Regeling vervallen per 20-06-2014

SUBSIDIEVERORDENING STADS- EN DORPSVERNIEUWING 2002

Geldend van 20-06-2014 t/m 19-06-2014

Intitulé

SUBSIDIEVERORDENING STADS- EN DORPSVERNIEUWING 2002

De raad van de gemeente Harderwijk;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 februari 2009, raadsbesluitnummer; 20

besluit:

SUBSIDIEVERORDENING STADS- EN DORPSVERNIEUWING 2002

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Asv: Algemene subsidieverordening 1999.

College: Het college van burgemeester en wethouders.

Stads- en dorpsvernieuwing: De stelselmatige inspanning, zowel op stedenbouwkundig als op sociaal, economisch, cultureel en milieuhygiënisch gebied, gericht op behoud, herstel, verbetering, herindeling of sanering van bebouwde gedeelten van het gemeentelijk grondgebied.

De eigenaar: De eigenaar, waaronder mede wordt begrepen: a. de erfpachter; b. de houder van het recht van opstal; c. de eigenaar van het appartementsrecht.

Rijksmonument: Een monument, opgenomen in het Rijksregister als bedoeld in artikel 6 van de monumentenwet 1988.

Gemeentelijk monument: Een pand of bij elkaar horende panden, geplaatst op de gemeentelijke monumentenlijst, zoals bedoeld in artikel 3 van de monumentenverordening 1994.

Gemeentelijke Monumentencommissie: De door de raad ingestelde commissie of aangewezen instantie, met als taak het college op verzoek of uit eigener beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet en deze verordening.

Artikel 1.2. Volumebesluit

De gemeenteraad neemt jaarlijks een besluit, waarin wordt aangegeven welk bedrag voor een bepaald jaar beschikbaar wordt gesteld in het belang van de stadsvernieuwing aan natuurlijke of rechtspersonen voor de verschillende sectoren van de samenleving.

Artikel 1.3. Wijziging Volumebesluit

Het college is bevoegd om, na een daartoe verkregen advies van de desbetreffende raadscommissie, de bedragen voor de diverse beleidssectoren te verhogen en die van andere evenredig te verlagen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat voor een bepaalde sector na afloop van het jaar gelden zullen resteren.

Artikel 1.4. Beperking werkingssfeer verordening

De gemeenteraad kan de werkingssfeer van deze verordening of onderdelen daarvan naar tijd en plaats beperken.

Artikel 1.5. Subsidieverstrekking

  • 1. Het college is bevoegd om in het belang van de stadsvernieuwing en met inachtneming van het bepaalde in deze verordening subsidie te verstrekken, voor:

    • 1.

      verbetering van gemeentelijke monumenten;

    • 2.

      verbetering van rijksmonumenten

    • 3.

      wisselwoningen bij het treffen van voorzieningen aan huurwoningen;

    • 4.

      verhuis- en herinrichtingskosten bij het treffen van voorzieningen aan huurwoningen.

  • 2. Het college kan aan de subsidieverlening voorwaarden verbinden, die in het belang zijn van de historische waarde van het bouwwerk.

Artikel 1.6. Financiële prioriteitstelling

  • 1. Het college verstrekt slechts subsidie voorzover de op grond van artikel 1.2. begrote financiële middelen voor de desbetreffende sector van de stads- en dorpsvernieuwing toereikend zijn.

  • 2. Alle subsidieaanvragen op grond van deze verordening worden op volgorde van ontvangst afgehandeld. Een aanvraag wordt in deze volgorde opgenomen als zij volledig is.

  • 3. Alle subsidieaanvragen, welke in verband met het bepaalde in het eerste lid niet kunnen worden verstrekt, worden door het college aangehouden tot het volgende begrotingsjaar.

  • 4. Wanneer in enig jaar de begrote financiële middelen door subsidieverleningen volledig zijn benut, treedt deze verordening voor de desbetreffende sector voor de rest van dat jaar buiten werking.

  • 5. Wanneer lid 4 van dit artikel van toepassing is, vindt hiervan bekendmaking plaats in één of meer dag- of nieuwsbladen.

Artikel 1.7. Afwijkingsbevoegdheid

In bijzondere gevallen kan het college in het belang van de stads- en dorpsvernieuwing afwijken van deze verordening. Voorzover er monumentale belangen in het geding zijn zal het college hiertoe niet overgaan, dan nadat de gemeentelijke monumentencommissie gehoord is.

HOOFDSTUK 2. VERBETERING VAN GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 2.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Een monument: Gemeentelijk monument.

De voorziening: De verbetering van een bestaande situatie van een monument waarmee het belang van de stadsvernieuwing en de volkshuisvesting is gediend.

Subsidiabele kosten: De kosten, zoals deze door of namens het college bij de beslissing tot subsidieverlening in aanmerking worden genomen.

Restauratie: Werkzaamheden die het onderhoud zoals bedoeld in dit artikel te boven gaan. Deze werkzaamheden zijn gericht op het opheffen van bouwtechnische gebreken. Bouwtechnische gebreken zijn gebreken aan een draagconstructie of de schil van een monument die tot uitdrukking komen, hetzij door aantasting van het draagvermogen van onderdelen, hetzij door het verloren gaan van de samenhang tussen de onderdelen en wel zodanig, dat het directe voortbestaan van een monument in gevaar is gebracht en de bruikbaarheid van het casco ernstig wordt belemmerd. Onder de draagconstructie en de schil van een monument worden in dit verband verstaan:

fundering;

balklagen en vloeren;

dragende binnenwanden, (halfsteens)muren en gevels;

dakconstructie.

Onderhoud: Eén of meer van de werkzaamheden, die op basis van de provinciale ‘Subsidieregeling duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden’ als subsidiabele onderhoudskosten kunnen worden aangemerkt.

Bijzondere ‘monumentale onderdelen’:

Bepaalde gevelelementen die van grote cultuur historische waarde zijn.

Artikel 2.2. Subsidiabele activiteiten

Aan de eigenaar of aan de bewoner, met toestemming van de eigenaar, kan subsidie worden toegekend ter tegemoetkoming in de kosten van:

  • a.

    het treffen van voorzieningen tot opheffing van bouwtechnische gebreken van een monument, oftewel restauratie;

  • b.

    het treffen van voorzieningen gericht op het onderhoud van een monument;

  • c.

    het restaureren van bijzondere ‘monumentale onderdelen’, in samenhang met het opheffen van bouwtechnische gebreken van een monument.

Artikel 2.3. Voorwaarden voor de subsidieverlening

De onder dit hoofdstuk bedoelde subsidies worden slechts verleend indien:

  • a.

    het betreffende monument, dan wel het onderdeel daarvan, zoals bedoeld in artikel 2.2, sub c, in de afgelopen 10 jaren niet met overheidssteun is verbeterd, met uitzondering van bijdragen zoals bedoeld in artikel 2.2., lid b;

  • b.

    na verbetering als bedoeld in artikel 2.2 lid a de instandhouding van (het betreffende deel van) het monument voor minimaal 25 jaar is verzekerd;

  • c.

    sprake is van een sobere en doelmatige uitvoering der werkzaamheden waarbij de ‘nieuwe’ situatie qua vormgeving, details en materiaalkeuze, passend is in de historische context.

Artikel 2.4. De subsidieaanvraag

  • 1. De subsidieaanvraag wordt op een door het college beschikbaar te stellen formulier bij hem ingediend.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dient de subsidieaanvraag ten minste te omvatten:

    • a.

      toelichtende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand;

    • b.

      een werkomschrijving;

    • c.

      een gespecificeerde kostenbegroting.

Artikel 2.5. Subsidiabele kosten

  • 1. Onder de in dit hoofdstuk bedoelde subsidiabele kosten worden in elk geval begrepen de door of namens het college goedgekeurde bedragen van:

    • a.

      de aanneemsom;

    • b.

      eventueel noodzakelijk meerwerk;

    • c.

      het honorarium van de architect en de constructeur, de kosten van het dagelijks toezicht;

    • d.

      de leges voor de bouwvergunning;

    • e.

      de verschuldigde omzetbelasting.

  • 2. De subsidiabele kosten worden door of namens het college bepaald overeenkomstig het bepaalde in de provinciale ‘Subsidieregeling Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden’.

  • 3. Voorzover de werkzaamheden verbonden aan het treffen van de voorzieningen verricht worden door of namens de eigenaar, zonder dat er sprake is van uitoefening van een bedrijf, worden slechts de materiaalkosten, leges, architectenkosten en omzetbelastingvoor subsidie in aanmerking genomen.

Artikel 2.6. De hoogte van het subsidie

  • 1. Het college kan voor het treffen van voorzieningen van bouwtechnische gebreken (restauratie) van een monument een subsidie verlenen van 59,5 % van de subsidiabele kosten. De subsidie wordt berekend over een kostenbedrag van maximaal € 82.040,- zodat de subsidie maximaal € 48.814,- bedraagt.

  • 2. Het college kan voor het treffen van voorzieningen gericht op het onderhoud van een monument een subsidie verlenen van 42,5 % van de subsidiabele kosten. De subsidie wordt berekend over een kostenbedrag van maximaal € 27.349,- zodat de subsidie maximaal € 11.624, - per jaar bedraagt.

Artikel 2.7. Voorwaarden waaronder het subsidie wordt verleend

  • 1.

    Het subsidie wordt verleend onder de voorwaarde, dat:

    • a.

      de voorzieningen zijn getroffen binnen twee jaren na de beschikkingsdatum;

    • b.

      aan de door het college met controle belaste personen op de door die personen te bepalen tijdstippen:

      • -

        toegang wordt verleend tot het gebouwde onroerend goed;

      • -

        inzage wordt verleend van de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende bescheiden en tekeningen;

      • -

        de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens worden verstrekt;

      • -

        gelegenheid wordt gegeven tot het controleren van de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens;

    • c.

      de bescheiden en gegevens die nodig zijn voor de juiste toepassing van deze verordening, worden verstrekt;

    • d.

      bij het treffen van de voorzieningen niet wordt gehandeld in strijd met het bepaalde in de vestigingswet 1954, dan wel het bepaalde in de krachtens deze wet vastgestelde vestigingsbesluiten.

  • 2.

    Het college kan de in het eerste lid onder a genoemde termijn verlengen.

  • 3.

    Het college kan aan de subsidieverlening nadere voorwaarden verbinden.

Artikel 2.8. Het weigeren van subsidie

  • 1. Geen subsidie wordt verleend indien:

    • a.

      naar het oordeel van het college, na een daartoe verkregen advies van de gemeentelijke monumentencommissie, het resultaat na verbetering niet in een redelijke verhouding staat tot de kosten van de voorzieningen;

    • b.

      met het treffen van de voorzieningen is begonnen voordat bij de gemeente een aanvraag om subsidie is ingediend en op basis van deze subsidieaanvraag door het college een beschikking is afgegeven;

    • c.

      het monument waaraan de voorzieningen worden getroffen bestemd is om binnen een periode van 10 jaar te worden afgebroken;

    • d.

      de door het college vastgestelde subsidiabele onderhoudskosten minder bedragen dan € 680,00, dan wel de vastgestelde subsidiabele restauratiekosten minder bedragen dan € 2.270,00.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college afwijken van het bepaalde in het eerste lid, onder b. Dit geldt met name voor molens.

Artikel 2.9. Beslissing omtrent een subsidieaanvraag

Het college beslist op de aanvraag als bedoeld in artikel 2.4. binnen acht weken na de dag, waarop de aanvraag is ontvangen. Hij kan zijn beslissing met ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 2.10. Vaststelling en uitbetaling van het subsidie

  • 1. Vaststelling en uitbetaling van een op grond van dit hoofdstuk toegekende subsidie vinden plaats nadat:

    • a.

      de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden schriftelijk zijn gereedgemeld onder indiening van de daarop betrekking hebbende gegevens;

    • b.

      uit een controle door medewerkers van de gemeentelijke afdeling bouwzaken gebleken is, dat de werkzaamheden correct en overeenkomstig de voorwaarden van of krachtens deze verordening zijn uitgevoerd;

    • c.

      de rekeningen en betalingsbewijzen van de uitgevoerde werkzaamheden alsmede de totale kostenopstelling waarin de verrichte werkzaamheden op dezelfde wijze zijn gerangschikt als in de artikel 2.4. bedoelde begroting, door het college zijn gecontroleerd en akkoord bevonden.

  • 2. Indien bij de eindcontrole blijkt dat (op onderdelen) wordt afgeweken van de in of krachtens deze verordening gestelde voorwaarden kan het college de in eerste instantie verleende subsidie verlagen.

Artikel 2.11. Voorfinancieringsregeling

In daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komende gevallen kunnen op verzoek van de aanvrager na overlegging van de betreffende rekeningen en betalingsbewijzen voorschotten worden verstrekt van de daarop betrekking hebbende subsidie. In die gevallen wordt de laatste 10% van de verleende subsidie pas uitbetaald nadat voldaan is aan artikel 2.10.

HOOFDSTUK 3. VERBETERING VAN RIJKSMONUMENTEN

Artikel 3.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Een monument: Een rijksmonument.

De voorziening: De verbetering van een bestaande situatievan een monument waarmee het belang van de stadsvernieuwing en de volkshuisvesting is gediend.

Subsidiabele kosten: De kosten zoals deze door of namens het college bij de subsidieverlening in aanmerking worden genomen.

Restauratie: Werkzaamheden die het onderhoud zoals bedoeld in dit artikel te boven gaan. De werkzaamheden zijn gericht op het opheffen van bouwtechnische gebreken. Bouwtechnische gebreken zijn gebreken aan een draagconstructie of de schil van een monument die tot uitdrukking komen, hetzij door aantasting van het draagvermogen van onderdelen, hetzij door het verloren gaan van de samenhang tussen de onderdelen en wel zodanig, dat het directe voortbestaan van een monument in gevaar is gebracht en de bruikbaarheid van het casco ernstig wordt belemmerd. Onder de draagconstructie en de schil van een monument worden in dit verband verstaan:

fundering;

balklagen en vloeren;

dragende binnenwanden, (halfsteens)muren en gevels;

dakconstructie.

Onderhoud: Eén of meer van de werkzaamheden, die op basis van de ‘Subsidieregeling Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden’ als subsidiabele onderhoudskosten kunnen worden aangemerkt.

Bijzondere ‘monumentale’ onderdelen: Bepaalde gevelelementen die van grote cultuurhistorische waarde zijn.

Het BRRM: Het Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten 1997 vastgesteld bij besluit van 19 september 2000, Staatsblad 390.

Het BROM: Het Besluit Rijkssubsidiëring Onderhoud Monumenten vastgesteld bij besluit van 14 september 2001, Staatsblad 415.

Artikel 3.2. Subsidiabele activiteiten

Aan de eigenaar, of aan de bewoner met toestemming van de eigenaar, kan subsidie worden toegekend ter tegemoetkoming in de kosten van:

  • a.

    het treffen van voorzieningen gericht op het onderhoud van een monument;

  • b.

    het herstellen van bijzondere ‘monumentale onderdelen’, in samenhang met het plegen van onderhoud.

Artikel 3.3. Voorwaarden voor de subsidieverlening

De onder dit hoofdstuk bedoelde subsidies worden slechts verleend indien:

  • a.

    de eigenaar voor het treffen van voorzieningen, genoemd in artikel 3.2., lid a., geen beroep kan doen op het BROM;

  • b.

    sprake is van een sobere en doelmatige uitvoering der werkzaamheden, waarbij de ‘nieuwe’ situatie qua vormgeving, details en materiaalkeuze, passend in de historische context.

Artikel 3.4. De subsidieaanvraag

  • 1. De subsidieaanvraag wordt op een door het college beschikbaar te stellen formulier bij hem ingediend.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dient de subsidieaanvraag ten minste te omvatten:

    • a.

      toelichtende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand;

    • b.

      een werkomschrijving;

    • c.

      een gespecificeerde kostenbegroting.

Artikel 3.5. Subsidiabele kosten

  • 1. onder de in dit hoofdstuk bedoelde subsidiabele kosten worden in elk geval begrepen de door of namens het college goedgekeurde bedragen van:

    • a.

      de aanneemsom;

    • b.

      eventueel noodzakelijk meerwerk;

    • c.

      het honorarium van de architect en de constructeur, de kosten van het dagelijks toezicht;

    • d.

      de leges voor de bouwvergunning;

    • e.

      de verschuldigde omzetbelasting.

  • 2. De subsidiabele kosten worden door of namens het college bepaald overeenkomstig het bepaalde in de Subsidieregeling Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden.

  • 3. Voorzover de werkzaamheden verbonden aan het treffen van de voorzieningen verricht worden door of namens de eigenaar, zonder dat er sprake is van uitoefening van een bedrijf, worden slechts de materiaalkosten, leges, architectenkosten en omzetbelasting voor subsidie in aanmerking genomen.

Artikel 3.6. De hoogte van het subsidie

  • 1. Het college kan voor het treffen van voorzieningen gericht op het onderhoud van een monument een subsidie verlenen van 25% van de subsidiabele kosten. Het subsidie wordt berekend over een kostenbedrag van maximaal € 27.348,26 zodat het subsidie maximaal € 6.837,07 per jaar bedraagt.

  • 2. Het college kan, na een daartoe verkregen advies van de gemeentelijke monumentencommissie, een subsidie verlenen van 100% van de subsidiabele kosten voor het herstellen van bijzondere ‘monumentale onderdelen’, die vanwege het historische belang voor het nageslacht bewaard dienen te worden.

Artikel 3.7. Voorwaarden waaronder subsidie wordt verleend

  • 1.

    Het subsidie wordt verleend onder de voorwaarde, dat:

    • a.

      de voorzieningen zijn getroffen binnen twee jaren na de beschikkingsdatum;

    • b.

      aan de door het college met controle belaste personen op de door die personen te bepalen tijdstippen:

      • -

        toegang wordt verleend tot het gebouwde onroerend goed;

      • -

        inzage wordt verleend van de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende bescheiden en tekeningen;

      • -

        de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens worden verstrekt;

      • -

        gelegenheid wordt gegeven tot het controleren van de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens;

    • c.

      de bescheiden en gegevens die nodig zijn voor de juiste toepassing van deze verordening, worden verstrekt;

    • d.

      bij het treffen van de voorzieningen niet wordt gehandeld in strijd met het bepaalde in de Vestigingswet 1954, dan wel het bepaalde in de krachtens deze wet vastgestelde vestigingsbesluiten.

  • 2.

    Het college kan de in het eerste lid onder a genoemde termijn verlengen.

  • 3.

    Het college kan aan de verlening nadere voorwaarden verbinden.

Artikel 3.8. Het weigeren van subsidie

  • 1. Geen subsidie wordt verleend indien:

    • a.

      naar het oordeel van het college, na een daartoe verkregen advies van de gemeentelijke monumentencommissie, het resultaat na verbetering niet in een redelijke verhouding staat tot de kosten van de voorzieningen;

    • b.

      met het treffen van de voorzieningen is begonnen voordat bij de gemeente een aanvraag om subsidie is ingediend en op basis van deze subsidieaanvraag door het college een beschikking is afgegeven;

    • c.

      de door het college vastgestelde subsidiabele onderhoudskosten minder bedragen dan € 680,00.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college afwijken van het bepaalde in het eerste lid, onder b.

Artikel 3.9. Beslissing omtrent een subsidieaanvraag

Het college beslist op de aanvraag als bedoeld in artikel 3.4. binnen acht weken na de dag, waarop de aanvraag is ontvangen. Hij kan zijn beslissing met ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 3.10. Vaststelling en uitbetaling van het subsidie

  • 1. Vaststelling en uitbetaling van een op grond van dit hoofdstuk verleende subsidie vinden plaats nadat:

    • a.

      de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden schriftelijk zijn gereedgemeld onder indiening van de daarop betrekking hebbende gegevens;

    • b.

      uit een controle door medewerkers van de gemeentelijke afdeling bouwzaken gebleken is, dat de werkzaamheden correct en overeenkomstig de voorwaarden van of krachtens deze verordening zijn uitgevoerd;

    • c.

      de rekeningen en betalingsbewijzen van de uitgevoerde werkzaamheden alsmede de totale kostenopstelling waarin de verrichte werkzaamheden op dezelfde wijze zijn gerangschikt als in de artikel 3.4. bedoelde begroting, door het college zijn gecontroleerd en akkoord bevonden.

  • 2. Indien bij de eindcontrole blijkt dat (op onderdelen) wordt afgeweken van de in of krachtens deze verordening gestelde voorwaarden kan het college de in eerste instantie verleende subsidie verlagen.

Artikel 3.11. Voorfinancieringsregeling

In daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komende gevallen kunnen op verzoek van de aanvrager na overlegging van de betreffende rekeningen en betalingsbewijzen voorschotten worden verstrekt van de daarop betrekking hebbende subsidie. In die gevallen wordt de laatste 10% van de verleende subsidie pas uitbetaald nadat voldaan is aan artikel 3.10.

Artikel 3.12. Afwijkingsbevoegdheid

In bijzondere gevallen kan het college in afwijking van het gestelde in dit hoofdstuk subsidie verstrekken voor restauratie van een monument. Deze subsidie wordt slechts toegekend wanneer de eigenaar geen beroep kan doen op het BRRM omdat het budget van deze regeling ontoereikend is. Het college kan hiertoe overgaan nadat de monumentencommissie is gehoord.

HOOFDSTUK 4. TEGEMOETKOMING IN KOSTEN WISSELWONINGEN BIJ HET TREFFEN VAN VOORZIENINGEN AAN HUURWONINGEN

Artikel 4.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Een woning: Een woning of wooneenheid, bestemd of naar het oordeel van het college geschikt om het gehele jaar door te worden bewoond, behoudens:

  • a.

    verzorgingstehuizen voor bejaarden;

  • b.

    woonwagens als bedoeld in de Huisvestingswet;

  • c.

    woonschepen als bedoeld in de Huisvestingswet;

  • d.

    ambts- en dienstwoningen.

Voorzieningen: Maatregelen ter verbetering van een woning, inclusief het slopen van een woning en het vervangen door een nieuwbouwwoning, waarmee het belang van de stadsvernieuwing en de volkshuisvesting is gediend.

Tijdelijke huisvesting: Het tijdelijk elders huisvesten van bewoners tijdens het treffen van voorzieningen aan huurwoningen.

Wisselwoning: Een woning, die gebruikt wordt als vervangende woning voor bewoners die hun woning moeten verlaten omdat daaraan voorzieningen worden getroffen.

Artikel 4.2. Grondslag, werkingssfeer en hoogte subsidie

  • 1. Het college kan aan de woningcorporatie of particuliere verhuurder van een aantal min of meer bijeengelegen woningen, waaraan projectgewijs voorzieningen worden getroffen, een subsidie verlenen ter tegemoetkoming in de kosten van wisselwoningen.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 2.188,63 per wisselwoning.

Artikel 4.3. De subsidieaanvraag

  • 1. Subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 4.2. kunnen bij het college worden ingediend tot uiterlijk 26 weken na het tijdstip waarop de voorzieningen aan de woning zijn getroffen. Onverminderd het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dient de aanvraag ten minste vergezeld te gaan van:

    • a.

      het programma voor tijdelijke huisvesting;

    • b.

      een adressenlijst van woningen, die als wisselwoningen zullen worden gebruikt;

    • c.

      een begroting van de kosten van inrichting van bestaande woningen uit de beschikbare woningvoorraad teneinde deze woningen geschikt te maken voor tijdelijke huisvesting.

  • 2. Het college beslist binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Hij kan zijn beslissing eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Het college stelt in voorkomende gevallen, in overleg met de betrokken woningcorporatie(s) of particuliere verhuurder(s) de prioriteit tussen de aanvragen onderling vast.

  • 4. Artikel 1.7., tweede lid is niet van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 4.4. Vaststelling en uitbetaling subsidie

Vaststelling en betaalbaarstelling van een op grond van dit hoofdstuk verleende subsidie vinden plaats uiterlijk 8 weken nadat de activiteiten schriftelijk zijn gereedgemeld en de rekeningen en betalingsbewijzen zijn overgelegd.

HOOFDSTUK 5. TEGEMOETKOMING IN VERHUIS- EN HERINRICHTINGSKOSTEN BIJ HET TREFFEN VAN VOORZIENINGEN AAN, INCLUSIEF SLOPEN VAN HUURWONINGEN

Artikel 5.l. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Een woning: Een woning of wooneenheid, bestemd of naar het oordeel van het college geschikt om het gehele jaar door te worden bewoond, behoudens:

  • a.

    verzorgingstehuizen voor bejaarden;

  • b.

    woonwagens als bedoeld in de Huisvestingswet;

  • c.

    woonschepen als bedoeld in de Huisvestingswet;

  • d.

    ambts- en dienstwoningen.

Voorzieningen: Maatregelen ter verbetering van een woning, inclusief het slopen van een woning en het vervangen door een nieuwbouwwoning, waarmee het belang van de stadsvernieuwing en de volkshuisvesting is gediend.

Investeringskosten: De door de gemeente aanvaarde kosten van de te treffen voorzieningen aan de woning.

Artikel 5.2. Grondslag, werkingssfeer en hoogte tegemoetkoming

  • 1. Het college kan aan de huurder van een woning, waaraan voorzieningen worden getroffen, een subsidie verlenen ter tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en/of herinrichting.

  • 2. De subsidie bedraagt:

    • a.

      € 1.642,66 indien de huurder niet verhuist;

    • b.

      € 2.188,63 indien de huurder definitief verhuist naar een andere woning;

    • c.

      € 2.734,59 indien de huurder tijdelijk elders wordt gehuisvest en daarna, zodra dit mogelijk is, terugkeert in de verbeterde woning of de nieuwbouwwoning ter vervanging van de gesloopte woning.

Artikel 5.3. De subsidieaanvraag

  • 1. Subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 5.2 kunnen bij het college worden ingediend tot uiterlijk 26 weken na het tijdstip waarop de voorzieningen aan de woning zijn getroffen. Onverminderd het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dient de aanvraag ten minste vergezeld te gaan van:

    • a.

      een werkomschrijving van de te treffen voorzieningen;

    • b.

      een gespecificeerde begroting van de investeringskosten.

  • 2. Subsidieaanvragen om toekenning van een subsidie als bedoeld in artikel 5.2., lid 1, kunnen door de huurder of door tussenkomst van de verhuurder worden ingediend.

  • 3. Het college beslist binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Hij kan zijn beslissing eenmaal met ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 5.4. Het weigeren van een subsidie

De subsidie, als bedoeld in artikel 5.2., wordt niet verleend indien de investeringskosten per woning minder bedragen dan € 13.613,00.

Artikel 5.5. Vaststelling en uitbetaling subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 5.2. wordt rechtstreeks of door tussenkomst van de verhuurder aan de huurder uitbetaald zodra de voorzieningen aan de woning naar het oordeel van het college zijn getroffen.

  • 2. In daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komende gevallen kan op verzoek van de aanvrager een voorschot worden uitbetaald van maximaal 50% van de verleende subsidie.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1.

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: "Subsidieverordening Stads- en Dorpsvernieuwing 2002" en treedt in werking met ingang van 1 december 2002.

  • 2.

    Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de "Subsidieverordening Stads- en Dorpsvernieuwing 1995" zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij raadsbesluit van 15 februari 2001 onder nummer 15.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een subsidie is aangevraagd op grond van een verordening bedoeld in het tweede lid en op het tijdstip van inwerkingtreding daarop nog niet is beslist wordt die aanvraag op grond van de bepalingen van deze verordening afgehandeld. Wanneer de bepalingen van deze verordening voor de aanvrager ongunstiger zijn dan de bepalingen van de verordening bedoeld in lid 2 wordt de aanvraag op grond van de voor de aanvrager meest gunstige bepalingen afgehandeld.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Harderwijk in zijn openbare vergadering van 17 oktober 2002, onder nummer 75, gewijzigd bij raadsbesluit van 19 juni 2003 onder nummer 45 gewijzigd bij raadsbesluit van 19 februari 2004 onder nummer 13 gewijzigd bij raadsbesluit van 17 februari 2005 onder nummer 13 gewijzigd bij raadsbesluit van 15 februari 2007 onder nummer 12 gewijzigd bij raadsbesluit van 26 maart 2009 onder nummer 20
De heer J.C.G.M. Berends mevrouw J.Th.J.J. van Zwam
voorzitter raadsgriffier

Toelichting op de ‘subsidieverordening Stads- en Dorpsvernieuwing 2002’

De subsidieverordening Stads- en Dorpsvernieuwing 2002 is aangepast aan de Algemene subsidieverordening 1999. Daarnaast zijn de in de verordening gehanteerde bedragen aangepast aan de invoering van de euro. Tevens is de grondslag van de verordening gewijzigd. Dit laatste is een gevolg van een wijziging van de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing, zoals die per 1 december 2002 van kracht wordt.

Twee aparte hoofdstukken zijn gewijd aan de verbetering van gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten. Per hoofdstuk wordt precies aangegeven voor welke werkzaamheden er subsidie verleend kan worden en wat de te volgen procedure is.

Verder bevat de verordening een tweetal hoofdstukken met betrekking tot tegemoetkoming in de kosten van wisselwoningen aan verhuurders en een tegemoetkoming in de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten voor huurders.

Voorzover nodig zal hieronder per artikel een nadere toelichting worden gegeven.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.2 Volumebesluit

Het besluit in dit artikel betreft het zogenaamde ‘Volumebesluit’, waarin de gemeenteraad aangeeft of en hoeveel geld hij ten behoeve van verschillende bedoelde sectoren ter beschikking stelt.

Artikel 1.3 Wijziging Volumebesluit

Met dit artikel wordt herverdeling van de voor de stadsvernieuwing beschikbare middelen mogelijk maakt.

Artikel 1.7 Afwijkingsbevoegdheid

Stadsvernieuwing is een dynamisch proces.

In een dergelijk proces kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen, waarbij in het belang van de stadsvernieuwing van de verordening moet kunnen worden afgeweken.

Hoofdstuk 2 Verbetering van gemeentelijke monumenten

Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten

In samenhang met het opheffen van bouwtechnische gebreken is het tevens mogelijk om voor bepaalde bijzondere monumentale onderdelen een hoger subsidiepercentage toe te passen.

Het betreft hier bepaalde gevelelementen of andere bijzondere onderdelen van het bouwwerk, die van grote cultuurhistorische waarde zijn en waarbij het niet redelijk is de eigenaar een groot deel van de kosten te laten dragen.

Artikel 2.5. Subsidiabele kosten

In het eerste lid van artikel is aangegeven welke kostenposten in ieder geval in aanmerking kunnen komen voor subsidiëring. Deze opsomming is niet uitputtend. Zo is het bijvoorbeeld niet ongebruikelijk, dat, bij subsidiëring van een restauratie ook meegenomen worden de kosten van een eventueel – door een erkend bureau – verricht bouwhistorisch onderzoek. Het is overigens niet gebruikelijk om deze kosten ook mee te nemen in geval van subsidiëring van onderhoudswerkzaamheden.

Artikel 2.7 Voorwaarden waaronder de bijdrage wordt verleend

Met de bepaling onder a wordt beoogd te voorkomen dat verleende subsidiebedragen onnodig lang blijven liggen. Het bepaalde onder d. vereist wellicht enige toelichting.

De voorzieningen aan woningen mogen niet worden getroffen met in strijd met de Vestigingswet 1954 en de op deze wet gebaseerde vestigingsbesluiten. Dit betekent onder andere, dat uitoefening van het bouwbedrijf zonder vergunning van de Kamer van Koophandel en Fabrieken niet is toegestaan.

Dit verbod laat overigens onverlet de eigen activiteiten van de eigenaar of van de bewoner, eventueel met behulp van anderen zonder dat bij de hulp sprake is van aanneming van werk.

Bedoelde voorwaard belemmert slechts de bedrijfsmatige arbeid van derden, die wordt uitgevoerd zonder de daarvoor vereiste vergunning.

Artikel 2.9 – 2.11 Vaststelling, uitbetaling en voorfinanciering van subsidie

Voorfinanciering wil niet zeggen dat het subsidie ineens voorafgaande aan de uitvoering van de gesubsidieerde werkzaamheden wordt uitgekeerd.

In afwijking van de normale gang van zaken, waarbij het subsidie in zijn geheel achteraf wordt uitbetaald, biedt de voorfinancieringsregeling de mogelijkheid om het subsidie in termijnen uitbetaald te krijgen: telkens wanneer een fase van de bouw is afgerond en betaald, kunnen de rekeningen en betalingsbewijzen worden overgelegd, waarna uitbetaling van het subsidie over die fase van de bouw kan plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Verbetering van rijksmonumenten

Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten

In samenhang met het plegen van onderhoud is het tevens mogelijk om voor bepaalde bijzondere monumentale onderdelen een hoger subsidiepercentage toe te passen.

Het betreft hier bepaalde gevelelementen of andere onderdelen van het bouwwerk, die van grote cultuurhistorische waarde zijn en waarbij het niet redelijk is dat de eigenaar een groot deel van de kosten te laten dragen.

Artikel 3.3. Voorwaarden voor de toekenning van subsidie

In dit artikel wordt een aantal voorwaarden opgesomd waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor subsidie. Deze voorwaarden zijn opgenomen om ervoor te zorgen,

dat het subsidie zo doelmatig mogelijk wordt besteed.

Vooral lid 1, sub a van dit artikel is van groot belang. Daarin wordt bepaald dat pas, wanneer blijkt dat het niet mogelijk is om gebruik te maken van de subsidiemogelijkheden van de BROM, de mogelijkheid bestaat om gebruik te maken van de subsidiemogelijkheden op basis van dit hoofdstuk. Dit is onder andere het geval bij onderhoud van woonhuizen.

Artikel 3.5. Subsidiabele kosten

In het eerste lid van artikel is aangegeven welke kostenposten in ieder geval in aanmerking kunnen komen voor subsidiëring. Deze opsomming is niet uitputtend. Zo is het bijvoorbeeld niet ongebruikelijk, dat, bij subsidiëring van een restauratie ook meegenomen worden de kosten van een eventueel – door een erkend bureau – verricht bouwhistorisch onderzoek. Het is overigens niet gebruikelijk om deze kosten ook mee te nemen in geval van subsidiëring van onderhoudswerkzaamheden.

Hoofdstuk 5 Tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten bij het treffen van

voorzieningen aan huurwoningen

Artikel 5.4 Het weigeren van een subsidie

Het wordt redelijk geacht alleen subsidie toe te kennen in de kosten van verhuizing en wederinrichting, wanneer de te treffen voorzieningen een bepaalde minimale omvang hebben.

De grens is gelegd bij € 13.613,00.

Artikel 5.5 Uitbetaling subsidie

Dit artikel regelt aan wie en wanneer het subsidie wordt uitbetaald. Omdat het in veel gevallen praktisch is dat de verhuurder, als bijvoorbeeld een complex verbeterd wordt, de subsidies aanvraagt en doorgeeft aan de huurders. Voor een dergelijk handelwijze is in dit artikel ruimte gecreëerd.