Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk houdende regels omtrent omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan

Geldend van 22-10-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk houdende regels omtrent omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan

1 Inleiding

1.1 Inleiding

Een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen of gebruik in strijd met het

bestemmingsplan, kan worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur (amvb) aangegeven gevallen. Deze amvb heet het Bor (Besluit Omgevingsrecht). In artikel 4 bijlage II Bor staat een lijst met categorieën van gevallen, waarin burgemeester en wethouders in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning kunnen verlenen. Dat is een bevoegdheid. Voordat de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) in werking trad, bestond deze bevoegdheid ook al en was deze geregeld in artikel 3.23 Wro juncto artikel 4.1.1. Bro. Het beleid zoals dat gold op basis van artikel 3.23 Wro is inhoudelijk overgenomen en wetstechnisch aangepast aan de Wabo en het Bor.

Door voortschrijdend inzicht en door wijzigingen in het Bor per 1 november 2014 is het gewenst het beleid aan te passen. Omwille van de overzichtelijkheid is ervoor gekozen het oorspronkelijke beleidsdocument aan te vullen of te wijzigen. Deze wijzigingen zijn in blauw weergegeven.

Als een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ niet past binnen het geldende bestemmingsplan, dan wordt –volgens de wet en vaste jurisprudentie- deze aanvraag mede geacht een verzoek in te houden om af te mogen wijken van het bestemmingsplan. De gemeente zal dan ambtshalve moeten onderzoeken of er mogelijkheden zijn om het bouwplan alsnog te vergunnen, door middel van een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan.

In de praktijk wordt veelvuldig gebruik gemaakt van deze mogelijkheid

Het verlenen van deze omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan is een bevoegdheid en geen verplichting. De mogelijkheid om in afwijking van het best emmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen op basis van artikel 2.12 lid 1 onder a sub 2 Wabo is al enigszins ingeperkt, daar deze beperkt is tot de categorieën van gevallen zoals aangegeven in artikel 4 bijlage II Bor.

1.2 Doel beleidsregel

De in artikel 4 bijlage II Bor beschreven situaties zijn echter nog zodanig ruim, dat het wenselijk is in een beleidsregel vast te leggen hoe van deze bevoegdheid gebruik gemaakt wordt.

Met name is het ook van belang in de beleidsregel vast te leggen wat wordt verstaan onder het gebied binnen de bebouwde kom, omdat binnen de bebouwde kom namelijk andere afwijkingsmogelijkheden gelden dan in het gebied buiten de bebouwde kom.

De vraag wat onder de bebouwde kom moet worden verstaan is van feitelijke aard.

In deze beleidsregel wordt middels de als bijlage opgenomen kaarten aangegeven wat de begrenzing is van het gebied binnen de bebouwde kom. In de tekst van de beleidsregel (hoofdstuk 2) is nader gemotiveerd waarom deze begrenzing is aangehouden.

Uiteraard kan niet voor alle denkbeeldige situaties vooraf worden aangegeven hoe hiermee om te gaan. Het gaat in deze notitie alleen om de veel voorkomende aanvragen, zoals uitbreidingen van woningen in de bebouwde kom, of een aan - of uitbouw bij een woning.

Het doel van deze beleidsregel is duidelijkheid te verschaffen hoe van deze bevoegdheid in veel voorkomende situaties gebruik gemaakt wordt, in het belang van de rechtszekerheid en uniformiteit. Bij het verlenen van omgevingsvergunning om af te wijken van het

bestemmingsplan kan dan als motivering verwezen worden naar deze door het college vastgestelde beleidsregel.

Na vaststelling door het college is deze beleidsregel op de volgens de Awb (Algemene wet bestuursrecht) gebruikelijke wijze gepubliceerd en daags na de ze publicatie in werking getreden.

1.3 Leeswijzer

Na de inleiding in Hoofdstuk 1 wordt in hoofdstuk 2 de begrenzing weergegeven van het gebied binnen en buiten de bebouwde kom.

De algemene beleidsregel en de beleidsregel per artikel zijn weergegeven in h oofdstuk 3. De procedureregels staan omschreven in hoofdstuk 4.

Er is één bijlage bijgevoegd. Deze bestaat uit een tweetal kaarten met de begrenzing van de bebouwde kom van Harderwijk en Hierden.

2 Vorig beleid

De vorige beleidsregel is vastgesteld op 4 juni 2013. Deze beleidsregel was grotendeels een voortzetting van al jarenlang bestaande beleidslijnen. Door voortschrijdend inzicht en naar aanleiding van de wijziging van het Bor per 1 november 2014 en 8 september 2015 is het gewenst de beleidsregel aan te passen.

Omwille van de duidelijkheid en leesbaarheid zijn in deze beleidsregel ook de beleidsregels opgenomen die in 2013 zijn vastgesteld. Dit document is dus de geconsolideerde tekst van de beleidsregel uit 2013 en de wijzigingen uit 2015. Op deze manier staan alle beleidsregels over omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan overzichtelijk in één document. De nieuwe of gewijzigde regels zijn in blauw weergegeven.

3 Begrenzing bebouwde kom Harderwijk en Hierden

Artikel 4 bijlage II Bor maakt onderscheid in situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. Voor situaties binnen de bebouwde kom gelden andere mogelijkheden om af te mogen wijken van het bestemmingsplan dan voor situaties buiten de bebouwde kom.

Op 7 augustus 2012 is door burgemeester en wethouders een actuele kaart van de

(ruimtelijke) bebouwde kom vastgesteld, die als bijlage aan deze beleidsregel is gehecht.

Volgens de toelichting op artikel 4 bijlage II Bor is de vraag wat onder de bebouwde kom moet worden verstaan van feitelijke aard. Niet de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft, maar de aard van de omgeving is bepalend. Aan de verkeerstechnische grens behoeft derhalve in het kader van de ruimtelijke ordening geen betekenis te worden toegekend.

Zie voor de uitleg van het begrip ‘bebouwde kom’ in dit kader ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 oktober 2000, gepubliceerd in Bouwrecht 2001/22. Volgens de noot bij deze uitspraak luidt het standpunt van de Afdeling als volgt:

  • a.

    of een perceel al dan niet in het buitengebied ligt is een vraag van feitelijke aard;

  • b.

    niet van belang is of een perceel binnen de als zodanig aangegeven bebouwde kom ligt;

  • c.

    niet de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft is bepalend, maar de aard van de omgeving;

  • d.

    de grenslijn van de bebouwde kom is van verkeerstechnische aard, waaraan in het kader van de ruimtelijke ordening geen doorslaggevende betekenis behoeft te worden toegekend.

De noot bij deze uitspraak legt verder uit dat, wil er in ruimtelijke zin sprake zijn van een bebouwde kom, in het betrokken gebied in ieder geval een structurele samenhang van de bebouwing aanwezig zal moeten zijn (bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing).

Verspreid liggende woonbebouwing in het buitengebied van een gemeente zal – zo moet worden aangenomen - geen bebouwde kom in ruimtelijke zin vormen.

Als we bovenstaande uitleg loslaten op de Harderwijkse situatie, dan kunnen we vrij eenvoudig vaststellen dat het gebied dat is ingeklemd tussen de A-28 en de N 302 zeker tot de bebouwde kom gerekend moet worden. Dit gebied bevat het echte stadscentrum aan het water, met direct aansluitend diverse (woon-)bebouwing, die doorloopt tot voornoemde rijks- en provinciale wegen.

Ten zuiden van de A-28 bevindt zich de in aanbouw zijnde woonwijk Drielanden, die ook tot de bebouwde kom gerekend dient te worden. Drielanden is een uitbreidingswijk die direct aansluit aan op de in de jaren ‘70 van de vorige eeuw gerealiseer de wijk Stadsweiden. De rijksweg A- 28 vormt geen zodanige grote onderbreking dat niet meer gesproken kan worden van een aanééngesloten bebouwing.

Hetzelfde geldt voor de wijken Frankrijk, Broekland, De Akker en Walstein. Aan de oostzijde van de wijk Frankrijk ligt de Burgweg. Aan de oostelijke kant van de Glindweg vertoont het landschap een geheel ander beeld, dat niet meer samenhangt met het gebied dat ten westen daarvan is gelegen. Ten oosten van de Glindweg komt her en der verspreid liggende bebouwing voor, in een open (weide-)landschap. De Glindweg vormt aldaar dus de feitelijke en visuele scheidslijn van de bebouwde kom.

Het gebied gelegen tussen de Glindweg en de Newtonweg is daarom buiten de bebouwde komgrens gehouden.

Ten noordoosten van de N302 bevindt zich het industrieterrein, met bedrijfsbebouwing en bedrijfswoningen. Met name voor deze woningen is het voor de eventuele

ontheffingsmogelijkheden relevant of dit industriegebied al dan niet wordt gerekend tot de bebouwde kom.

Het feit dat het industrieterrein een aanééngesloten en samenhangende cluster van bebouwing vormt, die enkel van de ten westen gelegen woonwijk Zeebuurt is gescheiden door de N302, pleit ervoor deze ook tot de bebouwde kom te rekenen in ruimtelijke zin. Ook het in ontwikkeling zijnde industrieterrein Lorentz III behoort tot de bebouwde kom grens.

Ongeveer 8 kilometer van het centrum van Harderwijk vandaan ligt de dorpskern Hierden. De Zuiderzeestraatweg vormt de verbindingsschakel tussen deze twee kernen. Langs deze weg ligt een soort ‘lintbebouwing’ die als zodanig ook tot de bebouwde kom in ruimtelijke zin gerekend mag worden. Het betreft aanééngesloten bebouwing met een duidelijke samenhang. Voor de duidelijkheid is de lintbebouwing langs de Zuiderzeestraatweg op een af zonderlijke detailkaart weergegeven.

Eénmaal aangekomen in de kern Hierden is een duidelijke dorpskern zichtbaar, en vormt de woonbebouwing een duidelijk gegroepeerd beeld.

Als een aanééngesloten gebied is herkenbaar de woningbouw die ligt ingeklemd tuss en de Zuiderzeestraatweg, de Wijtgraaf, de Mheenbroekweg en de Oostermheenweg.

Gespiegeld aan dit gebied, aan de overzijde (zuidzijde) van de Zuiderzeestraatweg wordt deze groepsgewijze bebouwing doorgezet. Hierbij wordt gedoeld op het gebied ingeklemd tu ssen de Molenweg, de Hoge Varenweg en de Zuiderzeestraatweg.

De ten westen hiervan gelegen bebouwing, tussen de Kleine Mheenweg en de

Ooster Mheenweg wordt ook tot de bebouwde kom gerekend. In dit gebied bevinden zich ook het Dorpshuis en het Sportpark Hierden.

Tot slot nog even stilstaan bij het relatief kleine complex woningen dat is gebouwd aan de Sonnevancklaan, en de villabebouwing aan de Molenweg in Hierden. Deze worden vanwege hun samenhangend bebouwing en infrastructuur als zodanig ook gerekend tot de bebouwde kom.

De begrenzing van de bebouwde kom van Harderwijk en Hierden is weergegeven op kaarten die als bijlage 1 bij deze beleidsnotitie zijn opgenomen.

4 Beleidsregel algemeen 4.1 Begripsbepalingen en wijze van meten

Voor wat betreft de begripsbepalingen en wijze van meten wordt verwezen naar het ter plaatse geldende bestemmingsplan.

4.2 Tijdelijke bouwwerken en recreatiewoningen

De regels om af te mogen wijken van het bestemmingsplan kunnen ook van toepassing zijn bij tijdelijke bouwwerken en recreatiewoningen. In theorie is het denkbaar dat bij een recreatiewoning bijvoorbeeld met omgevingsvergunning een bouwwerk wordt gerealiseerd. Of dat bij een tijdelijk woongebouw een bijgebouw met omgevingsvergunning wordt gebouwd.

Hoewel deze situaties in de praktijk niet zoveel zullen voorkomen, is het toch wenselijk om hier in zijn algemeenheid iets over te bepalen. Tijdelijke bouwwerken hebben een duidelijk tijdelijk karakter. Om deze tijdelijkheid zoveel mogelijk te waarborgen, is het ni et verstandig om een permanente afwijking van het bestemmingsplan toe te staan door middel van een

omgevingsvergunning. Het verlenen van een tijdelijke omgevingsvergunning op basis van artikel 2.23 Wabo is wellicht denkbaar.

Recreatiewoningen zijn bedoeld om in te recreëren en niet om in te wonen. De afwijkingsmogelijkheden van artikel 4 bijlage II Bor zijn er met name op gericht om voor

woningen meer mogelijkheden te creëren. Het wonen brengt andere wensen met zich mee dan het recreëren. Doorgaans is de behoefte aan ruimte bij een woning groter dan bij een recreatieverblijf. Het is dan ook niet voor de hand liggend om deze mogelijkheden om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen ook bij recreatiewoningen toe te passen. Dit ter behoud en bescherming van de recreatieve functie.

Concreet betekent dit dat we de ontheffingsmogelijkheden ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 2 Wabo juncto artikel 4 bijlage II Bor niet toepassen bij tijdelijke bouwwerken en recreatieverblijven.

4.3 Planschade

Bij de beoordeling van een verzoek om af te mogen wijken van het bestemmingsplan, speelt ook een rol of hier mogelijk planschade uit voortkomt. Is dat het geval, dan zal één van de voorwaarden om medewerking te verlenen zijn dat met betrokkene een overeenkomst wordt gesloten. In deze overeenkomst is geregeld dat de door de gemeente te betalen planschade wordt verhaald op de aanvrager van de vergunning. Hiermee is geborgd dat de veroorzaker van de planschade ook de financiële gevolgen draagt.

5 Beleidsregel per artikellid

Voor de duidelijkheid is dit hoofdstuk onderverdeeld in paragrafen. Aan het begin van elke paragraaf staat eerst de letterlijke tekst van het artikellid genoemd. Daarna volgt meteen de op dat artikellid van toepassing zijnde beleidsregel.

5.1 Artikel 4 lid 1 bijlage II Bor

Artikel 4 lid 1 bijlage II Bor

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk:

    • a.

      binnen de bebouwde kom,

    • b.

      buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • 1°.

        niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

      • 2°.

        de oppervlakte niet meer dan 150 m 2.

5.1.1 Algemeen

Deze bepaling maakt relatief gezien veel m ogelijk binnen de bebouwde kom. De enige restrictie die de wetgever stelt is dat het aantal woningen gelijk moet blijven. Bij situaties buiten de bebouwde kom zijn er twee wettelijke randvoorwaarden, waardoor de beleidsvrijheid iets minder groot is dan binnen de bebouwde kom. Er is behoefte om zowel voor situaties binnen als buiten de bebouwde kom beleidsregels vast te leggen die de ruime beleidsvrijheid inperken.

Als we namelijk alleen de wettelijke randvoorwaarden uit dit artikellid hanteren, kan nameli jk feitelijk een situatie ontstaan die zeer vergaand afwijkt van de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet of structuur die met een bepaald bestemmingsplan is beoogd.

Vanwege deze zeer ruime beleidsvrijheid is het wenselijk om middels deze beleidsregel en ige inperking te geven.

5.1.2 Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken

In 2005 is beleid vastgesteld waarbij afhankelijk van de omvang van het kadastrale perceel, een bepaald aantal vierkante meters bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken op het bijbehorend erf mogelijk is. Het is een staffeling, waarbij de vierkante meters bebouwing toenemen naarmate het kadastrale perceel groter is.

Bij deze staffeling is altijd de omvang van het totale kadastrale perceel als uitgangspunt genomen. Bouwmogelijkheden relateren aan de omvang van het kadastrale perceel blijkt in de praktijk evenwel geen logische keuze. In een aantal situaties biedt een deel van het kadastrale perceel namelijk geen mogelijkheden voor erfbebouwing. Denk aan weilanden in het buitengebied of gronden met een uitdrukkelijke bosbestemming in het gebied Sonnevanck.

Het is daarom logischer om extra bouwmogelijkheden te relateren aan de omvang van het bebouwbaar erf van het bestemmingsplan. Dit is het (gedeelte van het) perceel dat volgens het bestemmingsplan bij een gebouw hoort en voor bebouwing met bijbehorende bouwwerken in aanmerking komt. Daarbij geldt nog steeds het principe hoe groter het bebouwbaar erf, hoe meer bouwmogelijkheden.

In het bestemmingsplan Buitengebied 2014 is ervoor gekozen twee staffels toe te voegen om bij percelen groter dan 3.500 m 2 meer bouwmogelijkheden toe te staan. Door deze staffels toe te voegen aan de beleidsregel wordt dit gelijkgetrokken voor de gehele gemeente.

De beleidsregel is op dit punt gewijzigd en de nieuwe staffeling luidt als volgt:

Oppervlakte bebouwbaar erf volgens bestemmingsplan

Maximaal aantal vierkante meters bouwwerken, bijgebouwen, aan- en uitbouwen1)

Tot 350 m2

Max. 50 m2*

Van 350 t/m 500 m 2

Max. 65 m2

Van 500 t/m 750 m 2

Max. 75 m2

Van 750 t/m 1.000 m 2

Max. 90 m2

Van 1.000 t/m 2.000 m 2

Max. 125 m2

Van 2.000 t/m 3.500 m2

Max. 150 m2

Van 3.500 t/m 5.000 m 2

Max. 200 m2

Vanaf 5.000 m2

Max. 250 m2

Voor alle categorieën geldt dat het bebouwbaar erf ten allen tijde nooit voor meer d an 50% bebouwdmag zijn. Dit teneinde een acceptabele leefbaarheidssituatie te behouden

1 ) Als het vigerende bestemmingsplan een onderscheid kent in bouwregels voor het zijerf en het achtererf, dan geldt het maximale aantal vierkante meters bijgebouwen en aanbouwen op het achtererf. Kent het vigerende bestemmingsplan dit onderscheid niet, dan geldt het maximale aantal vierkante meters bijgebouwen en uitbouwen op het bebouwbaar erf.

1) Als het vigerende bestemmingsplan een onderscheid kent in bouwregels voor het zijerf en het achtererf, dan geldt het maximale aantal vierkante meters bijgebouwen en aanbouwen op het achtererf. Kent het vigerende bestemmingsplan dit onderscheid niet, dan geldt het maximale aantal vierkante meters bijgebouwen en uitbouwen op het bebouwbaar erf.

* Maximaal 55 m 2 indien in het bestemmingsplan een 10% afwijkingsmogelijkheid is opgenomen.

Uitzonderingen

Op deze staffeling bestaat een tweetal uitzonderingen.

1.Beschermd stadsgezicht

Deze staffeling is niet van toepassing op bebouwbaar erf in het beschermd stadsgezicht. Harderwijk kent één (van rijkswege) beschermd stadsgezicht en dat is de binnenstad. Voor die situaties die binnen de begrenzing van dit beschermde stadsgezicht liggen, maken we steeds een individuele afweging. Dit vanwege het bijzondere ruimtelijke karakter van het beschermde stadsgezicht en de relatief hoge bebouwingsdichtheid in dit gebied.

2.Bebouwing op zij erven c.q. zijtuinen

Bebouwing op zij erven en / of zijtuinen is in ieder geval niet toegestaan als deze bebouwing uitsteekt vóór de voorgevels van naastgelegen bebouwing. Het gaat hierbij om vo orgevels die een consistente belijning volgen, zoals bijvoorbeeld de blokverkaveling in plannen als Stadsdennen en Zeebuurt. Het gaat niet om voorgevels die qua belijning een grillig verloop hebben, zoals woningbouw op vrije kavels in het buitengebied. Bij een meanderend verloop van de voorgevels is immers geen consistente belijning aanwezig.

Steekt de bebouwing niet uit vóór een consistente lijn van voorgevels van naastgelegen bebouwing, of is er geen consistente lijn aanwezig, dan is het uitgangspunt da t in beginsel een vrije strook van 3 meter wordt aangehouden tot de openbare weg. Als het vanuit stedenbouwkundig opzicht niet bezwaarlijk is, kan een kortere afstand dan 3 meter worden aangehouden. De beoordeling vindt per individueel geval plaats, waarbi j gekeken wordt naar het omgevingsbeeld en de locatiespecifieke omstandigheden.

5.1.3 Bebouwing op zijerven

Van oudsher mag op het zijerf 25 m 2 aan bijgebouwen worden gerealiseerd. Tot enkele jaren terug werd het zijerf gevormd door het gedeelte naast de woning tussen voor- en achtergevel. In de meest recente bestemmingsplannen wordt het zijerf gevormd door het gedeelte naast de woning het verlengde van de op de verbeelding aangegeven aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – hoofdgebouw’. Onbedoeld neveneffect van deze systematiek is dat in sommige gevallen de bouwmogelijkheden op het zijerf beperkter zijn dan voorheen. In afwijking van het bestemmingsplan worden daarom in bestemmingen met de systematiek met een ‘specifieke bouwaanduiding – hoofdgebouw’ de volgende bijbehorende bouwwerken toegestaan:

Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan in de situatie waarin:

  • Maximaal 25 m² wordt gerealiseerd op het het gedeelte van het zijerf tussen het verlengde van de voor- en achtergevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens

  • Maximaal 20 m2 wordt gerealiseerd op het gedeelte van het zijerf achter het verlengde van

  • de achtergevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw.

afbeelding binnen de regeling

5.1.4 Erkers

Een erker is een ruimte, in plattegrond trapeziumvormig, rechthoekig, vierhoekig of halfrond, als uitbreiding van een ruimte of ander vertrek in een gebouw, die buiten de gevel uitsteekt en in open verbinding staat met het bedoelde vertrek.

Het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals een erker, is vee lal niet mogelijk binnen de vigerende bestemming. Voor de voorgevelbouwgrens van een bestaande woning is in afwijking van het bestemmingsplan een erker toegestaan als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • -

    geen grotere bouwdiepte dan 1,5 m;

  • -

    geen grotere goothoogte dan 3 m;

  • -

    geen grotere breedte dan 75% van de voorgevelbreedte van de woning waartoe zij behoort, waarbij geldt dat deze breedte mag worden vermeerderd met 1,5 m om in combinatie met een aanbouw aan de zijkant een hoekerker te kunnen realiseren;

  • -

    de erker mag niet tot gevolg hebben dat de afstand van de woning tot de aan de weg gelegen perceelsgrens minder dan 2 m bedraagt

5.1.5 Bebouwing op openbaar groen

Openbaar groen kent niet dezelfde bouwmogelijkheden als erfbebouwing bij een w oning. Als openbaar groen is verkocht en feitelijk gevoegd is bij de tuin van de betreffende woning, zal bij een eerstvolgende bestemmingsplanherziening de bestemming worden aangepast aan de feitelijke situatie, waardoor de bestemming wijzigt.

Zolang deze bestemmingsplanherziening nog niet is gerealiseerd verlenen we de omgevingsvergunning in afwijking van de bestemming openbaar groen als ware die

bestemming al gewijzigd en in planologisch opzicht bij het bijbehorende erf van de woning getrokken. De afwijking is dan enkel nodig om de onmogelijkheid tot bouwen op te heffen die de bestemming ‘openbaar groen’ met zich meebrengt.

5.1.6 Overschrijding van voorgevelrooilijnen

Met het verlenen van een omgevingsvergunning voor het overschrijden van de voorgevelrooilijn dient zeer terughoudend te worden omgegaan. Er zal geen omgevingsvergunning verleend worden om een uitbreiding van het hoofdgebouw over de grens van de voorgevelrooilijn mogelijk te maken (behoudens de hiervoor genoemde erkers).

Hoofdgebouwen mogen deze voorgevelrooilijn dus nooit overschrijden.

In hoeksituaties kan een situatie bestaan waarbij er 2 voorgevelrooilijnen zijn. In dat geval gelden voornoemde beperkingen in beginsel voor beide zijden c.q. beide voorgevelrooilijnen. In beginsel, want er zijn situaties denkbaar waarbij stedenbouwkundig gezien er eigenlijk maar van één voorgevelrooilijn sprake is. In die situaties kan dan een overschrijding van de tweede voorgevelrooilijn mogelijk zijn (omdat deze niet als enige echte voorgevelrooilijn wordt gezien).

5.1.7 Nokhoogte bijgebouwen

In de meeste van de huidige bestemmingsplannen wordt een maximale bouwhoogte van 4,5 m voor bijgebouwen gehanteerd. Het afwijkingenbeleid st ond tot nu toe niet toe om daarvan af te wijken. Per 1 november 2014 is de gewijzigde Bor in werking getreden. Deze regeling staat toe dat, mits wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden, bijgebouwen volledig vergunningvrij tot een hoogte van 5 meter kunnen worden opgericht. Nu de wetgever vergunningsvrij bijgebouwen tot een hoogte van 5 meter toestaat is het niet meer dan redelijk om in

voorkomende gevallen ook bijbehorende bouwwerken tot een hoogte van 5 meter toe te staan , mits wordt voldaan aan de criteria zoals verwoord in het Bor zoals deze g eldt zinds per 1 november 2014 (artikel 2, lid 3 van hoofdstuk II van bijlage II van de Bor).

Afgeweken kan worden voor een grotere bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij woningen onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk ho ofdgebouw, niet hoger dan:

    • 1°.

      5 m,

    • 2°.

      0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en

    • 3°.

      het hoofdgebouw,

  • b.

    voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:

    • 1°.

      indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;

Uitzondering beschermd stadsgezicht

Deze afwijking voor hogere nokhoogte is niet van toepassing op bebouwbaar erf in het beschermd stadsgezicht. Harderwijk kent één (van rijkswege) beschermd stadsgezicht en dat is de binnenstad. Voor die situaties die binnen de begrenzing van dit beschermde stadsgezicht liggen, maken we steeds een individuele afweging. Dit vanwege het bijzondere ruimtelijke karakter van het beschermde stadsgezicht en de relatief hoge bebouwingsdichtheid in dit gebied.

Toelichting op de formule:

Ten behoeve van de bezonningssituaties op naburige percelen leidt de formule ertoe dat de daklijn ten opzichte van de erfgrenzen slechts geleidelijk in hoogte kan oplopen tot een

maximaal toegestane daknokhoogte van 5 m. De formule is gebaseerd op een zonnestand met een hellingshoek van 25° vanaf een hoogte van 3 m (de tangens van een hoek van 25° bedraagt naar boven afgerond 0,47).

In deze formule is de afstand van de nok tot de erfgrens bepalend voor de toegestane hoogte. Hoe dichter bij een naburig erf, hoe minder hoog een dak mag zijn. De formule voor de daknokhoogte is gebaseerd op de zogenoemde ’lichte’ TNO -norm. Deze norm gaat uit van minimaal twee mogelijke bezonningsuren per etmaal, in de periode van 19 februari tot 21 oktober. De ’lichte’ TNO-norm wordt in de praktijk veelvuldig toegepast om aan de hand van bezonningsstudies te onderbouwen dat de kwaliteit van het woon - en leefklimaat, in het bijzonder de bezonningssituatie op gevels van bebouwing op aangrenzende percelen, ten gevolge van een bouwplan in voldoende mate gewaarborgd blijft. Door deze norm als uitgangspunt te nemen voor het bepalen van de randvoorwaarden voor een vergunnin gvrij bijbehorend bouwwerk met een kap, blijft de bezonningssituatie op belendende bebouwing en naburige erven in voldoende mate gewaarborgd.

5.1.8 Ondergronds bouwen

Op grond van de wijze van meten moeten ondergrondse bouwwerken worden meegenomen bij de bepaling van het toegestane oppervlak voor bijbehorende bouwwerken vanuit de gedacht e van wat bovengronds is toegestaan kan ook ondergronds worden gerealiseerd. Ook moeten ondergrondse bouwwerken doorgaans binnen het bouwvlak worden gebouwd. In situaties waarbij ondergrondse bouwwerken voorbij de contouren van het bovengrondse bouwwerk gaan kan dit tot problemen leiden terwijl er in veel gevallen ruimtelijk / stedebouwkundig geen tot weinig effect is.

Gelet op het feit dat het hier om zeer uiteenlopende en specifieke situaties kan gaan, wordt voor deze categorie per geval beoordeeld of het verlenen van een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan gewenst is .

5.1.9 Bijbehorende bouwwerken voor voorgevel bij boerderijen

Het huidige afwijkingenbeleid staat bouwen voor het verlengde van de voorgevel, behoudens erkers, niet toe. Er zijn situaties denkbaar om toch bijgebouwen voor het verlengde van de voorgevel toe te staan. Dit betreft situaties waarbij sprake is van een ensemble van een boerenerf / voormalig agrarisch perceel. Het plaatsen van een bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel kan worden toegestaan als het bijbehorend bouwwerk:

  • -

    Bijdraagt aan het creëren van een ensemble van een boerenerf;

  • -

    Qua maat en schaal ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

  • -

    Een maximale goot- en bouwhoogte heeft van respectievelijk 3 m en 4 m;

  • -

    Een maximale oppervlakte heeft van maximaal 25 m;

  • -

    Op voldoende afstand van de weg is gesitueerd.

5.2 Artikel 4 lid 2 bijlage II Bor

Artikel 4 lid 2 bijlage II Bor

een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 5 m, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

Gelet op het feit dat het hier om zeer uiteenlopende en specifieke situaties kan gaan, wordt voor deze categorie per geval beoordeeld of het verlenen van een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan gewenst is.

5.3 Artikel 4 lid 3 bijlage II Bor

Artikel 4 lid 3 bijlage II Bor

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 10 m, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

Gelet op het feit dat het hier om zeer uiteenlopende en specifieke situaties kan gaan, wordt voor deze categorie per geval beoordeeld of het verlenen van een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan gewenst is.

Voor twee situaties geldt onderstaande beleidsregel. Ten eerste de schotelantennes en ten tweede het terrassenbeleid voor de Markt.

1.Schotelantennes

Schotelantennes kunnen niet vergunningvrij in de voortuin of aan de voorgevel geplaatst worden. Het plaatsen van schotelantennes aan de voorzijde van een woning of gebouw zal in het bestemmingsplan vrijwel nooit zijn voorzien. Dit betekent dat altijd een

omgevingsvergunning voor afwijken bestemmingsplan nodig is om een dergelijke schotel aan de voorzijde te kunnen realiseren.

Het kan echter voorkomen dat het plaatsen van een schotelantenne aan de voorzijde wenselijk is om een optimale ontvangst te kunnen genereren.

Of dit in ruimtelijk en architectonisch opzicht een wenselijke situatie is, is met name een v raag van welstandstechnische aard. Stedenbouwkundig heeft een schotelantenne geen

noemenswaardige impact. Als met andere woorden de schotelantenne voldoet aan redelijke eisen van welstand, dan zijn er stedenbouwkundig geen bezwaren om de

omgevingsvergunning voor afwijking bestemmingsplan te weigeren.

De beleidsregel voor dit artikel houdt dus samengevat in: voldoet de schotelantenne aan redelijke eisen van welstand, dan zal een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan worden verleend.

2.Terrassenbeleid Markt

In samenspraak met de ondernemers op de Markt is een terrassenbeleid opgesteld. Voor de vergunningplichtige bouwwerken ‘zonneschermen, parasols en terrasschotten’ is het bestuurlijk vastgestelde terrassenbeleid het toetsingskader voor aanvragen

omgevingsvergunning.

5.4 Artikel 4 lid 4 bijlage II Bor

Artikel 4 lid 4 bijlage II Bor

een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.

Gelet op het feit dat het hier om zeer uiteenlopende en specifieke situaties kan gaan, wordt voor deze categorie per geval beoordeeld of het verlenen van een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan gewenst is.

5.5 Artikel 4 lid 5 bijlage II Bor

Artikel 4 lid 5 bijlage II Bor

een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m.

Voor de toetsing en beoordeling van deze aanvragen hanteren we het door de gemeenteraad op 15 juni 2006 vastgestelde zendmastenbeleid, gerectificeerd bij besluit van 20 september 2007. Rectificatie was noodzakelijk omdat in het raadsbesluit van 15 juni 2006 abusievelijk is verwezen naar beleidskaart 1, maar dit moet beleidskaart 2 zijn (de minimale variant van het zendmastenbeleid).

5.6 Artikel 4 lid 6 bijlage II Bor

Artikel 4 lid 6 bijlage II Bor

een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998 .

Gelet op het feit dat het hier om zeer uiteenlopende en spe cifieke situaties kan gaan, wordt voor deze categorie per geval beoordeeld of het verlenen van een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan gewenst is.

5.7 Artikel 4 lid 7 bijlage II Bor

Artikel 4 lid 7 bijlage II Bor

een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen.

Gelet op het feit dat het hier om zeer uiteenlopende en specifieke situaties kan gaan, wordt voor deze categorie per geval beoordeeld of het verlenen van een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan gewenst is.

5.8 Artikel 4 lid 8 bijlage II Bor

Artikel 4 lid 8 bijlage II Bor

het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;

Gelet op het feit dat het hier om zeer uiteenlopende en specifieke situa ties kan gaan, wordt voor deze categorie per geval beoordeeld of het verlenen van een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan gewenst is.

5.9 Artikel 4 lid 9 bijlage II Bor

Artikel 4 lid 9 bijlage II Bor

het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits voor zover gelegen buitende bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemersof de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.

Gelet op het feit dat het hier om zeer uiteenlopende en specifieke situaties kan gaan, wordt voor deze categorie per geval beoordeeld of het verlenen van een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan gewenst is.

Voor veel voorkomende activiteiten kunnen separate beleidsregels worden vastgesteld, waaronder:

  • beroepen en bedrijven aan huis;

  • bed & breakfast;

  • gebruik van verdiepingen boven winkels in de binn enstad.

Voor de toetsing van aanvragen omgevingsvergunning wordt naar die bestuurlijk vastgestelde beleidsregels verwezen.

5.10 Artikel 4 lid 10 bijlage II Bor

Artikel 4 lid 10 bijlage II Bor

het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

  • 1.

    b.de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

  • b.

    de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

  • c.

    de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Harderwijk voert al jarenlang een consequent handhavingsbeleid uit. Iedereen die na

10 september 1997 in een recreatiewoning gaat wonen, wordt aangeschreven de bewoning te staken. Er zijn persoonsgebonden gedoogbeschikkingen afgegeven voor die genen die konden aantonen er al vóór 10 september 1997 te wonen en er al die tijd onafgebroken gewoond hebben. Behalve die groep, worden er geen nieuwe persoonsgebonden ontheffingen meer verleend.

In de recent vastgestelde bestemmingsplannen voor recreat ieterreinen is het recreatieve gebruik, niet zijnde bewoning, nog steeds uitgangspunt. De gronden en gebouwen zijn bestemd voor recreatieve doeleinden, (permanente) bewoning is niet toegestaan.

Gelet op het bovenstaande, hanteren wij als beleidsregel dat wij geen omgevingsvergunning voor afwijking bestemmingsplan op basis van dit artikel verlenen.

5.11 Artikel 4 lid 11 bijlage II Bor

Artikel 4 lid 11 bijlage II Bor

ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Gelet op het feit dat het hier om zeer uiteenlopende en specifieke situaties kan gaan, wordt voor deze categorie per geval beoordeeld of het verlenen van een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van het bestemmingsplan gewenst is.

6 Procedureregels

6.1 Procedureregels

In de meeste gevallen zal het verzoek om af te mogen wijken van het bestemmingsplan onderdeel uitmaken van een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’. Er kan evenwel ook een afzonderlijk verzoek worden gedaan om af te mogen wijken van het bestemmingsplan. Denk bij deze laatste categorie bijvoorbeeld aan een verzoek voor een gewijzigd gebruik.

Een verzoek om af te mogen wijken van het bestemmingsplan wordt eerst ambtelijk beoordeeld. Een werkgroep van medewerkers van de afdeling Ruimte, de Werkgroep Kleine Initiatieven (afgekort: WKI) of in voorkomend geval de Werkgroep Grote Bouwinitiatieven (afgekort WGB) bekijkt of er stedenbouwkundig, ruimtelijk en juridisch gezien mogelijkheden zijn om tot afwijking te adviseren.

Indien de uitkomst van dit overleg positief is, wordt burgemeester en wethouders dan wel de gemandateerde geadviseerd medewerking te verlenen aan de vergunningaanvraag. Is de uitkomst negatief, dan zal het advies zijn om medewerking te weigeren.

6.2 Inwerkingtreding en overgangsrecht

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na openbare bekendmaking op de gemeentepagina van ‘Het Kontakt’ en de gemeentelijke website. De beleidsregels zijn van toepassing op aanvragen omgevingsvergunning die zijn ingediend na het moment van inwerkingtreding.

6.3 Zienswijzen

Deze beleidsregel heeft voor inspraak ter inzage gelegen van … tot ... Er zijn wel/geen zienswijzen ingediend.

6.4 Registratie verleende ontheffingen

Van alle verleende afwijkingen van het bestemmingsplan wordt een overzicht bijgehouden. Deze zijn overzichtelijk in jaaroverzichten gegroepeerd, met een verwijzing naar het betreffende verslag. Ook wordt het bijgehouden in OVX4All. Zo is bij het op stellen van een nieuw bestemmingsplan altijd te achterhalen welke omgevingsvergunningen voor afwijking bestemmingsplan in het plangebied zijn verleend.

6.5 Uitvoeringsparagraaf en relatie met bestemmingsplan

Deze beleidsregel bevat een tweetal onderdelen die zich lenen voor een doorvertaling in het bestemmingsplan. Dit betreft de staffeling voor vierkante meters aan - uit- en bijgebouwen enerzijds en de regeling voor erkers anderzijds.

Ondertekening

Vastgesteld door burgemeester en wethouders op 4 juni 2013

Bekendgemaakt op 12 juni 2013

Inwerkingtreding op 13 juni 2013

Gewijzigd bij besluit van burgemeester en wethouders van 6 oktober 2015 Wijzigingen bekendgemaakt op 21 oktober 2015

Wijzigingen in werking getreden op 22 oktober 2015

Bijlage 1: twee kaarten begrenzing bebouwde kom Harderwijk en H ierden

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling