Regeling vervallen per 01-01-2011

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Heemstede 2010

Geldend van 28-01-2010 t/m 31-12-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Heemstede 2010

Hoofdstuk 1 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 1 Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1.1 Verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 1.2 Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget en deze problemen niet door zijn/haar netwerk worden of zullen worden opgevangen.

  • 1.3 Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 2.595,--, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

  • 1.4 De budgethouder is, ten behoeve van de verantwoording als bedoeld in artikel 5, lid 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Heemstede, verplicht op verzoek van het college te verstrekken:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening en

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening en

    • c.

      in geval van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden een overzicht van de salarisadministratie, voor zover van toepassing.

  • 1.5 De controle van de besteding van het persoonsgebonden budget door het college vindt steekproefsgewijs plaats waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 5% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten. Het college controleert de door de budgethouder verstrekte gegevens binnen één jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de budgetten zijn verstrekt.

Hoofdstuk 2 Hulp bij het huishouden

Artikel 2 Omvang van de eigen bijdragen

  • 2.1 Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken, met dien verstande dat indien het verzamelinkomen, als bedoeld in de Algemene Maatregel van Bestuur maatschappelijke ondersteuning, meer bedraagt dan € 22.222 per jaar het bedrag van € 17,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen en € 22.222.

  • 2.2 Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken, met dien verstande dat indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 15.256 per jaar het bedrag van € 17,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen en € 15.256.

  • 2.3 Het bedrag dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,20 per vier weken, met dien verstande dat indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 27.222 per jaar het bedrag van € 25,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen en € 27.222.

  • 2.4 Het bedrag dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,20 per vier weken, met dien verstande dat indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 21.058 per jaar het bedrag van € 25,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van15% van het verschil tussen het verzamelinkomen en € 21.058.

Artikel 3 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

  • 3.1 De vaststelling van een persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp in de huishouding vindt plaats door het beschikbaar stellen van een bedrag dat per klasse per jaar bedraagt:

    Klasse 1 (0 t/m 1,9 uur per week):

    € 1.060,00

    Klasse 2 (2 t/m 3,9 uur per week):

    € 3.070,00

    Klasse 3 (4 t/m 6,9 uur per week):

    € 5.810,00

    Klasse 4 (7 t/m 9,9 uur per week):

    € 8.995,00

    Klasse 5 (10 t/m 12,9 uur per week):

    € 12.170,00

    Klasse 6 (13 t/m 15,9 uur per week):

    € 15.345,00

    Voor additionele uren die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 34 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning worden toegekend wordt een uurbedrag gehanteerd van € 20,35.

  • 3.2 Indien gebruik wordt gemaakt van de door de gemeente afgesloten dienstverleningsovereenkomst voor ondersteuning van de budgethouder, wordt op de hierboven genoemde bedragen een bedrag ingehouden dat gelijk is aan het door de gemeente met betrekking tot deze dienstverlening overeengekomen bedrag.

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

Artikel 4

  • 4.1 De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de door de aanvrager ingediende en door of vanwege het college geaccepteerde offerte.

  • 4.2 Het in artikel 19 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt: afschrijving in 10 jaar (lineair).

  • 4.3 Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 14 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2.387,50.

Hoofdstuk 4 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de gekapitaliseerde tegenwaarde van de huurprijs inclusief onderhoud en reparatie van de goedkoopst adequate voorziening zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald over een periode van 5 jaar.

Artikel 6

De grens waarboven een auto, de met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 23 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, bedraagt anderhalf maal het relevant sociaal minimum zoals periodiek wordt gepubliceerd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 7

  • a. Voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto geldt een normbedrag van € 71,50 en een maximumbedrag van € 178,50 op maandbasis (€ 2.142 op jaarbasis).

  • b. Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto geldt een normbedrag van € 42,50 en een maximumbedrag van € 106 op maandbasis (€ 1.272 op jaarbasis).

  • c. Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi gelden een normbedrag van € 71,50 en een maximumbedrag van € 178,50 op maandbasis ( € 2.142 op jaarbasis).

  • d. Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een normbedrag van € 107 en een maximumbedrag van € 267 op maandbasis ( € 3.204 op jaarbasis).

  • e. Voor een tegemoetkoming in de kosten van het regionaal gebruik van een eigen auto/taxi geldt een normbedrag van € 88,50 op maandbasis (€ 1.062 op jaarbasis).

Artikel 8

  • 8.1 Het persoonsgebonden budget voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van eigen auto, taxi of rolstoeltaxi voor bewoners van AWBZ-instellingen wordt bepaald op maximaal 50% van de normbedragen genoemd in artikel 7.

  • 8.2 De maximale tegemoetkoming voor een eigen auto of taxi bedraagt voor bewoners van AWBZ-instellingen maximaal 50% van € 2.142 op jaarbasis. De tegemoetkoming wordt afgeleid van de vervoersbehoefte van de bewoners en als volgt vastgesteld:

    • a.

      Bij een vervoersbehoefte van 10% bedraagt de tegemoetkoming € 214,20 op jaarbasis.

    • b.

      Bij een vervoersbehoefte tussen de 10 en 20% bedraagt de tegemoetkoming € 428,40 op jaarbasis.

    • c.

      Bij een vervoersbehoefte tussen de 20 en 30% bedraagt de tegemoetkoming € 642,60 op jaarbasis.

    • d.

      Bij een vervoersbehoefte tussen de 30 en 40% bedraagt de tegemoetkoming € 856,80 op jaarbasis.

    • e.

      Bij een vervoersbehoeft van 40% en meer bedraagt de tegemoetkoming € 1.071 op jaarbasis.

  • 8.3 De maximale tegemoetkoming voor een rolstoeltaxi bedraagt voor bewoners van AWBZ-instellingen maximaal 50% van € 3.204 op jaarbasis. De tegemoetkoming wordt afgeleid van de vervoersbehoefte van de bewoners en als volgt vastgesteld:

    • a.

      Bij een vervoersbehoefte van 10% bedraagt de tegemoetkoming € 320,40 op jaarbasis.

    • b.

      Bij een vervoersbehoefte tussen de 10 en 20% bedraagt de tegemoetkoming € 640,80 op jaarbasis.

    • c.

      Bij een vervoersbehoefte tussen de 20 en 30% bedraagt de tegemoetkoming € 961,20 op jaarbasis.

    • d.

      Bij een vervoersbehoefte tussen de 30 en 40% bedraagt de tegemoetkoming € 1.281,60 op jaarbasis.

    • e.

      Bij een vervoersbehoeft van 40% en meer bedraagt de tegemoetkoming € 1.602 op jaarbasis.

Hoofdstuk 5 Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 9

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de gekapitaliseerde tegenwaarde van de huurprijs inclusief onderhoud en reparatie van de goedkoopst adequate voorziening zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald over een periode van 5 jaar. Indien maatwerk nodig is, wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget bepaald aan de hand van een offerte van een erkende leverancier van rolstoelen.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 10 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 11 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Heemstede 2010.

Ondertekening

Vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders van 8 december 2009.

Toelichting behorende bij Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Heemstede 2010

Inleiding

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heemstede wordt verwezen naar het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Heemstede. In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld. Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden.

Hoofdstuk 1 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 1 Regels rond verstrekking

  • 1.1

    Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

  • 1.2

    Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. In situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, kan dit als contra-indicatie worden opgevat (bijv. in het geval van een problematische schuldsituatie).

    Het is overigens wel mogelijk dat een aanvrager een zaakwaarnemer aanwijst die het persoonsgebonden budget voor hem/haar beheert. Dit kan een oplossing zijn in situaties waarin de aanvrager zelf niet in staat is het persoonsgebonden budget te beheren, maar wel de wens aanwezig is om de zorg te regelen via een persoonsgebonden budget.

  • 1.3

    De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.

  • 1.5

    De keuze die gemaakt is ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget is hier vastgelegd. Door de VNG wordt nog onderzocht of de accountant hier eisen aan stelt als het gaat om steekproefsgewijze controle. Dit artikel kan naar aanleiding van die uitkomsten nog aangepast worden.

De hoofdregel is dat de aanvrager na afloop van een kalenderjaar verantwoording aflegt over de besteding van het persoonsgebonden budget. Indien de periode waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt eindigt voor de afloop van een kalenderjaar dan dient het persoonsgebonden budget binnen een redelijke termijn na afloop van de verstrekking te worden verantwoord.

Hoofdstuk 2 Hulp bij het huishouden

Artikel 2 Omvang van de eigen bijdragen

Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de Algemene Maatregel van Bestuur wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeente kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de AMvB op pagina 21. Ook het percentage van 15% kan door de gemeente naar beneden gewijzigd worden. In dit artikel worden de bedragen genoemd zoals die van toepassing zijn.

Artikel 3 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. Omdat de gemeente de klassen gebruikt zoals ook in de AWBZ gehanteerd, wordt het bedrag in klassen aangegeven.

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

Artikel 4

In artikel 4, lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in de beleidsregels, het Verstrekkingenboek.

Artikel 4, lid 2 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 10 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald.

Artikel 4, lid 3 legt vast welk bedrag verstrekt wordt als het gaat om een verhuiskostenvergoeding.

Hoofdstuk 4 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5

Artikel 5 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst adequate voorziening, incl. onderhoud en reparatie.

Artikel 6

Artikel 6 legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. Deze grens werd in de Wvg uitgedrukt in termen afgeleid van het norminkomen. De Algemene Maatregel van Bestuur spreekt niet meer over het norminkomen. Naar aanleiding van de definitieve AMvB zal een formulering worden opgesteld die de opvolger is van het Wvg-norminkomen.

Artikel 7

Artikel 7 legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. De opgenomen normbedragen gelden voor bovenregionaal vervoer, de maximumbedragen voor regionaal én bovenregionaal vervoer.

Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en zal in de beleidsregels verder worden uitgewerkt.

Hoofdstuk 5 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 9

Uitgegaan wordt van de situatie waarin de gemeente de rolstoelen huurt. In die situatie kan een bedrag beschikbaar worden gesteld gelijk aan de huurprijs inclusief de kosten van onderhoud en reparatie.

Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag.