Regeling vervallen per 01-01-2017

Nota Decentralisatie begeleiding

Geldend van 09-05-2012 t/m 31-12-2016

Intitulé

Decentralisatie Begeleiding: Regionale uitgangspunten en agenda 2012

Gemeenten in Zuid-Kennemerland

april 2012

INHOUDSOPGAVE

1. Inleiding3

2. Decentralisatie begeleiding

2.1. Aanleiding en achtergrond 3

2.2. Huidige situatie: Awbz-begeleiding, cliënten en aanbod 4

2.3. Relevante ontwikkelingen 5

3. Regionale samenwerking 7

3.1. Regionale samenwerking en lokale verantwoordelijkheid 7

3.2. Gedeelde uitgangspunten 8

4. De onderwerpen voor regionale samenwerking 9

4.1. Strategie Inkoop 10

4.2. Persoonsgebonden budget 11

4.3. Eigen bijdrage 11

4.4. Verordening en beleidsregels 11

5. Innovatie12

5.1. Vervoer 12

5.2. Individuele begeleiding en Hulp bij het huishouden 12

5.3 Vastgoed 12

6. Financiën13

6.1. Algemeen 13

6.2. Decentralisatie Begeleiding 13

7. Aanpak en Planning14

7.1. Aanpak: wijze en vorm van regionale samenwerking 14

BIJLAGE Cijfers extramurale Awbz-begeleiding Zuid-Kennemerland

Rapportage HHM (niet bijgevoegd)

1. Inleiding

Na een inhoudelijke schets over de decentralisatie van begeleiding en relevante ontwikkelingen en/of veranderingen, gaat deze notitie in op de onderwerpen voor regionale samenwerking, projecten gericht op toekomstige innovatie, en de wijze c.q. vorm van samenwerking. Ook is een planning opgenomen waarin is aangegeven welk document wanneer verwacht kan worden. Om de besluitvorming in de individuele gemeenten zo optimaal mogelijk te laten verlopen, is deze planning afgestemd op de planningen van de individuele gemeenten.

2. Decentralisatie begeleiding

2.1. Aanleiding en achtergrond

In het Regeer- en Gedoogakkoord van het huidige kabinet is afgesproken dat de functie ‘begeleiding’ van de Awbz wordt overgeheveld naar de Wmo. De reden daarvoor is dat gemeenten de mensen waar het om gaat beter kennen en de begeleiding daardoor dichter bij burgers kunnen organiseren. Aan de decentralisatie is een bezuiniging gekoppeld. In de Bestuursafspraken 2011-2015 tussen Rijk en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn de randvoorwaarden uitgewerkt waaronder deze decentralisatie kan worden gerealiseerd. Eind 2011 is het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden.

Als gevolg van de decentralisatie vervalt de aanspraak op begeleiding op grond van de Awbz. Gemeenten worden op grond van de Wmo verantwoordelijk voor het compenseren van beperkingen door middel van voorzieningen die een persoon in staat stellen om ‘dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren en het persoonlijk leven te structureren en daarover regie te voeren’. De decentralisatie heeft betrekking op mensen die zelfstandig wonen. Per 2013 worden gemeenten verantwoordelijk voor de nieuwe instroom en de mensen waarvan de Awbz-indicatie in dat jaar afloopt. Per 2014 worden gemeenten ook verantwoordelijk voor de cliënten die al begeleiding ontvangen onder de Awbz1. Het te decentraliseren budget ligt landelijk tussen de 2,7 en 3,1 miljard euro, inclusief een efficiencykorting van 5%.

1 Er is op het moment van schrijven van deze nota een reële kans dat de inwerkingtreding van de decentralisatie wordt uitgesteld tot na 1 januari 2013. In de Bestuursafspraken is namelijk bepaald dat gemeenten minimaal één jaar voorbereidingstijd nodig hebben na vaststelling van de wetswijziging door de Eerste Kamer. De behandeling in de Tweede Kamer moet op het moment van schrijven van deze nota nog plaatsvinden, dus vaststelling van de wetswijziging laat nog op zich wachten.

Kansen

De overheveling van de functie begeleiding is een kans om de participatie van burgers met een beperking te bevorderen. Uitgangspunt daarbij is het daar waar mogelijk versterken van de eigen kracht van burgers en hun informele steunstructuur, en te kijken naar het te behalen resultaat in plaats van de aangeboden voorziening. Daarbij kan op lokaal niveau beter aangesloten worden bij de behoeften en mogelijkheden van (kwetsbare) burgers en hun omgeving. Hierdoor zijn gemeenten in staat om ondersteuning goed af te stemmen op de individuele behoefte van de burgers.

Door de grotere ‘nabijheid’ van gemeenten kan zo nodig eerder ingegrepen worden en is er meer aandacht voor preventie. Ook de verbinding tussen lokale netwerken van professionele en informele zorg kan effectiever en efficiënter (eenvoudiger en minder bureaucratisch) georganiseerd worden. Deze mogelijkheden worden nog versterkt door de vrijwel gelijktijdige overheveling naar gemeenten van de jeugdzorg en regelingen voor de onderkant van de arbeidsmarkt.

Zorgen

De overheveling van begeleiding naar de Wmo kent ook zorgen. Zo is aan de decentralisatie een bezuinigingsopgave verbonden die bestaat uit een efficiencykorting van 5%. Daarnaast zijn de kosten van de begeleiding in de Awbz de laatste jaren flink gestegen; de verwachting is dat de vraag naar deze vorm van ondersteuning zal blijven stijgen. Het over te hevelen budget zal echter niet navenant stijgen. Gemeenten zullen dus ‘meer met minder’ moeten doen, terwijl de doelgroep waar zij verantwoordelijk voor worden zeer kwetsbaar is.

Ook wordt er op meerdere fronten binnen het sociaal domein tegelijk bezuinigd, zoals binnen de Jeugdzorg, op het Participatiebudget, de sociale werkvoorziening, de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en op het persoonsgebonden budget (PGB). Gemeenten zullen daarom ingrijpende keuzes moeten maken.

2.2. Huidige situatie: Awbz-begeleiding, cliënten en aanbod

Doel van de functie begeleiding in de Awbz is ‘het bevorderen, behouden of compenseren van zelfredzaamheid en het voorkomen van verwaarlozing of opname in een instelling’. Een grote diversiteit aan activiteiten wordt daarvoor ingezet, zoals het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen, ondersteunen bij of aanbrengen van structuur in het dagelijks leven of het voeren van regie en het overnemen van toezicht op de cliënt. Begeleiding vindt plaats op individuele basis en in groepsverband. In dat laatste geval is er sprake van dagbesteding. Een bijzondere vorm van begeleiding is kortdurend verblijf. Dit betreft logeervoorzieningen in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, als de zorg voor iemand noodzakelijkerwijs gepaard gaat met permanent toezicht. Awbz-zorg wordt ingekocht door het Zorgkantoor; dit gebeurt op regionaal niveau (Zuid- en Midden-K’land).

Extramurale Awbz-begeleiding wordt op dit moment geleverd door een breed scala aan aanbieders. Voor Zuid- en Midden-Kennemerland zijn dit er bijna 40. Met een deel daarvan werken we als gemeenten al wel samen – soms ook als opdrachtgever – maar met veel aanbieders hebben wij op dit moment nog geen relatie. Naast deze door het Zorgkantoor gecontracteerde aanbieders zijn er verschillende aanbieders die uitsluitend Awbz-begeleiding leveren aan PGB-houders.

Om toegang te krijgen tot Awbz-zorg heeft een cliënt een indicatie van het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) nodig. Mensen die op dit moment Awbz-begeleiding ontvangen zijn mensen met een somatische aandoening, psychogeriatrische problematiek, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of psychiatrische problematiek. Met name bij de mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek zitten ook jeugdigen (0 t/m 17 jaar). Onderstaande tabel geeft een overzicht van de burgers die in oktober 2011 gebruik maakten van begeleiding en kortdurend verblijf.

Tabel 1. Gebruik extramurale Awbz-begeleiding en kortdurend verblijf in Zuid-Kennemerland

Totaal extramurale begeleiding

Begeleiding Individueel

Begeleiding Groep

Kortdurend verblijf

Bloemendaal

143

99

73

17

Haarlem

1.628

1.050

867

145

Haarlemmerliede

33

14

21

4

Heemstede

209

137

102

33

Zandvoort

148

97

80

18

Zuid-Kennemerland

2.161

1.397

1.143

217

Bron: Zorgkantoor Kennemerland. Het betreft meldingen aanvang zorg (MAZ). In de praktijk ligt de daadwerkelijk geleverde zorg lager. Bovendien is er sprake van enige dubbeltellingen van cliënten die zowel zorg in natura (ZIN) als een persoonsgebonden budget (PGB) hebben.

Meer informatie over de huidige cliënten van extramurale Awbz-begeleiding is opgenomen in de ‘Impactmonitor Begeleiding in de regio’s Kennemerland en Amstel- en Meerlanden’ die Bureau HHM in opdracht van de gemeenten heeft opgesteld. Deze rapportage is integraal bijgevoegd (bijlage).

2.3. Relevante ontwikkelingen

Hieronder schetsen we de ontwikkelingen en trends die mede bepalend zullen zijn voor de keuzes die gemaakt moeten worden ten aanzien van de decentralisatie van de functie begeleiding2.

2 Voor deze paragraaf is gebruik gemaakt van de Uitgangspuntennotitie Amsterdamse aanpak decentralisatie AWBZ-begeleiding.

Algemene tendensen in de gezondheidszorg

Over de hele breedte is een versobering van aanspraken te zien en een groter beroep op eigen mogelijkheden en eigen verantwoordelijkheid. Oplossingen worden allereerst binnen het netwerk gezocht, als dat niet lukt in de buurtvoorzieningen en eerstelijns zorg. Pas daarna speelt de specialistische zorg een rol. Voor de klinische behandelcapaciteit en locaties voor spoedeisende hulp zullen spreidings- en concentratieplannen worden ontwikkeld. Mensen zullen niet meer voor alle behandelingen naar het ziekenhuis in de buurt kunnen, maar soms wat verder moeten reizen.

Er zullen méér aandoeningen uit het basispakket van de zorgverzekering gaan verdwijnen en eigen betalingen worden verhoogd, bijvoorbeeld voor fysiotherapie. Er zal ook kritisch gekeken worden naar het pakket van hulp- en geneesmiddelen. De GGZ zal toenemend ambulantiseren; de intramurale capaciteit zal worden beperkt en er worden eigen bijdragen ingevoerd voor diagnosebehandelcombinaties (DBC’s) psychiatrie. Deze ontwikkelingen hebben mogelijk een toename van het beroep op het vangnet dat de gemeente biedt tot gevolg.

Hervorming van het stelsel Werk en Inkomen

De aanspraak op reïntegratietrajecten door de groep mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt de komende periode verminderd. Dit is nodig om ingrijpende bezuinigingen op het participatiebudget door het Rijk te kunnen opvangen. Een grote groep mensen verliest daardoor ondersteuning die tot op heden vanuit het domein Werk en Inkomen werd geboden.

De afgelopen jaren hebben mensen met verstandelijke, psychische of lichamelijke beperkingen onder begeleiding kunnen werken, dankzij de Wet op de Sociale Werkvoorziening (WSW). Per 2013 zal deze wet bij nieuwe aanmeldingen alleen nog gelden voor mensen die ‘beschut’ werk doen, dat wil zeggen op een sociale werkplaats. Voor anderen is er vanuit het Rijk geen financiering meer om begeleid te worden bij hun werk.

Veranderingen in de langdurige zorg (Awbz)

Naast de decentralisatie van begeleiding is nog een aantal andere belangrijke veranderingen in de Awbz aangekondigd.

Inperking van het persoonsgebonden budget (PGB)

De voorwaarden voor het PGB binnen de Awbz worden gewijzigd. Er komen straks minder mensen in aanmerking voor een PGB. Alleen mensen met een indicatie voor verblijf, kunnen dan een PGB aanvragen. Deze maatregel is ingegaan op 1 januari 2012. De forse ingreep in de PGB’s zal veel thuiswonende ouderen en andere mensen met beperkingen treffen. Consequentie voor de Wmo is dat de kans bestaat dat mantelzorgers zwaarder zullen worden belast en dat de vraag naar mantelzorgondersteuning en inzet van vrijwilligers mogelijk zal gaan stijgen.

IQ-maatregel

Het kabinet wil de aanspraak op Awbz-zorg inperken. Het voornemen is mensen met een Licht Verstandelijke Beperking (met een IQ tussen 70 en 85) niet meer in aanmerking te laten komen voor de Awbz. Het kabinet wil dat de ondersteuning voor deze mensen dichterbij en meer vanuit het eigen sociale netwerk wordt georganiseerd. Gemeenten worden wel gecompenseerd voor deze maatregel, maar het bedrag dat daar mee gemoeid gaat bedraagt slechts de helft van de huidige rijksbudgetten. Een deel van de doelgroep zal waarschijnlijk een beroep op bredere Wmo-voorzieningen gaan doen.

Scheiden wonen, zorg en welzijn

De financiële scheiding tussen wonen en zorg is een ingrijpende maatregel binnen de Awbz. Bewoners van instellingen gaan in de toekomst gewoon huur betalen en daarnaast een eigen bijdrage voor de zorg. Dat zal zeer geleidelijk zijn beslag gaan krijgen; in 2014 wordt begonnen met het scheiden van wonen en zorg binnen de lichtste zorgzwaartepakketten. Afhankelijk van de ervaringen daarmee wordt de scheiding op de zwaardere categorieën toegepast. De gemeente wordt dan verantwoordelijk voor het Wmo-aanbod aan deze cliënten, waaronder welzijn.

Decentralisatie MEE-cliëntondersteuning

MEE-cliëntondersteuning wordt nu nog gefinancierd uit een aparte Awbz-subsidieregeling. De ondersteuning van MEE richt zich voornamelijk op cliënten met verstandelijke en lichamelijke beperkingen (waaronder ook niet aangeboren hersenletsel) en hun naasten. Het is de intentie van het Rijk om de MEE-middelen per 1-1-2015 naar gemeenten over te hevelen. Dat is een logische stap, aangezien cliëntondersteuning één van de prestatievelden van de Wmo is. Over de precieze voorwaarden van deze decentralisatie is nog niets bekend.

Hervormingen in het Jeugddomein

De gemeenten in Zuid-Kennemerland bereiden zich voor op de decentralisatie van een breed takenpakket en financiering rondom jeugd, dat uiterlijk 2015 zijn beslag moet krijgen. Vanuit het Rijk en de provincie krijgt de gemeente de verantwoordelijkheid voor de Jeugdzorg, jeugd-GGZ, begeleiding en de zorg voor jongeren met een licht verstandelijke beperking, alsook de ‘gedwongen’ jeugdzorg. Dit biedt grote kansen voor het financieel en organisatorisch meer stroomlijnen van deze domeinen. Ten aanzien van de begeleiding die overkomt uit de Awbz is het vooral van belang dat de begeleiding van jeugdigen en volwassenen zoveel mogelijk vanuit dezelfde uitgangspunten wordt vormgegeven en dat de ondersteuningvormen voor verschillende leeftijdsgroepen goed op elkaar aansluiten.

Meer ouderen, veranderende vraag

Het aantal 65-plussers in de regio gaat de komende jaren stijgen. Gebruikers van zorg en voorzieningen zien we vooral onder 75-plussers. Dit zijn voor een belangrijk deel alleenstaanden. Zij wonen zelfstandig en blijven dat doen tot op hoge leeftijd. Het aantal ouderen dat in een verpleeg- of verzorgingshuis woont, zal door het scheiden van wonen en zorg steeds verder dalen. Binnen de groep ouderen zal het aandeel allochtonen stijgen. Al deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor de vraag naar zorg en begeleiding. Die zal op korte termijn veranderen. De ouderen van nu zijn immers niet de ouderen van de toekomst.

3. Regionale samenwerking vanuit gedeelde uitgangspunten

3.1 Regionale samenwerking en lokale verantwoordelijkheid

Uitgangspunt in de decentralisatie van de begeleiding is dat verantwoordelijkheden en budgetten lokaal bij alle – ook kleine – gemeenten, belegd worden. De gedachte hierachter is dat vooral daar de versterking gerealiseerd kan worden en verbindingen gelegd kunnen worden. De lokale invulling laat onverlet dat het een meerwaarde heeft als gemeenten (regionaal ) samenwerken. Door regionale samenwerking kan een diverser aanbod voor burgers gerealiseerd worden en is er voor burgers meer eenduidigheid in het aanbod en de voorwaarden om daar toegang toe te krijgen. Daarnaast wordt met regionale samenwerking beoogd het proces om te komen tot invulling van de nieuwe taken effectiever te laten verlopen door een bundeling van krachten/expertise. Ook is het voor aanbieders aanmerkelijk efficiënter (en dus maatschappelijk beter betaalbaar). Veel aanbieders werken immers regionaal.

Het afgelopen jaar (2011) heeft in het teken gestaan van het krijgen van inzicht in de doelgroep en het huidige aanbod van extramurale Awbz-begeleiding. Daarvoor zijn verschillende gegevensbestanden en (onderzoeks)rapporten geraadpleegd. Bij een groot aantal huidige aanbieders van begeleiding zijn werkbezoeken afgelegd. Daarbij is gesproken met managers, uitvoerende professionals en cliënten. Ook met potentiële aanbieders en ketenpartners van de huidige aanbieders is gesproken. Verder zijn gesprekken gevoerd met het Zorgkantoor, het CIZ, de Vereniging Bedrijfstak Zorg (VBZ) en met Wmo-raden. Hierin is gezamenlijk opgetreden met de gemeenten in Zuid- en Midden-Kennemerland en Haarlemmermeer.

Op basis van de resultaten van de inventarisatiefase is eind 2011 een discussienotitie opgesteld. De discussienotitie had als doel in gesprek te komen met belanghebbenden over de wijze waarop begeleiding binnen de Wmo vorm kan krijgen. Daartoe zijn in de december drie werkconferenties met aanbieders georganiseerd voor de doelgroepen ouderen, mensen met een psychiatrische stoornis en mensen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking. Een vierde werkconferentie was voor Wmo-raden en cliëntenorganisaties.

Bij de gemeenten in Zuid-Kennemerland is de wens aanwezig om de samenwerking voortzetten bij de verdere voorbereiding op de decentralisatie van de begeleiding. Waar nodig wilen de gemeenten in Zuid-Kennemerland ook samenwerken met de IJmond-gemeenten en Haarlemmermeer.

Om het vervolg van de regionale samenwerking in Zuid-Kennemerland succesvol te laten verlopen is het van belang dat de gemeenten gezamenlijk bepalen welke onderwerpen regionaal worden uitgewerkt, welke projecten gericht op innovatie gezamenlijk worden opgepakt en op welke wijze en in welke vorm dit gebeurt.

Hiervoor is het van belang dat er overeenstemming is over de uitgangspunten volgens welke de begeleiding onder de Wmo wordt vormgegeven.

3.2. Gedeelde uitgangspunten bij de decentralisatie Begeleiding

Begeleiding zal binnen de Wmo een andere invulling krijgen dan nu binnen de Awbz het geval is. Dat is het gevolg van de uitgangspunten van de Wmo én van de noodzaak de kosten van begeleiding te beheersen. In dit hoofdstuk zijn de uitgangspunten opgenomen waarover de samenwerkende gemeenten overeenstemming hebben. Deze uitgangspunten zullen gehanteerd worden bij de verdere beleidsvoorbereiding én de voorstellen voor het maken van keuzes.

Burger als vertrekpunt

Binnen de Awbz is sprake van een verzekerde aanspraak op begeleiding. Binnen de Wmo is het compensatiebeginsel leidend: het te behalen resultaat voor burgers staat centraal, niet het (bestaande) aanbod. Dat betekent: meer burger, minder cliënt; en meer maatwerk, minder procedures.

Eigen kracht

We kijken altijd naar wat mensen wél kunnen; niet alleen naar hun beperkingen. Begeleiding binnen de Wmo is niet alleen gericht op het compenseren van beperkingen, maar ook op het activeren van mogelijkheden.

Maatschappelijke participatie

Binnen de Wmo zal begeleiding meer gericht zijn op participatie in de reguliere maatschappij. Dat betekent – bijvoorbeeld – meer aandacht voor het opbouwen van sociale contacten waar mensen zelf voor kiezen en dagbesteding in een zo normaal mogelijke omgeving.

Informele zorg

Verreweg de meeste mensen die begeleiding via de Awbz krijgen hebben professionele ondersteuning nodig. Binnen de Wmo zal er echter meer aandacht zijn voor de betrokkenheid van vrijwilligers en mantelzorgers. Informele zorg gaat voor formele zorg. Dat vraagt ook een andere inzet van professionals.

Algemene voorzieningen op wijkniveau

Binnen de Wmo zal begeleiding waar mogelijk als laagdrempelige (wijk)voorziening worden aangeboden. Het gaat dan om voorzieningen waar zonder ingewikkelde aanvraagprocedure gebruik van gemaakt kan worden. Ze onderscheiden zich van individuele voorzieningen, doordat deze laatste door middel van een bestuursrechtelijk besluit aan een individu wordt verstrekt.

Zorg blijft zorg

Een andere invulling van begeleiding binnen de Wmo is geen doel op zich. Soms is begeleiding onderdeel van een meervoudige, complexe zorg- en ondersteuningsbehoefte. In dergelijke gevallen kan het beter zijn dat er in de praktijk voor burgers weinig of niets verandert in het aanbod van begeleiding.

Financiën in balans

De gemeenten streven naar een structurele balans tussen de inkomsten en uitgaven binnen de Wmo, respectievelijk het sociaal domein.

Meer vertrouwen, minder controle

Een belangrijke opgave bij het organiseren van begeleiding binnen de Wmo is het terugdringen van de bureaucratie in de relatie tussen gemeente en instellingen. Kern is dat we meer op basis van dialoog en toetsing achteraf willen sturen. Na verloop van tijd zullen instellingen minder bureaucratie ervaren, maar zij zullen ook ervaren dat de gemeente zich meer met hen bemoeit.

Ontzorgen wordt beloond

We streven ernaar bij de aansturing van instellingen prikkels in te bouwen voor het ‘ontzorgen’ van mensen die begeleiding ontvangen. Binnen de Awbz worden instellingen nu beloond op grond van ‘productie’. Binnen de Wmo zoeken we naar (financiële) prikkels voor instellingen om mensen zelfredzamer en sociale steunsystemen sterker te maken.

4. De onderwerpen voor regionale samenwerking

Om per 1 januari 2013 klaar te zijn voor de nieuwe taak Begeleiding moet een nadere uitwerking plaatsvinden. Een aantal onderwerpen dient bij voorkeur lokaal uitgewerkt te worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de organisatie van de toegang, waarvoor de bestaande Wmo-loketten de basis vormen. In deze loketten is het bij uitstek mogelijk om maatwerk te leveren toegesneden op de lokale situatie. In alle gemeenten spelen de principes van de Kanteling en de methodiek van het keukentafelgesprek daarbij een belangrijke rol.

Om burgers houvast te bieden en ongewenste verschillen te voorkomen streven de samenwerkende gemeenten ernaar dezelfde inhoudelijke criteria voor de toegang tot begeleiding vast te leggen in een verordening. Belangrijke onderwerpen hierbij zijn het persoonsgebonden budget en de eigen bijdrage.

Om daadwerkelijk begeleiding te kunnen bieden zullen per 1 januari 2013 onder andere contracten met aanbieders gesloten moeten worden, moet kwaliteitsbeleid opgesteld worden en moet het contractbeheer (verantwoording) vorm gegeven worden. Ook deze onderwerpen lenen zich bij uitstek voor regionale samenwerking.

Op basis van het voorgaande willen de gemeenten de volgende onderwerpen gezamenlijk uitwerken:

  • 1.

    Strategie inkoop, inclusief kwaliteitsbeleid, toezicht en verantwoording (onderscheid tussen het overgangsjaar 2013 en 2014 en verder)

  • 2.

    Persoonsgebonden budget

  • 3.

    Eigen Bijdrage

  • 4.

    Verordening en beleidsregels

Communicatie

Naast samenwerking op de hiervoor genoemde onderwerpen willen de gemeenten in ieder geval afstemming over de inhoud van de communicatie. Voor alle gemeenten is communicatie een belangrijk onderwerp bij de lokale beleidsvoorbereiding en implementatie. Communicatie betreft zowel het proces als de inhoud. Bij het proces gaat het vooral om de wijze waarop de gemeente zich voorbereiden op de decentralisatie van de Begeleiding. Bij de inhoud staat centraal de wijze waarop de gemeente uiteindelijk vorm geeft de begeleiding onder de Wmo. De gemeenten onderschrijven het belang van een zo veel mogelijk uniforme communicatie naar zowel de instellingen als de burgers. Dit betekent dat in ieder geval voor de inhoud afstemming zal plaatsvinden tussen de samenwerkende gemeenten.

Overig

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de organisatie (uitvoering) van de toegang tot begeleiding en de participatie en inspraak rond de bestuurlijke besluitvorming (inclusief het betrekken van Wmo-adviesraden) niet regionaal worden voorbereid, maar door iedere gemeente afzonderlijk. Hierbij kan overigens wel informatie-uitwisseling en mogelijk afstemming plaats vinden.

4.1. Strategie Inkoop

Nu de verantwoordelijkheid voor Awbz-begeleiding wordt overgeheveld naar gemeenten moeten we als gemeenten in ieder geval bepalen:

- Wat de aard zal zijn van de relatie die wij aangaan met aanbieders (publiekrechtelijk of privaatrechtelijk)?; en

- Welke procedure hieraan vooraf gaat?

Het overgangsjaar 2013 en 2014 en verder

Het ligt in de rede om voor de inkoop van Begeleiding onderscheid te maken tussen het overgangsjaar 2013 en de jaren 2014 en verder. In het overgangsjaar zijn de gemeenten verantwoordelijk voor een deel van de begeleiding (nieuwe instroom en herindicaties). Vanaf 2014 zijn zij verantwoordelijk voor de gehele begeleiding.

Voor het formuleren van de inkoopstrategie voor het aanbod van begeleiding in 2013 (inclusief kortdurend verblijf) kan gebruik gemaakt worden van landelijke handreikingen en de inkoopcriteria zoals die nu door het Zorgkantoor worden gebruikt. Op korte termijn zal voor de inkoop voor het jaar 2013 een separaat voorstel worden voorgelegd.

De inkoop van begeleiding voor 2014 en verder, zal eind 2012 worden uitgewerkt. De eerste ervaringen opgedaan met de inkoop voor 2013 kunnen dan worden meegenomen. In het voorstel voor de inkoop vanaf 2014 zullen de verschillende modellen van inkoop tegen elkaar worden afgewogen o.a. ook de methode van bestuurlijk aanbesteden. Deze methode wordt gekenmerkt door dialoog en onderhandelingen tussen gemeente, aanbieders en (vertegenwoordigers van) burgers. Eindresultaat is een ‘hoofdconvenant’ dat flexibel is en open staat voor nieuwe aanbieders.

Ondersteuning hierbij kan geboden worden door Bureau RIJK in samenwerking met een inkoper van de gemeente Haarlem.

Kwaliteitseisen

In de huidige situatie valt de extramurale begeleiding die als Zorg in Natura wordt aangeboden onder toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en moeten de uitvoerders voldoen aan de kwaliteitseisen die gesteld worden door de uitvoeringsregels van de Awbz en de eisen die door de inkopende Zorgkantoren worden gesteld. Voor de zorg die in het kader van het persoonsgebonden budget wordt geboden gelden geen kwaliteitseisen. Voor begeleiding onder de Wmo geldt dat het toezicht door de IGZ en de kwaliteiseisen die nu door de Zorgkantoren worden gesteld komen te vervallen. In plaats daarvan worden gemeenten verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitgevoerde maatschappelijke ondersteuning en het toezicht daarop. Wel is er een bepaling opgenomen dat de IGZ voor een beperkte periode nog toezicht zal uitvoeren op de wijze waarop de gemeenten kwaliteitstoezicht uitvoeren (‘systeemtoezicht’).

Gemeenten worden verplicht in hun beleidsplannen kwaliteitsregels op te nemen. Daarnaast moet de Wmo-verordening regels bevatten om het kwaliteitsbeleid uit te voeren. Er komt een nieuw, verplicht landelijk uniform cliëntenervaringsonderzoek, waarmee de kwaliteit van de uitvoering gemeten wordt. Daarnaast hebben burgers het recht om de gemeente te verzoeken handhavend op te treden als een van de uitvoerings- of kwaliteitsvoorschriften overtreden wordt.

De samenwerkende gemeenten zullen bij de vormgeving van het kwaliteits- en toezichtsbeleid met betrekking tot de te decentraliseren begeleiding aansluiten bij landelijke richtlijnen die naar verwachting door de VNG ontwikkeld zullen worden.

4.2. Persoonsgebonden budget

Tot 2012 had een cliënt met recht op extramurale begeleiding onder de Awbz de mogelijkheid om te kiezen voor Zorg in Natura (ZIN) of een Persoonsgebonden budget (PGB). De regering heeft de mogelijkheid van het persoonsgebonden budget met ingang van 2012 beperkt. In de Awbz is per 2012 het PGB alleen beschikbaar voor personen met een verblijfsindicatie. Voor cliënten die voor 2012 een PGB hadden, geldt een overgangsregeling.

In de Wmo geldt nu nog dat clïenten kunnen kiezen voor een voorziening in natura of een PGB voor bijvoorbeeld de Hulp bij het huishouden. De mate waarin het PGB wordt gebruikt, verschilt overigens per gemeente. Dit geldt zowel voor het gebruik van het PGB voor de Hulp bij het huishouden als voor het gebruik van het PGB voor de Begeleiding.

In het wetsvoorstel is niet langer de plicht opgenomen voor de gemeente om een PGB aan te bieden. Er is sprake van een zogenaamde ‘kan’-bepaling. De gemeente is straks verplicht om onder bepaalde omstandigheden wél een persoonsgebonden budget toe te kennen. Artikel 5 lid 4 van de nieuwe Wmo luidt namelijk: ‘Een cliënt die aanspraak heeft op een individuele voorziening heeft, zo nodig in afwijking van de in het eerste lid bedoelde verordening, aanspraak op een met individuele voorziening in natura vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden bugdet (…) indien een voorziening in natura redelijkerwijze niet toereikend kan worden geacht’.

Er is ook een alternatief denkbaar voor het PGB, te weten het zogenaamde persoonsvolgend budget. Het budget wordt in dat geval wel beschikbaar gesteld aan de burger, maar centraal beheerd en dus niet uitgekeerd aan de burger.

De samenwerkende gemeenten streven naar een gelijkluidende regeling voor het PGB. In het op dit onderwerp uit te werken voorstel, zal worden ingegaan op het persoonsvolgend budget als mogelijk alternatief voor een PGB. In geval van alternatieven voor het PGB zal ook worden ingegaan op de consequenties daarvan voor cliënten die nu onder de Wmo een PGB ontvangen voor bijvoorbeeld de hulp bij het huishouden.

4.3. Eigen bijdrage

Het wetsvoorstel laat gemeenten de mogelijkheid vrij om wel of niet een eigen bijdrage te innen voor de uitvoering van Begeleiding. Gemeenten wordt aangeraden dit te doen, omdat bij de toekenning van het budget voor de inkoop van begeleiding er van uitgegaan wordt dat gemeenten de maximaal mogelijke eigen bijdrage innen. In dit kader is ook het uitgangspunt van de gemeenten van belang om te komen tot een balans tussen de uitgaven en de inkomsten voor de Wmo, respectievelijk het sociaal domein, en in het bijzonder die voor de Begeleiding.

Ook op dit onderdeel streven de gemeenten een gelijkluidende regeling na. Hierbij wordt wel opgemerkt dat er op dit moment verschillen zijn tussen de gemeenten bij het hanteren van een eigen bijdrage onder de Wmo, bijvoorbeeld voor de Hulp bij het huishouden. Deze verschillen zullen inzichtelijk worden gemaakt en betrokken worden bij het uiteindelijke voorstel op dit onderwerp.

4.4. Verordening en beleidsregels

De keuzes met betrekking tot het persoonsgebonden budget en de eigen bijdrage worden in regionale samenwerking voorbereid. Nadat in de individuele gemeenten besluitvorming heeft plaats gevonden over de te maken keuzes, kan eveneens in regionale samenwerking, de verordening met de beleidsregels worden uitgewerkt.

In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de aanpak en planning volgens welke deze onderwerpen worden utigewerkt.

5. Innovatie

De gemeenten zijn zich bewust van de kwetsbaarheid van een groot deel van de doelgroep en zullen ervoor zorgen dat de Begeleiding per 1 januari 2013 goed is geregeld. Op termijn zien zij ook kansen voor vernieuwing van het aanbod van Begeleiding binnen de Wmo; kansen om het aanbod meer te laten aansluiten op de beschreven uitgangspunten. Burgers, aanbieders en gemeenten hebben echter tijd nodig om kennis en ervaring op te doen teneinde deze vernieuwing mogelijk te maken. Venieuwing zien de gemeenten dan ook vooral in de jaren vanaf 2014.

De gemeenten willen 2013 gebruiken voor het doen van onderzoek en - het eventueel ondersteunen van -innovatieve projecten teneinde vanaf 2014 – geleidelijk - te komen tot vernieuwing. Innovatie moet primair van burgers en aanbieders komen; de gemeenten willen dit stimuleren en faciliteren.

Onderwerpen die zich op korte termijn in ieder geval lenen voor innovatie én voor gezamenlijke aanpak door de regiogemeenten zijn de volgende:

  • 1.

    Vervoer

  • 2.

    Verbinden individuele begeleiding en Hulp bij het huishouden

  • 3.

    Vastgoed

5.1. Vervoer

In de huidige situatie valt onder dagbesteding ook het vervoer van en naar de locatie van dagbesteding, als daarvoor een medische noodzaak bestaat. In vrijwel alle gevallen wordt het vervoer geregeld door de instellingen zelf, die hiervoor veelal externe partijen inhuren. In dit kader zal in overleg gegaan worden met de aanbieders om te laten onderzoeken of er doelmatigheidswinst behaald kan worden door het vervoer voor alle activiteiten van dagbesteding centraal in te kopen. Tevens wordt daarbij gekeken of aangesloten kan worden bij het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (zoals dat nu door Bios wordt uitgevoerd) en/of het leerlingenvervoer.

5.2. Individuele begeleiding en Hulp bij het huishouden

De regiogemeenten zijn in 2009 gezamenlijk overeenkomsten aangegaan met de aanbieders van de Hulp bij het huishouden. Deze overeenkomsten zijn recent voor de tweede maal met één jaar verlengd tot 1 oktober 2013 en kunnen mogelijk doorlopen tot 1 januari 2014. Dit betekent dat in 2013 ook de inkoopstrategie voor de Hulp bij het huishouden bepaald moet worden. Er lijkt sprake van overlap tussen de begeleidingscomponent in de huishoudelijke hulp en individuele begeleiding binnen de Awbz. We onderzoeken of door vernieuwing van het aanbod van begeleiding de schotten tussen huishoudelijke hulp en begeleiding – gedeeltelijk – weggehaald kunnen worden.

5.3. Vastgoed

De gemeenten hebben geïnventariseerd op hoeveel locaties aanbieders van extramurale begeleiding dagbesteding aanbieden in de regio Zuid- en Midden-Kennemerland; het gaat om ruim 120 locaties. Een eerste analyse laat zien dat het de moeite loont om te onderzoeken of een herschikking van de locaties voor dagbesteding in samenhang met overige locaties voor woon-, zorg- en welzijnsvoorzieningen op termijn doelmatigheidswinsten oplevert. Hiervoor zal in overleg met de aanbieders van dagbesteding een verkennend onderzoek worden uitgevoerd.

De hiervoor opgesomde onderwerpen voor innovatie(projecten) zullen nader worden uitgewerkt. Zie ook hoofdstuk 7 voor de planning.

Zoals aangegeven gaat het hier om onderwerpen die zich in ieder geval lenen voor een gezamenlijke aanpak. Het gaat hier niet om een uitputtende opsomming. Daar waar bij de verdere voorbereiding op de decentralisatie wordt geconstateerd dat een gezamenlijke aanpak eveneens wenselijk is, wordt u daarover nader geïnformeerd.

6. Financiën

6.1. Algemeen

Voor alle gemeenten in de regio Zuid-Kennemerland geldt dat zij worden geconfronteerd met teruglopende budgetten voor de Wmo, waardoor deze vanaf 2011 dan wel 2012 – verschilt per individuele gemeente - onvoldoende zijn om de structurele Wmo-uitgaven te dekken. De huidige Wmo-uitgaven bestaan voor het grootste deel uit de directe kosten voor de Hulp bij het huishouden. Voor de regiogemeenten geldt dat zij ieder voor de huidige Wmo-uitgaven streven naar een structurele balans tussen de uitgaven en inkomsten. In het verlengde hiervan zal dit vanaf 2013 ook gaan gelden voor de Begeleiding, als onderdeel van de Wmo, respectievelijk het sociaal domein.

6 .2. Financiën Begeleidng

Ten aanzien van de begeleiding zijn er drie soorten van kosten:

  • .

    kosten inkoop

  • .

    uitvoeringskosten

  • .

    invoeringskosten

Kosten inkoop

De landelijke beschikbare middelen voor de inkoop van extramurale begeleiding worden verdeeld over alle gemeenten, waarbij een efficiencykorting van 5% wordt toegepast. Deze korting geldt niet voor de inloopgelden GGZ. Het over te hevelen bedrag is gebaseerd op de werkelijke uitgaven in 2010.

Het totale landelijke budget dat voor begeleiding naar de gemeenten wordt overgeheveld ligt tussen de 2,7 en 3,1 miljard euro. Het is de bedoeling dat (pas) in de meicirculaire 2012 de exacte over te hevelen bedragen bekend worden voor 2013 (overgangsjaar). Het bedrag dat een gemeente krijgt is afhankelijk van het verdeelmodel dat ontwikkeld wordt. Belangrijk aandachtpunt is dat er een discrepantie zal zijn tussen een verdeling op historische gronden en een verdeling op basis van objectieve maatstaven.

Voor de kosten van het inkopen van begeleiding moeten lange termijnscenario’s ontwikkeld worden, mede op basis van bevolkingsprognoses en een (beleidsmatig) andere invulling van begeleiding onder de Wmo. Daarnaast zal door een cumulatie van allerlei maatregelen, zoals de IQ-maatregel, versoberen PGB en bezuinigingen op het Participatiebudget, een autonome groei van de vraag naar begeleiding ontstaan.

Uitvoeringskosten

In 2012 worden al kosten gemaakt voor het voorbereiden van de organisatie op de toegang en de inkoop van begeleiding; deze kosten vallen onder de invoeringskosten.

Vanaf 2013 zijn voor de uitvoeringskosten van begeleiding structureel middelen beschikbaar. Het gaat dan omde middelen die op rijksniveau vrijvallen als gevolg van de decentralisatie. VWS laat hier in overleg met de VNG onafhankelijk onderzoek naar doen. De bedoeling is om de uitkomsten van dit onderzoek (c.q. de beschikbare uitvoeringskosten per 2013) in de meicirculaire 2012 op te nemen.

Daarnaast stelt de regering vanaf 2016 structureel € 55 miljoen beschikbaar voor uitvoeringskosten van de decentralisatie Jeugdzorg en Awbz-begeleiding samen. In 2014 en 2015 wordt respectievelijk € 35 en € 45 miljoen beschikbaar gesteld.

Een aandachtspunt is dat het over te hevelen budget voor de uitvoeringskosten naar verwachting (aanmerkelijk) lager ligt dan de werkelijke uitvoeringskosten voor gemeenten. In de Memorie van Toelichting bij het Wetsvoorstel is aangegeven dat gemeenten dit kunnen compenseren door te korten op het in te kopen bedrag voor begeleiding. Dit kan naast de efficiencykorting van 5% een extra bezuiniging betekenen.

Invoeringskosten

Conform de septembercirculaire 2011 krijgen gemeenten invoeringskosten voor 2012 en 2013.

7. Aanpak en planning

7.1. Aanpak: Wijze en vorm van samenwerken

De regiogemeenten werken samen door ieder ambtelijke inzet te leveren ten behoeve van de werkzaamheden die in het kader van de regionale agenda voor begeleiding uitgevoerd moeten worden. Ambtelijk vindt periodiek afstemming plaats in een regionaal overleg. In dit overleg zullen ook de werkafspraken worden gemaakt en zal de door iedere gemeente te leveren bijdrage, c.q. inzet worden afgestemd teneinde de regionale samenwerking zo effectief en efficient mogelijk te laten verlopen.

Terzijde wordt opgemerkt dat enkele individuele gemeenten onderling nadere afspraken hebben over hun samenwerking. Deze afspraken kunnen op onderdelen een positieve bijdrage leveren aan de regionale samenwerking doordat de beschikbare ambtelijke inzet nog efficienter kan worden ingezet.