Regeling vervallen per 01-01-2015

Reintegratieverordening Wwb, IOAW, IOAZ Heemstede 2012

Geldend van 02-02-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Reintegratieverordening Wwb, IOAW, IOAZ Heemstede 2012

De raad van de gemeente Heemstede;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 december 2011;

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 7, 8 en 10 van de Wet werk en bijstand, alsmede artikel 34,35 en 36 IOAW en artikel 34, 35 en 36 IOAZ.;

gezien het advies van de Commissie Samenleving;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende:

Reïntegratieverordening Wwb, IOAW, IOAZ Heemstede 2012

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: de Wet werk en bijstand 2012 (Wwb);

  • b.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    uitkeringsgerechtigden: Personen met een uitkering ingevolge de Wwb, IOAW of IOAZ;

  • e.

    Anw-ers: personen met een uitkering ingevolge de Algemene

    nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV-

    werkbedrijf;

  • f.

    Nuggers: personen als bedoeld in de Wwb, artikel 6 onder a;

  • g.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a

    van de wet, deze verordening en het beleidsplan als

    bedoeld in artikel 3 eerste lid;

  • j.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • k.

    werknemers in gesubsidieerde arbeid: personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de

    wet;

  • l.

    jongeren: personen in de leeftijdscategorie van 18 tot 27 jaar.

  • m.

    ondersteuning: het geheel van activiteiten, al dan niet onderdeel

    uitmakend van een volledig traject of plan van aanpak

    en opgenomen in een door de gemeente opgesteld

    trajectplan of plan van aanpak, dat bijdraagt aan de

    bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt.

Paragraaf 2. Beleid en financiën

Artikel 2. Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

    Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op de arbeidsinschakeling.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4. Het college kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.

Artikel 3. Beleid

Het college stelt –mede ter nadere uitvoering van deze verordening- jaarlijks een beleidsplan vast waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de financiering hiervan, en brengt deze ter kennis van de gemeenteraad.

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, kunnen aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 genoemde beleidsplan.

  • 3. De Nuggers en Anw-ers waarvan het inkomen uit een gezamenlijke huishouding 130 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of meer bedraagt, kunnen geen aanspraak maken op reïntegratie-instrumenten.

  • 4. Nuggers en Anw-ers met een laag inkomen hebben recht op dezelfde ondersteuning van de gemeente als bijstandsgerechtigden, met uitzondering van de instrumenten loonkostensubsidie, participatiebanen en premies. Deze instrumenten zullen niet voor deze groep worden ingezet.

Artikel 4a Geen aanspraak op ondersteuning

  • 1. In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeids-inschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

    • a.

      Onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet.

    • b.

      De voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

  • 2. Op grond van artikel 41, vierde lid van de wet zijn jongeren tijdens de zoekperiode uitgesloten van de reïntegratie-instrumenten.

Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening.

  • 3. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6. Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Paragraaf 3. Reïntegratie-instrumenten

Artikel 7. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden gericht op economische zelfredzaamheid en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, IOAW, IOAZ en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de

      artikelen 9, 9a,10, 10a, 17 en 55 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet, IOAW en IOAZ;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt

      gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle

      arbeidsinschakeling.

  • 4. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, met inachtneming van hetgeen daarover in het

    beleidsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking

    hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanvragen van voorzieningen;

    • c.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • d.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • e.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 8. Diagnose

Het college stelt met betrekking tot een belanghebbende een diagnose teneinde te bepalen welke afstand de betrokkene heeft tot de arbeidsmarkt en welke reïntegratie-instrumenten noodzakelijk zijn om reguliere arbeid te vinden. Een arbeidskundige en/of medische keuring, als bedoeld in artikel 9, kan hier deel van uit maken.

Artikel 9. Arbeidskundige en/of medische keuring

Het college kan besluiten om met betrekking tot een belanghebbende een arbeidskundige en/of medische keuring te laten verrichten teneinde te kunnen vaststellen in hoeverre reïntegratie haalbaar is.

Artikel 10. Reïntegratiebemiddeling

Het college kan besluiten om aan een belanghebbende reïntegratiebemiddeling aan te bieden.

Artikel 11. Voorzieningen gericht op nazorg

Het college kan aan ondernemingen waarbij een cliënt algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, voorzieningen bieden gericht op nazorg met een maximale duur van 12 maanden.

Artikel 12. Leerwerkstages

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende een leerwerkstage aanbieden gericht op arbeidsinschakeling, met behoud van uitkering.

  • 2. Het doel van de werkstage is arbeidsoriëntatie, het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie (arbeidsgewenning).

  • 3. De werkstage duurt maximaal 6 maanden.

  • 4. Gedurende deze leerwerkstage wordt arbeidsbemiddeling aangeboden.

  • 5. Het college plaatst de belanghebbende alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 6. In een schriftelijke overeenkomst wordt ten minste het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt, vastgelegd.

Artikel 12a. Participatieplaatsen

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een participatieplaats aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling, met behoud van uitkering.

  • 2. Het doel van de participatieplaats is arbeidsinschakeling voor niet beloonde additionele arbeid waarbij het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie leidt tot een reguliere arbeidplaats.

  • 3. Deze participatieplaats duurt maximaal 2 jaar en kan verlengd worden met 2 keer een jaar.

  • 4. Het college beoordeelt, uiterlijk 3 maanden voor afloop van de termijn van 2 jaar, met het oog op de arbeidsinschakeling, of een andere voorziening, bijvoorbeeld sociale activering, meer adequaat is.

  • 5. Indien er geen andere voorziening wordt aangeboden dan als bedoeld in het vierde lid, kan de termijn van twee jaar worden verlengd met een jaar onder de voorwaarde dat de uitkeringsgerechtigde in het derde jaar in een andere omgeving additionele werkzaamheden verricht dan die in de eerste twee jaar heeft verricht.

  • 6. Uiterlijk 3 maanden voor afloop van het derde jaar moet worden beoordeeld of, met het oog op de arbeidsinschakeling, een andere voorziening adequaat is en indien dat niet het geval is kan de termijn met nog één jaar worden verlengd.

  • 7. Gedurende de eerst vastgestelde termijn van 2 jaar van de participatieplaats wordt arbeidsbemiddeling aangeboden en kan de bemiddeling verlengd worden met 2 keer een jaar.

  • 8. Plaatsing van de uitkeringsgerechtigde kan alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 9. In een schriftelijke overeenkomst wordt ten minste het doel van de participatieplaats, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt, vastgelegd.

Artikel 13. Loonkostensubsidies

  • 1. 1.Het college kan ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde voor maximaal 1 jaar loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers die met een uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 100% van het voor uitkeringsgerechtigde geldende wettelijk minimumloon.

  • 3. De duur en hoogte van de subsidie worden met inachtneming van het bepaalde in dit artikel door burgemeester en wethouders vastgesteld op basis van een individuele afweging ten aanzien van de betreffende uitkeringsgerechtigde.

  • 4. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 14. Scholing

  • 1. Het college kan een belanghebbende een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling, met gebruikmaking van een duaal traject.

  • 2. Scholing dient gericht te zijn op, en bij te dragen aan, het vergroten van de kans op het verkrijgen van een (reguliere) baan.

Artikel 15. Sociale activering

Het college kan aan een belanghebbende activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

Onder sociale activering wordt verstaan het aanbieden van activiteiten bedoeld om de uitkeringsgerechtigde vaardigheden aan te leren waardoor deze in staat is om zoveel als mogelijk zelfstandig te functioneren in de samenleving, met als doel het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt of het voorkomen van sociaal isolement.

Artikel 16. Premies

Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, als bedoeld in artikel 1, onder a, een activeringspremie toekennen.

Een activeringspremie kan worden verstrekt in de volgende gevallen:

  • a.

    Bij volledige uitstroom naar de arbeidsmarkt wordt een eenmalige premie verstrekt ter hoogte van 25% van het in artikel 31, tweede lid onder j. van de wet genoemde bedrag, als betrokkene ten minste 12 maanden een uitkering op grond van de Wwb, IOAW of IOAZ heeft ontvangen en hij/zij ten minste voldoet aan de referte-eis voor de WW.

  • b.

    Aan de persoon die deeltijdarbeid verricht en die bij aanvang van deze werkzaamheden ten minste 12 maanden een uitkering op grond van de Wwb, IOAW of IOAZ heeft ontvangen, wordt één keer per jaar een eenmalige premie verstrekt ter hoogte van 25% van de genoten netto-inkomsten met een maximum van 25% van het in artikel 31, tweede lid, sub j Wwb genoemde bedrag.

  • c.

    Voor de premie onder a. kan de uitkeringsgerechtigde eens in de drie jaar in aanmerking komen. De premie kan worden aangevraagd nadat de uitkeringsgerechtigde aantoonbaar kan maken, dat aan de beide gestelde voorwaarden is voldaan.

  • d.

    Voor de premie als bedoeld onder b. kan de uitkeringsgerechtigde een aanvraag indienen 12 maanden na aanvang van de parttime werkzaamheden.

Artikel 17. Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten in het kader van arbeidsmarktgerichte reïntegratie-activiteiten.

Artikel 18. Verzuimcontrole

Het college kan besluiten om met betrekking tot een belanghebbende een verzuimcontrole te verrichten teneinde te kunnen vaststellen of het verzuim terecht is.

Artikel 19. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Reïntegratieverordening Wwb, IOAW, IOAZ Heemstede 2012.

Artikel 21. De inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht per 1 januari 2012.

  • 2. De Reïntegratieverordening Wwb, IOAW, IOAZ wordt per de onder 1 bedoelde datum ingetrokken.

  • Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 januari 2012.

Toelichting algemeen

Inleiding

De Wet werk en bijstand (Wwb) draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd.

De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder b en artikel 7, 8 en 10 Wwb:

In deze verordening is er voor gekozen om de doelgroep van de IOAW en de IOAZ rechtstreeks onder de werking van deze verordening te laten vallen voor wat betreft het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

Relatie met de Maatregelenverordening

De Wwb vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.

De reïntegratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden die geen directe relatie hebben met reïntegratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wwb. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen.

Uiteraard zijn in dit artikel ook andere subdoelgroepen omschreven.

Artikel 2. Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de Wwb. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.

In de Wwb is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep inzetten.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de Wwb dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar vooral in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Het vierde lid is een vertaling van artikel 7, tweede lid van de Wwb, waarin is geregeld dat, ondanks de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en UWV zoals neergelegd in de Wet Suwi, de gemeente aan personen die van het UWV een uitkering ontvangen een voorziening kan aanbieden.

Artikel 3. Beleid

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de Wwb aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook om het college van burgemeester en wethouders de gelegenheid te geven om binnen het kader van deze verordening het beleid aan te passen als de situatie hierom vraagt. Hierbij moet worden gedacht aan beleidswijzigingen op grond van een overschrijding van budgetten enz.

Om ook de gemeenteraad een actieve rol te geven is bepaald dat het college dit plan ter kennis brengt van de gemeenteraad. Het college zal wijzigingen in het beleid verwoorden in een beleidsplan.

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

De Wwb stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de Wwb zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, maar minimaal de verordening en het bedrijfsplan.

In het derde lid is de taak van de gemeente bij de arbeidsinschakeling van niet-uitkeringsgerechtigden (Nuggers) en personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw-ers) opgenomen. De gemeente beperkt haar rol bij nuggers en anw-ers met een inkomen hoger dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm (inclusief het inkomen van de partner, indien van toepassing), tot een advies- en verwijsfunctie. Zij worden geacht zelf middelen vrij te kunnen maken voor hun arbeidsinschakeling.

In het vierde lid wordt beschreven dat Nuggers en Anw-ers met een laag inkomen recht hebben op dezelfde ondersteuning van de gemeente als bijstandsgerechtigden, met uitzondering van de instrumenten loonkostensubsidie, participatiebanen en premies. Deze instrumenten zullen niet voor deze groep worden ingezet.

Artikel 4a Geen aanspraak op ondersteuning

Dit artikel vloeit rechtstreeks voort uit de wet.

Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt

In de Wwb is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het tweede lid biedt de verbinding met de Maatregelenverordening. De maatregelenverordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.

Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn, terug kan vorderen. Daartoe is het noodzakelijk dat afspraken hierover schriftelijk wordt vastgelegd.

Artikel 6. Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren.

Artikel 7. Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

Artikel 8. Diagnose

Behoeft geen toelichting.

Artikel 9. Arbeidsdeskundige en/of medische keuring

Een medische keuring vindt pas plaats wanneer uit intern onderzoek is gebleken dat er sprake is van medische belemmeringen.

Artikel 10. Reïntegratiebemiddeling

Behoeft geen toelichting.

Artikel 11. Voorzieningen gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat belanghebbenden na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. Het college kan ertoe besluiten aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid en bij additionele arbeid met behoud van uitkering maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.

Artikel 12. Leerwerkstages

Leerwerkstages zijn een instrument om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term leerwerkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen en/of behouden van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt.

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de leerwerkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de leerwerkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • §

    Er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten.

  • §

    Die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander.

  • §

    Die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon.

  • §

    De arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een leerwerkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig om geen stagevergoeding toe te staan. Er kan wel een vergoeding voor verwervingskosten worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten. De gemaakte kosten moeten gemaakt zijn om de leerwerkstage mogelijk te maken of te kunnen behouden. Hierbij kan gedacht worden aan bij voorbeeld reiskosten, kleedgeld of gereedschapsgeld.

Het eerste lid van artikel 12 bevat de algemene bepaling over het aanbieden van een leerwerkstage.

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de leerwerkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de uitkeringsgerechtigde claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De leerwerkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de belanghebbende de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de uitkeringsgerechtigde wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Het derde lid geeft de maximale duur van de leerwerkstage aan.

Het vijfde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In het zesde lid wordt bepaald dat er voor de leerwerkstage een schriftelijke overeenkomst (stage-overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een leerwerkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 12a Participatieplaatsen

De participatieplaats heeft als voornaamste doel om uitkeringsgerechtigden die door persoonlijke belemmeringen weinig kans hebben om zelfstandig een baan te vinden de mogelijkheid te bieden om met behoud van uitkering twee jaar additionele arbeid te verrichten. De participatieplaats geeft de mogelijkheid om, in de uitzonderlijke situaties, wanneer een volgende stap naar arbeid in loondienst nog niet mogelijk is, de participatieplaats na twee jaar voor de duur van een jaar te verlengen. Als ook daarna een volgende stap niet mogelijk is, kan de participatieplaats nogmaals voor de duur van een jaar worden verlengd. Het is expliciet niet de bedoeling dat de verlenging van de duur van de participatieplaatsen een automatisme wordt. De mogelijkheid om de duur van de participatieplaats te verlengen kan alleen als het college en de uitkeringsgerechtigde gestimuleerd worden om - voordat tot verlenging wordt overgegaan - te bezien of overgang naar reguliere arbeid of een ander reïntegratie-instrument mogelijk is. Bij de eerste verlenging moet de belanghebbende andere additionele werkzaamheden verrichten dan die hij de eerste twee jaar heeft verricht. Tevens moeten deze in een ander organisatorisch verband worden verricht. Hiermee wordt voorkomen dat de reïntegratie van uitkeringsgerechtigde stagneert en de participatieplaats van middel tot doel wordt.

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de participatieplaats aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de participatieplaats beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Evenals bij de voorwaarden van de leerwerkstage, blijft het verrichten van additionele arbeid met behoud van uitkering geen arbeid in loondienst. Er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst in de zin van het Arbeidsrecht. Daarom blijft het gestelde bij artikel 12 voor wat betreft de toelichting op het begrip arbeidsovereenkomst van kracht. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • §

    Er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten.

  • §

    Die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander.

  • §

    Die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon.

  • §

    De arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

Het eerste lid van artikel 12a bevat de algemene bepaling voor het aanbieden van een participatieplaats. Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de participatieplaats, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de uitkeringsgerechtigde claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De participatieplaats heeft tot doel om de uitkeringsgerechtigde te helpen om makkelijker over te stappen in een reguliere baan. Zodat de persoonlijke belemmeringen, die de uitkeringsgerechtigde beperken bij het zelfstandig vinden van een reguliere baan, aanzienlijk worden verminderd.

Het derde lid geeft de maximale duur van de participatieplaats aan.

Het vierde tot en met het zesde lid geven de voorwaarden aan waaronder verlenging van de termijn van twee jaar mogelijk is.

Het zevende lid biedt de mogelijkheid tot arbeidsbemiddeling bij plaatsing en begeleiding van de uitkeringsgerechtigde in een participatieplaats.

Het achtste lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaatsvindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In het negende lid wordt bepaald dat er voor de participatieplaats een schriftelijke overeenkomst (participatie -overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de participatieplaats worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een participatieplaats niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Overigens is het inzetten van dit reïntegratie-instrument minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Omdat er veel afspraken nodig zijn tussen het college, de uitkeringsgerechtigde en de aanbieder van de participatieplaats is een goede organisatie vereist. Omdat de uitkeringsgerechtigden op een vergelijkbare wijze bediend kunnen worden met de overige reïntegratie-instrumenten welke zijn genoemd in deze verordening zal dit instrument naar verwachting maar zeer zelden worden ingezet.

Artikel 13 Loonkostensubsidies

Het instrument loonkostensubsidies is bekend van de WIW en het Besluit in- en doorstroombanen, echter, onder de Wwb zijn deze geheel vormvrij geworden. Het gemeentelijk beleid komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie, de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijv. bieden van scholing en begeleiding).

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Het eerste lid geeft ook aan voor welke personen de subsidie niet verstrekt kan worden.

Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om op basis van maatwerk de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.) vast te stellen.

Artikel 14 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven. Uitgangspunt is wel dat uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid voorop staat. Daarom moet rekening gehouden worden met de duur en kostprijs van de aan te bieden scholing. Een duaal traject is een combinatie van werken en leren waarbij cliënt vooral leert op de werkplek. Opleiding is afgestemd op de behoefte van cliënt maar altijd in combinatie met de eisen die de arbeidsmarkt stelt.

Artikel 15 Sociale activering

Volgens de Wwb dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop.

Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, kan het een overweging zijn onderscheid te maken tussen sociale activering als onderdeel van een reïntegratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling, en sociale activering gericht op het laten participeren van de persoon in de maatschappij.

Als onderdeel van sociale activering kan het college aan uitkeringsgerechtigden vrijwilligerswerk of een beschermde werkplek aanbieden.

Artikel 16 Premies

In artikel 31, tweede lid, onderdeel n en r Wwb wordt een inkomstenvrijlating beoogd in die gevallen dat de (veelal parttime) arbeid zal bijdragen aan arbeidsinschakeling. Hiertoe rekenen we situaties waarbij er daadwerkelijk sprake is van de mogelijkheid tot uitstroom als gevolg van reintegratieactiviteiten dan wel werken naar vermogen (maximaal haalbaar). De situatie zoals hierboven beschreven, is voorliggend aan de strekking van dit artikel. Samenloop van vrijlating met premies is niet mogelijk.

Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de in de Wwb (artikel 31,tweede lid, sub j.) bepaalde mogelijkheid om t.b.v. uitkeringsgerechtigden jaarlijks een activeringspremie te verstrekken.

De premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.

Er is uitdrukkelijk voor gekozen om niet de maximale premie toe te kennen. Enerzijds druist een premietoekenning in tegen het principe van de Wwb, die als algemeen uitgangspunt werk verplicht stelt. Anderzijds kan deze premie, door het te koppelen aan een uitkeringsduur van ten minste 12 maanden, gezien worden als een stimulans respectievelijk een beloning vanwege de inspanning om een afstand tot de arbeidsmarkt te overbruggen.

De premie bij werkaanvaarding wordt niet ambtshalve toegekend. Dit betekent dat degene die hiervoor in aanmerking komt hierom moet verzoeken nadat de referteperiode voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet is verstreken.

De premie voor het verrichten van deeltijdwerk wordt eveneens per kalenderjaar op aanvraag betaalbaar gesteld. De premie wordt achteraf betaalbaar gesteld. De periode waarover op deze wijze met terugwerkende kracht een premie wordt berekend, duurt maximaal een jaar. Deze periode hoeft niet gelijk te zijn aan een kalenderjaar en kan dus bijvoorbeeld de periode van 1 juli tot 1 juli zijn. Indien men in een volgend kalenderjaar wederom op aanvraag voor een eenmalige premie in aanmerking komt, dan wordt voor wat betreft de berekening van de periode waarover men hiervoor in aanmerking komt, aansluiting gezocht bij de periode waarover men reeds een premie heeft ontvangen. Er kan dus geen sprake zijn van overlapping van periodes. De deeltijdpremie bedraagt 25% van de netto-inkomsten en is gemaximeerd op 25% van het bedrag als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder j Wwb. Hiermee wordt bereikt dat degene die blijvend op deeltijdwerk is aangewezen, niet wordt benadeeld vanwege het niet kunnen ontvangen van de langdurigheidstoeslag.

Artikel 17 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat het college ter stimulering van de arbeidsinschakeling besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Het gaat hierbij in ieder geval om:

  • §

    Reiskosten.

  • §

    Kosten voor tussenschoolse opvang/overblijfkosten.

  • §

    Verwervingskosten.

  • §

    Schuldhulpverlening.

Het college zal op basis van maatwerk en met toepassing van de huidige wet- en regelgeving besluiten deze bepaling toe te passen.

Artikel 18 Verzuimcontrole

Behoeft geen toelichting.

Artikel 19 Hardheidsclausule

Behoeft geen toelichting.

Artikel 20 Citeertitel

Behoeft geen toelichting.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Behoeft geen toelichting.