Regeling vervallen per 31-12-2014

Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Heerde

Geldend van 01-01-2013 t/m 30-12-2014

Intitulé

Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Heerde

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Heerde;

gelezen het voorstel van het college d.d. 11 december 2012;

gelet op artikel 8, lid 1 onderdelen b en h, artikel 9a, lid 12 en artikel 18, lid 1, 2 en 3 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit:

vast te stellen: de volgende “Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Heerde”.

Hoofstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

1.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomens-voorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

2.

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

het college: het college van burgemeester en wethouders van Heerde.

b.

de raad: de gemeenteraad van Heerde.

c.

uitkering: algemene bijstand op grond van de WWB, alsmede een uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ.

d.

bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c WWB of, voorzover sprake is van een IOAW of IOAZ uitkering, de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW respectievelijk artikel 5 IOAZ.

e.

benadelingsbedrag: de uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd en, als dit van toepassing is, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

Artikel 3. Afzien van verlaging

1.

Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien:

a.

elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b.

de gedraging meer dan een jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte of teveel uitkering is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

2.

Het college kan afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

3.

Indien het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Bij het om deze reden afzien van een maatregel telt de gedraging wel mee voor recidive.

Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

1.

Een verlaging wordt toegepast op de uitkering respectievelijk de bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 WWB over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het toepassen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

2.

Als verlaging overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is, omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken, kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad dan wel de uitkering over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden.

3.

In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering of bijzondere bijstand nog niet is uitbetaald.

4.

Een op te leggen maatregel die niet kan worden uitgevoerd omdat de uitkering van de belanghebbende inmiddels is beëindigd, wordt alsnog toegepast wanneer de belanghebbende binnen twaalf maanden opnieuw uitkering ontvangt.

Artikel 5. Berekeningsgrondslag

1.

Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

2.

In afwijking van het eerste lid kan een verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

a.

aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 WWB; of

b.

de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

3.

Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2 tot en met 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm plus de op grond van artikel 12 WWB verleende bijzondere bijstand’.

4.

Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2 tot en met 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de verplichtingen met betrekking tot de arbeids-inschakeling

Artikel 6. Gedragingen

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt behouden of één van de verplichtingen op grond van artikel 9 WWB, artikel 9a WWB, artikel 55 WWB respectievelijk artikel 37 IOAW, artikel 38 IOAW, artikel 37 IOAZ en artikel 38 IOAZ niet of onvoldoende worden nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.

Eerste categorie:

het zich voor de tweede of meerdere keren binnen twaalf maanden niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

2.

Tweede categorie:

a.

gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

b.

het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

c.

het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

d.

het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening zoals bedoeld in artikel 9, lid 1 onderdeel b WWB en artikel 10, lid 1 WWB respectievelijk artikel 36, lid 1 IOAW en artikel 37, lid 1 onderdeel e IOAW en artikel 36, lid 1 IOAZ en artikel 37, lid 1 onderdeel e IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

e.

het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 44a WWB, indien van toepassing.

f.

het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1 onderdeel b WWB respectievelijk artikel 37, lid 1 onderdeel e IOAW en artikel 37, lid 1 onderdeel e IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 9a, lid 1 WWB respectievelijk 38, lid 1 IOAW en artikel 38, lid 1 IOAZ.

g.

het onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1 WWB of artikel 55 WWB, voorzover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43, lid 4 en 5 WWB.

h.

het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1 onderdeel c WWB, artikel 37, lid 1 onderdeel f IOAW of artikel 37, lid 1 onderdeel f IOAZ.

3.

Derde categorie:

a.

het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

b.

het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

c.

het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 9, lid 1 onderdeel b WWB en artikel 10, lid 1 WWB respectievelijk artikel 36, lid 1 IOAW en artikel 37, lid 1 onderdeel e IOAW en artikel 36, lid 1 IOAZ en artikel 37, lid 1 onderdeel e IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

Artikel 7. Hoogte en duur van een verlaging

De verlaging, bij gedragingen zoals bedoeld in artikel 6, wordt vastgesteld op:

a.

tien procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

b.

twintig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

c.

honderd procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3 Maatregelen in verband met andere gedragingen dan schending van de inlichtingen- dan wel arbeidsverplichtingen

Artikel 8. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1.

Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan zoals bedoeld in artikel 18, lid 2 WWB, anders dan het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 6, lid 3 onderdeel b van deze verordening, wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.

2.

De verlaging wordt vastgesteld op:

tien procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot en met € 1000,-;

twintig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1000,- tot en met € 2000,-;

veertig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2000,- tot en met € 4000,-;

honderd procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag groter dan € 4000,-.

Artikel 9. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, IOAW of IOAZ, wordt een verlaging opgelegd van minimaal vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 10. Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete

1.

Indien een belanghebbende geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, wordt hem een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de start van de verrekening.

2.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de maatregel in de tweede en derde maand gerekend vanaf de start van de verrekening gematigd tot 20% indien de belanghebbende redelijkerwijs niet kan beschikken over gelden ter hoogte van ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 11. Niet nakomen van overige verplichtingen

Indien een belanghebbende een of meerdere door het college opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 WWB niet of onvoldoende nakomt wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:

a.

twintig procent van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;

b.

twintig procent van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

c.

veertig procent van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

d.

honderd procent van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

Hoofdstuk 4. Samenloop en recidive

Artikel 12. Samenloop van gedragingen

1.

Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

2.

Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 13. Recidive

1..

Indien een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 6, lid 2 of 3, artikel 10, lid 1 of artikel 11, lid 1 van deze verordening, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging zoals bedoeld in voornoemde artikelen, wordt de duur van de verlaging verdubbeld.

2.

Indien een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 6, lid 1, artikel 8 lid 1, artikel 9, lid 1 of artikel 12 van deze verordening, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging zoals bedoeld in voornoemde artikelen, wordt de hoogte van de verlaging verdubbeld.

Hoofdstuk 5 Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ

Artikel 14. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Indien het college de uitkering op grond van artikel 20, lid 1 IOAW of artikel 20, lid 2 IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Artikel 15. Regels bestrijding misbruik

Er wordt, gelet op artikel 8a van de Wet werk en bijstand, door het college een beleidsplan hoogwaardig handhaven vastgesteld met regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de uitkering.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 17. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Heerde” en treedt in de plaats van de “Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012-A gemeente Heerde”.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering d.d. 28 januari 2013.

griffier, voorzitter,