebiedskenmerken te beschermen is het niet wenselijk dat paardenbakken overal in het buitengebied mogen worden opgericht. De beleidsregel verruimt de mogelijkheid om paardenbakken op te richten in het buitengebied, maar verbindt hier wel strikte voorwaarden aan.

Gelders Natuurnetwerk

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. De ontwikkeling van het GNN is in het bestemmingsplan verwerkt door de gronden te bestemmen met de dubbelbestemming ‘Waarde – Natuurnetwerk’. Paardenbakken zijn op de gronden die ook de dubbelbestemming ‘Waarde – Natuurnetwerk’ niet toegestaan.

Groene ontwikkelingszone, Waarde Openheid landschap, Hierdense enk en Mheenlanden

In de Groene ontwikkelingszone (GO) worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied. Ter bescherming van de GO zijn deze gebieden in het bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming ‘Waarde – Groene ontwikkelingszone’ met bijbehorende regels.

In het buitengebied bevinden zich landschappelijke waarden en historische karakteristieken van het landschap die bijzonder waardevol zijn, zoals houtopstanden, verkavelingspatronen en de enken. Om de openheid niet aan te tasten zijn deze gebieden in het bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming ‘Waarde – Openheid landschap’ met bijbehorende regels. Daarnaast zijn in het bestemmingsplan regels opgenomen die zien op de instandhouding van natuur- en landschapswaarden ter bescherming van de Hierdense enk en Mheenlanden, zoals weergeven in Bijlage 1 Landschapstypen.

De kwetsbaarheid van het landschap verschilt per locatie en daarom zal per geval beoordeeld moeten worden of ter plaatse van de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Groene ontwikkelingszone’, ‘Waarde – Openheid landschap’ en de Hierdense enk en Mheenlanden zoals weergeven in Bijlage 1 Landschapstypen van het bestemmingsplan een paardenbak mag worden opgericht.

Hier zijn strikte regels aan verbonden. Zo is de oprichting van een paardenbak enkel mogelijk indien sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Verder dienen de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk beperkt te worden. Tenslotte mogen de (aangrenzende) landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden niet in onevenredige mate worden aangetast.

Een en ander betekent dat een paardenbak op bijvoorbeeld de Hierdense enk nog steeds niet is toegestaan, indien geen goede landschappelijke inpassing van de schuilstal kan plaatsvinden in het open landschap. Het kan er evenwel ook toe leiden dat in een uitzonderlijk geval toch medewerking kan worden verleend aan de oprichting van een paardenbak op de Hierdense enk. Aan de hand van de opgenomen voorwaarden kan gestuurd worden op ruimtelijke kwaliteit.

Ad. 7.3.8 Lichtmasten

Lichtmasten hebben ’s avonds een behoorlijk effect op de omgeving en zijn daardoor niet wenselijk in het buitengebied. De vraag is echter gerezen of het nog haalbaar is om vast te houden aan het beleid dat paardenbakken wel worden toegestaan, maar geen lichtmasten ten behoeve van deze paardenbakken. Zonder lichtmasten kan er ’s avonds en in de wintermaanden niet worden gereden.

De voorliggende beleidsregel biedt de mogelijkheid om lichtmasten ten behoeve van paardenbakken te realiseren. Omdat lichtmasten ’s avonds een behoorlijk effect hebben op de omgeving, is een aantal voorwaarden opgenomen die in de eerste plaats zien op de wijze waarop de verlichting mag worden uitgevoerd en de invloed ervan op de omgeving.

Zo dient lichthinder voor de omgeving voorkomen te worden dan wel beperkt en dient dit te blijken uit een verlichtingsrapport van een ter zake deskundige. Het gebruik van bijvoorbeeld speciale LED-verlichting met minder intensiteit kan leiden tot beperkte hinder. De in deze beleidsregel al eerder aangehaalde richtafstanden in de brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van de Nederlandse Gemeenten kunnen eveneens worden toegepast om te bepalen op welke afstand lichtmasten geplaatst kunnen worden en of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van omwonenden gewaarborgd kan worden.

Daarnaast is het belangrijk dat door een ter zake deskundige dient te zijn aangetoond dat de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor de oprichting van lichtmasten. Een ecologisch deskundige kan het best vaststellen of er beschermde planten of dieren aanwezig zijn op de locatie waar lichtmasten worden opgericht.

Tenslotte geldt ook voor de plaatsing van lichtmasten dat deze niet tot gevolg mogen hebben dat (aangrenzende) landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden onevenredig worden aangetast.

Hieronder is een voorbeeld opgenomen van verlichting bij een paardenbak in de avonduren, waarop goed is te zien dat de verlichting is afgesteld op de paardenbak.

afbeelding binnen de regeling

Ad. 7.3.9 Oppervlakte paardenbak

Een paardenbak heeft in de regel een standaardafmeting van 20 x 40 meter. Deze omvang is afgestemd op de Handreiking Paardenhouderij en ruimtelijke ordening van de SRP en VNG (versie 2014). Dit betreft de inwendige maatvoering. Hiermee wordt bedoeld de maatvoering gemeten op de bodem onderaan de hoefslagkering.

De ruitersport is in de afgelopen jaren veranderd en er is vraag ontstaan naar paardenbakken met een inwendige maatvoering van 1200 m². Deze inwendige maatvoering van paardenbakken is op grond van de beleidsregel enkel toegestaan indien met een deskundigenrapport wordt aangetoond dat een grotere maatvoering in verband met het type paardensport en het daarmee samenhangende niveau noodzakelijk is. Dit zal per situatie beoordeeld worden. Een grotere oppervlakte kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn in verband met een hoger spring of dressuur niveau.

Ad. 7.3.10 Bakdrainage

Het is toegestaan om bakdrainage toe te passen, mits overleg heeft plaatsgevonden met het waterschap bij lozing op oppervlaktewater en/of de gemeente bij lozing op de riolering. Een omgevingsvergunning kan niet verleend worden indien bakdrainage leidt tot ongewenste effecten voor het oppervlaktewater en/of de riolering.

9. Inwerkingtreding en overgangsrecht

 

9.1 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na publicatie op de gemeentepagina in ‘Het Kontakt’.

 

9.2 Overgangsrecht

Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregel een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt deze beleidsregel daarop toegepast.

10. Procedure en zienswijzen

De ontwerp beleidsregel schuilstallen en paardenbakken heeft met ingang van 17 januari 2019 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld schriftelijk of mondeling zienswijzen kenbaar maken. Van deze gelegenheid is door vijf reclamanten gebruik gemaakt.

De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. De commentaarnota zienswijzen maakt als bijlage 1 onderdeel uit van de beleidsregel Schuilstallen en paardenbakken.

11. Handhaving

De beleidsregel Schuilstallen en paardenbakken stelt regels voor het realiseren van schuilstallen en paardenbakken zonder dat de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied wordt aangetast. In dit beleid zijn zowel de ruimtelijke belangen van het buitengebied als de belangen van de dieren en hun eigenaren meegenomen.

Zowel de in het buitengebied aanwezige schuilstallen en paardenbakken als ook de nieuw te bouwen schuilstallen en paardenbakken moeten in overeenstemming zijn met het beleid. In de gevallen waarin sprake is van een met het beleid strijdige situatie wordt een handhavingstraject ingezet waarbij gevraagd wordt het bouwwerk aan te passen of te verwijderen en verwijderd te houden.