Regeling vervallen per 27-02-2024

Gemeente Hattem - Verordening Jeugdhulp 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 26-02-2024

Intitulé

Gemeente Hattem - Verordening Jeugdhulp 2019

De raad van de gemeente Hattem;

Gelezen het voorstel van het College, no.1573 , d.d. 6 november 2018;

Gelet op de artikelen 2.9, 2.12 lid 2 , 8.1.1 vierde lid, en 12.4 lid 2 van de Jeugdwet en artikel 149 en 156 van de Gemeentewet, de doelstellingen van het nieuwe jeugdstelsel in Hattem;

Overwegende dat de Jeugdwet voorschrijft om regels te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, de wijze van afstemming met andere voorzieningen, de wijze waarop een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, de bestrijding misbruik en oneigenlijk van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

Besluit:

De Verordening Jeugdhulp 2019 gemeente Hattem vast te stellen, onder intrekking van de Verordening Jeugdhulp 2016 gemeente Hattem.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      andere voorziening: voorziening niet vallend onder de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • b.

      budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;

    • c.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouder en/of andere verzorgers of opvoeders;

    • d.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige of een ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen, verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

    • e.

      individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

    • f.

      gezinsplan: zie ondersteuningsplan;

    • g.

      ondersteuningsplan: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van een jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren (ook wel gezinsplan);

    • h.

      overige voorzieningen: overige voorzieningen als bedoeld in artikel 2.9, onder a, van de wet, waarvoor geen verleningsbeschikking van het college vereist is;

    • i.

      persoonsgebonden budget (pgb): persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • j.

      Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunthuiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

    • k.

      wet; Jeugdwet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Overige voorzieningen

De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar:

  • 1.

    Preventie/basiszorg

    • a.

      informatie, trainingen en (opvoed)advies;

    • b.

      jeugdgezondheidszorg;

    • c.

      (school)maatschappelijk werk;

    • d.

      jongerenwerk;

    • e.

      Opvoed- en adviesbureau;

  • 2.

    Toegangsfunctie (voor individuele voorzieningen);

  • 3.

    Meldpunt Spoedeisende Zorg;

  • 4.

    Veilig Thuis.

Artikel 3. Individuele voorzieningen

De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • 1.

    Integrale producten (ook vanuit de Wmo):

    • a.

      Begeleiding individueel

    • b.

      Begeleiding groep

    • c.

      Wonen/verblijf

  • 2.

    Behandeling:

    • a.

      Behandeling individueel

    • b.

      Behandeling groep

    • c.

      Wonen/verblijf met behandeling

  • 3.

    Pleegzorg

  • 4.

    Dyslexiezorg

  • 5.

    Gesloten jeugdzorg

  • 6.

    Specialistische geestelijke gezondheidszorg

    • a.

      Diagnostiek basis en specialistische geestelijke gezondheidszorg

    • b.

      Behandeling zeer specialistische zorgvormen

    • c.

      Crisis

  • 7.

    Activiteiten in het preventief justitieel kader

  • 8.

    Kindergeneeskunde (ADHD-zorg en psychische en psychiatrische zorg)

  • 9.

    Vervoer

    • a.

      Het, naar het oordeel van het college, noodzakelijke vervoer van een jeugdige in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden;

    • b.

      Het college kan bij nadere regeling bepalen onder welke voorwaarden een beroep kan worden op een vervoersvoorziening en de hoogte van de tarieven.

Artikel 4. Jeugdbescherming

Een maatregel die de rechter dwingend oplegt wanneer een gezonde en veilige ontwikkeling van de jeugdige (ernstig) wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet (voldoende) helpt.

Artikel 5. Jeugdreclassering

Hulpverlening voor jongeren tussen 12 en 23 jaar, die met politie en/of justitie in aanraking zijn gekomen. De begeleiding kan doorlopen tot de jongere 23 jaar is, indien de jongere minderjarig was bij het plegen van het strafbare feit.

Artikel 6. Toegang tot jeugdhulp

  • 1.

    Jeugdigen en ouders met een hulpvraag kunnen het college verzoeken om toeleiding naar een overige voorziening of toekenning van een door het college bij besluit te verlenen individuele voorziening.

  • 2.

    Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de behandelend huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, indien en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. In het geval dat de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de beslissing omtrent de inzet vast in een beschikking als bedoeld in artikel 14.

  • 3.

    Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering. Hiervoor verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 14.

  • 4.

    Spoedeisende zorg kan zowel door het college als door de gecertificeerde instelling worden ingezet. In spoedeisende situaties kan door het college of de gecertificeerde instelling ook een spoedmachtiging tot opname in een gesloten instelling worden aangevraagd conform artikel 6.1.3 van de Jeugdwet.

  • 5.

    Jeugdigen of hun ouders die menen een beroep te kunnen doen op een overige voorziening, kunnen zich rechtstreeks hiertoe wenden.

Artikel 7. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de jeugdige en zijn ouders uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de jeugdige en zijn ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning.

Artikel 8. Registratie en vooronderzoek

  • 1.

    Het college registreert de melding van een hulpvraag schriftelijk.

  • 2.

    Het college verzamelt, in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders alle voor het gesprek over de hulpvraag, bedoeld in artikel 9, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 3.

    Zo spoedig mogelijk nadat de gegevens zijn verzameld, maakt het college een afspraak voor een gesprek.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als de gegevens van de jeugdige en zijn situatie voldoende bekend zijn.

Artikel 9. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige en/of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de mogelijkheid om het gebruik van een vertrouwenspersoon.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 10. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het gesprek, bedoeld als in artikel 9.

  • 2.

    Na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige en/of zijn ouders zo spoedig mogelijk een verslag van de uitkomsten in de vorm van een gezinsplan. De termijn waarop het gezinsplan wordt verstrekt wordt in afstemming met de cliënt overeengekomen.

  • 3.

    De cliënt tekent het gezinsplan voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar zo spoedig mogelijk wordt geretourneerd aan de contactpersoon, waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4.

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5.

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een individuele voorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 11. Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en/of ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening mondeling of schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Indien een aanvraag mondeling wordt gedaan, wordt deze schriftelijk bevestigd

  • 3.

    Een schriftelijke aanvraag kan worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier.

  • 4.

    Het college beschouwt een voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek als aanvraag voor een individuele voorziening.

  • 5.

    Een niet voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek wordt door het college als een aanvraag voor een individuele voorziening beschouwd, tenzij de jeugdige of zijn ouders hebben aangegeven geen aanvraag te wensen.

  • 6.

    De termijn van aanvraag tot beschikking bedraagt maximaal 8 weken.

Artikel 12. Toekenning individuele voorzieningen

  • 1.

    Het college kent de goedkoopste adequate individuele voorziening toe voor zover in het voor akkoord (ondertekende) gezinsplan, wordt vastgesteld dat de jeugdige:

    • a.

      op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening, of

    • c.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.

Artikel 13. Persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    Het college verstrekt een pbg in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.

  • 2.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      Wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over de vraag hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      Is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten in te kopen;

    • c.

      Wordt vastgesteld rekening houdend met formele hulpverlening of informele hulpverlening;

    • d.

      Het tarief voor formele hulpverlening wordt vastgesteld op basis van de goedkoopst adequate oplossing voor de benodigde ondersteuning met een maximum van 100% van de geldende gemeentelijke inkooptarieven voor zorg in natura;

    • e.

      Het tarief voor informele hulpverlening bedraagt minimaal het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek;

    • f.

      Het college kan nadere regels vaststellen over de hoogte van het pgb.

  • 3.

    Binnen het maximum pgb budget dienen de gestelde doelen uit het gezinsplan binnen de afgesproken periode te worden behaald, tenzij zich nieuwe omstandigheden voordoen waarin dit in redelijkheid niet van de jeugdige en zijn ouders kan worden gevraagd.

  • 4.

    Een pgb is niet mogelijk en mag niet worden gebruikt:

    • a.

      Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de jeugdige of zijn ouders voorafgaande aan de indiening van de aanvraag hebben gemaakt;

    • b.

      Als er sprake is van jeugdhulp in een spoedeisende situatie;

    • c.

      Voor bemiddelings- of administratiekosten, kosten voor tussenpersonen of gemachtigden of andere kosten samenhangend met het beheer en de administratie van het pgb;

    • d.

      Voor het inkopen van andere, overige en algemeen gebruikelijke diensten of voorzieningen.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke hulp uitgesloten wordt voor informele hulpverleners, in verband met de kwaliteitsborging.

  • 6.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      Personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      Personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • c.

      Personen die staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 7.

    Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

  • 8.

    Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 6 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.

Artikel 14. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening en het beoogde resultaat hiervan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en de uitvoeringsperiode van de voorziening is;

    • c.

      welke gecontracteerde aanbieder van jeugdhulp de voorziening verstrekt, en indien van toepassing;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening als pgb wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb wordt verstrekt;

    • b.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • c.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • d.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 15. Kwaliteit

  • 1.

    De jeugdhulp die de formele hulp biedt, in natura of op basis van een pgb, voldoet kwalitatief aan hetgeen daarover is bepaald in de wet en in de meest recente inkoopdocumenten Jeugdhulp, Wmo en MO/BW GGZ, zoals door het college vastgesteld en te raadplegen via www.zorgregiomijov.nl.

  • 2.

    De jeugdhulp die door een informele hulp wordt geboden is veilig, adequaat, cliëntgericht en doeltreffend.

Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Conform artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Conform artikel 8.1.4 van de wet kan het college een besluit, genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere besluit zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a of e, of het derde lid, heeft ingetrokken, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft of het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor het is bestemd, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 17. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met de naleving van de de voorwaarden voor de inkoop Jeugdhulp, Wmo en MO/BW GGZ, waaronder bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van de voorziening.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast over de bevoegdheden van de toezichthouder.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 19. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 20. Klachtregeling

Het college behandelt klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de klachtenregeling conform de Algemene Wet Bestuursrecht.

Artikel 21. Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 22. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 23. Nadere regels

Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels stellen.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

Op aanvragen waarvan de beschikking vóór 1 januari 2019 is afgegeven en de beschikking doorloopt in 2019 of verder, is de Verordening Jeugdhulp Hattem 2016 van toepassing.

Artikel 25. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening Jeugdhulp 2019 gemeente Hattem’.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hateem, gehouden op 10 december 2018.

De raad van de gemeente Hattem,

De griffier, de voorzitter,

Toelichting algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Het doel van het jeugdhulpstelsel is dat jeugdigen en ouders waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp krijgen, met als beoogd doel de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Aanvullende bepalingen

De verordening bevat een uitwerking van alle bepalingen die volgens de wet verplicht zijn (zie de artikelen 2.9, 2.12, 8.1.1 vierde lid, en 12.4, tweede lid, van de wet). Daarnaast zijn ook aanvullende bepalingen opgenomen teneinde een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van jeugdigen en ouders.

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van; om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeente. Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoord tot zijn sociale netwerk. Het persoonsgebonden budget wordt nader uitgewerkt in artikel 13.

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

Overige voorzieningen

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige en individuele voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2 en artikel 3). Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een overige voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben.

Individuele voorzieningen

Er zijn 4 verschillende manieren te onderscheiden waarop jeugdigen en gezinnen toegang kunnen krijgen tot een individuele voorziening jeugdhulp.

  • 1.

    Via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouders kan binnenkomen bij de gemeente.

De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een deskundige van het Toegangsteam Jeugd en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf, of met behulp van hun netwerk of met behulp van een voorziening die niet onder de Jeugdwet valt, kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een overige voorziening of individuele voorziening is. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en bepaalt hij in overleg met de jeugdige welke jeugdhulpaanbieder de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

  • 2.

    Via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft gecontracteerd. Het college stelt nadere regels vast in de beleidsregels op welke wijze een individuele voorziening uiteindelijk kan worden toegekend.

  • 3.

    Via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de Raad voor de Kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De Raad voor de Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de Kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

  • 4.

    Via Veilig Thuis

Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot onder andere jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet. De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2 en 3. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 6 e.v.

De definitie van ‘gesprek’ is nodig omdat dit begrip niet is gedefinieerd in de wet en het gebruik hier afwijkt van het normale spraakgebruik.

Het gesprek is het mondeling contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college - in de praktijk een medewerker van het Toegangsteam Jeugd - met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen.

De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn opgenomen in de bijlage van deze verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptieouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

Artikel 2. Overige voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

In dit artikel zijn de overige voorzieningen beschreven. Dit betreft de toegang of wel de beslissing over de passende zorg. Het Toegangsteam Jeugd heeft op basis van deze verordening het alleenrecht om de gemeentelijk bevoegdheid om over passende hulp te beslissen, uit te oefenen. In het Toegangsteam Jeugd zijn o.a. jeugdconsulenten, een gedragswetenschapper en een jeugdarts werkzaam die over brede kennis en kunde beschikken om te kunnen besluiten over passende hulp. In een aantal situaties is meer deskundigheid nodig dan waarover het Toegangsteam Jeugd beschikt. In die situaties kan het Toegangsteam Jeugd een beroep doen op de zogenaamde expert pool (regionale pool van specialisten) , expertise die van buiten het Toegangsteam Jeugd wordt ingezet om tot een goede beoordeling van de hulpvraag en de daarbij passende ondersteuning en zorg te komen.

In situaties waarin vermoedens bestaan of sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling kan een beroep worden gedaan op de deskundigheid van Veilig Thuis . Ook kan een melding worden gedaan bij Veilig Thuis. Een melding kan leiden tot een advies over hoe om te gaan met de situatie door bijvoorbeeld een inzet van een overige voorziening of een toeleiding naar de lokale toegang wanneer er toch een individuele voorziening nodig blijkt. Ook kan Veilig Thuis een melding doen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Deze melding kan uiteindelijk leiden tot een rechterlijke maatregel; jeugdbescherming of jeugdreclassering.

Een crisissituatie kan leiden tot een beroep op spoedeisende zorg en crisishulp. Spoedeisende zorg is dan ook bedoeld om snel te kunnen ingrijpen bij een crisissituatie. Het gaat om de 24/7 beschikbaarheid van een professional die interventiehulp biedt in het gezin. Het streven is uithuisplaatsing zoveel mogelijk te voorkomen. Als het nodig is in het belang van de veiligheid van het kind, dan kan het kind (tijdelijk) elders worden opgevangen. Er kan dus sprake zijn van spoedeisende zorg (interventiehulp) en/of van crisishulp (bedden). In feite vormt de spoedeisende zorg de toegang tot de crisishulp. Het is belangrijk dat het CJG en relevante lokale voorzieningen optimaal worden benut wanneer spoedeisende zorg geboden is. Opvang van een cliënt in crisishulp is voor maximaal vijf werkdagen, daarna stroomt een cliënt door naar een individuele voorziening, waarvoor een verleningsbeschikking is vereist.

Artikel 3. Individuele voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

Dit artikel geeft een overzicht van de individuele voorzieningen die door de gemeente zijn ingekocht.

Binnen het product bepaalt de toegang of de jeugdhulpaanbieder samen met de jeugdige of zijn ouders welke jeugdhulp precies nodig is binnen de daarvoor door de gemeente gestelde kaders.

Lid 1: De gezamenlijke inkoop Wmo en Jeugdhulp heeft geleid tot een aantal integrale producten die voor zowel volwassenen als jeugdigen beschikbaar zijn.

Lid 2: Behandeling is een specifieke product voor jeugdhulp. De behandeling voor jeugdigen is onderdeel van de Jeugdwet. Vanaf 18 jaar valt behandeling onder de Zorgverzekeringswet.

Lid 3. Pleegzorg is een bijzondere vorm van wonen/verblijf van jeugdigen. De plaatsing van jeugdigen in een pleeggezin heeft de voorkeur boven plaatsing in een residentiele setting.

Lid 4. Dyslexiezorg betreft de behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie bij kinderen in de basisschoolleeftijd.

Lid 5: Gesloten jeugdhulp omvat de zorg en behandeling voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen, waarbij gevaar bestaat voor de gezondheid en veiligheid van de jeugdige en/of zijn omgeving, in een gesloten accommodatie op basis van een machtiging, spoedmachtiging of voorwaardelijke machtiging van de rechter.

Lid 6. Specialistische Geestelijke Gezondheidszorg (SGGZ): naast behandeling basis en complex is sprake van specialistische vormen van GGZ voor basale stoornissen, stabilisatie, ernstig psychische aandoeningen en in crisissituaties.

Lid 7. Activiteiten in het preventief justitieel kader betreffen de inzet van de deskundigheid van jeugdbescherming of jeugdhulp ter voorkoming van een maatregel of in het proces ter voorbereiding van een aanvraag van een maatregel bij de kinderrechter.

Lid 8. Kindergeneeskunde is de zorg door een medisch specialist om een integraal traject te bevorderen als er zowel medische als psychische problemen zijn bij kinderen. Het betreft dan een arts uit het ziekenhuis.

Lid 9. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor het vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulp. Er kan bij ouders sprake zijn van zodanige beperkingen dat zij niet instaat zijn hun kind de jeugdhulp te laten bezoeken. De gemeente kan dan een vervoersvoorziening afgeven. Een besluit hiertoe wordt altijd door het Toegangsteam Jeugd genomen.

Artikel 4 en 5. Jeugdbescherming en jeugdreclassering

Voor de volledigheid van het overzicht van individuele voorzieningen zijn artikel 4 en 5 opgenomen. Ze bevatten de definitie van de maatregelen jeugdbescherming en jeugdreclassering. Een maatregel voor jeugdbescherming en jeugdreclassering wordt door de kinderrechter opgelegd. Naast de maatregel kan de rechter ook beslissen dat jeugdhulp nodig is (artikel 6, derde lid). De gemeente is gehouden deze jeugdhulp in te zetten, binnen de voorwaarden die daarvoor zijn vastgelegd in de Jeugdwet, deze verordening en de beleidsregels Jeugdhulp.

Artikel 6. Toegang tot jeugdhulp

Eerste lid; Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de wet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor de aanvraag, de toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening en over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen.

Wordt overwogen een kinderbeschermingsmaatregel op te leggen dan gaat daar een overleg van de jeugdbeschermingstafel aan vooraf. Het Toegangsteam Jeugd is onderdeel van deze tafel en neemt het uiteindelijke besluit.

Tweede lid: In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de overige voorzieningen als de individuele voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen. Zie ook de algemene toelichting.

Omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de levering van de voorziening, en omdat de gemeente een regierol heeft in het geheel van hulpverlening rondom de jeugdige en ouders, moet een dergelijke verwijzing bij de gemeente bekend zijn en door de gemeente worden bekrachtigd. Met andere woorden; het is de arts die kan aangeven dat een individuele voorziening nodig is, maar het is de gemeente die het formele besluit dient te nemen.

Derde lid: geeft de mogelijkheid aan van een verwijzing door de rechter, de gecertificeerde instelling, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting.

Vierde lid: gaat over crisissituaties. Beschreven wordt welke mogelijkheden het college heeft om adequaat te reageren. Volgens artikel 6.1.8 van de Jeugdwet kan het college, wanneer ze dit nodig acht, bij de kinderrechter een verzoek indienen voor een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging als de jeugdige een gevaar is voor zichzelf of zijn omgeving of zich onttrekt aan de nodige jeugdhulp

Vijfde lid: regelt tenslotte dat onder andere de jeugdige en ouders die een beroep doen op een overige voorziening zich hier direct toe kunnen wenden zonder de procedure van artikel 8 te hoeven doorlopen. In dit opzicht is er geen verschil met de situatie van vóór 2015.

Artikel 7. Cliëntondersteuning

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in de Wmo artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. De wet benadrukt dat de cliëntondersteuning voor iedereen kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de Wmo bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 8. Registratie en vooronderzoek

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 6 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 6, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

Zoals in de algemene toelichting al is aangehaald hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. Deze verordening bevat een aantal bepalingen die dit moet waarborgen. Hiermee kan ten onrechte de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratische proces gaat. Dit is echter geenszins de bedoeling. Zo kan het vooronderzoek (artikel 8), afhankelijk van de inhoud van de melding, meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bovendien hiervan – en in bepaalde gevallen ook van het gesprek (artikel 9) – in overleg met de jeugdige of zijn ouders afgezien worden. Daartegenover staat dat, als dat nodig is, er ook sprake kan zijn van meerdere (opeenvolgende gesprekken). Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een gesprek nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Een vooronderzoek en gesprek zullen uiteindelijk vaak wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Ook andere bepalingen (schriftelijke verslaglegging en schriftelijke indiening aanvraag zijn opgenomen met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming.

Lid 1 regelt dat iedere hulpvraag of verwijzing schriftelijke wordt geregistreerd, als inschakeling het Toegangsteam Jeugd de volgende stap is. Deze registratie is de basis voor het vervolg van de procedure, maar is ook nodig voor het geval een cliënt op een later tijdstip met een hulpvraag bij het Toegangsteam Jeugd terugkeert en de voorgaande situatie bij de nieuwe beoordeling moet worden meegewogen. De wet geeft in artikel 7.4.2 hiervoor een juridische grondslag. In het kader van privacywetgeving is het essentieel dat jeugdigen en ouders over deze verwerking van gegevens goed worden geïnformeerd, zodat zij weten hoe en bij wie zij de desgewenst hun privacy rechten kunnen uitoefenen. Hierover zal meteen bij het eerste contact over de hulpvraag duidelijkheid aan de cliënt worden geboden.

Het tweede lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Derde lid: bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen dan ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

In het vierde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.

Artikel 9. Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken. In het kader van deze verordening worden deze gesprekken beschouwd als onderdelen van een samenhangend geheel, leidend tot één gespreksverslag in de vorm van een gezinsplan. Wat, zoals ook aangegeven in de toelichting op artikel 10, aan de jeugdige of zijn ouders voor ondertekening wordt aangeboden.

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wmo of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

Artikel 10. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. Er volgt dan dus geen officiële aanvraag en ook geen beschikking.

Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.

De termijn waarop het gezinsplan wordt verstrekt is afhankelijk van de complexiteit van de casus en de onderzoeksfase en wordt in afstemming met de cliënt bepaald.

Als de jeugdige of zijn ouders niet akkoord zijn met het verslag tekenen ze dit voor gezien, lid 4, en geven aan waarom ze deze mening zijn toegedaan. Veelal zal een nieuw gesprek volgen om samen tot een oplossing te komen. Op deze aanvraag volgt dan een beschikking waartegen bezwaar mogelijk is.

Lid 5 en artikel 8 lid 4 dragen bij aan het voorkomen van onnodige bureaucratie door het voor akkoord ondertekende gespreksverslag als aanvraag aan te merken.

Artikel 11. Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een beschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Lid 2 bepaalt dat een aanvraag ook mondeling kan worden gedaan en dan schriftelijke wordt bevestigd. In de praktijk zal dit meestal betekenen dat de jeugdige en zijn ouders die een mondelinge aanvraag doen, uitgenodigd worden voor een gesprek. Het verslag van dit gesprek kan vervolgens als aanvraag worden gezien conform lid 4 van dit artikel als de jeugdige en zijn ouders dit verslag voor akkoord hebben ondertekend.

Lid 4 regelt dat ter voorkoming van onnodige administratieve lasten de mogelijkheid om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag als aanvraag aan te merken als complete aanvraag voor een individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat alsnog een aanvraagformulier moet worden ingevuld.

Het bepaalde in lid 5 borgt de rechtsgang van betrokkene indien de jeugdige of zijn ouders er niet mee instemmen dat zij worden verwezen naar een overige voorziening, omdat zij recht menen te hebben op een individuele voorziening of in het geval zij het niet eens zijn met een aangeboden individuele voorziening. In die gevallen kunnen zij ervoor kiezen het gespreksverslag voor niet-akkoord te ondertekenen. Lid 5 regelt dan dat dit door de gemeente wordt verwerkt als een aanvraag, waarop dan een beschikking/weigering zal volgen waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Slechts indien de cliënt expliciet heeft aangegeven de aanvraag stop te willen zetten, is deze aanmerking als aanvraag niet van toepassing en volgt geen beschikking.

Lid 6 geeft voor de duidelijkheid de termijn aan waarbinnen op een aanvraag moet worden beslist. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

Artikel 12. Toekenning individuele voorzieningen

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen. Dit is vastgelegd in lid 1.

Artikel 13. Persoonsgebonden budget (pgb)

In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb-artikel (8.1.1) van de wet. Dit lid is opgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders te geven.

Het tweede tot en met zevende lid berusten op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Het tweede lid geeft aan hoe de hoogte van het pgb wordt bepaald.

Sub a. De jeugdige of zijn ouders stellen een pgb-plan op waarin ze aangeven op welke wijze ze de gestelde doelen binnen de afgesproken termijn bereiken. Hierin geven ze tevens aan hoe ze het pgb besteden. De gemeente heeft een format voor het pgb-plan gemaakt dat de jeugdige of zijn ouders dienen te gebruiken.

Sub c. Gemeenten hebben de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. In dit lid wordt aangegeven dat bij het vaststellen van tarieven in de verordening onderscheid wordt gemaakt tussen ondersteuning die wordt geleverd door formele en informele hulpverleners.

Sub d. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening ingekocht door de gemeente (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de jeugdige of zijn ouders beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. De jeugdige of zijn ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder hoger is, dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat hoger is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen individuele voorzieningen goedkoper kan leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld opvangvoorzieningen.

Het derde lid regelt dat de jeugdige of zijn ouders het pgb inzetten om de gestelde doelen uit het ondersteuningsplan te behalen binnen de daarvoor gestelde termijn. Zij stellen daartoe een pgb-plan op waaruit ook de besteding van het pgb blijkt. Alleen als zich nieuwe omstandigheden voordoen die het onmogelijk maken de afgesproken doelen te behalen, kan van het pgb-plan worden afgeweken. Gezien de nieuwe omstandigheden wordt hiervan door de jeugdige of zijn ouders direct melding gedaan aan het college i.c. het Toegangsteam Jeugd.

Het vierde lid geeft aan dat het niet mogelijk is om achteraf een pgb te vragen voor reeds gemaakte kosten. Verder is voor alle jeugdhulp in spoedeisende situaties geen pgb mogelijk (artikel 11 lid 4 onder b). Deze hulp heeft een spoedeisend karakter en moet dus direct worden ingezet. De tijd om een pgb aanvraag te beoordelen ontbreekt. Uit het pgb mogen geen administratie of andere kosten samenhangend met het beheer van het pgb worden betaald of voorzieningen die niet als jeugdhulp zijn aan te merken. Verder kan het college voorzieningen uitsluiten.

In lid 6 is beschreven in welke situaties er sprake is van formele hulp.

Artikel 14. Inhoud beschikking

Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen (artikel 11) of er overeenkomstig artikel 6, tweede lid, een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

Het eerste lid is opgenomen om een zo compleet mogelijk beeld te geven van de rechten en plichten van de jeugdige en zijn ouders. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.

Lid 2 geeft aan welke elementen de beschikking voor een voorziening in natura dient te bevatten, onderdeel d geeft daarbij aan dat de beschikking zich niet alleen beperkt tot de individuele voorziening maar ook de overige afspraken bevat over inzet van de eigen mogelijkheden, die van het netwerk en de andere en overige voorzieningen.

De eisen die gelden voor een beschikking bij het verlenen van een PGB staan vermeld in lid 3.

Artikel 15. Kwaliteit

Lid 1. Alle jeugdhulp verleend door een formele hulp, die op grond van de Jeugdwet wordt ingezet, moet voldoen aan de in de wet vermelde eisen. Voor zorg in natura zijn nadere voorwaarden gesteld bij de inkoop. Omdat de jeugdige ook op basis van een pgb kwalitatief goede zorg moet ontvangen, en de pgb tarieven voor formele hulp gelijk zijn aan de tarieven voor zorg in natura, worden aan de formele hulp op basis van een pgb dezelfde kwaliteitseisen gesteld als aan zorg in natura. De gemeentelijke voorwaarden zijn te vinden op www.zorgregiomijov.nl. Dit betreft de Algemene Voorwaarden Sociaal Domein als mede het geldende Zorgproductenboek.

Lid 2. Wat betreft de kwaliteit van de informele hulp, schrijft de wet voor dat deze doelmatig, efficiënt, veilig en cliëntgericht is. De budgethouder geeft in het pgb-plan aan hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling is een uitwerking van de bij Nota van Wijziging (NvW) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet. Hierbij is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. De bepaling beoogt het standaardiseren van de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. In de toelichting op de NvW is voorts vermeld dat het immers tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of pgb’s. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

Lid 1 van deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet.

De bepaling in lid 2 is geënt op artikel 8.1.4 van de wet en is in de verordening opgenomen op grond van de verplichting van artikel 2.9, onder d, van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

Lid 3 en lid 4 hebben betrekking op respectievelijk de terugvordering van de geldswaarde van een ten onrechte genoten individuele voorziening en de mogelijkheid van intrekking van een besluit tot verlening van een pgb.

Artikel 17. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

Op basis van artikel 2.9 van de Jeugdwet heeft het college de opdracht misbruik en fraude tegen te gaan. Hiervoor verricht ze materiële controles en fraudeonderzoek.

Lid 1: Het college moet de jeugdige en zijn ouders wijzen op hun rechten en plichten, zodat ze zich bewust zijn dat de voorziening of het pgb op de juiste manier wordt gebruikt. Gezien de verantwoordelijkheden die samenhangen met een pgb, zijn deze in een bijlage bij de beschikking opgenomen.

Lid 2 met de aanwijzing van een toezichthoudend ambtenaar geeft het college invulling aan artikel 2.9 van de Jeugdwet. Deze toezichthouder ziet toe op de rechtmatige naleving van de Jeugdwet. In de Wmo is dit bij wet geregeld, de Jeugdwet kent deze bepaling niet, daarom deze bepaling in de verordening. Het zijn de inspecties Jeugdzorg, Gezondheidszorg en Veiligheid en Justitie die toezien op de kwaliteit van de geboden jeugdhulp door aanbieders. Het toezicht op jeugdhulp niet vallend onder het Rijkstoezicht wordt belegd bij de toezichthoudende ambtenaar.

De toezichthoudend ambtenaar richt zich op de nadere eisen die door de gemeente bij de inkoop (www.zorgregiomijov.nl) zijn gesteld, de rechtmatigheid van de jeugdhulp en fraudebestrijding.

Lid 3 geeft aan dat het college nadere regels kan stellen ten aanzien van de bevoegdheden van de toezichthoudend ambtenaar.

Lid 4. Naast de beoordeling van de kwaliteitseisen gesteld in de inkoop, dient het college, al dan niet steekproefsgewijs, ook te onderzoeken of de verstrekte individuele voorzieningen in natura en pgb worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt en of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een jeugdige of ouder of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder, voor zover het niet de taak van de rijksinspectie betreft. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de jeugdige en zijn ouders, bezoek aan de locatie waar de jeugdige en zijn ouders ondersteuning krijgen en uit gesprekken met de aanbieder.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp een uitvoerders kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is tenminste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 19. Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. Niettemin is de bepaling uit de wet toch in deze verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Zie lid 1 en 2.

Bij de landelijk te regelen Algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) zal nog nadere uitwerking worden gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

Artikel 20. Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.

In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

Artikel 21. Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.

Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 (in de redactie van de Nota van wijziging op het wetsvoorstel Wmo 2015 van 12 maart 2014, kamerstukken II 22841, nr. 35) worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 22. Hardheidsclausule

Ook al worden er binnen de jeugdwet zorgvuldige afwegingen gemaakt, het college zal er niet aan ontkomen om, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de belanghebbende ook een beroep doen op deze clausule.

Artikel 23. Nadere regels

Het kan noodzakelijk zijn nadere regels te stellen op het gebied van onderwerpen die niet expliciet als onderwerp van nadere regelgeving zijn aangemerkt. In nadere regels kunnen onderwerpen uit de verordening verder worden uitgewerkt. Dit artikel biedt daartoe de grond.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

Op aanvragen waarvan de beschikking voor 1 januari 2019 is afgegeven en de beschikking doorloopt in 2019 of verder, is de Verordening Jeugdhulp gemeente Hattem 2016 van toepassing.

Artikel 25. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening Jeugdhulp 2019 gemeente Hattem’.

Ondertekening

Bijlage: begripsbepalingen Jeugdwet

Artikel 1.1 van de Jeugdwet

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

• – accommodatie: bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein, waar jeugdhulp wordt verleend door of namens een jeugdhulpaanbieder;

• – advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling: advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 4.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

• – burgerservicenummer: burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

• – calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de jeugdhulp en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een jeugdige of een ouder heeft geleid;

• – college: college van burgemeester en wethouders;

• – dossier: geheel van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot de verlening van jeugdhulp aan een jeugdige of ouder of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

• – familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

• – gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert;

• – gekwalificeerde gedragswetenschapper: gedragswetenschapper behorende tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie;

• – gesloten accommodatie: bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein, waar gesloten jeugdhulp wordt verleend;

• – gesloten jeugdhulp: opname, verblijf en jeugdhulp in een gesloten accommodatie op basis van een machtiging als bedoeld in de artikelen 6.1.2, 6.1.3 of 6.1.4;

• – geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld jegens een jeugdige of een ouder, of bedreiging daarmee, door iemand die werkzaam is voor de jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling, of door iemand die werkzaam is voor een rechtspersoon die in opdracht van de aanbieder of gecertificeerde instelling jeugdhulp verleent of door een andere jeugdige of ouder met wie de jeugdige of ouder gedurende het etmaal of een dagdeel bij de aanbieder verblijft;

• – huiselijk geweld: huiselijk geweld als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

• – hulpverleningsplan: plan betreffende de verlening van jeugdhulp als bedoeld in artikel 4.1.3 en hoofdstuk 6;

• – inspectie: inspectie jeugdzorg, bedoeld in artikel 9.1;

• – jeugdarts: arts die als jeugdarts KNMG is ingeschreven in het door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde profielregister jeugdgezondheidszorg;

• – jeugdgezondheidszorg: jeugdgezondheidszorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet publieke gezondheid;

• – jeugdhulp:

o 1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

o 2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

o 3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,

met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;

• – jeugdhulpaanbieder:

o 1°. natuurlijke persoon die, het verband van natuurlijke personen dat of de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen onder verantwoordelijkheid van het college;

o 2°. solistisch werkende jeugdhulpverlener onder verantwoordelijkheid van het college;

• – jeugdhulpverlener: natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdhulp verleent;

• – jeugdige: persoon die:

o 1°. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,

o 2°. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of

o 3°. de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van deze wet:

 – is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;

 – vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of

 – is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

• – jeugdreclassering: reclasseringswerkzaamheden, genoemd in artikel 77hh, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, begeleiding, genoemd in artikel 77hh, tweede lid, van dat wetboek en het begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen die deel nemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het geven van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van die wet, of de overige taken die bij of krachtens de wet aan de gecertificeerde instellingen zijn opgedragen;

• – kinderbeschermingsmaatregel: voogdij en voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 257, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

• – kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;

• – maatschappelijke ondersteuning: maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

• – machtiging: machtiging, bedoeld in artikel 6.1.2;

• – medisch specialist: geneeskundig specialist die als specialist is ingeschreven in een door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde register als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

• – Onze Ministers: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Veiligheid en Justitie tezamen;

• – opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen:

o 1°. psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

o 2°. beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in verband met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, en

o 3°. een tekort aan zelfredzaamheid in verband met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;

• – ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

• – persoonsgegevens, verwerking, bestand, onderscheidenlijk verantwoordelijke: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens;

• – plan van aanpak: plan betreffende de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering als bedoeld in artikel 4.1.3;

• – pleegouder: persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt en daartoe een pleegcontract als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder;

• – pleegoudervoogd: pleegouder die tevens belast is met voogdij als bedoeld in boek 1 Burgerlijk Wetboek;

• – pleegzorgaanbieder: jeugdhulpaanbieder die pleegzorg biedt;

• – preventie: op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met of jeugdigen met een risico op psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking of van de ouders met of met een risico op opvoedingsproblemen;

• – strafrechtelijke beslissing: beslissing van de officier van justitie of de strafrechter met toepassing van titel VIII A van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht of een beslissing als bedoeld in artikel 493 van het Wetboek van Strafvordering;

• – vertrouwenspersoon: persoon die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;

• – verwijsindex: verwijsindex risicojongeren als bedoeld in artikel 7.1.2.1;

• – woonplaats:

o 1°. woonplaats als bedoeld in titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

o 2°. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;

o 3°. ingeval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag;

o 4° ingeval de jeugdige de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: de woonplaats van de jeugdige, bedoeld in artikel 10 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.