Regeling vervallen per 28-01-2016

Nota Archeologiebeleid Heemstede, Toekomst voor het verleden, mei 2010

Geldend van 25-06-2010 t/m 27-01-2016

Intitulé

Nota Archeologiebeleid Heemstede, Toekomst voor het verleden, 2010

I NLEIDING

Sporen van ons verleden zijn overal om ons heen te zien. Naast deze zichtbare overblijfselen uit ons verleden, bevinden zich in de bodem sporen uit lang vervlogen tijden. De bodem is als het ware een omvangrijk archief. Dit archeologische bodemarchief - ook wel het archeologisch erfgoed genoemd - is veel omvangrijker en gevarieerder dan onze geschreven bronnen én gaat ook nog eens veel verder terug in de tijd. Het vormt een belangrijke bron van kennis van het verleden. De archeologie is de wetenschap die zich bezighoudt met dit bodemarchief en het verleden bestudeert aan de hand van voorwerpen (bijvoorbeeld aardewerk) en andere overblijfselen (bijvoorbeeld resten van huizen, verdedigingswerken of grafvelden). De archeologie streeft er op deze wijze naar dat verleden te reconstrueren.

Aanleiding

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Hiermee is de verantwoordelijkheid voor het archeologisch erfgoed in belangrijke mate bij gemeenten neergelegd. Dit is nieuw. Voorheen was de zorg voor het archeologisch erfgoed vooral een rijksaangelegenheid.

De Wamz is de vertaling van de uitgangspunten van het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed (kortweg, het Verdrag van Malta). Het voornaamste uitgangspunt van het verdrag is het streven naar het behoud van archeologische waarden in de bodem (in situ). Niet overigens om alles voor altijd in de bodem te houden. Integendeel. De veronderstelling is dat komende generaties beter in staat zullen zijn om archeologische resten te onderzoeken. Een ander belangrijk uitgangspunt van het verdrag is dat de veroorzaker - de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten - in beginsel de kosten van archeologisch onderzoek betaalt. Dit vanuit het idee dat een zekere financiële prikkel kan stimuleren dat wordt gezocht naar initiatieven zonder dat het archeologische bodemarchief wordt verstoord. En kan bijdragen aan bewustmaking van het historisch erfgoed.

De uitgangspunten kunnen volgens het verdrag het beste vorm krijgen door de archeologische belangen tijdig en volwaardig in het ruimtelijk planproces op te nemen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen het behoud en de integratie van archeologische waarden te worden afgewogen tegen andere belangen. Hiermee versterkt het verdrag de relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening. Anders gezegd, het verdrag streeft ernaar het belang van de archeologie een goede plaats te geven in de processen van planologie, ontwerpen, bouwen en aanleggen van werken. De gemeenten hebben in de Wamz een centrale rol gekregen: zij worden gezien als de overheidslaag die de uitgangspunten van het Verdrag van Malta het beste kan realiseren.

De wijze waarop de gemeente Heemstede invulling wil geven aan haar nieuwe taken op het gebied van archeologie treft u in deze nota aan.

Het formuleren van archeologiebeleid is voor gemeenten op grond van de Wamz geen verplichting, maar wel een nuttig - en door het rijk en de provincie gestimuleerd - instrument om gemeentelijke keuzes voor alle betrokkenen helder te maken. Ook kunnen zo relaties worden gelegd met andere beleidsterreinen, zoals ruimtelijke ordening en cultuur.

Wij zien het formuleren van archeologiebeleid echter niet alleen als nuttig, maar ook - en vooral - als wenselijk. Dit vanuit de overtuiging dat de rijke cultuurhistorische identiteit van onze gemeente niet alleen wordt gevormd door ons zichtbare erfgoed (zoals de historische landschappen en de verschillende monumenten), maar ook uit het kwetsbare archeologische bodemarchief. Het bodemarchief van Heemstede en omstreken bestaat uit archeologische waarden uit een periode die circa 52 eeuwen beslaat. Met deze nota willen we het belang van ons waardevolle archeologisch erfgoed behartigen. Niet alleen vinden we dat dit archeologisch erfgoed van wezenlijk belang is voor vergroting van de kennis van de historie van Heemstede, ook zien we het belang van cultuurhistorie in het algemeen als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting en als kwaliteitsimpuls voor de leefomgeving. Op deze wijze kan het archeologisch erfgoed bijdragen aan de versterking van onze cultuurhistorische identiteit.

Het is voor ons een uitdaging om het belang van archeologie op zodanige wijze uit te dragen dat het maatschappelijk draagvlak voor het behoud van sporen uit het verleden wordt vergroot. We kennen daarom in het archeologiebeleid een belangrijke rol toe aan publieksinformatie, - educatie en -participatie in de ruimste zin van het woord. Deze aspecten zien we als belangrijke voorwaarden voor het welslagen van het archeologiebeleid.

Gevolgde traject

In oktober 2009 hebben we de conceptnota “Archeologiebeleid Heemstede” voorgelegd aan de Commissie Samenleving om haar zienswijze te vernemen over de in de betreffende nota opgenomen beleidsvoornemens (B-stuk). De commissie heeft positief gereageerd op het gestelde in de nota.

Vervolgens is door ons een reactie op de conceptnota verzocht en ontvangen van de Historische Vereniging Heemstede Bennebroek. Deze reactie is betrokken bij de opstelling van de nu voorliggende nota. De conceptnota is tot slot - inclusief de reactie van de Historische Vereniging Heemstede Bennebroek - voorgelegd aan en besproken met het Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland. Ook de reactie van het steunpunt is verwerkt in de nota die nu voorligt.

Opbouw nota

Deze nota laat zich als volgt lezen. In hoofdstuk 1 geven we een kort overzicht van de kaders van deze nota. Nu de verantwoordelijkheid voor het archeologisch erfgoed in belangrijke mate is gedecentraliseerd en op gemeentelijk niveau ligt, staat de vraag centraal hoe de gemeente Heemstede invulling gaat geven aan de nieuwe wettelijke verplichtingen op grond van de Wamz. Wat zijn die wettelijke verplichtingen precies? En welke ruimte wordt gemeenten binnen de wet geboden? Ook gaan we in dit hoofdstuk kort in op rol van de provincie en het rijk. In hoofdstuk 2 geven we een beeld van de geschiedenis van Heemstede. Hierbij richten we de aandacht met name op het archeologische bodemarchief. In hoofdstuk 3 formuleren we beleidsvoorstellen voor de invulling van archeologie in de ruimtelijke plannen. Hierbij maken we gebruik van de Archeologische waardenkaart Heemstede die het Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland voor ons heeft opgesteld. In dit hoofdstuk geven we tevens inzicht in de procedure van het archeologische onderzoek en schetsen we de rolverdeling bij bodemingrepen.

Wat zijn de kosten en de risico’s van de nieuwe wettelijke verplichtingen, zowel voor de gemeente als voor de initiatiefnemer? En hoe financieren we dit beleid? Op de beantwoording van deze vragen richten we ons in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 richt zich op de communicatie en voorlichting over het archeologisch erfgoed. In dit hoofdstuk geven we aan hoe we de kennis van de Heemsteedse historie en het maatschappelijk draagvlak voor het behoud van ons archeologisch erfgoed willen vergroten. Er wordt omschreven hoe we in de toekomst publieksbereik vorm willen geven. In dit hoofdstuk wordt tevens aandacht geschonken aan de educatieve rol van archeologie. De nota sluit af met enkele bijlagen, waaronder een begrippenlijst. Voor de leesbaarheid hebben we de voorstellen die in deze nota worden gedaan in gele kaders aangegeven.

Evaluatie

Archeologiebeleid is voor de gemeente een nieuw beleidsterrein. Het beleid dat in deze nota wordt neergelegd en de uitvoering die daaruit voortvloeit zal op basis van de nieuwe kennis over de bodem, de archeologische ontwikkelingen en de ervaringen uit de praktijk dan ook regelmatig en adequaat geëvalueerd dienen te worden. Regelmatige actualisering zal de kwaliteit van het archeologiebeleid ten goede komen. We stellen voor hierbij uit te gaan van een eerste evaluatie en herijking na een periode van 2 jaar.

Voorstel

Wij stellen voor het beleid dat in deze nota is neergelegd en de uitvoering daarvan na een periode van 2 jaar te evalueren en herijken.

1 WETTELIJK EN BELEIDSMATIG KADER ARCHEOLOGIE

Bodemerstoring als gevolg van bouwactiviteiten, infrastructurele projecten, grondwaterpeilverlagingen en intensivering van de landbouw, heeft er vaak toe geleid dat archeologische waarden ongezien verloren zijn gegaan. Zo is in Nederland volgens schattingen in de laatste 70 jaar bijna de helft van het bodemarchief voorgoed verdwenen. Dat gedeelte van onze geschiedenis kan nooit meer worden teruggehaald. Ook in andere delen van Europa zijn grote delen van het bodemarchief ongezien en ongedocumenteerd weggeschept. Alleen al daarom is het van belang zorgvuldig om te gaan met het bodemarchief dat nog in meer of mindere mate intact is.

1.1 Verdrag van Malta

Dát belang vormt de kern van Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed (kortweg, het verdrag van Malta) dat in 1992 door de lidstaten van de Raad van Europa werd afgesloten en in 1998 door het Nederlandse parlement werd goedgekeurd. Het Verdrag van Malta is de opvolger van een eerder Europees verdrag uit 1969 waarin vooral de bescherming van archeologische monumenten werd geregeld. Het Verdrag van Malta gaat er daarentegen vanuit dat het archeologische erfgoed al vóórdat het tot monument is verklaard bescherming nodig heeft én krijgt.

Het voornaamste uitgangspunt van het Verdrag van Malta is het streven naar het behoud van archeologische waarden in de bodem (in situ). Niet overigens om alles voor altijd in de bodem te houden: de veronderstelling is dat de komende generaties meer en betere technieken zullen hebben om archeologische resten te onderzoeken. En tevens een grotere kennis om wat zij vinden te kunnen verklaren. Een ander belangrijk uitgangspunt van het verdrag is dat de veroorzaker - de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten - in beginsel de kosten van archeologisch onderzoek moet betalen.

Die uitgangspunten kunnen volgens het verdrag het beste gestalte krijgen door de archeologische belangen tijdig en volwaardig in het ruimtelijk planproces op te nemen. Hiermee versterkt het verdrag de relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening. Doel is het belang van de archeologie een goede plaats te geven in de processen van planologie, ontwerpen, bouwen en aanleggen van werken.

1.2 Wet op de archeologische monumentenzorg

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn vertaald in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Deze wet wijzigt met name de Monumentenwet 1988, die uitging van het uitsluitend beschermen van het bodemarchief als sprake was van een aanwijzing als rijksmonument. In vervolg op de Wamz zijn het Besluit op de archeologische monumentenzorg (Bamz) en de Regeling archeologische monumentenzorg (Ramz) van kracht geworden. De Bamz en Ramz zijn als het ware nadere uitwerkingen van de Wamz. In Bijlage 1 treft u de tekst van de Wamz aan.

Met de wet- en regelgeving wordt het streven naar behoud en bescherming van archeologische waarden geformaliseerd in het proces van ruimtelijke ordening. De nieuwe wet- en regelgeving brengt een aantal ingrijpende veranderingen met zich mee op bestuurlijk en beleidsmatig gebied en leidt tot een grotere eigen verantwoordelijkheid voor de initiatiefnemer van ruimtelijke plannen én tot een grotere taak voor gemeenten. De gemeenten hebben in de Wamz een centrale rol gekregen, omdat zij worden gezien als de overheidslaag die de uitgangspunten van het Verdrag van Malta het beste kunnen realiseren. De gemeentelijke sleutelrol wordt soms aangeduid als de “archeologische zorgplicht”.

* De Wamz wijzigt naast de Monumentenwet 1988 op enkele kleine onderdelen de volgende andere wetten: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Ontgrondingenwet en de Wet milieubeheer.

We zetten de belangrijkste uitgangspunten van de Wamz hieronder op een rij:

- Preventie: behoud in situ

Er wordt naar gestreefd archeologische waarden zoveel mogelijk ongestoord in de grond (in situ) te bewaren. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, mogen archeologische waarden worden opgegraven. Hierdoor blijft de archeologische informatie wel behouden, maar buiten haar oorspronkelijke context. De archeologische monumentenzorg dient tevens verankerd te worden in bestemmingsplannen.

- Versterking relatie archeologie en ruimtelijke ordening

De relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening wordt versterkt, zodat behoud, beheer en ontwikkeling van het bodemarchief onderdeel worden van het planologische besluitvormingsproces. Archeologie moet in een zo vroeg mogelijk stadium worden mee gewogen bij het maken van plannen op het gebied van ruimtelijke ordening. Sinds de invoering van de Wamz zijn gemeenten verplicht aan te geven hoe bij ruimtelijke ordeningstrajecten rekening wordt gehouden met het archeologische erfgoed.

De Wamz verplicht gemeenten overigens niet om bij de ruimtelijke planvorming in alle gevallen voorrang te geven aan archeologie. Het is enerzijds van belang om het bodemarchief als bron voor de toekomst beschikbaar te houden. Anderzijds behoeven ruimtelijke ontwikkelingen niet altijd te worden tegengehouden door de aanwezigheid van archeologisch erfgoed in de bodem. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zal het behoud van archeologische waarden moeten worden afgewogen tegen andere (maatschappelijke en economische) belangen.

- Verantwoordelijkheid gemeenten

Er is sprake van een verregaande decentralisatie naar het gemeentelijke niveau van verantwoordelijkheden ten aanzien van archeologisch waardevolle terreinen. Dit wordt gekoppeld aan het bestaande instrumentarium. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld aan de verlening van aanleg-, sloop- en bouwvergunningen archeologievoorwaarden verbinden, te starten met archeologisch vooronderzoek. Gemeenten geven aan voor welke gebieden dit geldt. Dit is gebaseerd op de mate waarin aantasting van de (waarschijnlijk) aanwezige archeologische waarden in een bepaald gebied van de gemeente is te verwachten. Op grond van de Wamz worden initiatiefnemers van projecten die kleiner zijn dan 100 m2 niet belast met archeologische onderzoeksplichten (artikel 41a Wamz). Gemeenten kunnen echter van deze vrijstelling afwijken, zowel in opwaartse als neerwaartse zin. Hierdoor is maatwerk mogelijk. Om deze afweging te kunnen maken is het uiteraard vereist dat gemeenten de aanwezige of te verwachten archeologische waarden in beeld brengen.

De beslissing over behoud of verwijdering van archeologische waarden moet door gemeenten worden genomen op basis van inhoudelijk archeologische redenen. Een gemeente kan andere (economische of maatschappelijke) belangen laten prevaleren boven het belang van de bescherming van archeologische waarden. Aan de motivering om andere belangen te laten prevaleren worden zwaardere eisen gesteld, naarmate het belang bij de bescherming van de betreffende archeologische waarden groter is.

- Invoering verstoorder-betaalt-principe

De kosten van noodzakelijke archeologische werkzaamheden - vanaf het archeologische vooronderzoek tot en met mogelijke opgravingen - komen voor rekening van de initiatiefnemer van de bodemroerende activiteit (particulier, projectontwikkelaar of overheid). Een uitzondering hierop vormen toevalsvondsten. Ook bij excessieve kosten kan de initiatiefnemer zich in bepaalde gevallen tot de gemeente wenden.

- Verbetering informatievoorziening

De informatievoorziening dient duidelijk te zijn: beslissingen over het bodemarchief moeten transparant zijn en open staan voor beroep en bezwaar; de resultaten van archeologisch onderzoek en eventuele andere relevante informatie moeten voor alle betrokkenen toegankelijk zijn. Gestreefd wordt naar de verzameling en verspreiding van wetenschappelijk onderzoek en bewustmaking van het publiek.

- Kwaliteitwseisen opgravingen

De vergunning om een opgraving te mogen doen is verruimd en is niet langer beperkt tot overheden en universiteiten. Ook gekwalificeerde bedrijven mogen deze werkzaamheden uitvoeren. Het rijk ziet toe op de kwaliteit van de uitvoering via de introductie van een kwaliteitssysteem, de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), waaraan alle binnen de archeologie werkzame instanties en bedrijven zich dienen te conformeren. Gemeenten zijn verplicht erop toe te zien dat het archeologische onderzoek wordt geleid door daartoe gekwalificeerde instanties en bedrijven.

Resumerend heeft de gemeente met de vaststelling van de Wamz een grote verantwoordelijkheid en rol gekregen met betrekking tot het archeologische erfgoed. Provincie en rijk hebben echter ook een verantwoordelijkheid en rol.

1.3 Rol en verantwoordelijkheid rijksoverheid

Het rijk draagt zorg voor de opstelling van de wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg. Hierbij speelt de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) een belangrijke rol. Het rijk heeft hiernaast een taak op het gebied van de aanwijzing en de bescherming van archeologische monumenten en het beheer van het landelijk archeologisch informatiesysteem ARCHIS. Meldingen van archeologische vondsten en de registratie van vindplaatsen vinden onder meer plaats in dit systeem.

De belangrijkste uitvoerder van het rijksbeleid, de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, vervult tevens de functie van kenniscentrum op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

Via de Erfgoedinspectie Sector Archeologie houdt het rijk toezicht op de kwaliteit van de uitvoering van archeologische werkzaamheden en op de eisen die gesteld worden aan opgravingsvergunningen. Hierbij wordt uitgegaan van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

Het rijk behartigt tevens de archeologische belangen van zijn ‘eigen’ projecten, bijvoorbeeld de aanleg van de HSL-lijn of de Betuweroute.

afbeelding binnen de regeling

Fig. 1.1. Tijdens de aanleg van de Betuwelijn stuitten archeologen 1997 bij Hardinxveld-Giessendam op een 7500 jaar oud skelet van een vrouw. Het is het oudste skelet dat in Nederlandse bodem is aangetroffen.

Ook schept het rijk de voorwaarden voor een goede uitvoering van de Wamz, de Bamz en de Ramz. Waarbij weer sprake is van een belangrijke rol voor de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Deze dienst stelt bijvoorbeeld de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van Nederland samen.

Vanuit de rijksoverheid zijn de laatste jaren tevens verschillende initiatieven genomen om de cultuurhistorie in het algemeen en de archeologie in het bijzonder meer onder de aandacht te brengen. Een goed voorbeeld hiervan is de Nota Belvedere, waarin het belang van cultuurhistorie als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting en kwaliteitsimpuls voor de omgeving wordt onderstreept.

1.4 Rol en verantwoordelijkheid provinciale overheid

Het archeologische beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in het cultuurconvenant tussen het rijk en de provincie Noord-Holland, de Provinciale Cultuurnota 2005-2008 en de Cultuurhistorische Regioprofielen. Met de vaststelling van de Wamz dient de provincie een actieve, stimulerende rol te gaan vervullen bij de integratie van de archeologie in ruimtelijke ordeningsprocessen.

De provincie Noord-Holland streeft er onder andere naar het archeologisch erfgoed beter herkenbaar en toegankelijk te maken én het toe te passen als inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een belangrijk instrument voor het beleid van de provincie Noord-Holland is de Cultuurhistorische Waardenkaart. Op deze waardenkaart is voor elk van de disciplines historische (steden)bouwkunde, historische geografie en archeologie een kaartlaag samengesteld. De op de archeologische kaartlaag aangegeven terreinen zijn voor de provincie van belang vanuit cultuurhistorisch oogpunt. De Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie heeft een hoger detailniveau dan de hierboven genoemde landelijke Indicatieve Kaart Archeologische Waarden.

De taken van de provincie Noord-Holland die van direct belang zijn voor het archeologisch beleid van gemeenten kunnen we als volgt samenvatten.

- Aanwijzen van attentiegebieden

De provincies krijgen de belangrijke mogelijkheid archeologisch gevoelige gebieden - attentiegebieden - binnen en buiten de bebouwde kom aan te wijzen. Dit is een vorm van bescherming van archeologische waarden die door de provincie toegepast kan worden, indien zij van mening is dat bij de vaststelling van geldende bestemmingsplannen onvoldoende rekening is gehouden met (verwachte) archeologische waarden

- Beheer provinciaal depot

Voor de gemeenten die geen eigen depot hebben - zoals Heemstede -, is de provincie de beheerder én eigenaar van de roerende archeologische vondsten die bij opgravingen (en vooronderzoek) aan het licht komen. Voor deze bodemvondsten heeft de provincie een speciaal depot in het Mercurius gebouw te Wormerveer ingericht. Het toegankelijk maken van de archeologische vondsten die in het depot liggen, is één van de belangrijkste doelstellingen van de provincie voor de komende tijd. Hierdoor kan de kennis over archeologie in de provincie worden verspreid.

- Ondersteuning van gemeenten

Het door de provincie georganiseerd Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland biedt gemeenten ondersteuning in het formuleren en uitvoeren van cultuurhistorisch beleid. Het is bedoeld als een soort vraagbaak voor monumentenzorg en archeologie. Ook biedt het steunpunt ondersteuning aan particulieren.

* De provincie Noord-Holland heeft aangegeven de komende jaren geen prioriteit te leggen bij het aanwijzen van attentiegebieden en de gemeenten de tijd te geven de nieuwe archeologische zorgplicht invulling te geven.

2. DE GESCHIEDENIS EN HET BODEMARCHIEF VAN HEEMSTEDE

Archeologische vindplaatsen, historische landschappen en monumentale gebouwen vertellen ons over ons verleden. Samen vormen ze onze cultuurhistorie. In het gebied dat wij nu kennen als Zuid-Kennemerland leven al duizenden jaren mensen. Aan de hand van de sporen die zij achter hebben gelaten in de bodem, kunnen archeologen vertellen hoe vroegere landschappen eruit zagen en hoe de mensen vroeger leefden. Vooral als er weinig of niets is opgeschreven, moet de bodem het verhaal vertellen; de oudste geschiedenis is te lezen in de grond.

Het bodemarchief van Heemstede (en omstreken) bestaat uit archeologische waarden uit een periode die maar liefst circa 52 eeuwen beslaat.

Iedere archeologische periode heeft zijn eigen kenmerken en verschijningsvormen. Figuur 2.1 geeft een overzicht van de namen en tijdsduur van de verschillende perioden.

afbeelding binnen de regeling

Fig. 2.1. Tijdsbalkperiode

Steentijd

De oudste sporen van bewoning in (de omgeving van) Heemstede zijn nauw verbonden met de landschappelijke ontwikkeling van het Hollandse kustgebied.

Na de laatste IJstijd, zo’n tienduizend jaar geleden, steeg de zeespiegel door het afsmelten van de ijskappen, waardoor Noord- en Zuid-Holland grotendeels deel uitmaakten van de Noordzee.

Toen de zeespiegelstijging circa zesduizend jaar geleden afnam, ontstonden er door de aanvoer van zand geleidelijk lange smalle zandbanken, evenwijdig aan de huidige kustlijn. Deze zandbanken worden ook wel strandwallen genoemd. Op deze strandwallen vond duinvorming plaats.

In de perioden waarin de opbouw van de strandwallen stagneerde, ontstond een lage strandvlakte tussen de strandwal en de zee. Als de zandaanvoer in een volgende periode weer toenam, ontstond weer een nieuwe strandwal. Zo breidde de kust zich in westwaartse richting uit en ontstond een landschap met afwisselend hoger en lager gelegen zandstroken. Tussen de strandwallen waren lager gelegen, nattere, strandvlakten gelegen: hier ontstond veenvorming. Veenriviertjes, zoals het Spaarne, zorgden voor de afwatering.

De strandwallen zijn in de regio gevormd tussen 5600 en 4600 jaar geleden. Een van de oudste strandwallen, ongeveer 5200 jaar geleden ontstaan, loopt van Heemstede naar Spaarnwoude en is in het zuiden op zijn breedst en wordt naar het noorden steeds smaller.

Op enkele plaatsen in de kuststreek zijn sporen aangetroffen die aantonen dat de strandwallen en de duinen al vrij snel na de vorming door de mens in gebruik zijn genomen. Het waren de eerste bewoonbare plaatsen in het Nederlandse kustgebied. De prehistorische bewoners van de strandwallen leefden hier overigens niet permanent: ze kwamen hier uitsluitend in het zomerseizoen. Ze leefden van het verzamelen van voedsel (begroeiing op de strandwallen zorgde voor appel, braam, hazelaar en meidoorn) en van de jacht, waarbij stenen werktuigen werden gebruikt. Door de ligging kon er tevens gevist worden.

Duidelijk is dat er in de Nieuwe Steentijd al mensen in deze regio leefden. De oudste archeologische vondst uit de omgeving (huidige grondgebied van Haarlem), een vuistbijl van bruin kwartsiet, stamt uit circa 3600 voor Christus (figuur 2.2).

afbeelding binnen de regeling

Fig. 2.2. kwartsietbijl, ca 3600 v. Chr, Haarlem

Uit deze vroegste bewoningsperiode zijn uit Heemstede geen sporen bekend. Het feit dat er geen archeologische waarnemingen zijn gedaan - onder andere als gevolg van de beperkte hoeveelheid onderzoek tot nu toe - betekent uiteraard niet dat er geen archeologische waarden aanwezig, dan wel te verwachten zijn.

Bronstijd en Ijzertijd

Heel geleidelijk schakelde men in de Bronstijd (2000-800 voor Christus) over op landbouw en veeteelt.

Het gebied van de strandwallen werd vanaf die tijd permanent bewoond. Ploegsporen, werktuigen en aardewerk getuigen in de regio van de leefwijze van deze vroege boeren. In het begin leverde de landbouw alleen nog niet genoeg op. Jagen, vissen en verzamelen bleven tot het midden van de Bronstijd nodig. Zo ook het gebruik van stenen werktuigen.

Hiervan getuigt de vondst van een pijlpunt uit het begin van de Bronstijd gevonden in een tuin van een huis aan de Glipperdreef (figuur 2.3).

afbeelding binnen de regeling

Fig. 2.3. pijlpunt uit de Bronstijd gevonden in een tuin van een huis aan de Glipperdreef

Door de overgang op de landbouw ontstond er behoefte aan goede grond. Er werden hekken, hagen en greppels aangelegd om het landeigendom te accentueren en de rechten op het land controleerbaar te maken. In de Bronstijd ontstonden paden tussen de verschillende met elkaar in contact staande woonplaatsen. Hoogstwaarschijnlijk zijn in onze regio de strandwallen voor dit doel gebruikt.

Uit de Bronstijd en IJzertijd (800-13 voor Christus) zijn in de regio meer bewoningssporen aanwezig dan uit de Steentijd. Ook in Heemstede. Zo zijn op het terrein van Hageveld bij opgravingen in 2005 sporen uit de zowel de Brons- als IJzertijd aangetroffen (scherven). Daarnaast is er bijvoorbeeld in 1987 in het bos van Groenendaal achter de Algemene begraafplaats een zeldzame mantelspeld (spiraalfibula) uit de IJzertijd gevonden.

Romeinse tijd

De Romeinen hebben sinds 13 voor Christus (keizer Augustus) verscheidene pogingen ondernomen om het noorden van het huidige Nederland te veroveren. Dit is niet gelukt: na diverse nederlagen staakte keizer Claudius in 47 na Christus de pogingen om het gebied boven de Rijn te veroveren; de Rijn werd onderdeel van de formele grens (Limes) van het Romeinse rijk. Wel ontstonden er intensieve handelscontacten van de Romeinen met Noord-Nederland. Er zijn aanwijzingen dat er destijds in onze regio - met name de omgeving van Heemstede en Haarlem - sprake was van (boeren) nederzettingen. Tijdens een verkennend archeologisch onderzoek in het kader van nieuwbouwplannen op het landgoed Hagenduin werd een deels verstoorde cultuurlaag aangeboord met ijzerslakken, grote hoeveelheden houtskool en delen van een ovenwand. Deze vondsten duiden op ijzerproductie en vermoedelijk een nederzetting uit de late IJzertijd/Romeinse Tijd. Zeer bijzonder zijn de vondsten die in 1958 op Hageveld zijn gedaan. Deze vondsten bestaan, naast het gebruikelijke inheemse aardewerk, uit scherven van luxe geïmporteerde serviesgoed, het zogenaamde terra sigillata. De meest bijzondere vondst is een aardewerken inktpotje.

De Romeinen introduceerden in ons land aardewerk dat op de draaischijf was vervaardigd. Hoewel de inheemse bevolking hier te lande nog lange tijd handgevormd, inheems aardewerk bleef produceren, werd het op de draaischijf vervaardigde, Romeinse steeds populairder. Het verdrong het inheemse aardewerk op den duur volkomen.

Middeleeuwen

In de 3e en 4e eeuw na Christus lijkt er sprake van een breuk in de bewoningsgeschiedenis van onze regio. Dit als gevolg van politieke onrust (de Grote volksverhuizing) en klimatologische veranderingen in het gebied (vernatting).

Sporen uit de periode sinds de Romeinse tijd tot en met de Karolingische tijd (8e eeuw) zijn vooralsnog in Heemstede niet aangetroffen. Dit geldt overigens voor de hele regio. Uit historische bronnen kan wel worden afgeleid dat er rondom Haarlem sprake moet zijn geweest van bewoning. Over de omvang hiervan is echter niets bekend.

Bekend is wel dat er in de loop van de Vroege middeleeuwen (449-1050 na Christus) sprake is geweest van bewoning van het kustgebied van Zuid-Kennemerland. En dat de oostelijke rand van de strandwallen bewoond werd. Het bouwland uit die tijd, in dit gebied “geest” genoemd, was gelegen op de strandwallen. Er zijn uit deze periode echter geen archeologische sporen bekend.

Wel zijn er bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen (1050 tot 1500 na Chr.) bekend. Heemstede maakte in de Late Middeleeuwen deel uit van het Haarlemmerambacht, dat was gelegen tussen de zee en het Haarlemmermeer. De grens werd verder gevormd door - het huidige - Zuid-Holland en Velsen. Haarlem was tot 1245 het hoofddorp van dit uitgestrekte gebied. In dat jaar werd door graaf Willem II van Holland aan Haarlem stadsrecht verleend. De overige nederzettingen van het gebied, waaronder Heemstede, werden in de jaren na de stadswording van Haarlem zefstandige ambachtsheerlijkheden (bestuurs- en rechtskringen). Deze verschillende heerlijkheden werden in de loop van de 13e eeuw door de graaf van Holland aan zijn leenmannen in leen uitgegegeven.

De heerlijkheid Heemstede wordt voor het eerst vermeld in een akte uit 1284. Omstreeks deze tijd is het door graaf Floris V in leen gegeven aan een lid van het adellijke geslacht Van Hoijlede (later Van Heemstede genaamd), een geslacht dat oorspronkelijk afkomstig was uit Vlaardingen. Deze leenheer vestigde zich rond 1290 in een voor hem gebouwd kasteel aan het Spaarne. Het terrein van het kasteel is nog altijd bekend als Het Oude Slot. Door archeologisch onderzoek van het Oude Slot zijn verschillende bouwfasen onderscheiden. Daarnaast zijn grote hoeveelheden gebruiksvoorwerpen gevonden. De fundamenten van het oorspronkelijke kasteel zijn ondergronds bewaard. Het Oude Slot heeft de rijksmonumentale status. Dit is mede gebaseerd op het grote archeologische belang van deze fundamenten.

Het oorspronkelijke grondgebied van de ambachtsheerlijkheid besloeg een veeel groter oppervlak dan het huidige Heemstede. Aan de Noordzijde strekte het zich uit tot ver in het huidige Haarlem. Bij de stadsuitbreiding van 1428 werd de zuidelijke grens van Haarlem verlegd tot aan de Haarlemmerhout. Hoewel de naam anders doet vermoeden, behoorde dit bos tot de heerlijkheid Heemstede. Tot 1653 liep de zuidelijke grens van Heemstede tot aan het huidige Hillegom: Bennebroek maakte dus oorspronkelijk deel uit van de heerlijkheid Heemstede.

In de middeleeuwen werd de noord-zuid verbinding gevormd door de nu nog bestaande Herenweg. Vermoedelijk was het van oorsprong een smal pad, dat pas in de 14e eeuw gebruikt werd voor doorgaand verkeer. Vrachtrijderij ontstond op deze weg uit de verplichting van de Heemstedenaren om de leden van het Hollands grafelijk huis (gevestigd te Haarlem) en hun vrachten te vervoeren. Aangezien daardoor continu wagens en paarden voor dat doel beschikbaar moesten zijn, ging men zich ook in het algemeen met particulier vervoer bezig houden. Hiernaast vormde onder andere het Manpad een doorgaande weg (naar het westen). Een al te weidse voorstelling moeten we ons overigens niet maken van van dit Manpad: het was oorspronkelijk een gewoon voetpad dat door het bos liep. Het Manpad is de plek waar volgens de overlevering Witte van Haemstede in 1304 de opdringende Vlamingen versloeg*.

Ook de wegen binnen de ambachtsheerlijkheid waren oorspronkelijk slechts gering in aantal: onder andere de Achterweg, de Voorweg en de Hoflaan. Dit geringe aantal wegen is de voornaamste reden van de eigenaardige structuur die Heemstede had: de verschillende buurtschappen, kernen, waren nauwelijks met elkaar verbonden. Naast kernen die bestonden uit agrarische gemeenschappen, ontstonden er geleidelijk verschillende buurtschappen in het noorden van Heemstede. Om de stedelijke accijnzen van Haarlem te ontlopen vestigden tal van neringdoenden zich juist buiten de Haarlemse stadsgrenzen. Het buurtschap "Heemstede" - rond het huidige Wilhelminaplein - werd beschouwd als de hoofdkern of het "dorp" van de heerlijkheid. Op het Wilhelminaplein verrees in 1345 een kerk.

Heemstede kende in de Late Middeleeuwen naast Het Oude Slot nog een kasteel: Berkenrode. De oudste bronnen maken in 1284 melding van de “camp” (akker) Berkenrode. De naam Berkenrode geeft aan dat er sprake was van een, door het rooien van bomen (berken) bebouwbaar gemaakt stuk land. Wat hiermee is gebeurd, is niet bekend. Pas in 1451 werd er melding gemaakt van het huis, dat bekend is van afbeeldingen en een kasteelachtig uiterlijk vertoont. Het bevond zich op de plek waar nu de grote vijver ligt en werd met een slotgracht omgeven. Tot 1797 zou hier in verschillende gedaantes het huis Berkenrode hebben gestaan. Tijdens opgravingen zijn er restanten van teruggevonden. Het landgoed Berkenrode heeft de rijksmonumententale status: de resten van het middeleeuwse kasteel zijn hierbij van groot archeologisch belang.

Bij een recente opgraving op het terrein van Hageveld is er nog meer bewoning vanuit de Late Middeleeuwen aangetoond. Een deel van het 15e eeuwse Bernardijnenklooster “Porta Coeli” is opgegraven. Diverse opmerkelijke vondsten zijn er bij deze opgraving aangetroffen, waaronder een grote hoeveelheid botresten en bijzonder versierd zilveren boekbeslag.

* Hiernaast is het Manpad volgens overlevering het strijdtoneel geweest van de veldslag die leidde tot de val van Haarlem tijdens de Tachtigjarige Oorlog (8 juli 1573). Bewijs van het daadwerkelijk plaatsvinden van deze veldslagen is overigens niet aanwezig.

Nieuwe Tijd

Vanaf de Middeleeuwen komen steeds meer secundaire bronnen beschikbaar waarmee het verleden gereconstrueerd kan worden: kronieken, registers, verslagen, prenten en kaartmateriaal. In de Nieuwe Tijd ontwikkelde Heemstede zich steeds verder. Er ontstonden op de strandwallen in de heerlijkheid Heemstede noordzuidlopende nederzettingen. Langs de wegen die langs de rand van de strandwallen lagen, zoals de Herenweg, verrezen hofsteden en herbergen.

De "Heren van Heemstede"

Heemstede ging vanaf de 14e eeuw door schulden van opeenvolgende Heemsteedse heren in verschillende handen over. In december 1620 werd de heerlijkheid Heemstede (inclusief het in vervallen toestand verkerende Oude Slot) aangekocht door de Amsterdamse koopman Adriaan Pauw, die rijk geworden was door de handel op Oost-Indië. Pauw liet het kasteel grondig herstellen en verfraaien, met als resultaat dat de middeleeuwse burcht werd omgebouwd tot een renaissancistisch bouwwerk, dat waardig was om vorstelijke personen te kunnen herbergen.

Tevens gaf hij opdracht voor de bouw van de huidige protestantse kerk aan het Wilhelminaplein, gebouwd op de fundamenten van het eerdere kerk van 1345. Deze kerk had de Tachtigjarige Oorlog niet overleefd. Pauw stichtte tevens een school, waardoor Heemstede de oudste basisschool - op de oorspronkelijke locatie - van Nederland heeft: de Voorwegschool. Na het overlijden van Pauw in 1653 werden Heemstede en Bennebroek gescheiden: zoon Gerard kreeg Heemstede en diens jongere broer Adriaan jr. werd ambachtsheer van Bennebroek.

afbeelding binnen de regeling

Fig. 2.4. Heemstede rondom het Wilhelminaplein in 1627. Tekening van Balthazar Florisz

De ambachtsheerlijkheid (en het slot) bleven generaties in bezit van de familie Pauw, totdat Heemstede in 1793 werd verkocht aan Johanna Maria Dutry. Toen zij vrouwe van Heemstede was maakte de Franse Revolutie geleidelijk een eind aan de ambachtsheerlijkheden. In de volgende periode kwam er een gemeentebestuur met burgemeester. Na haar overlijden is het in verval geraakte slot in 1808 verkocht en gesloopt. Slechts enkele gebouwen, waaronder het koetshuis, het poortgebouw, de duivenpoort en de Vredesbrug bleven behouden.

Buitenplaatsen

Vanaf de 17de eeuw ontstonden er met name aan weerszijden van de Herenweg buitenplaatsen, zoals de Hartekamp, het huis te Manpad en Ipenrode. De eigenaren - veelal kooplui, bankiers en vermogende regenten uit Amsterdam en Haarlem - lieten de buitenplaatsen aanleggen om enkele maanden in het jaar in een natuurlijke omgeving te kunnen doorbrengen. Vele Heemstedenaren vonden, als tuinlieden, koetsiers, palfreniers of huisknechten, werk op deze buitenplaatsen.

Blekerijen

Een belangrijke bron van inkomsten, typerend voor de duinstreek, was het afgraven van zand. Voor de uitbreidingen van Amsterdam, Leiden en Haarlem werd zand afgevoerd uit Heemstede. Om het zand te vervoeren werden diverse vaarten aangelegd, zoals de Blekersvaart en de Heerenzandvaart. Deze vaarten zorgden er tevens voor dat Heemstede minder geïsoleerd kwam te liggen. De Haarlemmer Trekvaart (ook wel Leidse Vaart genoemd) is, in tegenstelling tot de genoemde zandvaarten, gegraven voor het vervoer per trekvaart.

De grootste bron van inkomsten vormden in de periode van en na de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) de blekerijen. Veel bewoners uit de Zuidelijke Nederlanden trokken naar het noorden en vestigden zich in grote getale rond Haarlem. Van oudsher geschoold in de bleektechniek, vormde de aanwezigheid van zuiver water (duinwater), wind en zon voor hen aanleiding tot het stichten van diverse lijnwaad-, garen- en kleerblekerijen. De blekersbedrijven werden gevestigd op de afgegraven zandgronden en maakten gebruik van de zandvaarten: zo werd Amsterdamse, Haarlemse en Leidse vuile was naar Heemstede vervoerd. Als gevolg van de snelle toename van de blekerijen (in 1628 waren er al 28) steeg het inwonertal van Heemstede enorm: in de periode tussen 1514 en 1632 had Heemstede 300 á 400 inwoners, in 1651 telde de heerlijkheid circa 1400 zielen. Er was in korte tijd een groei van de beroepsbevolking van circa 900 personen (voornamelijk vrouwen). In de omgeving van de blekerijen ontstonden nieuwe buurtschappen, zoals het buurtschap Crayenest aan de Gasthuiszandvaart (nu de Crayenestervaart).

Na 1850 ging als gevolg van de droogmaking van het Haarlemmermeer - en het stoppen van de doorstroming - de kwaliteit van het water achteruit. Van het blekersbedrijf bleven na 1850 alleen de kledingblekerijen (wasserijen) bestaan: hieruit ontwikkelden zich stoomwasserijen aan weerszijden van de Blekersvaart. Van deze wasserijen zijn enkele restanten bewaard gebleven.

Belangrijker voor Heemstede werd de bloembollencultuur die rond 1800 in de omgeving van Haarlem tot bloei was gekomen. In de daarop volgende periode werden steeds meer velden die oorspronkelijk in gebruik waren voor het bleken in gebruik genomen voor het telen van bloembollen. Tot het begin van de 20e eeuw waren buitenplaatsen, enkele historische kernen, blekerijen en tuinderijen de belangrijkste elementen waaruit het landschap van Heemstede bestond.

Tussen 1900 en 1940 verstedelijkte het gebied al grotendeels. Na de Tweede Wereldoorlog zette deze verstedelijking zich voort.

Verwachting bodemarchief

Relatief gezien zijn er in Heemstede weinig archeologische sporen aangetroffen. Dit komt onder andere door de beperkte omvang van het archeologisch onderzoek tot nu toe (zie hiervoor Bijlage 2). Er blijven hierdoor nog vele vragen omtrent de bewoningsgeschiedenis van het gebied. Het feit dat er vooralsnog weinig archeologische waarnemingen zijn gedaan, betekent echter niet dat er geen archeologische waarden aanwezig, danwel te verwachten zijn. Integendeel. Binnen (het huidige) Heemstede is bewoning al circa 52 eeuwen mogelijk. De verwachting is gerechtvaardigd - mede vanwege de aanwezigheid van een strandwallenlandschap - dat sprake is van een rijk bodemarchief. Wij vinden dat het belang hiervan niet kan niet worden onderschat. Niet alleen is dit archeologisch erfgoed van wezenlijk belang voor vergroting van de kennis van de bewoningsgeschiedenis van Heemstede en de lokale ontwikkeling van de samenleving, ook zien we het belang van cultuurhistorie in het algemeen als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting en als kwaliteitsimpuls voor de leefomgeving. Op deze wijze kan het archeologisch erfgoed bijdragen aan de versterking van onze cultuurhistorische identiteit.

3. ARCHEOLOGIE EN RUIMTELIJKE ORDENING IN HEEMSTEDE

Sinds de invoering van de Wamz zijn gemeenten verplicht aan te geven hoe bij ruimtelijke ordeningstrajecten rekening wordt gehouden met het archeologische erfgoed. Gemeenten kunnen hierbij een koppeling maken met het bestaande instrumentarium: zo kunnen zij aan de verlening van aanleg-, sloop- en bouwvergunningen archeologievoorwaarden verbinden, te starten met archeologisch vooronderzoek. Gemeenten dienen duidelijk aan te geven voor welke gebieden dit geldt. Dit gebaseerd op de mate waarin aantasting van de (waarschijnlijk) aanwezige archeologische waarden in een bepaald gebied van de gemeente is te verwachten.

3.1 Archeologische waardenkaart Heemstede

Verantwoord beheer van het eigen bodemarchief begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. En waar en wanneer dat niet hoeft. Een groot probleem in de archeologische monumentenzorg is echter dat de concrete kennis over archeologische resten in de bodem beperkt is. Dit geldt ook voor Heemstede.

Wel kan, gelet op de historie en de archeologische waarnemingen, worden aangegeven welke gebieden potentieel archeologisch waardevol zijn. Gemeenten kunnen dit aangeven op een zogenoemde “waardenkaart”. We hebben het provinciale Steunpunt cultureel erfgoed gevraagd een dergelijke waardenkaart op te stellen. Aan de hand hiervan kan worden bepaald - én uitgelegd - waarom er voor een bepaalde bodemkundige ingreep archeologisch onderzoek nodig is binnen het gemeentelijk grondgebied of waarom juist niet. Het moet voor alle betrokkenen inzichtelijk zijn in welke gebieden onderzoek noodzakelijk is en waarom op andere plaatsen niet. Alleen dan kan van meet af aan rekening gehouden worden met archeologische waarden en de eisen die worden gesteld aan de omgang daarmee.

Het provinciale Steunpunt cultureel erfgoed heeft het gehele bodemarchief van Heemstede geïnventariseerd op het gebied van archeologie. Hierbij is eerst een studie gedaan naar de landschappelijke ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van de gemeente. Op basis daarvan zijn binnen de gemeente voor wat betreft de verschillende tijdvakken de mogelijkheden verkend van bewoning en landgebruik. In hoofdstuk 2 hebben we u daar een beeld van gegeven. Daarnaast is historisch kaartmateriaal gebruikt en zijn archeologische onderzoeksresultaten van de afgelopen decennia geraadpleegd. En is gebruikgemaakt van de eerder genoemde Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van het rijk en de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Holland. Met de door het Steunpunt cultureel erfgoed opgestelde waardenkaart zijn de waardenkaarten van het rijk en de provincie als het ware verder verfijnd.

Zoals in paragraaf 1.2 aangegeven worden projecten kleiner dan 100m2 op grond van de Wamz vrijgesteld van archeologisch onderzoek. De gemeenteraad kan hiervan zowel op- als neerwaarts afwijken. Het is voor de wetgever immers onmogelijk om voor iedere gemeente een passende maatgeving te verschaffen. Omdat in Heemstede de archeologische waarde van het grondgebied sterk uiteenloopt, is het volgens het Steunpunt cultureel erfgoed wenselijk deze oppervlaktebepaling te nuanceren. Gevolg is dat sommige gebieden op de aangeleverde waardenkaart een veel grotere vrijstelling krijgen van archeologisch onderzoek dan 100 m2en andere gebieden juist een strenger regime.

De waardenkaart die het Steunpunt cultureel erfgoed voor Heemstede heeft opgesteld, hanteert een indeling in zes verschillende zones of categorieën. Voor elk van deze categorieën is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek - het zogenaamde archeologieregime - te beginnen met een archeologisch vooronderzoek. Voor de gebieden met een zeer hoge archeologische verwachting wordt door het Steunpunt cultureel erfgoed een strenger regime voorgesteld dan 100m2 en voor de gebieden met een lage archeologische verwachting een ruimer regime.

In de praktijk houdt dit het volgende in. Alleen in die gevallen dat een grondroerende werkzaamheid het betreffende regime te boven gaat, dient archeologisch onderzoek plaats te vinden, te beginnen met een archeologisch vooronderzoek. In alle andere gevallen niet. Concreet betekent dit dat huis-tuin-en keukengevallen geen archeologisch onderzoek vereisen als de minimale oppervlakte én de minimale diepte niet worden overschreden.

Hiernaast is van belang dat de regimes op grond van de Wamz niet voor álle bodemverstorende activiteiten gelden. Ze gelden uitsluitend voor bodemverstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van plannen waarvoor het vereist is aan te vragen:

  • a.

    een reguliere bouwvergunning;

  • b.

    een aanlegvergunning;

  • c.

    een vrijstelling (ontheffing) van het bestemmingsplan.

Dit betekent dat bij lichte bouwaanvragen volgens de Wamz nooit een archeologisch onderzoek verplicht gesteld kan worden. In de praktijk houdt dit in dat bij kleine bouwwerken, zoals een aan- of uitbouw of een klein bijgebouw, normaliter geen onderzoek nodig is.

De Wamz (in werking getreden per september 2007) gebruikt nog niet de terminologie van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (in werking getreden op 1 juli 2008). Onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening worden “vrijstellingen” aangeduid als “ontheffingen”. In het vervolg van deze nota zal de actuele term “ontheffing” worden gebruikt.

De door het Steunpunt cultureel erfgoed opgestelde Archeologische waardenkaart voor Heemstede is opgenomen in figuur 3.1 (pagina 20). Hierbij wordt een korte toelichting op de zes gehanteerde regimes gegeven. U treft bijbehorende, gedetailleerde informatie met betrekking tot de kaart aan in Bijlage 3 en Bijlage 4.

afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling

Fig. 3.1. Archeologische Waardenkaart Heemstede

Toelichting figuur 3.1

  • 1

    Het regime “alle bodemroering” wordt, in afwijking op artikel 42a van de herziene Monumentenwet, voorgesteld, omdat in deze gebieden bijzondere archeologische waarden zijn aangetoond of in sterke mate zijn te verwachten.

  • 2

    Het regime “plannen groter dan 70 m2 én dieper dan 40 cm” wordt, in afwijking op artikel 42a van de herziene Monumentenwet voorgesteld, omdat het in deze gebieden gaat om molens, buitenplaatsen of landgoederen op de strandwal en een galgenveld buiten de strandwal. Rondom buitenplaatsen is de grond over het algemeen onverstoord waardoor mogelijke archeologische waarden intact zijn gebleven. De landgoederen op de strandwal zijn ook van groot belang, omdat vroegere bewoning hier veelal plaatsvond. Ook deze gebieden zijn in de meeste gevallen onverstoord. Tevens zijn er in deze gebieden archeologische waarden aangetoond.

  • 3

    Het regime “plannen groter dan 100 m2 én dieper dan 40 cm” wordt voorgesteld, omdat het hierbij gaat om dorpskernen op de strandwal. Deze gebieden zijn van belang, omdat bewoning in deze gebieden al in het verre verleden aanwezig was.

  • 4

    Het regime “plannen groter dan 500 m2 én dieper dan 40 cm" wordt voorgesteld voor gebieden die op de strandwal liggen en onverstoord zijn, maar waarbij er geen archeologische waarden bekend zijn.

  • 5

    Het regime “plannen groter dan 2.500 m2 én dieper dan 40 cm” wordt voorgesteld, voor gebieden die weliswaar op de strandwal liggen, maar in het recente verleden al verstoord zijn. Tevens zijn er geen archeologische waarden in deze gebieden bekend.

  • 6

    Het regime “plannen groter dan 10.000 m2 én dieper dan 40 cm” wordt voorgesteld voor gebieden die recent verstoord zijn én niet op de strandwal liggen. Tevens zijn er geen archeologische waarden in deze gebieden bekend.

De archeologische verwachting neemt als het ware per categorie af. Per categorie wordt aangegeven bij welke minimale oppervlakte en diepte onder het maaiveld voorwaarden aan bouw-, aanleg-, of ontheffingen kunnen worden verbonden. Startend met een archeologisch vooronderzoek (zie verder paragraaf 3.4).

Voor wat betreft de gebruikte dieptemaat (dieper dan 40 cm onder het maaiveld) geeft het Steunpunt cultureel erfgoed Noord-Holland aan dat uit de praktijk is gebleken dat de grond daarboven al verstoord (geroerd) is en dus geen bescherming behoeft. Met betrekking tot de oppervlaktemaat van groter dan 70 m2 kan als toelichting worden opgemerkt dat hiermee aansluiting wordt bewerkstelligd bij de Erfbebouwingsregeling.

Resultaten van archeologisch veldonderzoek kunnen leiden tot nieuwe inzichten omtrent de aanwezigheid van archeologische waarden en de daarmee verbonden voorwaarden die aan bodemverstorende activiteiten worden gesteld. Bij de regelmatig terugkerende evaluatie van het archeologiebeleid zal de kaart, indien noodzakelijk, worden verfijnd.

Voorstel:

Wij stellen voor in te stemmen met de archeologische waardenkaart gemeente Heemstede en de daarbij behorende archeologieregimes zoals weergegeven in fig 3.1.

De archeologische waardenkaart zal voor de ambtelijke organisatie worden vertaald in interne procesbeschrijvingen, zodat het beleid in de praktijk op efficiente wijze kan worden uitgevoerd.

3.1.1 Uitzonderingen

De Wamz heeft een afwijkende regeling in geval er sprake is van een aanvraag voor een sloopvergunning binnen het beschermd stads- of dorpsgezicht. in die gevallen dient altijd de verplichting te worden gesteld van archeologisch onderzoek; bij sloopaanvragen binnen het beschermd stads- of dorpsgezicht wordt altijd een archeologisch rapport gevraagd. We merken op dat Heemstede vooralsnog geen beschermde dorpsgezichten kent.

Voorzover archeologische waarden op grond van de Monumentenwet zijn aangewezen als (deel van een) rijksmonument, gelden alle voorwaarden en verplichtingen die aan rijksmonumenten worden gesteld. In dat geval is bij wijziging aan de zaak een Monumentenvergunning vereist.

Bij de grondroerende werkzaamheden waarbij noch een archeologisch onderzoek verplicht gesteld kan worden, noch sprake is van een archeologisch rijksmonument, is de gemeente bij grondroerende werkzaamheden afhankelijk van de meldingen van toevalsvondsten. Artikel 53 van de Wamz legt namelijk de vinder een meldingsplicht op.

3.2 Relatie waardenkaart - bestemmingsplan

De Monumentenwet stelt gemeenten verplicht om bij de vaststelling van de bestemming van een gebied of terrein rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische resten (artikel 38a). In de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan ge(her)positioneerd als het controle-instrument binnen de ruimtelijke ordening voor de gemeente: de opname van archeologie in bestemmingsplannen is als eis geformuleerd.

In het bestemmingsplan stelt de gemeente (conform artikel 39, 40 en 41 Wamz) voorwaarden aan het uitvoeren van bodemverstorende activiteiten voor die gebieden waarvan is vastgesteld dat ze (potentieel) archeologisch waardevol zijn. Hierdoor krijgt het archeologisch belang een volwaardige plaats in de ruimtelijke ordening.

Bij de actualisatie van de bestemmingsplannen zal er middels een dubbelbestemming “archeologisch waardevol gebied” rekening worden gehouden met mogelijke archeologische waarden. Hierbij is de Archeologische waardenkaart Heemstede het centrale beleidsinstrument.

In de komende periode zullen verschillende bestemmingsplannen worden geactualiseerd; de actualisering van het bestemmingsplan Noord-West heeft recent plaatsgevonden. Hierin is, vooruitlopend op de voorliggende nota, reeds uitgegaan van het betreffende archeologieregime, zoals opgenomen in de Archeologische waardenkaart Heemstede.

Er zijn wettelijk gezien overigens geen termijnen waarbinnen bestemmingsplannen verplicht “archeologie-vriendelijk” of “Malta-proof” moeten worden gemaakt. Zolang bestemmingsplannen echter niet zijn geactualiseerd zouden bodemverstorende activiteiten kunnen plaatsvinden zonder dat met het archeologisch belang rekening wordt gehouden. Dit is een ongewenste situatie, die met de vaststelling van een Erfgoedverordening kan worden opgelost.

3.3 Erfgoedverordening Heemstede

Zolang niet alle bestemmingsplannen zijn geactualiseerd, biedt een zogenoemde erfgoedverordening de nodige bescherming aan archeologische waarden (artikel 38 van de Wamz). De Vereniging Nederlandse Gemeenten adviseert - evenals het Steunpunt cultureel erfgoed Noord-Holland - gemeenten in het geval van verouderde bestemmingsplannen een Erfgoedverordening vast te stellen.

Wanneer archeologische waarden binnen het gemeentelijk grondgebied beschermd zijn via planologische voorschriften in het bestemmingsplan of op grond van een Erfgoedverordening kan de gemeente in de hoedanigheid van bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de verlening van een vergunning voor bodemroerende ingrepen (zie verder paragraaf 3.4).

Voorstel:

Wij stellen voor - in afwachting van de actualisering van bestemmingsplannen - archeologische waarden te beschermen via de vaststelling van een Erfgoedverordening Heemstede.

Tevens zullen er in de Erfgoedverordening voorwaarden worden opgenomen met betrekking tot de compensatie bij excessieve kosten en kosten van toevalsvondsten. Hierop gaan we in het volgende hoofdstuk nader in. Een voorstel voor de vaststelling van de Erfgoedverordening Heemstede (onder intrekking van de Monumentenverordening Heemstede) wordt u separaat voorgelegd.

3.4 Vergunningen en ontheffingen: procedure archeologisch onderzoek

De aanvrager van een reguliere bouwvergunning, aanlegvergunning of ontheffing dient, indien dit op basis van de Archeologische waardenkaart Heemstede noodzakelijk wordt geacht, een archeologisch bureauonderzoek te laten uitvoeren. Het doel is primair het vaststellen van de behoudenswaardigheid van archeologische resten. Indien de gemeente verantwoordelijk is voor een bepaalde vergunningverlening wordt voortaan nagegaan of er archeologische waarden in het geding zijn.

3.4.1 Bureauonderzoek

De cyclus van archeologische monumentenzorg begint met een inventarisatie van wat er van een gebied bekend is. Hierbij wordt informatie verzameld over al bekende vindplaatsen, historische structuren, geologie, bodemgesteldheid, historisch grondgebruik en archeologie ter plaatse. Ook wordt gekeken naar het huidige grondgebruik en of er al verstoringen van het gebied hebben plaatsgevonden.

Dit bureauonderzoek dient, afhankelijk van de resultaten, aangevuld te te worden met nader onderzoek. Indien er geen archeologische waarden in de grond aanwezig blijken te zijn, zijn er vanuit archeologisch oogpunt geen bezwaren tegen vergunningverleningen of ontheffingen van het bestemmingsplan.

Indien de rapportage(s) niet voldoet (voldoen) aan de inhoudelijke voorschriften die hiervoor gelden, kan de gemeente, conform de standaardprocedure bij de ontvankelijkheidstoets, binnen 4 weken om aanvullende gegevens vragen. De aanvrager heeft vervolgens maximaal 4 weken de tijd om de aanvullende gegevens aan te leveren. Doet de aanvrager dit niet of is de aanvulling onvoldoende, dan kan de gemeente besluiten de aanvraag verder buiten behandeling te laten. Via het Bamz vindt hiervoor een wijziging plaats van het Besluit Indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning.

3.4.2 Invetariserend veldonderzoek

Om op een verantwoorde manier rekening te kunnen houden met de archeologische waarden, is het belangrijk om terreinen met een archeologische verwachting nader te onderzoeken. Dit gebeurt door een veldkartering en slootkantinspectie, waarbij het oppervlak van een toekomstige bouwlocatie wordt belopen om archeologische sporen te traceren en de eventuele zichtbaarheid ervan vast te stellen. Door middel van grondboringen wordt geprobeerd om vindplaatsen die onder een afzettingslaag schuilgaan op te sporen. Ook zal het in sommige gevallen noodzakelijk zijn om proefsleuven te graven, om te weten te komen of er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.

Het veldonderzoek mondt uit in een schriftelijke rapportage. Het rapport besluit met een zogenoemd selectieadvies over het vervolgtraject. Op basis van dit selectieadvies neemt het college een selectiebesluit, na het raadplegen van een onafhankelijke senior archeologische adviseur. Hierbij wordt besloten of er aan de vergunningverlening of ontheffing voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden. En zo ja, welke. Met andere woorden, in het selectiebesluit wordt aangegeven welke gevolgen de bevindingen hebben voor de verdere uitwerking van het betreffende plan of besluit.

3.4.3 Archeologish vervolgonderzoek

Bij deze besluitvorming is het behoud van archeologische waarden in situ (in de bodem) het uitgangspunt. We stellen hierbij voor geen onderscheid te maken in de perioden waaruit de archeologische waarden dateren. Anders gezegd, álle historische perioden worden vooralsnog van belang geacht.

Behoud in situ kan worden gerealiseerd door een archeologisch waardevolle vindplaats buiten ruimtelijke ontwikkelingen te houden of - plantechnisch of civieltechnisch - in te passen in de inrichting van het plangebied. Plantechnische inpassing van archeologie houdt in dat het plan zodanig wordt geherstructureerd dat op de locatie van de archeologische waarden geen bodemverstorende activiteiten zullen plaatsvinden. Bij civieltechnische inpassing worden bouwingrepen ter plaatse van de archeologische waarden zodanig uitgevoerd dat aantasting wordt voorkomen of geminimaliseerd. Dit kan worden bereikt door diverse technische maatregelen (bijvoorbeeld door voorwaarden te stellen bij het plaatsen van paalfunderingen). Het ophogen van een plangebied is ook een mogelijkheid om archeologische waarden te beschermen tegen bodemverstorende activiteiten.

Niet in alle gevallen hoeft het college echter te kiezen voor behoud in situ. Wanneer andere (maatschappelijk of economische) belangen zwaarder wegen - dit ter beoordeling van het college - zal aan de vergunningverlening of ontheffing de voorwaarde worden verbonden dat de aanvrager over dient te gaan tot archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een opgraving. Oftewel er wordt besloten tot behoud ex situ.

Voorafgaand aan de archeologisch vervolgonderzoek - de opgraving - wordt een programma van eisen opgesteld, waarin het uitgevoerde onderzoek wordt samengevat, de verwachtingen worden gegeven wat voor soort archeologische sporen en vondsten aanwezig kunnen zijn en welke bijdrage het onderzoek kan leveren aan het beantwoorden van de onderzoeksvragen naar de bewoningsgeschiedenis. Ook worden de eisen opgeschreven, die aan de uitvoering van het veldwerk en de rapportage worden gesteld. Een nauwe werkafstemming over het inpassen van het onderzoek, voorafgaand of tijdens het bouwproces, is daarbij een voorwaarde om vertragingen te voorkomen.

Tijdens de opgraving worden de archeologische structuren in kaart gebracht, gefotografeerd en beschreven. Vervolgens wordt de gehele administratie in een digitaal bestand omgezet, zodat de gegevens voor analyse toegankelijk worden. De vondsten en monsters worden na opgraving gedocumenteerd en bewaard in het archeologisch depot.

Dit conform alle geldende kwaliteitsregels van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Het eigendomsrecht komt na opgravingen toe aan de provincie. Vanuit het provinciaal depot kunnen vervolgens vondsten ter beschikking worden gesteld ten behoeve van lokale exposities.

Ter toelichting wordt u gewezen op schema 3.2. Hierin is het proces aangegeven dat doorlopen dient te worden, indien een vergunningaanvraag uiteindelijk leidt tot een opgraving. Tevens geeft het schema aan hoe de rolverdeling in het proces is. Iedere stap eindigt met de afweging of er voldoende informatie beschikbaar is om een verantwoorde beslissing over eventuele vervolgacties te kunnen nemen. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat, als er geen archeologische waarden in de grond blijken te zitten of worden verwacht, het proces stopt na stap 4 of 7.

Er vindt op deze wijze een trechtering plaats van betrekkelijk eenvoudige onderzoeksmethoden in de beginfase, naar meer complexe en kostbare werkzaamheden. Op deze wijze wordt in de ruimtelijke ordening het archeologisch belang meegewogen via een proportionele inzet van middelen. Het spreekt voor zich dat we hierbij grote waarde hechten aan de utwerking van het archeologisch onderzoek: het draagt immers bij aan de kennisvergroting van het Heemsteedse bodemarchief.

Tevens merken we op dat - zoals uit schema 3.2 duidelijk naar voren komt - het college zich in dit besluitvormingstraject dient te laten adviseren en ondersteunen door een seniorarcheoloog.

Tot slot het volgende. De gemeente Heemstede is niet alleen bevoegd gezag, maar ook initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten. Net als iedere andere “verstoorder” dient zij in de onderhavige gevallen archeologisch (voor)onderzoek uit te laten voeren. Bij aanbesteding van archeologische werkzaamheden gelden dezelfde (Europese) aanbestedingsregels als voor andere overheidsopdrachten. Op basis van de Monumentenwet of de provinciale monumentenverordening zijn ook bodemingrepen op rijks- of provinciaal archeologische monumenten vergunningplichtig. Rijk, respectievelijk provincie treden dan op als bevoegd gezag.

3.5 Toevalsvondsten

Hoewel bepaalde kenmerken in het aardoppervlak en/of een goed vooronderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden kunnen aangeven, is dat pas zeker na een concrete vondst. Indien na het vooronderzoek geen archeologische sporen aanwezig blijken te zijn, blijft het mogelijk dat tijdens de bouw bij toeval verrassende vondsten worden gedaan.

Bij een toevalsvondst geldt er een meldingsplicht (artikel 53 van de Wamz). Bij iedere aanleg- en bouwvergunning kan worden gewezen op deze wettelijke meldingsplicht. Indien een vondst van nationale betekenis wordt gedaan, kunnen de werkzaamheden op last van de minister worden stilgelegd ten behoeve van archeologisch onderzoek.

afbeelding binnen de regeling

Fig. 5.1. Het Romeinse schip dat in 2003 bij graafwerkzaamheden op de Nieuwe Markt in Woerden bij toeval werd ontdekt.

3.2 Schema besluitvormingstraject aanvraag vergunning - opgraving

Gemeente

Initiatiefnemer

Archeologisch senior-adviseur

Archeologisch bedrijf

Gemeente, particulier, projectontwikkelaar

(gecertificeerd)

(gecertificeerd)

1. Vraagt vergunning aan in verband met planrealisatie

2. Stelt op basis van de archeologische beleidskaart de initiatiefnemer de eis tot archeologisch bureauonderzoek (archeologisch vooronderzoek)

3. Geeft opdracht tot bureauonderzoek

4. Verricht bureauonderzoek, leidend tot archeologisch advies

5. Stelt aan initiatiefnemer de eis tot inventariserend veldonderzoek (archeologisch vooronderzoek)

6. Geeft opdracht voor uitvoering inventariserend veldonderzoek

7. Voert inventariserend velonderzoek uit en verzorgt de rapportage (vooronderzoek)

8. Analyseert en interpreteert resultaten van het inventariserend veldonderzoek in de vorm van een selectieadvies

9. Neemt selectiebesluit op basis van selectieadvies

10. Geeft opdracht tot opstellen van het programma van eisen voor definitieve opgraving

11. Stelt het programma van eisen op voor definitieve opgraving

12. Keurt programma van eisen goed

13. Geeft opdracht tot directievoering van de definitieve opgraving

14.Geeft opdracht tot uitvoering van de definitieve opgraving

15. Realiseert directievoering tijdens de definitieve opgraving

15a. Voert de definitieve opgraving uit en verzorgt de rapportage

16. Adviseert de bevoegde overheid over de rapportage

17. Keurt de rapportage goed

4. ARCHEOLOGIE EN FINANCIEN

4.1 Algemene uitvoeringskosten gemeente

De kosten die met archeologie gemoeid zijn, worden grotendeels binnen de betreffende projectbegroting van de initiatiefnemer van de bodemverstorende activiteit opgenomen. Dit vanuit de gedachte dat de “verstoorder betaalt”. Ook voor de gemeente is echter sprake van het maken van kosten. De kosten die voor rekening van de gemeente komen betreffen de archeologische advisering, het schrijven of toetsen van een Programma van Eisen, het toetsen van archeologische rapportages, en het toezicht tijdens de uitvoering van opgravingen. Hiervoor dient een seniorarcheoloog te worden ingeschakeld. Gemeenten die geen archeoloog in dienst hebben, zoals Heemstede, kunnen deze inhuren bij de Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland. Hierbij zijn twee opties mogelijk:

  • a.

    het sluiten van een detacheringsovereenkomst voor een vast aantal uren per week of per maand;

  • b.

    het vooraf kopen van een strippenkaart van 20, 40, 60 uur of meer. De strippenkaart heeft een onbeperkte geldigheidsduur.

De Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland heeft aangegeven dat het in de verwachting ligt dat voor de gemeente Heemstede de jaarlijkse inzet van een seniorarcheoloog maximaal 40 uur zal omvatten. Een strippenkaart van 40 uur kost € 3.400.

Voor de algemene uitvoeringskosten van gemeenten, wordt door het rijk een tegemoetkoming (bestuurslastenvergoeding) verstrekt. Heemstede ontvangt hiervoor op jaarbasis een bedrag van € 10.000. De jaarlijkse dekking van de inzet van de seniorarcheoloog kan hieruit worden bekostigd.

Voorstel

We stellen voor ten behoeve van taken binnen het archeologiebeleid waarvoor een seniorarcheoloog vereist is de ondersteuning in te schakelen van Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland. Dit in de vorm van de (jaarlijkse) aankoop van een strippenkaart voor 40 uur ondersteuning. De kosten hiervan bedragen € 3.400. Deze structurele uitgave kan ten laste worden gebracht van de jaarlijkse door het rijk verstrekte bestuurslastenvergoeding ad € 10.000.

De rest van het jaarlijkse bestuurslastenbudget (€ 6.600) kan worden ingezet voor archeologische activiteiten, gericht op informatievoorziening. Bijvoorbeeld het ontwikkelen van educatieve mogelijkheden, tentoonstellingen of open dagen bij opgravingen. We zullen hier in hoofdstuk 5 nader op ingaan.

Ook de organisatie zal worden geconfronteerd met extra werkzaamheden, voornamelijk op het gebied van beleid en advies, toetsing, regie, communicatie en educatie. We gaan er vanuit dat deze taken binnen het bestaande takenpakket van de verschillende afdelingen kunnen worden uitgevoerd. Bij de regelmatig uit te voeren evaluatie zal ook deze inzet worden bezien.

4.2 Projectkosten: veroorzaker-betaalt-principe

Een belangrijk uitgangspunt van de Wamz is de introductie van het veroorzakerprincipe. Initiatiefnemers van bodemverstorende activiteiten zijn in beginsel verplicht de kosten van het benodigde archeologische onderzoek voor hun rekening te nemen. Dit vanuit het idee dat een zekere financiële prikkel kan stimuleren dat wordt gezocht naar initiatieven, zonder het archeologische bodemarchief te verstoren. En kan bijdragen aan bewustmaking van het historisch erfgoed.

Indien een archeologisch onderzoek als voorwaarde wordt gesteld bij de verlening van een reguliere bouwvergunnning, een aanlegvergunning of een ontheffing, zijn de uitvoering en de kosten de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer. De kosten dienen ten laste van het project te worden gebracht. De gemeente Heemstede valt overigens als (mede)initiatiefnemer van bodemverstorende projecten ook onder dit principe.

Omdat er sprake is van een nieuwe situatie, is het niet mogelijk om op dit moment een uitspraak te doen over de exacte financiële consequenties voor initiatiefnemers. De kosten van archeologisch onderzoek zijn sterk afhankelijk van de grootte van het plangebied, de aard van de bodemverstorende activiteiten en de aard en hoeveelheid van de aangetroffen archeologische waarden. Om een indruk te geven van de prijzen van het archeologische vooronderzoek: een archeologisch bureauonderzoek kost gemiddeld circa € 500 à € 1.000, een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen € 2.000 à € 4.000.

4.3 Excessieve kosten

Allereerst zijn de kosten voor de veroorzaker. Het kan echter voorkomen dat de kosten van archeologisch onderzoek zeer hoog zijn ten opzichte van de totale investeringslasten. Uit de toelichting op de Wamz en Bamz blijkt dat vooral gedacht moet worden aan kosten in verband met opgravingen.

De Wamz spreekt in dit geval van schade die een aanvrager lijdt en die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven. Bij dergelijke schade (excessieve kosten) kan de initiatiefnemer op grond van de Wamz de gemeente verzoeken een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe te kennen. Deze billijkheid is afhankelijk van een aantal aspecten:

  • ·

    de kenbaarheid van het risico

  • ·

    de voorzienbaarheid van het risico

  • ·

    de vermijdbaarheid van het risico

  • ·

    de redelijke verhouding van het archeologisch belang ten opzichte van de kosten

  • ·

    de redelijke verhouding tot het economisch voordeel dat met de bodemverstorende activiteiten wordt verkregen

  • ·

    de redelijke verhouding tot de draagkracht van de veroorzaker.

Via de Archeologische Waarderingskaart Heemstede, in de toekomst gekoppeld aan nieuwe bestemmingsplannen, zijn de gebieden met een (hoge) archeologische verwachting bekend. Indien door een initiatiefnemer wordt besloten om in gebieden met een hoge archeologische verwachting ontwikkelingen te laten plaatsvinden, leidt vroegtijdig archeologisch vooronderzoek tot voorzienbaarheid ten aanzien van de aanwezige waarden. Dit kan bij de initiatiefnemer leiden tot een afweging om het risico te vermijden, bijvoorbeeld door planaanpassing of door af te zien van een ontwikkeling op de betreffende locatie. De redelijke verhoudingen zoals genoemd bij de laatste 3 aandachtsstreepjes zijn lastiger te concretiseren. De wetgever laat de beoordeling over aan het bestuursorgaan.

Billijkheidsgrens

In hoeverre kosten al dan niet ten laste komen van de aanvrager (initiatiefnemer) is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een regeling voor de vergoeding van de excessieve archeologische onderzoekskosten geeft de wetgever niet, die moeten gemeenten zelf ontwikkelen. Wij stellen voor in deze op te stellen regeling, naast de hierboven genoemde billijkheidsaspecten, het volgende op te nemen:

  • a.

    Een particulier (natuurlijk persoon) in verband met een archeologisch (voor)onderzoek ten behoeve van een (op te richten) bebouwing, die gebruikt wordt of zal worden als zijn hoofdwoonverblijf dient in ieder geval de kosten van dit onderzoek voor zijn rekening te nemen, voorzover deze minimaal 10% van de totale projectkosten* bedragen.

    Ter toelichting het volgende voorbeeld. Indien een bebouwingsproject in totaal € 100.000 kost, wordt er vanuit gegaan dat de kosten van het archeologische (voor)onderzoek tot € 10.000 in ieder geval voor rekening van de particuliere initiatiefnemer komen. Indien de kosten van het betreffende onderzoek € 15.000 bedragen, kan de initiatiefnemer voor het bedrag van € 5.000 een verzoek tot een tegemoetkoming in de kosten indienen.

  • b.

    De initiatiefnemer, zijnde een natuurlijke persoon die niet aan de bovengenoemde voorwaarden voldoet of een rechtspersoon, dient de kosten voor archeologisch (voor)onderzoek geheel te dragen, tenzij er zeer bijzondere omstandigheden zijn, dit ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders.

Ad a

Een percentage van 10% wordt redelijk geacht. Bij het aanvragen van een reguliere bouwvergunning, een aanlegvergunning, of een ontheffing van het bestemmingsplan, kunnen initiatiefnemers van bodemverstorende activiteiten zich immers via de Archeologische waardenkaart Heemstede op de hoogte stellen van de archeologische verwachting van het plangebied. Zij kunnen hier vervolgens rekening mee houden bij hun plannen en maatregelen treffen om behoud van de verwachte archeologische waarden te bewerkstelligen en kosten van mogelijk archeologisch onderzoek te beperken.

Voor kosten boven de billijkheidsgrens van 10% van de bruto projectkosten, in het kader van projecten van particulieren genoemd onder sub a, zullen de (toetsing)voorwaarden worden vastgelegd in de op te stellen Erfgoedverordening Heemstede (paragraaf 3.3). Daardoor ontstaat een transparante en toetsbare systematiek. Naast de voorwaarden genoemd onder sub a, bestaan de toetsingsvoorwaarden uit de zes, reeds genoemde, "billijkheidsaspecten". Voor de volledigheid merken we nog op dat we met het bovenstaande aansluiten bij de systematiek met betrekking tot de compensatie van excessieve kosten van de gemeente Haarlem. We zullen in de Erfgoedverordening Heemstede tevens nadere criteria formuleren met betrekking tot de maximale tegemoetkoming die per geval aan compensatie kan worden verstrekt.

Voorstel

We stellen voor alleen de mogelijkheid van compensatie van excessieve kosten van een archeologisch (voor)onderzoek te bieden indien sprake is van: een particulier (natuurlijk persoon) die een archeologisch (voor)onderzoek dient uit te voeren met betrekking tot bebouwing, die gebruikt wordt of zal worden als zijn hoofdwoonverblijf. De onderszoekskosten komen tot een percentage van 10% van de totale bruto projectkosten voor rekening van de initiatiefnemer. Hierboven kan pas sprake zijn van excessieve kosten waarvoor een compensatie aan het college kan worden gevraagd.

Over de hoogte van de totale kosten van het toekennen van vergoeding van excessieve kosten voor archeologisch onderzoek kan, gezien het feit dat er op dit moment nog geen ervaring is, geen uitspraak worden gedaan. Gezien het vermoedelijk incidenteel karakter ligt het niet in de rede hiervoor op dit moment een voorstel voor een structureel budget voor te doen. Wel stellen we de volgende incidentele inzet voor.

Bruto projectkosten: de directe projectactiviteiten (waaronder arbeidsuren, materiaal, onderaannemers, algemene bouwplaatskosten (maximaal 8%), algemene bedrijfskosten (maximaal 5%), onvoorzien (maximaal 5%) en stelposten) en indirecte projectactiviteiten (waaronder directiekosten zoals werktekeningen, toezicht, adviseurs (totaal maximaal 9%)).

Voor wat betreft het eerder genoemde (paragraaf 4.1) bestuurslastenbudget dat structureel door het rijk wordt verstrekt, zijn de jaarlijkse overschotten van voorgaande jaren ad € 28.600 gereserveerd. We stellen voor dit gereserveerde budget in te zetten ten behoeve van mogelijke aanvragen in het kader van excessieve kosten.

Voorstel

We stellen voor de (toetsings)voorwaarden, waaraan dient te worden voldaan om voor een tegemoetkoming in de excessieve kosten in aanmerking te kunnen komen, vast te leggen in de op te stellen Erfgoedverordening Heemstede. Tevens stellen we voor nadere criteria te formuleren met betrekking tot de maximale tegemoetkoming die per geval als compensatie voor de excessieve kosten kan worden verstrekt. Tot slot stellen we voor het gereserveerde budget dat is opgebouwd uit de jaarlijkse overschotten van de tot nu toe verstrekte bestuurslastenvergoeding (totaal € 28.600) in te zetten ten behoeve van mogelijke aanvragen in het kader van excessieve kosten.

Gemeente als initiatiefnemer

Excessieve kosten voor archeologisch onderzoek ten gevolge van bodemverstorende projecten, waarbij de gemeente initiatiefnemer is, komen ten laste van de betreffende projectbegroting.

4.4 Kosten van toevalsvondsten

Ook kan er sprake zijn van toevalsvondsten. Onder toevalsvondsten wordt verstaan: archeologische resten (objecten en sporen) die “anders dan bij het doen van opgravingen” worden aangetroffen, maar waarvan de vinder “weet, dan wel redelijkerwijs moet vermoeden” dat het van oudheidkundige waarde is. Als de vinder niet tot doel had archeologische vondsten op te sporen dan spreekt men van een toevalsvondst.

Omdat dergelijke vondsten wel gemeld (Wamz art. 53) en nader onderzocht moeten worden, zal de verdere handelswijze van geval tot geval moeten worden afgewogen. De initiatiefnemer kan bij het college op grond van de Wamz aanspraak maken op vergoeding van daaruit voortvloeiende kosten (een mogelijke opgraving), te bepalen naar redelijkheid en billijkheid.

Als de archeologische belangen op de juiste wijze worden meegenomen in het planproces zullen toevalsvondsten nauwelijks voorkomen. In die gevallen dat een toevalsvondst zich wel voordoet, betekent het niet automatisch dat dit tot kosten voor de gemeente zal leiden. Hier vindt een afweging plaats van de redelijkheid, de billijkheid en de importantie van de betrokken archeologische waarden. Gezien het vermoedelijk zeer incidentele karakter ligt het niet in de rede hiervoor op dit moment een voorstel voor een regeling en een budget te doen.

5. ARCHEOLOGIE EN INFORMATIEVOORZIENING

Archeologiebeleid is voor de gemeente geheel nieuw. Dat betekent dat er gezocht moet gaan worden naar draagvlak binnen de gemeente. En naar manieren om de verschillende doelgroepen te bereiken (zoals initiatiefnemers, burgers in het algemeen en jeugd).

We zien het als een uitdaging om het belang van archeologie op zodanige wijze uit te dragen dat het maatschappelijk draagvlak voor het behoud van sporen uit het verleden wordt vergroot. We kennen daarom in ons beleid een belangrijke rol toe aan publieksinformatie, - educatie en -participatie in de ruimste zin van het woord. Deze aspecten zien we als belangrijke voorwaarden voor het welslagen van ons archeologiebeleid.

5.1 Publieksinformatie: folders, website, pers

Het openbaar maken van archeologische gegevens heeft mede tot doel het publiek kennis te laten nemen van het eigen archeologische erfgoed. Hierdoor kan het cultuurhistorisch besef en het begrip voor het streven naar behoud in situ worden vergroot. Aan publieksinformatie en publiekseducatie op het gebied van archeologie wordt in het archeologiebeleid van de gemeente Heemstede een belangrijke rol toegekend. Dit willen we doen op een laagdrempelige, aantrekkelijke en op de actualiteit inspelende manier. Wij willen een actief communicatiebeleid voeren op het gebied van archeologische monumentenzorg, zodat de consequenties van het archeologiebeleid van meet af aan voor iedereen helder zijn. Zo dient voor alle Heemsteeds inwoners - en met name ook voor initiatiefnemers - duidelijk te zijn waar én waarom in bepaalde gebieden archeologisch onderzoek noodzakelijk is. En wat de Archeologische waardenkaart Heemstede betekent. Dit geldt temeer nu wettelijk sprake is van het "veroorzaker-betaalt-principe". We willen de communicatie hierover breed vormgeven via een huis-aan-huis te verspreiden publieksfolder en het inzetten van onze gemeentelijke website.

Maar de informatievoorziening dient verder te gaan dan informatie over de Archeologische waardenkaart Heemstede. Het geregeld informeren van de bevolking over de resultaten van actueel archeologisch onderzoek is voor ons een belangrijk punt van aandacht. Archeologie zal op de website toegankelijk worden gemaakt voor een breder publiek (inclusief scholieren). Informatie over het Heemsteedse archeologiebeleid, het Heemsteedse verleden, oude en lopende opgravingen en een database van de collectie van vondsten kan op de site worden geplaatst. En de presentatie van nieuw beleid, een bijzondere archeologische vondst, een opgraving en een expositie bieden volop aanknopingspunten om actief de pers te benaderen, op lokaal en regionaal niveau. Regelmatige publieksinformatie kan burgers een beter beeld geven van de noodzaak van archeologiebeleid.

Door de Historische Vereniging Heemstede-Bennebroek is aangegeven dat zij graag een rol speelt bij de bevordering van de publieksinformatie en in dit kader onder andere haar medewerking wil verlenen aan het publiceren over archeologie (bijvoorbeeld via haar tijdschrift Heerlijkheden en/of via haar website). Wij zullen van dit aanbod gebruikmaken en bij de uitwerking van ons communicatiebeleid de Historische Vereniging Heemstede-Bennebroek intensief betrekken.

5.2 Tentoonstellingen

Voor de verspreiding van kennis van de Heemsteedse bewoningsgeschiedenis en de educatie daarover hechten we tevens grote waarde aan tentoonstellingen. Zo kunnen de archeologische vondsten die in het provinciale depot zijn opgeslagen worden gebruikt voor exposities. De expositie in de openbare bibliotheek uit 2009 van vondsten die zijn gedaan rondom het Oude Slot is hier een voorbeeld van. We stellen voor om jaarlijks minimaal 1 tentoonstelling te organiseren, bijvoorbeeld in de Burgerzaal, over uiteenlopende archeologische onderwerpen. Hierbij kan zoals aangegeven gebruik worden gemaakt van de Heemsteedse vondsten en beschrijvingen uit het provinciale depot.

Ook willen we de mogelijkheid onderzoeken om te komen tot een meer permanente vorm van tentoonstellen van het cultuurhistorische erfgoed (inclusief archeologie). Op die manier kunnen de inwoners van Heemstede op een laagdrempelige wijze in contact worden gebracht met het cultureel erfgoed van de gemeente. Verschillende gemeenten kennen in dit verband een zogenoemd Historisch Informatiepunt (HIP) of een Historische Ontmoetingsplek (HOP). De Historische Vereniging Heemstede-Bennebroek heeft aangegeven graag te willen meedenken over de mogelijkheden om invulling te geven aan een meer permanente vorm van het in contact brengen van de bevolking met archeologische vondsten en historische voorwerpen. Ook de Stadsbibliotheek Haarlem en omstreken heeft aangegeven te willen onderzoeken wat de mogelijkheden van een HIP of een HOP in Heemstede zijn.

Hiernaast willen we extra activiteiten op het gebied van archeologie organiseren bij speciale gelegenheden, zoals de Open Monumentendag.

De kosten van de bovenstaande (structurele) activiteiten kunnen naar verwachting worden gedekt uit het restant - na bekostiging van de inzet van een seniorarcheoloog - van het jaarlijkse bestuurslastenbudget (zie paragraaf 4.1), zijnde € 6.600. Ook de kosten van de eerder genoemde publieksmateriaal en de in paragraaf 5.3. genoemde open dagen bij opgravingen kunnen ten laste worden gebracht van dit budget.

We stellen voor de mogelijke restanten van de bestuurslastenvergoeding per 2010 te reserveren ten behoeve van archeologische activiteiten, zoals genoemd in dit hoofdstuk.

5.3 Open dagen opgravingen

Veel mensen hebben belangstelling voor het leven dat zich vroeger afspeelde in hun eigen stad, dorp, wijk of straat. Deze betrokkenheid willen we graag vergroten. Vooral het uitvoerende archeologische werk, een opgraving, trekt veel belangstelling. Het archeologische verleden kan dan ook meer gaan leven door het organiseren van open dagen tijdens een opgraving. Opgravingen zijn tevens bij uitstek geschikt om de schoolgaande generatie te enthousiasmeren. De resultaten daarvan leveren dan ook een belangrijke bijdrage aan het cultuurhistorische besef binnen de gemeente.

De Historische Vereniging Heemstede Bennebroek kan bij het organiseren van dergelijke open dagen een rol spelen.

5.4 Educatieve projecten jeugd

Deze vereniging kan tevens een rol spelen bij het opzetten van educatieve projecten over het Heemsteedse archeologische erfgoed voor jongeren. De jeugd is een belangrijke doelgroep met het oog op de toekomstige omgang met het archeologisch erfgoed. Door kinderen in het basis- en voortgezet onderwijs kennis te laten maken met archeologie, kan het inzicht in het belang van het cultuurhistorisch bodemarchief bij hen worden vergroot. We willen educatieve projecten per 2011 - met prioriteit - subsidiëren vanuit het budget Lokaal culturele initiatieven.

5.5 Informatie bij archeologische waarden

Niet alleen zijn we van mening dat het archeologisch erfgoed van wezenlijk belang is voor vergroting van de kennis van de historie van Heemstede, ook zien we het belang van cultuurhistorie in het algemeen als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting en als kwaliteitsimpuls voor de leefomgeving. Ook informatie over en bij archeologisch waardevolle objecten draagt bij aan het inzicht van de bevolking in het Heemsteedse archeologische erfgoed. Bijvoorbeeld in de vorm van informatiepanelen. Een voorbeeld hiervan de informatie met betrekking tot het vroegere kasteel van Het Oude Slot. Het sloteiland - gelegen aan de zuidkant van de Vredesbrug - is enige jaren geleden vergroot tot de contouren van de oude fundamenten van het vroegere kasteel. Hierdoor is een belangrijk onderdeel van de Heemsteedse cultuurhistorie zichtbaar gemaakt, zonder dat de oude fundamenten aan de buitenlucht bloot gesteld worden. Tevens is, in samenwerking met de Historische Vereniging Heemstede Bennebroek, een informatiebord aangebracht dat een beeld geeft van de indeling van het vroegere kasteel.

De indeling van het vroegere kasteel kan volgens ons nóg explicieter gemaakt worden door deze indeling boven de grond aan te brengen via enigszins verhoogde markeringen. We willen in samenwerking met de Historische Vereniging Heemstede Bennebroek hier uitvoering aan geven. Voor de uitvoering van dit project kan(een gedeelte van) het voor de culturele invulling van het gebied gereserveerde ISV-budget (bijna € 60.000) worden ingezet. Met deze visualisering gaat het verleden leven en kan de kennis en de beleving van de lokale geschiedenis verder worden vergroot.

Voorstel:

Wij stellen voor een actief informatie- en communicatiebeleid te voeren op het gebied van archeologie. Hiertoe willen we overgaan tot:

  • ·

    het (laten) opstellen van publieksmateriaal over o.a. archeologische waarden in Heemstede en bijvoorbeeld via de inzet van de gemeentelijke website

  • ·

    het organiseren van tentoonstellingen (minimaal 1 per jaar)

  • ·

    het nader onderzoeken van de instelling van een permanente vorm van het tentoonstellen van archeologisch erfgoed en overige historische voorwerpen

  • ·

    educatieve projecten op het gebied van archeologie ondersteunen via het budget Lokaal culturele initiatieven

  • ·

    open dagen bij opgravingen organiseren

  • ·

    informatie bij de archeologische waarden aanbrengen; hierbij wordt in ieder geval gedacht aan het expliciet maken van de vroegere indeling van het vroegere kasteel van Het Oude Slot.

Ondertekening

Vastgesteld door de raad op 24 juni 2010

Bijlage 1 Wet op de archeologische monumentenzorg

Staatsblad

van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 2007

42

Wet van 21 december 2006 tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta (Wet op de archeologische monumentenzorg)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is uitvoering te geven aan het op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien), dat bij Rijkswet van 26 februari 1998 (Stb.196) voor het gehele Koninkrijk is goedgekeurd, en dat het ook overigens wenselijk is aanvullende voorschriften te stellen ten behoeve van de archeologische monumentenzorg en in verband daarmee de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Monumentenwet 1988 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 14 worden twee leden toegevoegd, luidende:

3. Indien een aanvraag om vergunning een archeologisch monument betreft, kan Onze minister een rapport verlangen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van Onze minister in voldoende mate is vastgesteld.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud en inrichting van het rapport, bedoeld in het derde lid.

B

Aan artikel 19 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

3. Indien de vergunning een archeologisch monument betreft, kunnen daaraan in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of

c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Onze minister bij de vergunning te stellen kwalificaties.

C

In artikel 21, eerste lid, onder b, vervalt: , eerste lid,.

D

De aanduiding «Hoofdstuk III. Subsidie» wordt vervangen door:

Hoofdstuk III. Subsidies en specifieke uitkeringen

E

Na artikel 34 wordt een nieuw artikel 34a ingevoegd, luidende:

Artikel 34a

1. Onze minister kan, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, aan een gemeente of provincie een specifieke uitkering verstrekken voor de bestrijding van de kosten van het doen van opgravingen, voor zover die kosten in redelijkheid niet volledig ten laste dienen te komen van:

a. degene die tot het doen van opgravingen is verplicht;

b. de gemeente waarvan de gemeenteraad of burgemeester en wethouders tot het doen van de opgravingen heeft onderscheidenlijk hebben verplicht;of

c. de provincie waarvan provinciale staten of gedeputeerde staten tot het doen van de opgravingen hebben verplicht.

2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben betrekking op:

a. de criteria op grond waarvan de uitkering kan worden verstrekt;

b. de wijze waarop het uitkeringsbedrag wordt bepaald;

c. de aanvraag van een uitkering;

d. de voorwaarden waaronder de uitkering wordt verleend;

e. de verplichtingen van de ontvanger van de uitkering;

f. de vaststelling van de uitkering; en

g. de betaling en terugvordering van de uitkering, alsmede het verlenen van voorschotten.

3. Onze minister kan de schadebeoordelingscommissie, bedoeld in artikel 23, advies vragen over verzoeken om specifieke uitkeringen als bedoeld in het eerste lid. De artikelen 24 tot en met 29 zijn daarbij niet van toepassing.

4. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Het tijdstip van de overlegging wordt zodanig gekozen dat ten minste drie vierde deel van de termijn buiten een reces van de kamers valt.

E1

Artikel 37, derde lid, wordt vervangen door drie nieuwe leden, luidende:

3. Burgemeester en wethouders kunnen de aanvrager van een sloopvergunning als bedoeld in het eerste lid verplichten een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van de bodem onder het af te breken bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

4. Aan een sloopvergunning als bedoeld in het eerste lid kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden met betrekking tot de wijze van slopen.

5. De artikelen 21 en 22 van de Wet op de stads-en dorpsvernieuwing zijn van toepassing.

F

De aanduiding «Hoofdstuk V. Opgravingen en vondsten» wordt geplaatst na artikel 37 en wordt vervangen door: Hoofdstuk V. Archeologische monumentenzorg.

G

De artikelen 38 tot en met 73 worden vervangen door de artikelen 38 tot en met 70, luidende:

§ 1. Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en vrijstellingen

Artikel 38

1. De gemeenteraad kan in het belang van de archeologische monumentenzorg bij verordening onder meer:

a. regels vaststellen met betrekking tot de eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen; of

b. gevallen vaststellen waarin burgemeester en wethouders kunnen afzien van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van daartoe strekkende verplichtingen.

2. Indien een verordening als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 38a is vastgesteld, blijft die verordening van kracht voor zover zij niet met dat bestemmingsplan in strijd is.

3. Op de voorbereiding van een verordening als bedoeld in het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 38a

1. De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

2. Voor zover de verplichting, bedoeld in het eerste lid, voor de gemeente tot kosten leidt als gevolg van het doen van opgravingen, kunnen die kosten worden verhaald op degenen ten behoeve van wie medewerking wordt verleend als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening volgens bij de exploitatieverordening, bedoeld in het tweede lid van dat artikel, te stellen voorschriften.

Artikel 39

1. Bij een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologische monumentenzorg een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verplicht worden gesteld.

2. Bij een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een aanlegvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

3. Aan de vergunning, bedoeld in het eerste lid, kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of

c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 40

1. Bij een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet een rapport dient over te leggen als bedoeld in artikel 39, tweede lid.

2. Bij een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat aan een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet voorschriften kunnen worden verbonden als bedoeld in artikel 39, derde lid.

Artikel 41

1. De aanvrager van een vrijstellingsbesluit als bedoeld in de artikelen 15,17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden verplicht een rapport over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders of, in geval van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van die wet, naar het oordeel van de gemeenteraad, in voldoende mate is vastgesteld.

2. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of

c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders of, in geval van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening door de gemeenteraad of burgemeester en wethouders, bij de vrijstelling te stellen kwalificaties.

3. Artikel 15, derde lid, eerste volzin, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is op de voorschriften, bedoeld in het tweede lid, niet van toepassing.

Artikel 41a

De artikelen 39, 40 en 41 zijn niet van toepassing op projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m2; de gemeenteraad kan een hiervan afwijkende andere oppervlakte vaststellen.

Artikel 42

Voor zover blijkt dat de aanvrager van een sloopvergunning als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, van een vrijstellingsbesluit als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van die wet of van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet tengevolge van de weigering daarvan in het belang van de archeologische monumentenzorg of ten gevolge van voorschriften die in het belang van de archeologische monumentenzorg aan het desbetreffende besluit zijn verbonden, schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 43

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud en inrichting van het rapport, bedoeld in de artikelen 39, tweede lid, 40, eerste lid, en 41, eerste lid.

§ 2. Archeologische attentiegebieden

Artikel 44

1. Voor zover bij de vaststelling van geldende bestemmingsplannen onvoldoende rekening is gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten, kunnen provinciale staten binnen het grondgebied van de provincie gebieden die archeologisch waardevol zijn of naar verwachting archeologisch waardevol zijn, aanwijzen als archeologische attentiegebieden.

2. De gemeenteraad stelt binnen een door provinciale staten te stellen termijn in verband met een aangewezen archeologisch attentiegebied een bestemmingsplan vast.

3. Gedeputeerde staten melden een aanwijzingsbesluit als bedoeld in het eerste lid aan Onze minister.

4. Provinciale staten houden bij de vaststelling of de herziening van een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening rekening met aangewezen archeologische attentiegebieden.

5. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

§ 3. Opgravingsvergunning

Artikel 45

1. Het doen van opgravingen zonder of in afwijking van een opgravingsvergunning van Onze minister is verboden.

2. De opgravingsvergunning wordt verleend, indien de aanvrager aantoont bekwaam te zijn tot het doen van opgravingen.

3. De opgravingsvergunning kan onder beperkingen worden verleend.

4. In verband met de verlening van een opgravingsvergunning kunnen door Onze minister kosten in rekening worden gebracht volgens door hem vast te stellen tarieven.

Artikel 46

1. De houder van een opgravingsvergunning meldt de aanvang van een opgraving aan Onze minister.

2. Binnen twee weken na voltooiing van de opgraving meldt de houder van een opgravingsvergunning aan Onze minister de eerste bevindingen.

3 Binnen twee jaar na voltooiing van de opgraving conserveert de houder van een opgravingsvergunning de roerende monumenten die zijn gevonden bij die opgraving en draagt de geconserveerde monumenten alsmede de daarbij behorende opgravingsdocumentatie over aan de eigenaar.

4. Binnen twee jaar na voltooiing van de opgraving legt de houder van een opgravingsvergunning zowel aan Onze minister als aan de eigenaar als aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de opgraving is voltooid, een rapport over, waarin de resultaten van de opgraving zijn beschreven.

5. Aan de opgravingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg andere voorschriften worden verbonden dan genoemd in het eerste tot en met vierde lid.

6. Onze minister kan ontheffing verlening van de voorschriften, bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid.

Artikel 47

Onze minister kan de opgravingsvergunning intrekken indien de vergunninghouder naar het oordeel van Onze minister niet langer bekwaam is tot het doen van opgravingen, zich niet houdt aan de gestelde beperkingen of de gestelde voorschriften niet naleeft.

Artikel 47a

De artikelen 45 tot en met 47 zijn van toepassing in de aansluitende zone, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling aansluitende zone.

Artikel 48

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de bekwaamheidseis, bedoeld in artikel 45, tweede lid, de beperkingen, bedoeld in artikel 45, derde lid, en kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de voorschriften, bedoeld in artikel 46, eerste tot en met het vierde lid.

2. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, geeft in ieder geval regels over de wijze waarop wordt gewaarborgd dat het onderzoek in verband met en de uitvoering van de opgravingen voldoen aan eisen van wetenschappelijke zorgvuldigheid en wetenschappelijke relevantie.

3. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Het tijdstip van de overlegging wordt zodanig gekozen dat ten minste drie vierde deel van de termijn buiten een reces van de kamers valt.

§ 4. Wetenschappelijk onderwijs

Artikel 49

1. Op verzoek van een instelling voor wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onder c, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, kan Onze minister beslissen dat een bepaalde opgraving door die instelling wordt uitgevoerd, indien:

a. de desbetreffende opgraving van uitzonderlijk belang is voor het specifieke onderzoeksprogramma van de instelling;

b. de instelling over voldoende capaciteit beschikt om de opgraving binnen een redelijke termijn uit te voeren;

c. de mogelijke marktverstorende effecten van het besluit van Onze minister beperkt zijn;

de mogelijke nadelige financiële gevolgen voor degene die tot het doen van d. de opgraving is verplicht, niet onevenredig zijn; en

e. aan de instelling een vergunning als bedoeld in artikel 45 is verleend.

2. Voordat Onze minister een beslissing als bedoeld in het eerste lid neemt, wint hij advies in van de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek.

§ 5. Eigendom

Artikel 50

Roerende monumenten die zijn gevonden bij het doen van opgravingen en waarop niemand zijn recht van eigendom kan bewijzen, zijn eigendom van:

a. de provincie waar zij zijn gevonden, of

b. de gemeente waar zij zijn gevonden, indien die gemeente beschikt over een depot als bedoeld in artikel 51, tweede lid, of

c. de Staat, indien die monumenten buiten het grondgebied van enige gemeente zijn gevonden.

§ 6. Depots

Artikel 51

1. Gedeputeerde staten houden een depot in stand waarin roerende monumenten die zijn gevonden bij het doen van opgravingen binnen die provincie kunnen worden opgeslagen op een wijze die uit een oogpunt van behoud en toegankelijkheid verantwoord is.

2. Op verzoek van burgemeester en wethouders kunnen gedeputeerde staten in de desbetreffende gemeente een depot aanwijzen waarin roerende monumenten die zijn gevonden bij het doen van opgravingen kunnen worden opgeslagen op een wijze die uit een oogpunt van behoud en toegankelijkheid verantwoord is.

3. Onze minister wijst ten behoeve van de opslag van scheepsarcheologische monumenten die zijn gevonden bij het doen van opgravingen één of meer depots aan, die voor die opslag naar zijn oordeel in het bijzonder geschikt zijn.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot verantwoorde en toegankelijke opslag van monumenten en de daarbij behorende documenten en rapporten eisen worden gesteld.

Artikel 52

1. Roerende monumenten als bedoeld in artikel 50 alsmede de daarbij behorende opgravingsdocumentatie, bedoeld in artikel 46, derde lid, worden opgeslagen in depots als bedoeld in artikel 51, eerste tot en met derde lid.

2. Onze minister kan bepalen dat scheepsarcheologische monumenten die zijn gevonden bij het doen van opgravingen alsmede de daarbij behorende opgravingsdocumentatie worden opgeslagen in een depot als bedoeld in artikel 51, derde lid.

3. Onze minister kan, de Raad gehoord, binnen zes maanden na de melding, bedoeld in artikel 46, tweede lid, bepalen dat een monument als bedoeld in artikel 50, onder a of b, in verband met het belang daarvan voor het publiek, in beheer wordt gegeven aan een museale instelling.

§ 7. Meldingsplichten

Artikel 53

1. Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister.

2. De gerechtigde tot een roerend monument als bedoeld in het eerste lid, is gehouden het monument gedurende zes maanden, te rekenen van de dag van de in het eerste lid bedoelde melding, ter beschikking te houden of te stellen voor wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 54

Degene die bij het opsporen van monumenten, zonder dat daarbij verstoring van de bodem optreedt, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister.

Artikel 54a

De artikelen 53 en 54 zijn van toepassing in de aansluitende zone, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling aansluitende zone.

§ 8. Centraal archeologisch informatiesysteem

Artikel 55

1. Onze minister houdt een Centraal archeologisch informatiesysteem in stand waarin in ieder geval worden opgenomen en openbaar gemaakt:

a. de registers, bedoeld in de artikelen 6 en 7, voor zover die archeologische monumenten betreffen;

b. de beslissingen die op de aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, zijn genomen voor zover die beslissingen archeologische monumenten betreffen;

c. de besluiten, bedoeld in artikel 44, eerste lid;

d. het rapport, bedoeld in artikel 46, vierde lid; en

e de meldingen, bedoeld in de artikelen 46, eerste en tweede lid, 53, eerste lid, en 54.

2. Het auteursrecht op de rapporten, bedoeld in artikel 46, vierde lid, en de daarin opgenomen werken is voorbehouden.

3. Het auteursrecht en het databankenrecht, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Databankenwet, op het Centraal archeologisch informatiesysteem zijn voorbehouden.

4. Voor de verstrekking van informatie uit het Centraal archeologisch informatiesysteem kunnen kosten in rekening worden gebracht, volgens door Onze minister vast te stellen tarieven.

§ 9. Bijzondere bevoegdheden

Artikel 56

Onze minister kan bij schade dan wel dreigende schade aan archeologische monumenten voorschriften geven met betrekking tot de uitvoering van het werk dat die schade dan wel die dreiging veroorzaakt, dan wel gelasten dat dat werk voor bepaalde of onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk wordt stilgelegd.

Artikel 57

1. Onze minister kan bepalen dat een rechthebbende ten aanzien van een terrein moet dulden dat dat terrein in het belang van een archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht dan wel daarin opgravingen worden gedaan.

2. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rechthebbende ten aanzien van een terrein moet dulden dat een terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht, dan wel daarin opgravingen worden gedaan, voor zover dat onderzoek dient ter voorbereiding of ter uitvoering van een besluit als bedoeld in de artikelen 10, 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Artikel 58

1. Schade veroorzaakt door een maatregel als bedoeld in de artikelen 56 of 57, eerste lid, wordt door Onze minister naar redelijkheid vergoed.

2. Schade veroorzaakt door een maatregel als bedoeld in artikel 57, tweede lid, wordt door burgemeester en wethouders naar redelijkheid vergoed.

Artikel 59

Rechtsvorderingen tot vergoeding van schade als bedoeld in artikel 58 staan ter kennisneming van de rechtbank binnen welker rechtsgebied het werk, onderscheidenlijk het onderzoek, wordt uitgevoerd.

§ 10. Formulieren

Artikel 60

Onze minister kan formulieren vaststellen ten aanzien van de meldingen, bedoeld in de artikelen 46, eerste en tweede lid, 53, eerste lid, en 54.

HOOFDSTUK VI. HANDHAVING EN STRAFBEPALINGEN

Artikel 61

1. Hij die opzettelijk handelt in strijd met de artikelen 11, 37, eerste lid, 45, eerste lid, 53, eerste lid, dan wel opzettelijk handelt in strijd met een maatregel getroffen op grond van artikel 56, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie.

2. De feiten zijn misdrijven.

Artikel 62

1. Hij die handelt in strijd met de artikelen 11, 37, eerste lid, 45, eerste lid, 53, eerste lid, dan wel handelt in strijd met een maatregel getroffen op grond van artikel 56, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vijfde categorie.

2. De feiten zijn overtredingen.

Artikel 63

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze minister onderscheidenlijk de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen personen.

2. Met de opsporing van de bij de artikelen 61 en 62 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van de Wetboek van Strafvordering, belast de in het eerste lid bedoelde ambtenaren, voor zover zij bij besluit van Onze Minister van Justitie daartoe zijn aangewezen. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

3. De in het eerste en het tweede lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

4. Van een besluit van Onze minister als bedoeld in het eerste lid of van Onze Minister van Justitie als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

HOOFDSTUK VII. OVERGANS-EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 64

1. Zolang een gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 15 niet van kracht is, beslist Onze minister omtrent aanvragen voor vergunning als bedoeld in artikel 11.

2. Op de beslissing omtrent de aanvraag zijn de artikelen 17 tot en met 21 van toepassing.

Artikel 65

Een rijksdienst, een instelling voor wetenschappelijk onderwijs of een gemeente die ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg over een opgravingsvergunning voor onbepaalde tijd beschikt, blijft gerechtigd tot het doen van opgravingen onder de beperkingen en voorschriften die aan die vergunning zijn verbonden, gedurende twee jaar na inwerkingtreding van die wet.

Artikel 66

1. Roerende monumenten die worden gevonden bij het doen van opgravingen die zijn begonnen, maar niet zijn voltooid ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg en waarop niemand zijn recht van eigendom kan bewijzen, zijn eigendom van de Staat.

2. Roerende monumenten als bedoeld in het eerste lid die zijn gevonden bij het doen van wettige opgravingen door een gemeente, zijn eigendom van die gemeente.

Artikel 67

Gedurende twee jaar na inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg kunnen roerende monumenten die zijn gevonden bij het doen van opgravingen worden opgeslagen in de depots van de vergunninghoudende gemeenten, bedoeld in artikel 65.

Artikel 68

Gedeputeerde staten maken binnen een jaar na inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg aan de gemeentelijke vergunninghouders, bedoeld in artikel 65, kenbaar, hoe zij gebruik zullen maken van hun bevoegdheid, bedoeld in artikel 51, tweede lid.

Artikel 69

Besluiten die voor de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg op grond van het bij die wet vervallen artikel 58, eerste lid, zijn genomen, berusten na inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg op artikel 63, eerste lid.

Artikel 70

Deze wet wordt aangehaald als: Monumentenwet 1988.

ARTIKEL II

De Ontgrondingenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3, derde lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:

k. dat de vergunninghouder verplicht is technische maatregelen te treffen waardoor monumenten als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Monumentenwet 1988 in de bodem kunnen worden behouden;

l.dat de vergunninghouder verplicht is opgravingen te doen als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Monumentenwet 1988;

m. dat de vergunninghouder verplicht is de ontgronding te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het vergunningverlenende bestuursorgaan te stellen kwalificaties.

B

Na artikel 3 wordt een nieuw artikel 3a ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

1. Voor zover op grond van deze wet voor een ontgronding een vergunning is vereist, kunnen de bestuursorganen, genoemd in artikel 8, eerste en tweede lid, in het belang van de archeologische monumentenzorg van de aanvrager een rapport verlangen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegde bestuursorgaan in voldoende mate is vastgesteld.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud en inrichting van het rapport, bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL IIA

Indien het bij koninklijke boodschap van 4 november 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Ontgrondingenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 346, nr. 2) tot wet wordt verheven en eerder dan artikel II van deze wet in werking treedt, komt artikel II van deze wet te luiden:

ARTIKEL II

Aan artikel 3, derde lid, van de Ontgrondingenwet worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:

h. dat de vergunninghouder verplicht is technische maatregelen te treffen waardoor monumenten als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Monumentenwet 1988 in de bodem kunnen worden behouden;

i. dat de vergunninghouder verplicht is opgravingen te doen als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Monumentenwet 1988;

j. dat de vergunninghouder verplicht is de ontgronding te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het vergunningverlenende bestuursorgaan te stellen kwalificaties.

ARTIKEL III

De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 2.17, tweede lid, onder a, 2.18, 2.19, tweede en vijfde lid, en 2.23 wordt «Onze Minister en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij» telkens vervangen door: Onze Minister, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

B

In artikel 4.1 en artikel 4.2, derde lid en vierde lid, wordt «Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Economische Zaken» telkens vervangen door: Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

C

Artikel 4.9, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt aan het slot het woord «en».

2. In onderdeel b wordt aan het slot de punt vervangen door: , en.

3. Na onderdeel b wordt een nieuw onderdeel c toegevoegd, luidende:

c. de archeologische attentiegebieden, die zijn aangewezen op grond van artikel 44 van de Monumentenwet 1988.

D

Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Onze Minister en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij» vervangen door: Onze Minister, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

2. In het tweede lid, onder a, wordt «een door Onze Minister aangewezen bestuursorgaan en een door Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangewezen bestuursorgaan» vervangen door:

een door Onze Minister aangewezen bestuursorgaan, een door Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen bestuursorgaan en een door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en

Wetenschap aangewezen bestuursorgaan.

3. In het tweede lid, onder b, wordt «een door Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangewezen bestuursorgaan» vervangen door: een door Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen bestuursorgaan en een door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen bestuursorgaan.

E

In artikel 21.6, derde lid, eerste volzin, wordt «Onze Minister en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij» vervangen door: Onze Minister, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel IIIA

Indien het bij koninklijke boodschap van 28 september 2004 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PbEG L 197) (milieu-effectrapportage plannen) (Kamerstukken II 2004/05, 29 811, nr. 2) tot wet wordt verheven en artikel I, onderdeel B, van die wet eerder dan artikel III, onderdeel D, van deze wet in werking treedt, wordt in artikel III, onderdeel D, «Natuurbeheer en Visserij» telkens vervangen door: Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel IV

Artikel 56 van de Woningwet komt te luiden:

Artikel 56

Onverminderd artikel 40, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 mogen burgemeester en wethouders aan de bouwvergunning slechts voorwaarden verbinden ter bescherming van de belangen, ten behoeve waarvan de voorschriften strekken krachtens welke de vergunning wordt verleend en waaraan het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, moet voldoen.

ARTIKEL IVA

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan erschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL VI

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de archeologische monumentenzorg.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 21 december 2006

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de zesde februari 2007

De Minister van Justitie,

E.M. H. Hirsch Ballin

Bijlage 2 Overzicht archeologische vondsten in Heemstede

Bijlage 3 Gebiedsbeschrijving archeologische waardenkaart

Historische dorpskern en/of bewoningsconcentratie (HDE1A t/m HDE3A)

Beschrijving

De huidige gemeente Heemstede heeft zich niet ontwikkeld vanuit een centrale dorpskern, maar vanuit meerdere bewoningsconcentraties die in de loop van de tijd aan elkaar zijn vastgegroeid. De drie bewoningsconcentraties bestaan uit Heemstede, de Zandvaarterbuurt en De Glip. De begrenzing van deze kernen zoals deze op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW-kaart) en de Indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW) is vastgesteld is gebaseerd op de bebouwingsoppervlakte rond het midden van de 19e eeuw. Daar waar noodzakelijk zijn deze grenzen met behulp van de kadastrale minuut uit 1811-1832 nader gepreciseerd.

Waardebepaling

De historische kernen Heemstede, de Zandvaarterbuurt en De Glip worden op de CHW-kaart en de IKAW aangeduid als gebied van hoge archeologische waarde. Archeologische waarnemingen en opgravingen in verschillende gemeenten in Noord-Holland hebben aangetoond dat historische stads- en dorpskernen vrijwel overal belangrijke archeologische waarden bevatten, behalve daar waar de bodem in de 20e eeuw is verstoord. Deze waarden leveren informatie over de ruimtelijke ontwikkeling van dorpskernen in het verleden, over het dagelijks leven van de bewoners en hun werkzaamheden en over het gebruik en de ontwikkeling van individuele gebouwen. De te verwachten archeologische sporen bevinden zich vaak reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte en bestaan concreet uit fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, beerputten, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen.

Vrijstellingsgrens

Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 70 m2 of groter en een diepte van 40 cm of dieper dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Plannen die niet aan deze criteria voldoen zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. Voor een deelgebied (het kerkterrein) binnen de historische kern van Heemstede geld een andere vrijstellingsgrens en is een afzonderlijke gebiedsbeschrijving opgesteld.

Kerkterrein met kerk en kerkhof (HDE4A)

Beschrijving

Binnen de historische kern van Heemstede bevindt zich een middeleeuws kerkterrein. De (nog bestaande) kerk is gebouwd in 1623-1625 op restanten van een ten tijde van het Beleg van Haarlem in 1573 geruineerde 14e eeuwse kapel.

Waardebepaling

Op de CHW-kaart en de IKAW wordt het terrein aangeduid als gebied van hoge archeologische waarde. Het kerkgebouw zelf is aangewezen als Rijksmonument. Het is goed mogelijk dat zich in de ondergrond nog restanten bevinden van de uit schriftelijke bronnen bekende 14e-eeuwse kapel. Het is daarnaast niet ondenkbaar dat de kapel een voorloper heeft gekend, aangezien bewoning hier vermoedelijk al in de 11e eeuw hier aanwezig was. Voorts zijn op het kerkterrein nog sporen van grafrituelen en grafbestel aan te treffen. Onderzoek aan menselijke beenderen levert vaak wetenschappelijke informatie op.

Vrijstellingsgrens

Bij alle niet reguliere grondroerende werkzaamheden1 in de bodem van de kerkterreinen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden, ook bij grondroerende werkzaamheden tijdens restauratiewerk.

Kasteelterreinen (HDE5A en HDE6A)

Beschrijving

De gemeente Heemstede is in het bezit van twee kasteelterreinen: Slot Heemstede en Berkenrode. Slot Heemstede is gebouwd aan het einde van de 13e eeuw door de Heren van Heemstede. De locatie is gelegen aan de monding van de Zuider Buiten Spaarne op een uitloper van de strandwal. Berkenrode is van latere datum. Dit kasteel is in de 15e eeuw gebouwd op de strandvlakte langs de Herenweg. Later is op dit terrein sprake van een buitenplaats.

Waardebepaling

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW-kaart) en de Indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW) wordt kasteel Berkenrode aangeduid als gebied van hoge archeologische waarde. Slot Heemstede wordt van zeer hoge archeologische waarde geacht. Archeologisch onderzoek op beide terreinen heeft aangetoond dat zich in de ondergrond nog restanten van het kasteel bevinden. Voorts kunnen in de ondergrond ook bijvoorbeeld ophogingslagen, (afval)kuilen en gebruiksvoorwerpen aanwezig zijn.

Vrijstellingsgrens

Slot Heemstede: Bij alle grondroerende werkzaamheden dient rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden.

Berkenrode: Bij alle grondroerende werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden.

Buitenplaatsen (HDE8A t/m HDE12A, HDE14A t/m HDE18A, HDE20A en HDE22A)

Beschrijving

De buitenplaatsen in Heemstede zijn talrijk en ontwikkelden zich voornamelijk langs de Herenweg en de Binnenweg. Een buitenplaats kan worden omschreven als een deftig plattelandshuis, geliefd bij de welgestelde bevolking als (tijdelijk) onderkomen om het stadse leven te ontvluchtten. Buitenplaatsen kennen vaak hun oorsprong in de 16e eeuw, waarbij een al bestaand boerenbedrijf werd verbouwd tot een (klein) landhuis. Pas in een later stadium werd dan eventueel een nieuw huis gebouwd waardoor de oorspronkelijk aanwezige boerderij verdween. Een voorbeeld van een dergelijke ontwikkeling is te vinden bij het huis Ipenrode. Aan het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw werden door de afnemende welvaart veel landgoederen verlaten en raakten zodoende in verval.

Waardebepaling

In de bodem kunnen zich, met name waar deze nog niet zo sterk verstoord is, archeologisch relevante resten van buitenplaatsen en boerderijen bevinden. Deze zullen voornamelijk bestaan uit fundamenten van hoofd- en bijgebouwen, gebruiksvoorwerpen, voormalige vijvers, grachten en waterlopen en sporen van tuinaanleg (bij buitenplaatsen). Zij leveren informatie over de ruimtelijke, bouwkundige en tuinarchitectonische ontwikkeling van de buitenplaatsen en het dagelijks leven van bewoners en personeel.

Daarnaast bieden de bewaard gebleven landgoederen van de buitenplaatsen in archeologisch opzicht een bijzondere conserverende werking voor onder meer prehistorische bewoningssporen. De bodemverstoring is op de terreinen die enkele eeuwen geleden als landgoed zijn ingericht immers doorgaans gering geweest. De eventueel aanwezige archeologische sporen zijn hierdoor waarschijnlijk goed bewaard gebleven.

Vrijstellingsgrens

Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 70 m2 of groter en een diepte van 40 cm of dieper dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Plannen die niet aan deze criteria voldoen zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht2. Een uitzonderlijke positie vormen de buitenplaatsen Bronstee en Meer en Bos. Beide bevinden zich namelijk in de bebouwde kom. Bronstee is inmiddels verdwenen, maar de kans bestaat dat hiervan nog restanten in de bodem aanwezig zijn. Het voormalige Meer en Bos is voor een belangrijk deel nog bewaard gebleven, zowel de bebouwing als de tuinaanleg. Ondanks een mate van recente verstoring geldt ook voor deze gebieden de hierboven genoemde vrijstellingsgrens.

Galgenveld (HDE23A)

Beschrijving

Historisch kaartmateriaal laat vanaf de 17e eeuw in de omgeving van de huidige J.H. Weisenbruchweg de aanwezigheid van een galgenveld of ‘gerecht’ zien. Ook op de topografische kaart van 1894-1923 wordt de benaming ‘Het Galgeveld’ nog gebruikt. Doorgaans bestaat een galgenveld uit één of meerdere galgen met daaronder een put waarin de stoffelijke resten vielen nadat ze door weer en wind waren verteerd. Soms werden op het galgenveld ook hoofden op staken en lichaamsdelen op raden tentoongesteld.

Waardebepaling

In de bodem kunnen zich, met name waar deze nog niet zo sterk verstoord is, archeologisch relevante resten bevinden. Deze resten kunnen bestaan uit onderdelen die behoren tot de karakteristieken van het voormalige galgenveld zoals sporen van een galgconstructie, maar ook een galgenput met daarin menselijke overblijfselen.

Vrijstellingsgrens

Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 70 m2 of groter en een diepte van 40 cm of dieper dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Plannen die niet aan deze criteria voldoen zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

Molenplaatsen (HDE24A T/M HDE28A)

Beschrijving

Op een aantal plaatsen in de gemeente Heemstede zijn windmolens aanwezig geweest. Uit onderzoek van historische kaarten in het kader van deze nota zijn vijf plaatsen aangetroffen waarop in het verleden molens hebben gestaan. Het molentje van Groenendaal en de Molen van Höcker/De Nachtegaal zijn nog zichtbaar.

Waardebepaling

In de bodem kunnen zich, met name waar deze nog niet zo sterk verstoord is, archeologisch relevante resten van de molens en eventuele bijgebouwen bevinden. Deze zullen voornamelijk bestaan uit funderingssporen van gebouwen, gereedschappen en gebruiksvoorwerpen. Ook waar de molen nog aanwezig is kunnen zich in de ondergrond sporen bevinden die bijvoorbeeld wijzen op een voorganger of van inmiddels verdwenen bijgebouwen.

Vrijstellingsgrens

Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 70 m2 of groter en een diepte van 40 cm of dieper dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Plannen die niet aan deze criteria voldoen zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

Overig onbebouwd gebied op de strandwal (HDE7A, HDE13A, HDE19A, en HDE29A)

Beschrijving

Dit gebied betreft het gebied buiten de bebouwde kom van Heemstede, ter hoogte van de strandwal, waar vooralsnog geen bekende archeologische waarden zijn aangetroffen. Hiertoe worden ook de terreinen gerekend waarvan bekend is dat zij eens tot een bepaald landgoed hoorden, maar waarvan verwacht wordt dat zij niet tot nauwelijks bebouwd is geweest.

Waardebepaling

Dit deel van de gemeente kan archeologische waarden bevatten, maar de aard en precieze ligging daarvan is (deels) nog onbekend. Op grond van de ontbrekende bebouwing bestaat de kans dat de eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem bewaard zijn gebleven.

Vrijstellingsgrens

Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 500 m2 of groter en een diepte van 40 cm of dieper dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Plannen die niet aan deze criteria voldoen zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

Overig onbebouwd gebied op de strandvlakte (HDE30A)

Beschrijving

Dit gebied betreft het gebied buiten de bebouwde kom van Heemstede, ter hoogte van de strandvlakte, waar vooralsnog geen bekende archeologische waarden zijn aangetroffen. Hiertoe worden ook de terreinen gerekend waarvan bekend is dat zij eens tot een bepaald landgoed hoorden, maar waarvan verwacht wordt dat zij niet tot nauwelijks bebouwd is geweest.

Waardebepaling

Dit deel van de gemeente kan archeologische waarden bevatten, maar de aard en precieze ligging daarvan is (deels) nog onbekend. Op grond van de ontbrekende bebouwing bestaat de kans dat de eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem bewaard zijn gebleven. Deze kans wordt iets minder groot geacht op de strandvlakte dan op de strandwal (zie vorige gebiedsbeschrijving).

Vrijstellingsgrens

Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 2500 m2 of groter en een diepte van 40 cm of dieper dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Plannen die niet aan deze criteria voldoen zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

Recent verstoord gebied op de strandwal (HDE31A)

Beschrijving

Dit gebied betreft het recent verstoorde gebied ter hoogte van de strandwal. De recente verstoring kan zijn veroorzaakt door bebouwing (tot stand gekomen in de 20e en 21e eeuw) of door bijvoorbeeld afgraving van de strandwalgrond.

Waardebepaling

Dit deel van de gemeente kan archeologische waarden bevatten, maar de aard en precieze ligging daarvan is (deels) nog onbekend. Op grond van de aanwezige bebouwing en andere bodemroerende activiteiten bestaat de kans dat de eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord zijn geraakt.

Vrijstellingsgrens

Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 2500 m2 of groter en een diepte van 40 cm of dieper dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Plannen die niet aan deze criteria voldoen zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

Recent verstoord gebied op de strandvlakte (HDE32A)

Beschrijving

Dit gebied betreft het recent verstoorde gebied ter hoogte van de strandvlakte. De recente verstoring is veroorzaakt door bebouwing die tot stand is gekomen in de 20e en 21e eeuw.

Waardebepaling

Dit deel van de gemeente kan archeologische waarden bevatten, maar de aard en precieze ligging daarvan is (deels) nog onbekend. Op grond van de aanwezige bebouwing bestaat de kans dat de eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord zijn geraakt. Het aantreffen van archeologische waarden is iets minder waarschijnlijk op de strandvlakte dan op de strandwal (zie vorige gebiedsbeschrijving).

Vrijstellingsgrens

Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 10.000 m2 of groter en een diepte van 40 cm of dieper dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Plannen die niet aan deze criteria voldoen zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht.

1: Het begraven wordt op de begraafplaatsen die nog in gebruik zijn tot de reguliere werkzaamheden gerekend.

2: Binnen het kader van deze nota is het niet mogelijk alle buitenplaatsen zodanig te analyseren dat een verfijning van de invulling van de landgoederen kan worden gepresenteerd. Dit betekent dat bijvoorbeeld de verdwenen buitenplaatsen, maar vooral de eventuele voorgangers (middeleeuwse hofsteden) niet zijn gelokaliseerd en zijn opgenomen op de bijbehorende kaart. Zodra ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op deze locaties zal bureauonderzoek moeten plaatsvinden waarbij de inrichting van de verschillende landgoederen nader kan worden weergegeven. Op basis hiervan kan dan ook de bij dit afwegingskader behorende kaart meer in detail worden uitgewerkt en de bijbehorende vrijstellingsgrenzen worden aangepast.

Bijlage 4 Lijst van archeologische waarden genoemd op de archeologische waardenkaart

Terreinen die op de archeologische kaartlaag van de Cultuurhistorische Waardenkaart van Noord-Holland voorkomen:

HDE1A Historische bewoningsconcentratie Heemstede

De oorsprong van de historische bewoningsconcentratie Heemstede gaat terug tot minimaal de 11e eeuw. Historisch kaartmateriaal laat zien dat de bewoning zich oorspronkelijk concentreerde langs de zogenoemde ‘Voorwegh’ en ‘Achterwegh’, twee noord-zuid (op de lijn van de strandwal) georiënteerde wegen. Met de komst van de Heren van Heemstede en de bouw van het slot aan het Spaarne zal in de bewoningskern naast de gewoonlijke activiteiten veel gespecialiseerde vormen van ambacht en nijverheid zijn ontstaan die in de behoeftes van de kasteelheren konden voorzien.

Aan de westzijde van de historische bewoningsconcentratie is in 1977 een waarneming gedaan3 waarbij restanten van een kelder, aardewerk en menselijk botmateriaal (1500-1850) zijn aangetroffen.

• KEN373A4: Archeologisch van hoge waarde ->Correctie op CHW-kaart: Op basis van historisch kaartmateriaal is de begrenzing van de historische kern aangepast.

HDE2A Historische bewoningsconcentratie Zandvaarterbuurt

De Zandvaarterbuurt bevindt zich ten noordwesten van de oude kern van Heemstede. Het is niet duidelijk hoe oud deze bewoningskern is. De naam suggereert dat de kern is ontstaan naar aanleiding van de zandwinningsactiviteiten die typerend waren voor de duinstreek. Voor de grootschalige stadsuitbreidingen van steden zoals Amsterdam werd in de 16e en 17e eeuw namelijk grote hoeveelheden zand aangevoerd uit Zuid-Kennemerland. Voor het verschepen van het zand werden vaarten aangelegd. De Zandvaarterbuurt bevond zich aan een dergelijke ‘Santvaert’, te zien op kaartmateriaal uit het begin van de 17e eeuw. Na de 16e- en 17e-eeuwse zandwinningen ontwikkelde de Zandvaarterbuurt zich tot centrum van blekerijen. Dit duurde voort tot in de 20e eeuw.

Binnen de bewoningsconcentratie zijn geen archeologische waarnemingen bekend.

• KEN372A5: Archeologisch van hoge waarde -> Correctie op CHW-kaart: Op basis van historisch kaartmateriaal is de begrenzing van de historische kern aangepast

HDE3A Historische bewoningsconcentratie De GlipDe Glip is een voormalig buurtschap ten zuiden van het historische Heemstede. Sinds 1653 maakte het onderdeel uit van de heerlijkheid Heemstede. De Glip werd ook wel de 'Princebuurt' genoemd en als zodanig al in 1580 in een akte vermeld. Over de exacte ouderdom van deze buurt is weinig bekend. De naam De Glip wordt pas vanaf de 17e eeuw gebruikelijk. Aanvankelijk vormde De Glip de kern van Bennebroek, ook eens behorende bij de heerlijkheid Heemstede. In 1653 werd Bennebroek zelfstandig en kwam al het land ten noorden van de Swartsenburgerlaan - waaronder De Glip - bij Heemstede. Binnen de bewoningsconcentratie is één archeologische waarneming bekend6. In 2004 zijn tijdens een inventariserend onderzoek zand- en turfwinningkuilen en een greppel aangetroffen, respectievelijk te dateren in de 20e en 18e eeuw.

• KEN376A7: Archeologisch van hoge waarde -> Correctie op CHW-kaart: Op basis van historisch kaartmateriaal is de begrenzing van de historische kern aangepast.

HDE4A Kerkterrein centrum Heemstede

De kerk van Heemstede kent een laatmiddeleeuwse oorsprong. Bekend is dat al in de 14e eeuw aan de Achterweg een kapel werd gebouwd. Nadat deze werd verwoest is op dezelfde plek een kerk gebouwd. Tegenwoordig bevindt zich hier nog steeds de in 1623 gebouwde éénbeukige dorpskerk. In 1652 is de kerk vergroot met een zijbeuk, het zogenoemde Noorderkruispand. Vanwege de zeer hoge bouwhistorische waarde is het gebouw aangewezen als Rijksmonument. Op het terrein zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Wel is ten noordwesten van de kerk in het verleden menselijk botmateriaal aangetroffen (zie HDE1A).

• KEN380A8: Archeologisch van hoge waarde. Correctie op CHW-kaart: De begrenzing van het kerkterrein is aangepast overeenkomstig de ligging van de huidige kerk.

HDE5A Het Oude Slot

Het Oude Slot is vermoedelijk gebouwd tussen 1280 en 1290. Vervolgens is het kasteel een aantal malen verwoest (in 1393, 1404 en 1426) en wederom opgebouwd. Het oorspronkelijke kasteel bestond uit drie vleugels rond een binnenplein. Aan de zuidzijde bevond zich geen bebouwing. In 1810 is het kasteel afgebroken. De contouren van het slot zijn nog goed waarneembaar (grachten met een klein eiland). Het landgoed draagt ook nog steeds de naam Het Oude Slot. De Vredesbrug uit omstreeks 1648 is nog aanwezig, evenals de ‘Duivenpoort’, het ‘Tecklenburgse Poortje’ en de stenen toegangspoort met heraldische wapens. De huidige Timorstraat en Slotlaan maakten eens onderdeel uit van de ‘Hoff Laen’, de verbinding tussen de woonkern en het toenmalige slot9.

In 1947 is het kasteelterrein met bijbehorende grachten onderzocht. Daarbij konden vijf bouwfasen worden onderscheiden10.

• KEN374A11: Archeologisch van zeer hoge waarde

HDE6A Berkenrode

Het kasteel (later buitenplaats) Berkenrode is gelegen langs de Herenweg en dateert vermoedelijk uit de 15e eeuw. Net als het Slot Heemstede is Berkenrode meerdere malen verwoest en weer opgebouwd. Zo werd het gebouw in 1573 bij het Beleg van Haarlem in de as gelegd, maar ook in 1645 en 1747 is het kasteel afgebrand. Aan het einde van de 18e eeuw werd (de nu buitenplaats) Berkenrode op een nieuwe plek gebouwd, namelijk daar waar zich voorheen het kleine buitenplaatsje Westerduin bevond. Westerduin dateert uit het begin van de 17e eeuw en bevond zich nabij de Willem Klooslaan. Het oude Berkenrode werd vervolgens gesloopt.

Tijdens archeologisch onderzoek in 1956 is een deel van de fundamenten en uitbraaksleuven behorende bij Berkenrode getraceerd. Ook zijn drie bakstenen putten gevonden. Het aardewerk dat tijdens het onderzoek van de drooggelegde vijver is aangetroffen dateert uit de 16e en 17e eeuw. De aangetroffen funderingen dateren uit de 15e eeuw12.

• KEN370A13: Archeologisch van hoge waarde

Terreinen die niet op de archeologische kaartlaag van de Cultuurhistorische Waardenkaart van Noord-Holland voorkomen:

HDE7A Overbos

Kennemeroord, Overbos en Kennemerduin (allen aan de oostzijde van de Herenweg) vormden gezamenlijk eens de overtuin van Berkenrode (HDE6A). Kennemeroord werd in 1793 een zelfstandige buitenplaats (HDE16A). Ook Kennemerduin werd bebouwd (HDE15A).

HDE8A Bosbeek

Buitenplaats Bosbeek wordt voor het eerst vermeld in de 17e eeuw als zijnde in eigendom van een Haarlemse koopman. Na 1661 werd de naam van de buitenplaats gewijzigd in Rustmeer. Enkele jaren later werd Rustmeer samengevoegd met het naburige Meervliet. Vervolgens werd de buitenplaats afgebroken. Kort na 1700 werd een nieuw huis gebouwd dat wederom Bosbeek werd genoemd. In 1784 kwam het landgoed in bezit van de familie Hope, die het meer dan een eeuw lang bewoonde in de zomermaanden. Zij bezaten al de ten noordwesten van Bosbeek gelegen buitenplaats Groenendaal. Het huis van Groenendaal werd gesloopt, met uitzondering van de centrale koepelruimte (alsnog afgebroken in 1970). Het huis Bosbeek werd zodoende ook het hoofdgebouw van landgoed Groenendaal. In 1913 werd het gezamenlijke landgoed verkocht aan de gemeente Heemstede. Groenendaal werd afgescheiden van Bosbeek en kreeg de functie van openbaar wandelbos. In 1950 werd de buitenplaats gekocht door de congregatie van de Zusters van de Voorzienigheid. In de bijgebouwen is een verpleeginrichting gevestigd.

Op het landgoed zijn twee waarnemingen gedaan. De eerste betreft een bijzondere vondst, namelijk een mantelspeld (een spiraalfibula) uit de late ijzertijd (250-12 v.C.)14. De tweede waarneming bestaat uit een 17e-eeuwse muntvondst.

HDE9A Huis Bronstee

De buitenplaats Bronstee wordt voor het eerst vermeld in de jaren dertig van de 17e eeuw. Aan het einde van de 19e eeuw is de buitenplaats verdwenen. De Bronsteeweg verwijst nog naar de locatie van de voormalige buitenplaats. Veel is over de ontwikkeling van deze buitenplaats niet bekend15.

HDE10A Gliphoeve

De Gliphoeve (ook wel Bleeklust of Bleekrust) is ontstaan uit een laken- en linnenblekerij die tot het buurtschap de Glip behoorde. De blekerij ging in 1811 failliet, waarna het grondgebied werd opgekocht door een Amsterdamse koopman. Hij veranderde de blekerij in een buitenplaats dat hij Bleekrust noemde. In 1822 werd de naam gewijzigd in Gliphoeve. De Gliphoeve bleef tot de jaren dertig van de 20e eeuw in gebruik als buitenplaats, daarna is het huis permanent bewoond geraakt.

HDE11A Groenendaal

De oorsprong van Groenendaal gaat terug tot in het begin van de 17e eeuw. Vervolgens is het landgoed talloze malen uitgebreid. Zo werd in de eerste helft van de 18e eeuw de kleine buitenplaats Westberglaan (voordien Het Lam) bij Groenendaal gevoegd. In 1742 werd het huis De Driesprong gesloopt en kwam de bijbehorende grond in het bezit van Groenendaal. Na de sloop van het hoofdgebouw aan het einde van de 18e eeuw is Groenendaal verworden tot een bos. Het voormalig landgoed Meer en Berg (HDE20A) maakt sinds 1948 ook deel hiervan uit, tot 1913 ook Bosbeek (HDE.8A). In 1987 is op het landgoed een bijzondere vondst gedaan in de vorm van een mantelspeld uit de late ijzertijd (250-12 v.C.)16. Voorts is in 1983 door de Archeologische Werkgroep Haarlem een inspectie uitgevoerd waarbij fundamenten van een kelder en keramiek daterend uit de nieuwe tijd zijn aangetroffen.

Voorts is in 1983 door de Archeologische Werkgroep Haarlem een inspectie uitgevoerd waarbij fundamenten van een kelder en keramiek daterend uit de nieuwe tijd zijn aangetroffen17.

HDE12A De Hartekamp

Het landgoed en huis De Hartekamp dateert uit de 17e eeuw. Aanvankelijk bevond zich hier een boerenhofstede, Thorenvliet. Vanaf 1662 werd de naam veranderd in Hartekamp, het herenhuis is gebouwd kort na 1692. Tegenwoordig is het terrein in gebruik van een zorginstelling. Het historische landhuis, oranjerie en stallen zijn bewaard gebleven. In 2003 heeft op een deel van het terrein (rond de bestaande bebouwing van De Hartekamp) een inventariserend booronderzoek plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat in het onderzochte gebied geen archeologische waarden mogen worden verwacht.

HDE13A Eikenrode/ Hertenduin/ Hagenduin/ Linneaushof

Eikenrode, Hertenduin en Hagenduin (aan de oostzijde van de Herenweg) vormden de overplaats van Hartekamp (HDE12A). De Linneaushof is onder meer bekend geworden doordat Carolus Linneaus hier tussen 1736 en 1738 talrijke planten heeft gekweekt en bestudeerd.

In 2000 is ter plekke van de voormalige PABO ‘De La Salle’ (Hagenduin) een booronderzoek verricht. Hierbij is vondstmateriaal aangetroffen dat wijst op een plaatselijke ijzerproductie, in de Romeinse tijd of vroege middeleeuwen.

H DE14A Ipenrode18

Tussen de Herenweg en de duinen, in de strandvlakte, stond in de 16e eeuw het huis de Koeckoek. Vermoedelijk betreft het van oorsprong een boerderij, gebouwd in de late middeleeuwen. Het land behorende bij deze boerderij is aan het einde van de 16e eeuw opgesplitst. Op ieder stuk land is vervolgens een nieuwe boerderij of hofstede gebouwd; de Voorkoeckoek (voor het eerst genoemd in 1608, ten oosten van de Aerdenhoutse Vaart) en de Achterkoeckoek (ten westen van de Aerdenhoutse Vaart). Rond het midden van de 17e eeuw is op het landgoed de Voorkoeckoek een zogenoemde heerschapwoning gebouwd. De oude boerderij de Voorkoeckoek bleef daarna nog enige jaren bestaan. Vanaf het eerste kwart van de 18e eeuw is het herenhuis verbouwd (of opnieuw gebouwd) en kreeg het de naam Ipenrode. Kort na 1760 werd het terrein uitgebreid met gronden die oorspronkelijk tot Leiduin behoorden. Aan de oostzijde van het terrein staat nog het huidige huis Ipenrode. Tijdens archeologisch inventariserend onderzoek in 1996 zijn binnen de vierkante omgrachting uitbraaksleuven aangetroffen die vermoedelijk behoren tot de voormalige boerderij/hofstede De Voorkoeckoek19.

HDE15A Kennemerduin

Ten oosten van de Herenweg, bij de Kerklaan, bevond zich in 1672 een posthuis met stal voor het verwisselen van de koetspaarden op het traject Amsterdam - Den Haag. Rond 1760 liet de heer van Heemstede het terrein achter het posthuis afzanden en beplanten. De eigenaar van het posthuis kreeg het terrein vervolgens in erfpacht. In 1854 werd de posterij definitief opgeheven. Kennemerduin vormde gezamenlijk met Kennemeroord (HDE16A) en Overbos (HDE7A) eens de overtuin van Berkenrode.

HDE16A Kennemeroord

Het landgoed Kennemeroord is gelegen tussen de Herenweg en Burgermeester van Lennepweg. Op de hoek van Kennemeroord stond sinds 1642 de herberg De Dorstige Kuil. De herberg werd in 1793 verkocht en een jaar later afgebroken om ruimte te maken voor de bouw van het huis Kennemeroord. Het oorspronkelijke huis is inmiddels gesloopt. Aan de Koediefslaan is nog de oranjerie en de tuinmanswoning bewaard gebleven. Het landgoed vormde eens samen met het Overbos (HDE7A) en Kennemerduin (HDE15A) de overtuin van het landgoed Berkenrode. Ter plekke van het landgoed werd in 1986 een onbekend aantal fragmenten aardewerk aangetroffen uit de late middeleeuwen/nieuwe tijd20.

HDE17A Hageveld

De buitenplaats Hageveld is ontstaan op het terrein van het voormalig Bernadieten- of Cisterciënzerklooster, op een voormalige uitloper van de strandwal. Dit klooster stond hier sinds 1456/58 en werd tijdens de reformatie (1572) weer opgeheven. De bezittingen van het voormalige klooster werden onder beheer gesteld van het geestelijk Comtoir van Haarlem, waaronder ook een hofstede met woning. In 1677 wordt deze hofstede met de naam Bernaditen Clooster aangeduid. Dit huis werd in 1860 afgebroken. Kort daarop verrees enigszins ten westen van dit oorspronkelijke huis een nieuwe villa. In de 19e eeuw zijn ook de (resterende) kloostergebouwen gesloopt. Tussen 1920 en 1930 verscheen op de plaats van het voormalige buitenhuis de nieuwbouw van het Bisschoppelijk Seminarie Hageveld.

Op het terrein Hageveld zijn tijdens onderzoek in 1958 archeologische vondsten uit de Romeinse tijd gedaan21. Naast het gebruikelijk lokaal vervaardigde materiaal zijn ook fragmenten import aardewerk aangetroffen. Recent onderzoek heeft aangetoond dat het landgoed een bewoningsgeschiedennis van 5000 jaar heeft.

HDE18A Huis te Manpad

In 1558 werd hier voor het eerst melding gedaan van een buitenplaats. In 1630 gaf de toenmalige eigenaar de opdracht om het hoofdgebouw te bouwen. Na 1666 werd het naastgelegen Cleyne Huys te Manpat aan het landgoed toegevoegd. In 1708 werd het Huis te Manpad nogmaals uitgebreid met de aankoop van een stuk land en een huis met de naam De Capel. Rond het jaar 1720 en 1730 werd Huis te Manpad ingrijpend verbouwd. Het huis is tot op heden bewaard gebleven.

HDE 19a Dennenheuvel & Bloemenoord

Dennenheuvel en Bloemenoord vormden eens het overbos bij het Huis te Manpad (HDE18A).

HDE20A Meer en Berg

In 1695 wordt voor het eerst gesproken van het huis Meer en Berg. In 1730 werd het terrein uitgebreid met de aangrenzende buitenplaats. In het begin van de 20e eeuw werd de oude woning aan de Glipperweg gesloopt en door een nieuw huis gebouwd. In 1948 kocht de gemeente de buitenplaats en voegde een deel bij het wandelbos Groenendaal en gebruikte een ander deel voor woningbouw.

HDE21A Mariënheuvel

Mariënheuvel maakte tot het begin van de 20e eeuw onderdeel uit van Meer en Berg (HDE20A).

HDE22A Meer en Bosch

In 1643 kocht een bewindhebber van de Oostindische Compagnie, het kleine buitenplaatsje Het Paradijs. In 1668 werd het terrein uitgebreid met een boerderij. Tussen 1785 en 1696 werd vervolgens een nieuwe buitenplaats gebouwd. Enkele jaren later werd het terrein uitgebreid met een koepel, een menagerie en bijgebouwen. In 1798 werd de naam Meer en Bos aan de buitenplaats gegeven. Deze naam werd tot ca. 1810 naast de oude naam Het Paradijs gebruikt. Ondanks de gedeeltelijke bebouwing van het terrein zijn het buitenhuis en de tuinaanleg zijn voor een deel bewaard gebleven.

HDE23A Galgenveld

De vaste galg bevond zich meestal op een strategische plek aan de rand van het rechtsgebied. Een dergelijke locatie was vooral bedoeld om bezoekers te laten weten dat de wet hier serieus genomen diende te worden. De keuze voor het galgenveld te Heemstede is dan ook niet verwonderlijk. Nieuwkomers over het water konden zo bij binnenkomst van het gebied zien wat hun te wachten stond als zij zich niet aan de regels hielden. De daadwerkelijke executie vond overigens vermoedelijk plaats in het centrum van Heemstede, voor de ogen van de inwoners. Het lijk werd vervolgens vervoerd naar het galgenveld en weer opgehangen, waar het na verloop van tijd in de daaronder liggende galgenput viel22.

HDE24A Molen Schouwbroeker polder

Voormalige poldermolen, gelegen op de hoek van de Eerelmanstraat/Tooropkade. De molen is in het eerste kwart van de 20e eeuw afgebroken.

HDE25A Molen nabij het oude klooster

Voormalige molen nabij het oude klooster. De molen is zichtbaar op de topografische kaart van 1894-1923.

HDE26A Molen nabij het Oude Slot

Voormalige molen nabij het voormalige klooster. De molen is zichtbaar op de topografische kaart van 1894-1923. Mogelijk is dit één van de molens die ook op 17e-eeuws kaartmateriaal staat aangeduid bij de ‘Molewerf’. Op deze kaart wordt gesproken van een Korenmolen.

HDE27A Molentje van Groenendaal

Windmolen op de hoek Herfstlaan/Burgermeester van Rappardlaan. De Molenlaan loopt hier ten noordoosten van. Deze molen is omstreeks 1780 gebouwd in opdracht van de toenmalige eigenaar van het landgoed Groenendaal. De molen had als functie de bevloeiing van het park op de droge zandgrond. In 1781 werd naast de molen een stoommachine gebouwd om zorg te dragen voor voldoende aan- en afvoer van water voor de vijvers, fonteinen, enzovoorts. Het was de één van de eerste stoommachines in Nederland, maar is inmiddels gesloopt. De molen is gespaard gebleven en in 1990 gerestaureerd.

HDE28A Molen van Höcker/De Nachtegaal

Voormalige stellingmolen (koren) ten zuiden van de Glipperdreef in het verlengde van de Dr. J. Th. De Visserstraat. Een restant van de molen is nog zichtbaar. Het betreft een Rijksmonument.

HDE29A Overig onbebouwd gebied op strandwal

Onbebouwd gebied zonder (bekende) archeologische waarden, gelegen ter hoogte van de strandwal.

HDE30A Overig onbebouwd gebied op de strandvlakte

Onbebouwd gebied zonder (bekende) archeologische waarden, gelegen ter hoogte van de strandvlakte.

HDE31A Recent verstoord gebied op de strandwal

Gebied gelegen op de strandwal zonder (bekende) archeologische waarden waarvan bekend is dat de ondergrond in het recente verleden is verstoord.

HDE32A Recent verstoord gebied op de strandvlakte

Gebied gelegen op de strandvlakte zonder (bekende) archeologische waarden waarvan bekend is dat de ondergrond in het recente verleden is verstoord.

1: Het begraven wordt op de begraafplaatsen die nog in gebruik zijn tot de reguliere werkzaamheden gerekend.

2: Binnen het kader van deze nota is het niet mogelijk alle buitenplaatsen zodanig te analyseren dat een verfijning van de invulling van de landgoederen kan worden gepresenteerd. Dit betekent dat bijvoorbeeld de verdwenen buitenplaatsen, maar vooral de eventuele voorgangers (middeleeuwse hofsteden) niet zijn gelokaliseerd en zijn opgenomen op de bijbehorende kaart. Zodra ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op deze locaties zal bureauonderzoek moeten plaatsvinden waarbij de inrichting van de verschillende landgoederen nader kan worden weergegeven. Op basis hiervan kan dan ook de bij dit afwegingskader behorende kaart meer in detail worden uitgewerkt en de bijbehorende vrijstellingsgrenzen worden aangepast.

3: Waarnemingsnummer 211460

4: Monumentnummer 13928

5: Monumentnummer 13927

6: Waarnemingsnummer 403784

7: Monumentnummer 13930

8: Monumentnummer 13929

9: Kaart van het Rijnlandt 1613-1615

10: Waarderingsnummer 30954

11: Monumentnummer 10800

12: Waarnemingsnummer 30955

13: Monumentnummer 10888

14: Waarnemingsnummer 211136

15: Vanwege de geringe beschikbare informatie en de compacte recente bebouwing is bij deze buitenplaats enkel het huis (en niet het bijbehorende landgoed) op de kaart aangegeven.

16: Waarnemingsnummer 22439

17: Waarnemingsnummer 211420

18: Terrein wordt niet aangeduid op de CHW-kaart, wel op de IKAW:

monumentnummer 15388

19: Waarnemingsnummer 44693

20: Waarnemingsnummer 211178

21: Waarnemingsnummer 45536

22: Omdat de exacte locatie vooralsnog onbekend is staat het voormalige Galgenveld op de kaart ruim aangegeven. Het terrein was waarschijnlijk veel kleiner.

Bijlage 5 Begrippenlijst

Archeologie: historische wetenschap die zich ten doel stelt inzicht te verwerven in alle facetten van menselijke samenlevingen uit het verleden door middel van het systematisch opsporen en interpreteren van materiële overblijfselen die in de grond bewaard zijn gebleven.

Archeologische begeleiding: de registratie van vondst- en spoorgegevens van een vindplaats, zonder dat daarbij sprake is van het aanleggen van sleuven of putten of het uitgraven van grondsporen. De begeleiding wordt uitgevoerd tijdens bodemverstorende activiteiten die om niet-archeologische redenen plaatsvinden en waar gegronde redenen zijn om aan te nemen dat archeologische waarden aanwezig zouden kunnen zijn.

Archeologische opgraving: archeologische ontsluiting van een vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvragen en het behalen van de onderzoeksdoelstelling.

Archeologische waarden: alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden in hun oorspronkelijke context, waarvan het behoud en de bestudering relevante archeologische kennis oplevert.

ARCHIS: landelijk archeologisch informatiesysteem dat wordt beheerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Beeldkwaliteitsplan: onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing van een bestemmingsplan of artikel 19-procedure waarin expliciet aandacht wordt besteed aan de relatie tussen een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling en bestaande karakteristieken van een gebied.

Behoudenswaardig: in aanmerking komend voor duurzaam behoud.

Bevoegd gezag: de overheid die wettelijk verantwoordelijk is voor een bepaald beleidsterrein. Voor de gemeente houdt dat, onder andere, in dat zij op het vlak van de archeologie besluiten neemt over de selectie van behoudenswaardige archeologische terreinen, die Programma's van Eisen voor archeologische werkzaamheden laat opstellen en/of goedkeurt en die rapportages beoordeelt.

Bodemarchief: de bodem met de zich daarin bevindende archeologica.

Booronderzoek: zie Inventariserend Veldonderzoek.

Bureauonderzoek: het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, omvattende de aard en de omvang, de datering, gaafheid en conservering en de relatieve kwaliteit daarvan.

Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW): kaart van de provincie Noord-Holland waarop de waardevolle archeologische, historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige elementen zijn aangeduid. De kaart signaleert en informeert en is bedoeld als bron van inspiratie in de ruimtelijke ontwikkeling.

Directievoering: aansturen of begeleiden van wegens planontwikkeling noodzakelijk archeologisch veldonderzoek, waarbij de kaders van tijd, geld en archeologische kwaliteit worden bewaakt.

Ex situ: Latijnse uitdrukking die "van zijn plaats" betekent. In de archeologie wordt met ex situ een object of context bedoeld die zich niet meer in zijn originele omgeving bevindt.

Heerlijkheid: bestuursvorm voortkomend uit een feodale onderverdeling - leenheer (graaf) versus leenman (ambachtsheer) - van het overheidsgezag in de middeleeuwen.

Een ambachtsheer had het recht functionarissen als schout en secretaris van de (ambachts)heerlijkheid, predikant, onderwijzer en notaris aan te stellen. En inkomsten, bijvoorbeel boetes als gevolg van jurisdictie, te innen. Een ambachtsheer had echter geen jurisdictie op het gebied van halszaken. Dat bleef voorbehouden aan de graaf.

Indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW): landelijke overzichtskaart van waardevolle archeologische terreinen, beheerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De kaart geeeft op basis van geomorfologische gegevens de kans weer op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen (onderscheid in hoge, middelhoge, lage en zeer lage trefkans).

In situ: Latijnse uitdrukking die "in plaats of op zijn plaats" betekent. In de archeologie wordt met in situ een object of context bedoeld dat niet verplaatst is uit zijn oorspronkelijke omgeving.

Initiatiefnemer: de persoon of organisatie (particulier of overheid) die het initiatief neemt tot de bodemverstorende activiteit waarbij de kans aanwezig is dat archeologische waarden worden aangetast.

Inventariserend veldonderzoek (IVO): door middel van waarnemingen in het veld verwerven van (extra) informatie - aanvullend op het bureauonderzoek - over verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied. Bedoelde waarnemingen zijn: veldinspectie en oppervlaktekartering, grondboringen en proefsleuven.

Het onderzoek dient zo te worden uitgevoerd dat het niet destructiever is dan noodzakelijk. Daartoe is het IVO onderverdeeld in een verkennende, karterende en waarderende fase. Het resultaat van het IVO is een rapport met een waardering, en een (selectie)-advies, aan de hand waarvan het bevoegd gezag een gefundeerde beleidsbeslissing moet kunnen nemen.

Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA): in de archeologische beroepsgroep geldende normen en kwaliteitseisen voor uitvoeringswerkzaamheden, zoals door het Centraal College van Deskundigen vastgelegd in een handboek.

De KNA is bedoeld als verplicht kader voor alle instellingen en personen die werkzaamheden uitvoeren in het kader van de archeologische monumentenzorg in Nederland. Het gaat daarbij onder meer om: veldonderzoek, opgraven, registreren, deponeren van vodsten en de archeologische begeleiding van projecten. De norm is ontwikkled door een commissie van archeologen en maakt deel uit van een systeem van kwaliteitszorg.

Limes: Latijn voor grens. Benaming van de grens van het Romeinse Rijk.

Programma van Aanpak (PvA): een door de opdrachtnemer op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het Programma van Eisen te voldoen. Een Plan van Aanpak voor een booronderzoek formuleert zowel de eisen waaraan het onderzoek moet voldoen als de geplande uitvoering van de werkzaamheden.

Programma van Eisen (PvE): door een gekwalificeerd archeoloog op basis van het selectiebesluit opgestelde kennisgeving van het bevoegd gezag aan de initiatiefnemer, waarin probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats worden gegeven, alsmede formulering van de daaruit af te leiden eisen met betrekking tot het uit te voeren werk.

Aan een gravend archeologisch onderzoek moet altijd een PvE ten grondslag liggen dat is bekrachtigd door het bevoegd gezag. Het PvE stelt het kader voor ontwerp en uitvoering. In de KNA zijn de normen vastgelegd waaraan een PvE voor archeologisch onderzoek moet voldoen.

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE): overheidsinstelling die verantwoordelijk is voor het behoud en de duurzame ontwikkeling van archeologische waarden, gebouwde monumenten en cultuurlandschappen. De REC - vóór mei 2009 bekend als de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) - is de uitvoerende dienst van de minister van OCW.

Selectiebesluit: een gemotiveerd besluit van het bevoegd gezag tot het al dan niet behouden van een bepaalde archeologische waarde, gebaseerd op een selectieadvies en (meestal) leidend tot het al dan niet, of onder voorwaarden, verlenen van een bouw-, sloop- of aanlegvergunning.

Terra sigillata: gestempeld aardewerk uit de Romeinse tijd op een draaischijf gemaakt. Het was de fraaiste vorm van aardewerk uit de periode, te herkennen aan kleur (bruin ) en glans. De term is geen antieke terem.

Verstoorder: de initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstorende activiteiten leidt die archeologische waarden zouden kunnen bedreigen.

Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ): Wet ter wijziging van de Monumentenwet 1988. Deze wet heeft tot doel de uitgangspunten van het verdrag van Malta te implementeren in de Nederlandse wetgeving en daarmee archeologische monumentenzorg te verbinden aan het proces van ruimtelijke ordening.