Regeling vervallen per 31-01-2013

Uitvoeringsprogramma beleid participatiebudget 2012 Intergemeentelijke Afdeling Sociale Zaken

Geldend van 03-05-2012 t/m 30-01-2013

Intitulé

Uitvoeringsprogramma beleid participatiebudget 2012

Uitvoeringsprogramma beleid participatiebudget 2012

Intergemeentelijke Afdeling Sociale Zaken

GEMEENTE HEEMSTEDE

Heemstede, 30 januari 2012

Hoofdstuk 1 Inleiding

De Wet Participatiebudget is in 2009 in werking getreden. Met deze wet zijn de middelen voor het werkdeel WWB (re-integratiemiddelen), inburgering en volwasseneneducatie samengevoegd tot één participatiebudget. Het doel is om gemeenten meer ruimte te bieden in de inzet van middelen, waardoor de burger uiteindelijk meer op maat kan worden bediend.

De Wet Participatiebudget is een financieringswet en bevat geen nieuw inhoudelijk beleid. Maar door de extra beleidsruimte bevat de wet impliciet de opdracht om beleidskeuzen op grond van de verschillende wetten te herijken en op elkaar af te stemmen.

Dit jaar staat het uitvoeringsprogramma onder druk door de bezuinigingsmaatregel op het participatiebudget. In het uitvoeringsprogramma is te lezen wat in 2012 het totale participatiebudget is, welk deel hiervan is vastgelegd, welk deel vrij te besteden is en vooral op welke manier dit vrij te besteden budget ingezet moet worden om zoveel mogelijk mensen te ondersteunen en een overschrijding te voorkomen. Bij het inzetten van voorzieningen gaat het erom dit zo efficiënt mogelijk te doen.

2012 moeten we zien als een overgangsjaar naar integraal participatiebeleid. Participatiebeleid is niet los te zien van ontwikkelingen op andere beleidsterreinen. Het meest duidelijk is de relatie met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), omdat dit ook een Participatiewet betreft. Maar ook de komst van de Wet Werken naar Vermogen (1 januari 2013) vraagt om een duidelijke visie op participatie.

In de visie “beleidskader Wet participatiebudget 2010-2012” is door de gemeenteraad in september 2010 vastgelegd dat de regie met betrekking tot het participatiebeleid is neergelegd bij de Intergemeentelijke Afdeling Sociale Zaken (IASZ).

Dit uitvoeringsprogramma is daarom opgesteld door de IASZ en op hoofdlijnen voor iedere gemeente gelijk. In hoofdstuk 7 wordt het voorgestelde beleid voor zover het financiële consequenties heeft, vertaald naar de financiële situatie. Uitgangspunt bij de voorstellen is een budgettaire neutraliteit.

We zullen in hoofdstuk 2 starten met een beschrijving van de huidige situatie van drie materiewetten. Hoofdstuk 3 beschrijft de ontwikkelingen die in de komende jaren op ons af komen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de visie op het participatiebudget uiteengezet. De financiële gevolgen die deze ontwikkelingen met zich meebrengen staan in hoofdstuk 5 beschreven. Deze financiële gevolgen dwingen ons om bepaalde beleidskeuzes te maken, die in hoofdstuk 6 gepresenteerd zullen worden. In hoofdstuk 7 worden de voorstellen financieel inzichtelijk gemaakt.

Het uitvoeringsprogramma wordt ter vaststelling aan het college voorgelegd, die hierbij een zienswijze van de raadscommissie vraagt.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

In 2009 is de Wet Participatiebudget ingevoerd. In het Participatiebudget is het geld voor de re-integratie (werkdeel WWB), inburgering (WI) en volwasseneneducatie (WEB) gebundeld.

2.1 Wet Participatiebudget in het kort

Het participatiebudget heeft 3 doelstellingen, namelijk:

  • 1.

    het vergroten van participatie door middel van betaalde arbeid of activering;

  • 2.

    het vergroten van participatie door middel van inburgering;

  • 3.

    het bevorderen van maatschappelijke participatie door deelname aan educatie.

Gemeenten hebben met het participatiebudget één budget voorhanden om mensen te stimuleren deel te nemen aan inburgering en/of werk en/of school. De intentie van dit budget is dat gemeenten dit geld voortaan effectiever en efficiënter kunnen inzetten. De verantwoording van de besteding van de middelen is daarmee ook vereenvoudigd.

Doelstelling van deze wet is om een grotere beleidsvrijheid en minder administratieve lasten voor gemeenten te creëren doordat de verantwoording over de middelen in één keer plaatsvindt. Hiermee krijgen gemeenten meer ruimte om de re-integratie, inburgering en volwasseneneducatie op elkaar af te stemmen.

Met het participatiebudget kunnen gemeenten participatievoorzieningen financieren voor een brede doelgroep van 18 jaar en ouder. Onder bepaalde voorwaarden is het budget ook inzetbaar voor jongeren van 16 en 17 jaar. Ondersteuning aan deze doelgroep is mogelijk indien zij:

  • aan de kwalificatieplicht hebben voldaan;

  • formeel zijn ontheven van de kwalificatieplicht;

  • dreigen uit te vallen uit het onderwijs, maar alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.

Zoals gezegd is de Wet Participatiebudget in hoofdzaak een financieringswet voor de drie bovengenoemde materiewetten (WWB, WI en WEB). De wet bevat, behalve de uitbreiding van de doelgroep, geen nieuw inhoudelijk beleid, de materiewetten blijven ongewijzigd van kracht.

Tot nu toe is daarom de beleidsmatige aanpak van participatie/re-integratie, educatie en inburgering per onderdeel beschreven. Hierna volgt een korte uiteenzetting van de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van participatie in de gemeente.

2.2.1 Volwasseneneducatie

Een belangrijk instrument om mensen beter in staat te stellen te participeren, is educatie. De Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB) maakt dit mogelijk. Het Regionaal Opleidingscentrum (ROC) biedt een ruim cursusaanbod voor personen met een opleidingsbehoefte.

In artikel 1 van de Wet Participatiebudget en in artikel 7.3.1 van de WEB is vastgelegd wat onder een educatietraject wordt verstaan:

  • voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (VAVO);

  • opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2);

  • opleidingen alfabetisering als voorbereiding op (NT2);

  • opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren;

  • andere opleidingen gericht op sociale redzaamheid;

Afhankelijk van de cursus kunnen mensen zichzelf aanmelden bij het ROC of bij de gemeente.

De deelnemers moeten voldoen aan criteria die de regiogemeenten met het ROC hebben afgesproken ten aanzien van de doelgroep. Het gaat om personen die niet over voldoende vaardigheden beschikken om zich in sociaal of economisch opzicht te kunnen redden. Het kan gaan om personen die functioneel analfabeet zijn, die voor een inburgeringstraject eerst nog moeten alfabetiseren, die nog geen startkwalificatie hebben, niet voldoende Nederlands spreken etc. Deze mensen zijn extra kwetsbaar en als zij nog niet afhankelijk zijn van een uitkering, zouden ze dat in de toekomst wel kunnen worden. Om hen beter in staat te stellen zichzelf te kunnen redden op de lange termijn, kan educatie een goed instrument zijn.

Tot op heden kennen we gedwongen winkelnering bij het ROC voor basiseducatie. De aansturing van het ROC beperkt zich logischerwijs dan ook tot het formuleren van doelgroepen en prioriteiten. Voor het besteden van de middelen voor volwasseneneducatie geldt nu nog een overgangsregeling. Zeker tot en met 2012 en mogelijk nog een jaar langer is dit deel van het participatiebudget specifiek voor volwasseneneducatie “geoormerkt”. Gemeenten hebben zoals benoemd een bestedingsverplichting bij de ROC’s voor dit gedeelte van het budget. Op zijn vroegst na 2012 komt deze oormerking én de bestedingsplicht bij de ROC’s te vervallen en is er ook in de praktijk sprake van één integraal participatiebudget.

2.2.2 Inburgering

Vanaf 2007 is de Wet inburgering (WI) van kracht. Inburgering is een instrument voor alle vreemdelingen van 16 tot 65 jaar, die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven, op basis van een inburgeringsplicht de benodigde vaardigheden bij te brengen voor een volwaardig functioneren in Nederland. Doel is het beheersen van de taal, de weg kunnen vinden in de samenleving en bekend zijn met een aantal belangrijke normen en waarden. Daarnaast kunnen ook vreemdelingen die geen inburgeringsplicht hebben een beroep doen op inburgering (de zgn. inburgeringsbehoeftigen). Uitgangspunt bij deze wet is dat het de verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige zelf is om het inburgeringsexamen te behalen. Asielgerechtigden vormen een doelgroep inburgeringsplichtigen waaraan gemeenten een aanbod inburgering moeten doen. Voor de overige inburgeringsplichtigen, alle immigrantenafkomstig uit landen buiten de Europese Unie, waaraan gemeenten een aanbod mogen doen, heeft de raad via de Verordening Wet Inburgering 2010, de volgende prioritering aangebracht:

  • 1.

    Inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars zonder eigen inkomsten uit arbeid of uitkering die een opvoedingstaak hebben;

  • 2.

    Inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die aanspraak maken op een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand of andere sociale wetgeving;

  • 3.

    Inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars zonder werk en zonder inkomen;

  • 4.

    de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die zich zelf melden en gemotiveerd zijn.

Op basis van de laatste aanbestedingsprocedure worden de inburgeringstrajecten ingekocht bij Ttif Company, Capabel taal, Sagenn, Novacontract en Prins & Heida.

2.2.3 Re-integratie

Het werkdeel WWB in principe bedoeld om gemeentelijke uitkeringsgerechtigden via re-integratietrajecten richting werk te laten uitstromen. We bezien dit vanuit breed perspectief. Dit betekent dat verwacht wordt dat iemand actief meedoet in de maatschappij. Het streven is erop gericht om het WWB-bestand te verkleinen door zoveel mogelijk cliënten duurzaam te laten uitstromen richting de arbeidsmarkt. Is dit (nog) te hoog gegrepen: participatie kan niet alleen door te werken, dat kan ook door onderwijs te volgen, door vrijwilligerswerk te doen of door het ondernemen van bijvoorbeeld culturele activiteiten.

Participatie slaat dus niet alleen op werken, maar is veel breder dan dat. Het komt er op neer dat iemand 'meedoet' in en daardoor bijdraagt aan de maatschappij waarin hij leeft.

De instrumenten die worden ingezet om participatie in de samenleving te bereiken zijn onder meer re-integratietrajecten, work-first trajecten, werkstages, loonkostensubsidies, scholing, schuldhulpverlening en allerlei individueel in te zetten instrumenten (bv reiskostenvergoeding, tussenschoolse opvang).

2.2.4 Het participatiebudget in de praktijk

Het doel en de kracht van het participatiebudget is de samenvoeging van de drie materiewetten om tot één geheel te komen. Maar hoe ziet dit er dan uit in de praktijk?

Wij gaan er vanuit dat iedereen naar vermogen zijn of haar talenten inzet. Het uitgangspunt is integrale benadering: een op maat gesneden traject, zodat men in staat is actief deel te nemen in de samenleving.

Wat daarvoor ingezet kan worden in 2012 is afhankelijk van de keuzes die de Raad maakt met betrekking tot de geformuleerde scenario’s in hoofdstuk 6.

Vanuit het Participatiebudget kunnen dus re-integratievoorzieningen, inburgeringvoorzieningen, opleidingen volwasseneneducatie en combinatievoorzieningen worden ingezet. Mede gebaseerd op de behoefte van de burger wordt een participatievoorziening opgesteld. Een participatievoorziening kan diverse onderdelen bevatten. Bijv. het volgen van een inburgeringscursus in de ochtend en daarnaast in de middag werkervaring (vrijwilligerswerk, stage en/of werken met behoud van uitkering) opdoen.

2.3 Raakvlakken andere beleidsterreinen

Een participatiedoelstelling zien we ook in andere wetgevingen terug, voorbeelden zijn de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Een uitdaging voor gemeenten is om een zo integraal mogelijk aanbod aan haar burgers te bieden.

De achterliggende gedachte is dat door beleidsprogramma’s en –terreinen met elkaar te verbinden, de verschillende onderdelen elkaar versterken. Integraal beleid bevordert in deze optiek de participatie van burgers en levert daarnaast een bijdrage aan een doelmatige inzet van middelen.

Wet Sociale Werkvoorziening (WSW)

De WSW maakt het mogelijk dat arbeidsgehandicapten, mensen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen die uitsluitend in staat zijn onder aangepaste omstandigheden arbeid te verrichten, kunnen werken op een zo regulier mogelijke arbeidsplek in een sociale werkvoorziening of bij een reguliere werkgever.

Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO

Met de invoering van de WMO in 2007, is de verantwoordelijkheid voor belangrijke onderdelen van zorg en welzijn verschoven van het landelijke naar het lokale niveau. De WMO is een brede participatiewet: iedereen moet kunnen meedoen. De wet komt voort uit het besef dat de ondersteuning van mensen met een beperking vanuit een andere optiek benaderd moet worden. Het gaat in de WMO niet om het verstrekken van voorzieningen, maar om het compenseren van beperkingen.

In plaats van het behandelen van claimgerichte aanvragen komt het erop aan dat de gemeente, organisaties en de burger de vraag en behoefte, maar ook de eigen mogelijkheden goed verkennen, om daarna te zoeken naar oplossingen.

Deels heeft de WMO betrekking op dezelfde groep kwetsbare burgers als waarvoor het participatiebudget in het leven is geroepen. Het ligt dan ook voor de hand om na te denken over manieren waarop de verschillende beleidslijnen steviger met elkaar te verbinden zijn.

Door integrale interventies te ontwikkelen kunnen de verschillende doelstellingen tegelijkertijd behaald worden. Zo kan de zelfredzaamheid van mensen met een chronische beperking worden bevorderd (WMO), terwijl ook de afstand tot de arbeidsmarkt wordt verkleind (participatiebudget). Een integrale benadering is niet alleen wenselijk vanuit een efficiënte inzet van middelen, maar draagt bovendien bij aan een betere dienstverlening richting de burgers.

Hoofdstuk 3 Ontwikkelingen

In dit hoofdstuk worden de ontwikkelingen geschetst die invloed hebben op de uitvoering van het participatiebudget.

Economische crisis / bezuinigingen

In 2008 is de financiële crisis ontstaan. Het Rijk moest met veel geld bijspringen en er trad een grote mate van voorzichtigheid op in de financiële sector.

Uiteindelijk heeft dit in begin 2009 geleid tot een recessie die de hele economie raakt. Gevolg hiervan was dat de ontwikkeling van bedrijven stagneerde, bedrijven failliet gingen, ontslagen vielen en projecten geen doorgang konden vinden.

Mede als gevolg van de crisis zal het Rijk vanaf 2012 fors op gemeentefonds en doeluitkeringen gaan korten. Gemeenten zullen alle bezuinigingszeilen bij moeten zetten. Er dienen dus beleidskeuzes gemaakt te worden om effectiviteitverbetering en efficiencyverhoging te realiseren.

Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs)

De Tweede kamer heeft het wetsvoorstel Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) aangenomen. Dit voorstel ligt nu ter besluitvorming bij de Eerste kamer. De vermoedelijke invoerdatum is 1 juli 2012. Gemeenten krijgen in dit wetsvoorstel expliciet de taak om de regie te voeren op schuldhulpverlening. Gemeenten moeten integraal beleid gaan ontwikkelen waarbij preventie en nazorg ook tot de taken gaat behoren.

In het wetsvoorstel is opgenomen dat de gemeenteraad verantwoordelijk is voor het bepalen van de visie en het opstellen van een beleidsplan. Voor de gemeente betekent het wetsvoorstel naast de nieuwe zorgplicht dan ook een herbezinning op bestaand beleid c.q. de bestaande uitvoeringspraktijk. Met de wet beoogt de wetgever de effectiviteit van de schuldhulpverlening en schuldenpreventie te verbeteren (meer geslaagde trajecten / minder uitval/ minder mensen in traject).

Wijzigingen Wet werk en bijstand (WWB)

Vooruitlopend op de invoering van de Wet werken naar vermogen (Wwnv) is de WWB aangescherpt per 1 januari 2012. De belangrijkste onderdelen van de wijzigingen zijn dat de WIJ verdwijnt, dat bijstand voor inwonenden verdwijnt en er sprake is van een huishoudinkomen voor alle gezinsleden.

Wet werken naar vermogen (Wwnv)

Het kabinet wil toe naar één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt, die de Wet werk en bijstand, Wajong en de Wet sociale werkvoorziening hervormt. Gemeenten worden in staat gesteld om meer mensen te laten werken door het ontschotten van de budgetten en de inzet van het instrument loondispensatie (tijdelijk werken onder het minimumloon).

De stelling is dat de gemeenten hierdoor meer mensen laten participeren, budgetten gerichter en effectiever inzetten en kosten besparen. Het kabinet wil deze nieuwe Wet werken naar vermogen op 1 januari 2013 laten ingaan. Voor jongeren die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn blijft de Wajong bestaan. Mensen met een indicatie voor een beschutte werkplek houden toegang tot de Wsw. Huidige Wsw-ers worden niet herkeurd en kunnen gewoon op hun werkplaats blijven werken. Dit betekent dat de overige personen die voorheen tot de Wajong of Wsw zouden hebben behoord, bij nieuwe instroom door de gemeenten zullen worden bemiddeld.

Personen met een beperkte verdiencapaciteit worden in de optiek van het rijk zoveel mogelijk via loondispensatie aan de slag geholpen bij reguliere werkgevers. Voor deze groep is een regeling voor begeleid werken beschikbaar, met loonaanvulling tot maximaal het wettelijk minimumloon en persoonlijke voorzieningen (begeleiding, aanpassing werkplek). Overige middelen voor participatie worden alleen nog selectief ingezet voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt.

Wet inburgering (WI)

Het wetsvoorstel tot wijziging van het inburgeringsstelsel is ingediend bij de Tweede Kamer. Het inburgeringsstelsel wordt op een dusdanige wijze gewijzigd dat de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar meer centraal komt te staan. In de tweede helft van 2012 zal de uitwerking van de nieuwe wet voorgelegd worden aan de Eerste Kamer met het doel de wet per 1 januari 2013 in te laten gaan. In het wetsvoorstel is onder meer opgenomen dat de inburgeraars zelf de kosten voor de inburgering dienen te betalen, dat er een mogelijkheid is om gebruik te maken van een sociaal leenstelsel indien bekostiging niet direct mogelijk is en dat het niet voldoen aan de inburgeringsplicht leidt - met uitzondering van bijzondere omstandigheden - tot intrekking van de verblijfsvergunning.

In toenemende mate zullen inburgeraars gebruik moeten maken van de reguliere voorzieningen zoals de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en de mogelijkheden binnen de Wet werken naar vermogen (WWNV).

Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)

Het VAVO (Voortgezet Algemeen Volwassenenonderwijs) maakt een belangrijk deel uit van het aanbod van gemeentes uit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Ongeveer 50% van het WEB-budget wordt ingezet ten behoeve van deze vorm van onderwijs. Op basis van het principe “Je gaat er over, of niet” heeft het kabinet besloten het VAVO voortaan onder rechtstreekse aansturing van het Rijk te brengen. Zo kan in samenhang met het reguliere onderwijs vanuit het Rijk een bijdrage geleverd worden aan onderwijsdoelstellingen van het Rijk, zoals het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Het VAVO wordt budgetneutraal onder de aansturing van het Rijk gebracht.

Gelet op de oorspronkelijke verdeling binnen de educatie wordt de helft van het educatiebudget voor VAVO ingezet. De leeftijdsgrens voor VAVO wordt 30 jaar. Beoogde ingangsdatum van bovenstaande is schooljaar 2014-2015. Dit voorstel is afkomstig uit het Actieplan MBO-focus op Vakmanschap 2011-2015.

UWV Werkbedrijf

In de periode 2012-2013 zal UWV WERKbedrijf het aantal vestigingen terugbrengen tot 30 Werkpleinen. Het UWV WERKbedrijf blijft aanwezig op één Werkplein per arbeidsmarktregio. De maatregelen zijn nodig vanwege de kabinetsbezuinigingen op de arbeidsmarktbemiddelingsrol voor WW-gerechtigden. Het UWV Werkbedrijf Haarlem behoort tot één van deze 30 vestigingen. UWV voert overleg met de VNG om tot een definitieve keuze van de arbeidsmarktregio’s en de bijbehorende regiovestigingen te komen.

Overheveling AWBZ-taken naar WMO

De AWBZ, van waaruit voor de komst van de WMO veel preventieve ondersteuning werd geboden aan mensen met een beperking, wordt steeds verder afgebouwd. Zo is met de invoering van de WMO in 2007 de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ geschrapt en volgde in 2009 een forse inperking van de toegang tot de nieuwe functie begeleiding (voorheen ondersteunende en activerende begeleiding).

Om langdurige zorg voor mensen met ernstige beperkingen of aandoeningen toegankelijk, betaalbaar en van een kwalitatief hoog niveau te houden, wordt een stelselwijziging van de AWBZ doorgevoerd. Gevolg hiervan is dat mensen met ‘lichte’ beperkingen ten aanzien van zelfredzaamheid niet meer in aanmerking komen voor ondersteuning vanuit de AWBZ. Dit is de zogenaamde IQ-maatregel: burgers die een IQ hebben onder de 80 hadden recht op begeleiding via een indicatie. Deze grens wordt naar beneden geschroefd. De bovengrens voor nieuwe indicatie wordt een IQ van 70.

De afbouw van de AWBZ gaat gepaard met forse bezuinigingen en gemeenten kunnen deze voorzieningen zoals die in de AWBZ waren georganiseerd in de WMO niet op dezelfde wijze vormgeven. Dit betekent enerzijds dat er een groter beroep gedaan moet gaan worden op de mogelijkheden van mensen zelf en anderzijds op de creativiteit van gemeenten om ondersteuning voor kwetsbare burgers op lokaal niveau vorm te geven.

Hoofdstuk 4 Visie op het Participatiebudget

Het bevorderen van sociale samenhang is één van de zes pijlers van het kabinetsbeleid. Het kabinet wil kwaliteit en kracht van de samenleving versterken door te investeren in betrokkenheid. Betrokkenheid begint in de eerste plaats met meedoen. Meedoen kan langs twee wegen, via betaald werk en/of via vrijwilligerswerk.

Een voorwaarde om daadwerkelijk te kunnen meedoen, is dat mensen zelfredzaam zijn. Door de inzet van het participatiebudget kunnen we de zelfredzaamheid van burgers bevorderen.

Hierbij gaat het om:

• Sociale zelfredzaamheid

Sociale zelfredzaamheid is gericht op maatschappelijke deelname aan de samenleving. Hierin raakt de Wet Maatschappelijke Ondersteuning de Wet Participatiebudget het meest: de WMO is namelijk een participatiewet. De WMO wil bevorderen dat alle burgers kunnen meedoen en zich betrokken voelen bij hun gemeente, dorp, wijk en straat. Sommige burgers ondervinden problemen met meedoen, vanwege een slechte gezondheid, psychische problemen, eenzaamheid of bijvoorbeeld een onveilige situatie thuis. De gemeente wil dat burgers ondanks deze beperkingen toch mee kunnen doen.

• Educatieve zelfredzaamheid

Educatieve zelfredzaamheid is gericht op ontplooiing, het behalen van een startkwalificatie en bestrijden van laaggeletterdheid. In de visienota is aangeven dat educatieve redzaamheid voorwaarde scheppend is. We willen daarom het belang van educatie benadrukken:

“Om in een snel en permanent veranderende samenleving te voorkomen dat burgers buiten de boot vallen, moeten vormen van permanente educatie worden aangeboden. Door het aanbieden van volwasseneneducatie wordt de drempel verlaagd om scholing te volgen, waardoor burgers meer kunnen participeren in de maatschappij.” Educatie is hierbij geen doel op zich, maar een instrument dat kan worden ingezet om bredere doelen (vanuit diverse beleidsterreinen) te helpen realiseren.

• Economische zelfredzaamheid

Economische zelfredzaamheid is gericht op het verwerven van een eigen inkomen. Het stelt mensen in staat voor zichzelf (en hun gezin) te zorgen: ze kunnen de huur betalen, zorgen voor ‘brood op de plank’, hebben contacten buiten de deur, ze kunnen het zich veroorloven om lid te worden van een sportvereniging, om een avondje naar het theater te gaan, op vakantie te gaan, etc. Kortom, economische zelfredzaamheid stelt mensen in staat om mee te doen, om te participeren.

We streven voor onze burgers alle drie deze vormen van zelfredzaamheid na. Waar we vroeger de insteek moesten kiezen vanuit de regelgeving (re-integratie-, inburgering- en educatiemiddelen) geeft het participatiebudget ons de mogelijkheid om de behoefte van de burgers meer integraal te bekijken. We willen de burgers zodanig ondersteunen dat zij in staat zijn om zo volwaardig mogelijk deel te nemen aan de samenleving. De inzet van het feitelijke participatiebudget zal voornamelijk gericht zijn op het bevorderen van de economische zelfredzaamheid.

Hoofdstuk 5 Financiën

Het participatiebudget moet worden gebruikt voor het doel waarvoor het wettelijk bestemd is, namelijk voor participatievoorzieningen. Participatievoorzieningen kunnen bij derden worden ingekocht, maar dit kan ook in eigen beheer worden uitgevoerd.

5.1 Totaal overzicht Participatiebudget

In onderstaand overzicht is de terugloop van het participatiebudget zichtbaar. Het budget voor 2013 betreft al het ontschotte re-integratiebudget waaruit ook, zoals vooralsnog wordt aangenomen, de eventuele tekorten van het zittende WSW bestand betaald moeten worden.

In 2011 is het rijk gestart met de bezuiniging op de WSW. Ten opzichte van 2010 werd het bedrag per arbeidsjaar (fte met een gewogen factor arbeidshandicap) verlaagd van € 27.080 naar € 25.758 (verlaging van 5%). Dit bedrag zal in 2015 gedaald zijn tot circa € 22.000 per arbeidsjaar. Omdat de CAO van het zittende bestand niet is gewijzigd zullen de extra kosten door de gemeente in 2013 opgevangen moeten worden.

Heemstede

2010

2011

2012

2013

Re-integratiemiddelen

827.964

613.624

320.116

290.000

Educatiemiddelen

132.323

106.149

108.174

108.174

Inburgeringsmiddelen

207.091

158.792

95.858

44.891

1.167.378

878.565

524.148

443.065

5.2 Wet inburgering (WI)

Met ingang van 2012 wordt het inburgeringsbudget volledig verdeeld op basis van de zogeheten output-verdeelmaatstaven en het budget is als geheel afhankelijk van de rijksbegroting. De in het jaar 2010 door de gemeente behaalde prestaties op de outputverdeelmaatstaven bepalen dan de omvang van het budget voor het jaar 2012 toe te kennen budget, de prestaties in het jaar 2011 bepalen de omvang van het budget voor het jaar 2013. Vanaf 2014 komt er, zoals gezegd, geen budget voor inburgering naar de gemeente. Naast het participatiebudget voor inburgering komen er via het gemeentefonds tot en met 2013 ook middelen voor uitvoeringskosten inburgering. In 2012 bedragen deze middelen € 41.999 en voor 2013 is dit naar verwachting € 27.478.

Inburgering 2012

HST

Budget 2012

Rijksbijdrage BZK 2012

95.858

Reserveringsregeling (opgenomen bij re-integratie

-

95.858

Aangegeane verplichtingen voor 2012

Kosten van trajecten die doorlopen in 2012

64.240

64.240

Nog beschikbaar budget 2012

Totaal budget

95.858

Af: aangegane verplichtingen voor 2012

64.240-

31.618

5.3 Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)

Voor de educatiemiddelen in het Participatiebudget wordt de ontschotting geleidelijk ingevoerd. Tot 01-01-2013 geldt voor gemeenten nog een bestedingsverplichting van de participatiemiddelen bij de ROC’s. Vanaf 2013 vervalt de bestedingsverplichting bij een ROC en kan de gemeente zelf bepalen waar zij welke voorzieningen inkoopt. Zoals reeds benoemd wordt het VAVO vanaf 2014 naar alle waarschijnlijkheid een verantwoordelijkheid van het Rijk, waardoor ongeveer 50% van het budget van de WEB zal vervallen.

Educatie 2012

HST

Budget 2012

Rijksbijdrage OCW 2012

108.174

Reserveringsregeling 2011 (opgenomen bij re-integratie)

-

108.174

Aangegane verplichtingen voor 2012

VAVO

56.725

56.725

Nog beschikbaar budget 2012

Totaal budget

108.174

Af: aangegane verplichtingen voor 2012

56.725-

51.449

5.4 Wet Werk en Bijstand - re-integratiebudget

De middelen die de minister van SZW in het kader van de Wet werk en bijstand inbrengt in het participatiebudget worden verdeeld op de wijze waarop nu het oude WWB-werkdeel werd verdeeld. Dit betekent dat met de verdeelsleutel voor de middelen van SZW zoveel mogelijk wordt geprobeerd aan te sluiten bij de objectieve gemeentelijke behoefte aan re-integratiemiddelen.

De objectieve gemeentelijke behoefte aan re-integratiemiddelen wordt geïndiceerd door maatstaven die iets zeggen over het bijstandsvolume en de lokale arbeidsmarkt. De behoefte van een gemeente aan re-integratievoorzieningen is groter naarmate een gemeente meer bijstandsgerechtigden heeft en naarmate er sprake is van een slechtere arbeidsmarkt.

Met de komst van de Wet Werken naar Vermogen in 2013 zullen we een re-integratiebudget WWNV ontvangen, waaruit de volgende zaken gefinancierd dienen te worden:

  • -

    WSW-plekken (taakstelling);

  • -

    Begeleiding WSW-ers;

  • -

    Begeleiding- en ondersteuningskosten voor personen die werken op basis van loondispensatie (loondispensatie wordt gefinancierd vanuit Inkomensdeel);

  • -

    Re-integratie (begeleiding, ondersteuning, traject) van personen vallend onder WWNV met volledige arbeidsproductiviteit waarvan niet verwacht kan worden dat zij zelf een baan kunnen vinden.

Hieronder volgt een overzicht van de middelen met betrekking tot het WWB-re-integratiebudget. In dit overzicht zijn de bedragen opgenomen die vastliggen door budgetbrieven of eerdere besluiten, zoals de vaststelling van de gemeentebegroting waarin vastgelegd is dat de reserveringsregeling 2011 volledig ten gunste komt aan het re-integratiedeel 2012. Ook is in de meerjarenbegroting t.b.v. 2013 een reserveringsregeling (lees: meeneemregeling) van 25% opgenomen. In 2013 ontvangen we één ontschot participatiebudget waar naast re-integratiebudgetten, inburgeringsmiddelen, educatiemiddelen, ook het re-integratiebudget Wajong en het WSW budget worden toegevoegd. Omdat dit budget in 2013 naar verwachting onvoldoende is voor de hierboven genoemde taken, is het voornemen om van het participatiebudget 2012 de maximale 25% te reserveren.

Reïntegratie 2012

HST

Budget 2012

Rijksbijdrage SZW 2012

320.116

Reserveringsregeling 2011 (25% van totaalbudget 2011)

219.641

Budget Heemstede t.b.v. exploitatieverlies 2012 voor prestatieafspraak Paswerk

48.000

587.757

Aangegane verplichtingen voor 2012

Kosten van trajecten die doorlopen in 2012

62.170

VAVO

10.895

Reserveringsregeling 2012 (25% van het totale budget)

131.037

204.102

Nog beschikbaar budget 2012

Budget 2012

587.757

Af: aangegane verplichtingen voor 2012

204.102-

383.655

Het feit dat we steeds minder middelen beschikbaar hebben ten behoeve van re-integratie van klanten, betekent iets voor ons inkomensdeel, het budget waaruit de uitkeringen betaald worden. Wanneer de uitvoering van de re-integratie namelijk tot onvoldoende uitstroom leidt, worden de kosten voor het inkomensdeel hoger. Dat tekort zal dan deels uit eigen middelen moeten worden aangevuld.

Hoofdstuk 6 Voorstellen

Zoals paragraaf 5.1 van het voorgaande hoofdstuk duidelijk laat zien, nemen de budgetten steeds verder af.

Dit betekent dat we prioriteiten moeten stellen en hier en daar ook keuzes moeten maken: met welke keuze kunnen we het meeste effect bereiken? Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de keuzes die gemaakt kunnen worden op basis van het beschikbare budget, met de opgestelde visie (economische redzaamheid) en de budgettaire neutraliteit als uitgangspunt.

6.1 Inburgering

Inburgeringstrajecten

Omdat er vanaf 2014 geen budget voor inburgering meer naar de gemeente komt en sommige trajecten inclusief alfabetisering tot wel 3 jaar in beslag nemen, worden we nu al gedwongen kritisch te kijken naar de trajecten die we opstarten. Daarnaast is het uitgangspunt dat vanaf 2013 de inburgeraar zelf de mogelijkheden dient te zoeken om het inburgeringstraject te bekostigen. Het continueren van de werkwijze van 2011, iedereen die een inburgeringstraject wil volgen een traject aanbieden zal leiden tot een overschrijding van het beschikbare budget. Het budget zou dan met € 108.000 verhoogd moeten worden. (Gemiddelde trajectprijs € 4000,- x 27 inburgeringstrajecten). Daarom stellen wij het volgende voor:

Voorstel:

Inspelen op de ontwikkelingen in het kader van de WI en WWNV. Met ingangsdatum 1 januari 2012 inburgeringstrajecten aanbieden aan de wettelijke verplichte doelgroep van de Wet inburgering, namelijk: ‘geestelijke bedienaren en asielgerechtigde inburgeringsplichtigen’. Daarnaast de groep inburgeringsplichtigen die een uitkering ontvangen in het kader van de WWB, IOAW, IOAZ en de WIJ aan te wijzen als groepen die voorrang krijgen bij het aanbieden van een inburgeringsvoorziening bij voldoende budget.

Maatschappelijke begeleiding

Maatschappelijke begeleiding is een verplicht onderdeel van de inburgering wat gemeenten op grond van de Wet inburgering moeten aanbieden aan asielgerechtigden. De uitvoering hiervan ligt al jaren in handen van Vluchtelingenwerk Noord-West Holland. Zij zorgen met behulp van vrijwilligers voor de eerste opvang in de gemeente en begeleiden deze mensen een jaar lang. Zij zorgen voor de opvang in de woonomgeving, helpen met het vinden van een huisarts, tandarts, scholen, sportverenigingen etc. Ook na 2012 draagt de eerste opvang van nieuwe burgers in de gemeente bij aan een goede start. Dit is belangrijk voor de integratie van deze mensen en een eerste stap naar inburgering. Dit zou betrokken kunnen worden bij het opstellen van de nota WMO-lokaal gezondheidsbeleid 2012-2016. Het continueren van de werkwijze van 2011, de maatschappelijke begeleiding financieren uit het participatiebudget, zou leiden tot een overschrijding van het beschikbare budget. Het budget zou dan met € 14.400,- verhoogd moeten worden: €1.200,- (bedrag per statushouder) x 12 (taakstelling 2012). Daarom stellen wij het volgende voor:

Voorstel:

Maatschappelijke opvang van statushouders bekostigen uit de uitvoeringskosten Wet inburgering die in het gemeentefonds zijn opgenomen. Uitgaande van de opvang van 12 statushouders op basis van de taakstelling 2012 een subsidieovereenkomst sluiten met Vluchtelingenwerk Noord-West Holland voor de eerste opvang en begeleiding van € 14.400: € 1.200 (bedrag per statushouder) x 12 (taakstellling 2012).

Taalcoaches

In het Deltaplan inburgering in 2007 is een subsidieregeling voor een project Taalcoaches opgenomen. De gemeente heeft in 2009 een toezegging gekregen voor deze subsidie. Van 1 april 2009 tot 1 april 2012 heeft zij een overeenkomst met de Stichting Vrijwilligerscentrale Haarlem/Gilde Samenspraak voor de uitvoering van het project taalcoaches. Doelstelling van de subsidie was anderstaligen te koppelen aan autochtone taalmaatjes en zo het Nederlands te leren en bij te houden. In de eindevaluatie van het ministerie van BZK blijkt het project landelijk succesvol en hoop de minister dat gemeenten deze voorziening voortzetten, echter zonder rijksmiddelen. Het snel aanleren van de taal en kennismaken met autochtonen is belangrijk voor het functioneren binnen de maatschappij. Omdat in Heemstede ook behoefte bestaat aan taalmaatjes onder de allochtone inwoners stellen wij het volgende voor:

Voorstel:

Voor de periode van 1 april 2012 t/m 31 december 2012 een overeenkomst sluiten met de Vrijwilligerscentrale Haarlem/Gilde samenspraak. De kosten bedragen € 750,00 voor de begeleiding van 10 taalkoppels. Omdat de subsidie uit het Deltaplan tot 1 april 2012 loopt zijn de kosten voor 2012, 9/12 x € 750,00 = 562,50. Deze kosten betalen uit de uitvoeringskosten Wet inburgering.

6.2 Educatie

De middelen voor volwasseneneducatie worden, vanwege de huidige gedwongen winkelnering, één op één overgeheveld aan het ROC Novacontract en Nova college. Voor het Voortgezet Volwassenen Onderwijs (VAVO) is er reeds een drie jarige overeenkomst gesloten in 2010 met Nova college. De prioriteit voor het Volwassenonderwijs (VAVO) ligt bij de doelgroep jongeren zonder startkwalificatie (als zij via de educatiegelden alsnog een startkwalificatie behalen, is de kans kleiner dat zij in de uitkering belanden). Dit soort cursussen kunnen we steeds minder vanuit het (slinkende) budget bekostigen, maar zijn wel noodzakelijk om de zelfredzaamheid van burgers te bevorderen.

De middelen die resteren na aftrek van kosten van deze overeenkomst kunnen aan educatie besteed worden. Op basis hiervan wordt met Nova Contract een overeenkomst opgesteld Nova contract kijkt zelf naar de efficiëntie van de producten en diensten die zij aanbieden. Het Open Leercentrum, een centrum voor digitale zelfstudie, is een standaard voorziening. De trajecten worden op klantniveau afgerekend.

Voorstel:

Op grond van de verplichte winkelnering het budget wat resteert na aftrek van de kosten voor de overeenkomst VAVO overhevelen naar Nova contract voor de inzet van alfabetiseringstrajecten en een bijdrage voor het Open Leercentrum.

6.3 Wet werk en bijstand / re-integratiebudget

De bezuinigingen zien we het sterkst terug op het re-integratiebudget. Het huidige budget is onvoldoende om het beleid van de sluitende aanpak te continueren. De sluitende aanpak kenmerkte zich door een maatwerkonderzoek naar de mogelijkheden van en het realiseren van een re-integratietraject voor alle uitkeringsgerechtigden. Door de bezuinigingen is een herbezinning van het re-integratiebeleid nodig. Naast de bezuinigingen zijn er bij de behandeling van de begroting van Paswerk eerder voor 2012 verplichtingen aangegaan. Het gaat hier om een besteding van € 110.000 ten gunste van Paswerk te betalen uit het participatiebudget en een besteding van € 48.000 ten gunste van Paswerk te betalen uit de algemene middelen. Voor deze verplichtingen worden trajecten ingekocht voor de doelgroepen 2 en 3, zie hieronder.

Doelstelling van het re-integratiebeleid

Het zwaartepunt van het re-integratiebeleid komt in 2012 te liggen op het bereiken van economische zelfredzaamheid. Dit komt overeen met het gedachtegoed van de WWVN, die per 2013 in werking zal treden. Economische zelfredzaamheid is bereikt als met een baan op het niveau algemeen geaccepteerde arbeid een verdiencapaciteit is behaald van tenminste het Wettelijke minimumloon (WML).

Doelgroepen re-integratiebudget

Nu er onvoldoende budget is om de systematiek van de sluitende aanpak te handhaven moet worden gekeken hoe op de meest effectieve wijze invulling gegeven kan worden aan het re-integratiebeleid.

In plaats van het hanteren van de kaasschaaf en het inzetten van subsidieplafonds voor alle re-integratie-instrumenten, wordt voorgesteld te kiezen voor een doelgroepenbeleid.

Inzake het re-integratiebeleid kunnen uitkeringsgerechtigden het meest effectief worden ingedeeld in groepen die zijn gebaseerd op mogelijkheden tot het verwerven van arbeid. De indeling is niet absoluut. Gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld in motivering) kunnen maken dat een nieuwe indeling wordt gemaakt. We onderscheiden de volgende doelgroepen

  • 1.

    Kansrijke klanten

  • 2.

    Klanten met een gedeeltelijke loonwaarde

  • 3.

    Klanten met een zeer beperkte loonwaarde, participatieklanten

  • 4.

    Zorgklanten

Voorstel:

Nieuwe en bestaande uitkeringsgerechtigden worden door de IASZ ingedeel in doelgroepen. De doelgroep bepaalt welke re-integratiemiddelen kunnen worden ingezet. Per doelgroep stellen wij de volgende aanpak voor, waarbij in een gezinssituatie alleen een re-integratiemiddel wordt ingezet bij de meest kansrijke partner:

  • 1.

    Kansrijke klanten: Kansrijke klanten zijn uitkeringsgerechtigden die een opleidingsniveau hebben op tenminste het niveau van de startkwalificatie (Havo of VMBO2) en een werkloosheidsverleden hebben van minder dan 12 maanden. Deze groep wordt in principe in staat geacht om zelf werk te vinden op de reguliere arbeidsmarkt en hiermee een salaris te verdienen van tenminste het WML. De IASZ zal deze groep monitoren en bijstaan. Dit gebeurt aan de hand van maatwerk, waarbij de uitkeringsgerechtigde uit deze groep tenminste éénmaal per maand wordt gesproken over de voortgang van de sollicitatieactiviteiten. Indien nodig kunnen korte –en relatief goedkope- trajecten worden ingezet, zoals sollicitatietraining. De (maatwerk-)verwachtingen, zoals het aantal sollicitaties en overige activiteiten dat in een bepaalde periode tenminste moet worden verricht, worden vastgelegd in een plan van aanpak. Als de uitkeringsgerechtigde zich hieraan niet houd, dan zal een actief maatregelenbeleid aan motivering moeten bijdragen.

  • 2.

    Klanten met een gedeeltelijke loonwaarde: uitkeringsgerechtigden uit deze groep maken kans op het vinden van werk op de reguliere arbeidsmarkt, maar zijn vaak door belemmeringen niet in staat om tenminste het WML te verdienen. Dit is de groep die bij inwerkingtreding van de WWNV in aanmerking gaat komen voor loondispensatie. Het beschikbaar stellen van re-integratiemiddelen voor deze groep is dan ook een logische keuze. Vooral de re-integratie-instrumenten uit perceel 2 en 3 van de overeenkomsten voortkomend uit de aanbesteding passen bij deze doelgroep. De uitvoerders zijn: Prodies, Paswerk en Agens. De uitkeringsgerechtigden uit deze groep zijn in principe NIET aangewezen op arbeid in een beschermde omgeving. Hiertoe rekenen wij ook de klanten die door tijdsverloop niet meer in groep 1 (kansrijke klanten) vallen. Voor deze groep worden re-integratiemiddelen beschikbaar gesteld.

  • 3.

    Klanten met een zeer beperkte loonwaarde, participatieklanten: uitkeringsgerechtigden uit deze groep hebben weinig perspectief op regulier werk of werk met een loondispensatie bij een reguliere werkgever. Zij zijn in principe aangewezen op arbeid in een beschermde omgeving. Met name Paswerk beschikt over re-integratie-instrumenten die kunnen zorgen dat deze groep participeert in de samenleving en hiermee sociaal- en deels economisch zelfredzaam worden. Voor deze groep worden re-integratiemiddelen beschikbaar gesteld.

  • 4.

    Zorgklanten: uitkeringsgerechtigden die geen loonwaarde hebben en op de lange termijn weinig tot geen perspectief op werk. Inzet van re-integratiemiddelen leidt niet of nauwelijks tot een verbetering van de arbeidsmarktpositie. Voor uitkeringsgerechtigden in deze groep worden geen re-integratiemiddelen ingezet. Dit wil niet zeggen dat de IASZ geen inspanningen meer zal verrichten voor deze groep uitkeringsgerechtigden. Er zal voor deze groep een creatieve koppeling met algemene voorzieningen in het kader van de WMO moeten worden gevonden. De algemene voorzieningen zijn gericht op het ondersteunen van burgers bij het zelfstandig blijven wonen. De voorzieningen kunnen zich richten op activiteiten (onderdelen) van hulp bij het huishouden, (boodschappenservice, hulp bij was en strijk, hulp bij maaltijdbereiding), tuinonderhoud, kleine klussen rond het huis, administratieve ondersteuning, etc.

    Ook zal de IASZ een actieve rol spelen door deze groep bijvoorbeeld te motiveren en te ondersteunen bij het verkrijgen van kosteloze activiteiten, zoals bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, het deelnemen aan dagbesteding en andere activiteiten.

Bij de aangegane verplichtingen zijn bedragen van € 110.000 en € 48.000 opgenomen t.b.v. Paswerk. Deze komen voort uit de goedkeuring van de begroting Paswerk waar een bedrag is ingecalculeerd aan inkomsten re-integratie van de gemeente Heemstede, evenals het amendement op de begroting waar € 48.000 uit de algemene middelen extra is toegezegd aan Paswerk.

Overige doelgroepen

Voorstel:

  • 1.

    Financieel gedupeerden van de huishoudtoets: In de WWB 2012 is het huishoudinkomen geïntroduceerd. Bij de behandeling van de verordeningen in de raadscommissie is aangegeven dat de ‘slachtoffers’ van deze maatregel extra geholpen kunnen worden bij het vinden een baan. Aan deze personen zal een kort traject worden aangeboden, gericht op een aanbod van een baan van het niveau algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Alleenstaande ouders: alleenstaande ouder(s) met kinderen onder de vijf jaar kunnen op eigen verzoek ontheffing aanvragen van de arbeidsverplichting. Om zich toch goed voor te bereiden op de arbeidsmarkt kan een voorziening in de vorm van scholing worden verstrekt zoals beschreven in artikel 9a, lid 10 en 11 WWB.

  • 3.

    Niet uitkeringsgerechtigden: voor niet uitkeringsgerechtigden (Nuggers) wordt geen re-integratiebudget meer aangewend. De IASZ zal wel proberen deze mensen te bemiddelen naar werk, maar zonder tussenkomst van re-integratiepartners.

Verplichtingen zoektijd jongeren

Jongeren in het kader van de WWB zijn personen jonger dan 27 jaar. Jongeren hebben in de WWB 2012 een aparte status. Voor hen geldt een aparte aanvraagprocedure. Na de melding van de jongere bij het UWV mag een aanvraag niet eerder dan na vier weken in behandeling worden genomen door de gemeente (artikel 41 WWB). Jongeren krijgen een zoektijd van vier weken opgelegd. In deze periode wordt de jongere geacht er alles aan te doen om te voorkomen dat hij/zij instroomt in de uitkering. De jongere wordt hier ook op afgerekend. Na afloop van de zoektijd beoordeelt het college de houding en de gedragingen van de jongere gedurende de vier weken na de melding. Als de jongere niet of nauwelijks heeft voldaan aan de verplichtingen wordt de zoekperiode verlengd. In het geval de jongere wel invulling heeft gegeven aan bovengenoemde verplichtingen, maar in houding en gedrag niet naar vermogen invulling heeft gegeven aan de criteria van de zoekperiode kan op grond van de Maatregelenverordening een maatregel worden opgelegd van 20% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Om de maatregel te kunnen opleggen is het nodig om te bepalen wat van de jongere wordt verwacht en waarop hij kan worden afgerekend.

Jongeren merken wij in principe aan als kansrijke werkzoekenden. Dit betekent dat het jongeren op eigen kracht moet lukken om economisch zelfredzaam te worden; met andere woorden geen uitkering nodig te hebben. Na de melding wordt met de jongere binnen drie werkdagen een afspraak gemaakt. Tijdens deze afspraak wordt de jongere verteld welke activiteiten gedurende de zoektijd worden verwacht. Deze afspraken worden vastgelegd.

Voorstel:

Hoewel de aanpak met jongeren altijd maatwerk vereist kan in het algemeen gesteld worden dat de jongere aan de volgende criteria aantoonbaar moet voldoen:

  • 1.

    inschrijven bij het UWV als werkzoekende;

  • 2.

    in de vacaturebank van het UWV naar banen zoeken: www.werk.nl;

  • 3.

    cv plaatsen op: www.werk.nl;

  • 4.

    deelnemen aan de workshop ‘solliciteren’ bij het UWV-Werkbedrijf op de afgesproken tijd;

  • 5.

    deelnemen aan de speeddate bij het UWV-Werkbedrijf op de afgesproken tijd;

  • 6.

    kranten, internet en andere mogelijkheden raadplegen voor vacatures;

  • 7.

    tijdens de zoekperiode minstens 20 sollicitaties verrichten;

  • 8.

    inschrijven bij minstens drie uitzendbureaus en daar minstens één keer per week langsgaan om te informeren of er werk is;

  • 9.

    jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie melden zich op afgesproken tijd bij het RMC om de mogelijkheden te bezien voor terugkeer naar school.

Re-integratie-instrumenten en aanbesteding

In 2008 is het re-integratiebudget, het voormalige werkdeel, aanbesteed. De overeenkomsten lopen na de laatste verlengingstermijn in september 2012 af. In 2008 zijn opdrachten gegund aan Paswerk, Prodies en Agens voor re-integratietrajecten en aan Argonaut voor de medische beoordelingen.

De re-integratiemarkt is sindsdien volop in beweging. De IASZ streeft naar korte lijnen met de uitvoering en leiding van de contractpartners en houdt de resultaten scherp in de gaten. Zo zijn gaandeweg de contractperiode producten aangepast aan de behoefte en zijn prijzen hierop aangepast (lees: verlaagd). Om het re-integratiebudget te ontzien zullen de work-firsttrajecten bij zodanig worden aangepast dat de uitkeringsgerechtigde geen loon meer zal ontvangen, maar met behoud van uitkering deelneemt aan het traject. Ook zijn nieuwe producten ontwikkeld in samenwerking met de re-integratiepartners; bijv. een korte en relatief goedkope sollicitatietraining waarbij op individuele basis wordt bezien welke verbeteringen de aangemelde uitkeringsgerechtigde kan realiseren op het gebied van de sollicitatiebrief, het cv., de uitstraling (uiterlijke verzorging) en er wordt geoefend op het voeren van een sollicitatiegesprek.

Binnenkort start op regionaal niveau het voorbereiden van het beleid op grond van de Wet Werken Naar Vermogen (WWNV), die naar verwachting op 1 januari 2013 in werking treedt. Het is zeker dat het beleid op een aantal punten zal wijzigen. Wat de wijzingen inhouden en in welke mate wij nog met producten en diensten van derden ondersteund moeten worden is vooralsnog niet aan te geven. Het maken van een bestek voor een nieuwe aanbesteding op korte termijn en voor een zeer korte duur is niet opportuun. Conform inkoopbeleid zou het re-integratiebudget openbaar aanbesteed moeten worden. Het betreft een B-dienst, waarvoor een verlicht regime geldt. Verlicht regime wil zeggen dat de enige verplichting betreft de verplichting om Europees (via www.aanbestedingskalender.nl) aan te kondigen aan wie is gegund. De procedure is vormvrij, doch kan gekaderd worden door het eigen inkoopbeleid. Gezien de hoogte van de te besteden middelen, zou volgens het eigen inkoopbeleid (Europees) openbaar moeten worden aanbesteed. De competentie om af te wijken van het eigen inkoopbeleid is aan het college. In afwachting van de aanbesteding op grond van de nieuwe dienstverlening behorende bij de WWNV is in overleg met de Stichting Rijk bedacht om in casu af te wijken van het gemeentelijk inkoopbeleid en voorlopig niet openbaar aan te besteden, maar met benodigde partijen om tafel te gaan om overeenkomsten te verlengen / een tijdelijke overeenkomst aangaan. Vanuit het 2B regiem geldt een verplichting tot publicatie op aanbestedingskalender.nl. Stichting Rijk zal de benodigde publicaties en aanschrijvingen voor haar rekening nemen.

Voorstel:

In afwachting van de beleidsvorming rond de WWNV afwijken van het eigen inkoopbeleid en tijdelijke overeenkomsten aangaan met bestaande partijen.

Afbouw WIW/ID banen

Vóór 2004 had de gemeente Heemstede op basis van de In en Doorstroomregeling (ID-banen) en de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) meer dan 50 fte gesubsidieerde arbeidsplaatsen voor uitkeringsgerechtigden. Door de afschaffing van de twee regelingen is destijds besloten om alle gesubsidieerde banen direct in 2004 af te bouwen, behalve die 4 banen die uit maatschappelijk belang door de gemeente zelf waren gerealiseerd en waarbij sprake was van een arbeidscontract voor onbepaalde duur.

Op dit moment worden nog 4 personen in gesubsidieerde arbeid bekostigd uit het re-integratiebudget. De jaarlijkse kosten, bestaande uit loon- en begeleidingskosten, bedragen ruim € 110.000.

De betrokken personen zijn allen nog ruim onder de 60 jaar, wat betekent dat bij ongewijzigd beleid de gemeente Heemstede jaarlijks ruim € 110.000 moet financieren uit het re-integratiebudget. Deze kosten zorgen er voor dat het besteedbaar budget voor de inkoop van re-integratietrajecten aanzienlijk vermindert. In relatie tot de mislukte doelstelling (doorstroom naar reguliere arbeid) staat een voortzetting van de subsidierelatie haaks op de doelstelling om zo veel als mogelijk uitkeringsgerechtigden weer economisch zelfredzaam te laten worden.

De wethouder heeft de betrokken personen en de werkgevers inmiddels laten weten dat de gemeente Heemstede voornemens is om de loonkostensubsidie te beëindigen met inachtneming van een overgangsperiode. Hiernaast is ingezet op –zo mogelijk- behoud van werkgelegenheid, waarbij een afbouwregeling in de loonkostensubsidie tot de mogelijkheden behoort. Voorwaarde hierbij is een substantiële bijdrage van ten minste 50% loonkosten door de werkgever over het jaar direct na het einde van de overgangsperiode.

Op dit moment hebben twee werkgevers aangegeven om op korte termijn een voorstel te gaan doen voor het behoud van de medewerkers. Twee werkgevers missen hiervoor de financiële middelen. Ten aanzien van deze twee personen is toegezegd dat de gemeente zich middels re-integratiemiddelen zal inspannen om te bezien of instroom in reguliere arbeid mogelijk is. Deze trajecten zijn inmiddels gestart.

Voorstel:

Voorgesteld wordt om de loonkostensubsidies van de resterende WIW / ID-banen conform bovenstaande volledig af te bouwen.

Tegenprestatie

In artikel 9 van de WWB is de mogelijkheid van het opleggen van een ‘tegenprestatie’ opgenomen. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden de verplichting opleggen om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. Deze werkzaamheden zijn bedoeld als tegenprestatie van mensen die een beroep doen op de solidariteit van de samenleving, waardoor deze tevens invulling geven aan hun maatschappelijke betrokkenheid. De belangrijkste kenmerken zijn:

  • -

    De tegenprestatie is naar aard en doel niet direct gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie-instrument.

  • -

    De tegenprestatie mag niet in de weg staan aan acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid of aan re-integratieverplichtingen.

  • -

    De duur en omvang van de werkzaamheden zijn in de regel beperkt.

  • -

    Het gaat om ‘additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden’, waarbij onder additioneel wordt verstaan werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht, en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Op dit moment zijn in Nederland nog niet veel gemeenten die invulling geven aan deze bevoegdheid. Hiervoor zijn een aantal argumenten van juridische aard:

  • -

    De regeling is mogelijk in strijd met internationale bepalingen met betrekking tot het verbod op dwangarbeid en verplichte arbeid (art. 4 EVRM). Dit wordt momenteel nader onderzocht.

  • -

    Hoe is iemand verzekerd tegen het wegvallen van verdiencapaciteit als een bedrijfsongeval plaatsvindt. Wat is de aansprakelijkheid voor de gemeente als de persoon die de tegenprestatie verricht schade aanricht of ondervindt?

Ook op organisatorisch gebied betekent de tegenprestatie nogal wat. Zo moet een tegenprestatieproject gefaciliteerd worden, er moet begeleiding en toezicht zijn, er moet gehandhaafd worden (maatregelenverordening), enz. Voor een kleine gemeente is dit projectmatig nauwelijks te doen en zou samenwerking en uitbesteding het handigst zijn. Hier hangt echter weer een kostenplaatje aan.

De organisatie van de IASZ is thans wel toegerust om op individueel niveau invulling te geven aan de tegenprestatie. Door de methodiek van de sluitende aanpak zijn thans de meeste uitkeringsgerechtigden ‘op traject’. De IASZ wil op actieve wijze een beroep doen op het solidariteitsgevoel van de niet actieve uitkeringsgerechtigden door deze personen de mogelijkheid te bieden om allerlei maatschappelijke activiteiten te ondernemen, zoals vrijwilligerswerk. Hiertoe wordt bijgedragen aan de maatschappelijke participatie van de uitkeringsgerechtigde en heeft de maatschappij daar ook baat bij.

Voorstel:

Voorgesteld wordt om tegenprestatie in 2012 zodanig in te vullen dat de doelgroep uitkeringsgerechtigden die thans niet deelnemen aan een re-integratietraject worden gestimuleerd om actief te worden in maatschappelijke participatie.

Reiskosten t.b.v. re-integratietrajecten

In artikel 17 van de Re-integratieverordening is opgenomen dat ter stimulering van de arbeidsinschakeling diverse kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Genoemd is onder andere reiskosten. Omdat steeds vaker een beroep wordt gedaan op vergoeding van reiskosten die nodig zijn om een re-integratietraject te kunnen volgen, is behoefte aan een richtlijn ontstaan. Hierbij kan aangesloten worden bij de voorwaarden zoals vergoeding voor reiskosten sociaal vervoer welke wordt verstrekt bij aanvragen om bijzondere bijstand.

Voorstel:

Voorgesteld wordt om de reiskosten die nodig zijn om een re-integratietraject te kunnen volgen te vergoeden op basis van het goedkoopst mogelijke tarief van het openbaar vervoer als de enkele afstand tussen de woning van de uitkeringsgerechtigde en plaats waarop aan re-integratie wordt gewerkt groter is dan 10 kilometer. Is de bedoelde afstand korter dan 10 kilometer, dan kan alleen dan een vergoeding plaats vinden als vast is komen te staan dat de uitkeringsgerechtigde vanwege medisch objectiveerbare aandoeningen niet in staat is te fietsen.

Hoofdstuk 7 Financiële uitwerking voorstellen

In dit hoofdstuk worden de voorstellen uit hoofdstuk 6 financieel verwerkt. Hierbij is uitgangspunt het vrij te besteden budget wat over blijft na de aangegane verplichtingen zoals in overzichten in hoofdstuk 5 opgenomen.

Inburgering 2012

HST

Nog te besteden budget 2012

31.618

Verhoging uit het uitvoeringsbudget Wet inburgering t.b.v. taalcoaches en maatschappelijke begeleiding

14.963

46.581

Voorstellen

Gilde samenspraak taalcoaches

563

Maatschappelijke begeleiding

14.400

Inburgeringstrajecten voor beperkte doelgroep

29.554

46.581

Educatie 2012

HST

Nog te besteden budget 2012

51.449

Voorstellen

Open leercentrum

5.774

Educatietrajecten

45.675

51.449

Reïntegratie 2012

HST

Nog te besteden budget 2012

383.655

Voorstellen

Trajecten Paswerk t.b.v. doelgroep 2 en 3

383.655

Trajecten Paswerk (uitstroom 8 VWVB-ers

48.000

Afbouwregeling WIW/ID

90.000

Overige trajecten t.b.v. doelgroep 1, 2 en 3 en spec. doelgr

135.655

383.655

Ondertekening

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 3 april 2012.