Regeling vervallen per 01-01-2016

Uitwegenbeleid gemeente Heerenveen

Geldend van 06-12-2012 t/m 31-12-2015

Intitulé

Uitwegenbeleid gemeente Heerenveen

1. INLEIDING

1.1 AANLEIDING

Een uitweg is de ontsluiting van particuliere en/of bedrijfsterreinen naar de openbare weg. Hierbij hebben zowel de particulier/bedrijven als ook de gemeente (als eigenaar van de open-bare ruimte) een belang.

Particulieren en bedrijven willen veilig en gemakkelijk van en naar het eigen terrein. De ge-meente kijkt naar het geheel van de openbare ruimte/weg. De gemeente heeft de verantwoor-delijkheid voor het goed functioneren van de openbare ruimte. Bij de inrichting van de openbare weg gelden daarbij voor de gemeente een aantal aspecten:

  • Beheersbaarheid;

  • (Verkeers)veiligheid;

  • Stedenbouwkunde;

  • Duidelijkheid;

  • Efficiënt ruimte gebruik.

    Onderdeel van de openbare ruimte/weg zijn de uitwegen. Immers een uitweg kost openbare parkeerruimte, kan verwarring scheppen met zijwegen, is een conflictpunt met de openbare weg en moet beheerd worden. In 2008 is het huidige uitwegenbeleid opgesteld. Het primaire doel was om wildgroei, niet beheersbare en/of onveilige punten te voorkomen. In de periode voor 2008 zijn de aanvragen voor uitwegen getoetst aan de weigeringsgronden zoals ze ver-meld waren in de APV (Algemene Plaatselijke Verordening). Het beleid is een uitwerking van de in de APV genoemde weigeringsgronden.

    Bij het vaststellen van het beleid in 2008 was er sprake van een vergunningsysteem. Mede naar aanleiding van de dereguleringsdiscussie, hoe maken wij het proces voor het aanvragen van uitwegen voor bewoners en bedrijven gemakkelijker, is door het college besloten om de uitwegen van een vergunningsysteem naar een meldingsplicht aan te passen. De APV is hierop aangepast. Deze wijziging in de APV maakt het noodzakelijk om het huidige uitwegenbeleid aan te passen aan de nieuwe situatie (meldingsplicht).

    In de bestaande situatie dient de bewoner melding te doen van het voornemen om een uitweg aan te leggen, door middel van een meldingsformulier (fysiek of via de website). De melding wordt binnen zes weken getoetst aan de bepalingen genoemd in de APV en deze notitie. De uitweg kan worden aangelegd wanneer de melding niet in strijd met deze bepalingen is.

1.2. DOELSTELLING

Met het vaststellen van het beleid over uitwegen worden de volgende doelstellingen beoogd:

  • Het bevestigen van een nul-situatie; bij het noemen van de voorwaarden die verbonden zijn aan de aanleg van een uitweg (b.v. de maximale breedte) wordt door de aanvrager regelmatig verwezen naar een, in het verleden, aangelegde uitweg die ook niet aan deze voorwaarden voldoet. Door het vaststellen van het beleid ontstaat er een 0-situatie, waardoor de aanvrager (bijvoorbeeld in een bezwarenprocedure) niet meer naar deze uitwegen kan verwijzen;

  • Het vergroten van de beheersbaarheid, (verkeers)veiligheid, efficiënt ruimtegebruik en de duidelijkheid van de openbare ruimte;

  • Het eenduidig toetsen van de meldingen.

    Om de helderheid en beheersbaarheid te vergroten is het niet mogelijk om maatwerk te leveren bij de beoordeling van uitwegen.

1.3 TOEPASSINGSBEREIK

In deze notitie worden enkel uitwegen behandeld naar ‘bestemmingen’ (bijvoorbeeld woningen en bedrijven). Uitwegconstructies op kruispunten van wegen vallen niet onder deze notitie.

Het beleid is sinds het najaar van 2008 van toepassing op de binnengekomen aanvragen en meldingen. Uitwegen die vóór 2008 aangelegd of aangepast zijn zullen niet allemaal voldoen aan de in dit beleid gestelde regels.

Indien voor een gebied een beeldkwaliteitsplan is vastgesteld en in dit plan iets is opgenomen over uitwegen, zal het beeldkwaliteitsplan leidend zijn. In alles waarin het beeldkwaliteitplan niet voorziet omtrent de uitwegen, is dit beleid leidend. Een beeldkwaliteitsplan geldt voor een gebied. Er zijn geen beeldkwaliteitsplannen voor individuele percelen.

Dit beleid is alleen van toepassing voor uitwegen die uitkomen op openbare gemeentelijke wegen.

2. BELEIDSREGELS

2.1 ALGEMEEN

De wettelijke grondslag van een uitweg is opgenomen in de APV.

In de Algemene Plaatselijke Verordening is opgenomen dat voor het maken en veranderen van een uitweg een melding noodzakelijk is.

Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

    • a.

      Indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

    • b.

      Indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg;

    • c.

      Indien daarvoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • d.

      Indien de weg niet meer doelmatig kan worden gebruikt;

    • e.

      Indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • f.

      Indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • g.

      Indien er sprake is van een uitweg van een woonperceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en zich binnen 50 meter van de andere uitweg bevindt

  • 2.

    De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen 6 weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

    In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke beleidsregels gehanteerd worden bij het toetsen van de melding. Indien er sprake is van strijdigheid met deze beleidsregels zal de uitweg worden verboden.

    Uitzonderingen

    De uitwerking van de weigeringsgronden uit de APV opgenomen in deze notitie zijn beleidsregels. Indien een uitweg volgens deze beleidsregels verboden dient te worden, is het college van Burgemeester en Wethouders gehouden om te bepalen of er bijzondere omstandigheden zijn om van deze regels af te wijken. De juridische grondslag voor deze afwijking op de beleidsregels is te vinden in artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht.

    Artikel 4:84

    “Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.”

2.2 VOORWAARDEN BIJ WOONHUIZEN

De weigeringsgronden van de APV zijn breed uitlegbaar. De onderstaande voorwaarden zorgen voor duidelijkheid bij de beoordeling van de meldingen. Hieronder zijn de voorwaarden aangegeven voor het aanleggen/aanpassen van een uitweg naar een woonhuis.

2.2.1 VOORWAARDEN BIJ MELDINGEN DOOR PARTICULIER

  • 1.

    Het terrein waartoe de uitweg aangelegd moet worden is eigendom van de aanvrager of de aanvrager heeft schriftelijke toestemming van de eigenaar om melding van een uitweg te doen.

  • 2.

    Om eenheid in het straatbeeld te behouden heeft een uitweg, bij een wegbreedte groter dan of gelijk aan 4 meter, een maximale breedte van 3 meter (excl. boogstralen). Bij een wegbreedte kleiner dan 4 meter heeft de uitweg een maximale breedte van 4 meter (excl. boogstralen);

  • 3.

    Twee naast elkaar gelegen uitwegen dienen tenminste 1 meter van elkaar gelegen te zijn.

  • 4.

    Indien twee uitwegen bij twee woonhuizen dicht bij elkaar gelegen zijn kan een melding gedaan worden voor een gecombineerde uitweg. In dit geval delen twee woningen één uitweg. De maximale breedte van een dergelijke uitweg bedraagt: 6 meter (excl. boogstralen). In dit geval dienen beide woonhuizen een aanvraag in te dienen met het verzoek de uitwegen te combineren.

  • 5.

    Op het terrein of het perceel waartoe de uitweg aangelegd moet worden, bevindt zich geen andere uitweg. Per adres is, als aan alle voorwaarden wordt voldaan, een eerste uitweg toegestaan. Alleen als het perceel dusdanig groot is dat zich tussen twee uitwegen een ruimte bevindt van meer dan 50 meter (over de erfgrens langs de weg (rechtstand) gemeten), kan de gemeente besluiten een tweede uitweg toe te staan.

  • 6.

    De uitweg dient naast de woning gelegen te zijn. Zodat met andere woorden niet in de voortuin, geparkeerd kan worden. Indien bij een hoekwoning sprake is van twee voorgevels wordt bekeken welke voorgevel de functionele voorkant is. Op deze manier wordt duidelijk wat in een dergelijke situatie “naast de woning”is.

  • 7.

    Het terrein waartoe de uitweg aangelegd moet worden is minimaal 5 meter diep (gerekend vanaf de plaats van de uitweg). Bij de aanwezigheid van een garage en/of carport, ongeacht of de minimale 5 meter diepte, is een uitweg toegestaan.

  • 8.

    De uitweg mag zich in verband met de gewenste verkeersdoorstroming niet bevinden aan een van de volgende gebiedsontsluitingswegen A (een toelichting van deze term is te vinden in bijlage 2):

    • Weinmakker

    • Nije Fjildwei

    • De Zanden

    • De Stadionweg

      Uitwegen mogen wel aansluiten op de overige gebiedsontsluitingswegen A.

  • 9.

    De uitweg mag zich niet binnen 5 meter van een kruispunt bevinden van een gebiedsontsluitingsweg A of B. Hierbij wordt gerekend vanaf het einde van de boogstraal, en niet vanaf het hart van het kruispunt.

  • 10.

    De uitweg mag niet in een groenvoorziening uitkomen.(uitgezonderd gras en bermen)

  • 11.

    De aanleg van een uitweg mag er niet toe leiden dat het totaal aantal openbare parkeervakken verminderd wordt.

  • 12.

    Als zich binnen een straal van 2 meter in het traject van de uitweg een boom bevindt zal eerst gekeken moeten worden of die gekapt, herplaatst of verplaatst moet/kan worden. Dit zal bepaald worden door de desbetreffende afdeling. De kosten voor het kappen, herplaatsen of verplaatsen van de boom zullen verhaald worden op de melder van de uitweg.

    2.2.2 VOORWAARDEN BIJ AANPASSING DOOR GEMEENTE

    Bij wegwerkzaamheden, waarbij ook de overgang tussen perceel en openbare weg wordt mee-genomen, blijven de afmetingen van de uitwegen bestaan. Uitwegen, die breder zijn dan de afmetingen zoals in dit beleid beschreven, behouden hun oorspronkelijke breedte.

2.3 VOORWAARDEN BIJ BEDRIJVEN GELEGEN IN WITTE GEBIEDEN VISIEKAART

De weigeringsgronden van de APV zijn breed uitlegbaar. De onderstaande voorwaarden zorgen voor duidelijkheid bij de beoordeling van de meldingen. Hieronder zijn de voorwaarden aangegeven voor het aanleggen van een uitweg naar bedrijven die gelegen zijn in de witte gebieden op de vastgestelde visiekaarten (zie bijlage voor de bijbehorende kaarten). De voorwaarden zijn dermate ruim opgesteld dat ze een bedrijf niet belemmeren in de bedrijfsvoering.

Voorwaarden

  • 1.

    Het terrein waartoe de uitweg aangelegd moet worden is eigendom van de aanvrager of de aanvrager heeft schriftelijke toestemming van de eigenaar om melding van een uitweg te doen.

  • 2.

    Bij de breedte van de uitwegen dient rekening gehouden te worden met de parkeermanoeuvres. Deze dienen op eigen terrein plaats te vinden, in verband met het behouden van de kwaliteit van het wegdek.

  • 3.

    Parkeerplaatsen mogen niet direct ontsluiten op de openbare weg.

  • 4.

    Het terrein waarvoor de uitweg bestemd is moet groot genoeg zijn om voertuigen, waarvoor de uitweg nu en in de toekomst bestemd is, te kunnen parkeren. Het voertuig mag niet oversteken op openbaar terrein.

  • 5.

    De uitweg mag zich in verband met de gewenste verkeersdoorstroming niet bevinden aan een van de volgende gebiedsontsluitingswegen A (een toelichting van deze term is te vinden in bijlage 2):

  • Weinmakker

  • Nije Fjildwei

  • De Zanden

  • De Stadionweg

    Uitwegen mogen wel aansluiten op de overige gebiedsontsluitingswegen A.

  • 6.

    De uitweg mag zich niet binnen 5 meter van een kruispunt bevinden.Hierbij wordt gerekend vanaf het einde van de boogstraal, en niet vanaf het hart van het kruispunt.

  • 7.

    De uitweg mag niet in een groenvoorziening uitkomen.(uitgezonderd gras en bermen).

  • 8.

    De aanleg van een uitweg mag er niet toe leiden dat het totaal aantal openbare parkeervakken verminderd wordt.

  • 9.

    Als zich binnen een straal van 2 meter in het traject van de uitweg een boom bevindt zal eerst gekeken moeten worden of die gekapt, herplaatst of verplaatst /moetkan worden. Dit zal bepaald worden door de desbetreffende afdeling. De kosten voor het kappen, herplaatsen of verplaatsen van de boom zullen verhaald worden op de melder van de uitweg.

2.4 VOORWAARDEN BIJ BEDRIJVEN GELEGEN IN GEKLEURDE GEBIEDEN VISIEKAART

De weigeringsgronden van de APV zijn breed uitlegbaar. De onderstaande voorwaarden zorgen voor duidelijkheid bij de beoordeling van de meldingen. Hieronder zijn de voorwaarden aangegeven voor het aanleggen van een uitweg naar een bedrijven die gelegen zijn in de gekleurde gebieden op de vastgestelde visiekaarten (zie bijlage voor de bijbehorende kaarten). De gekleurde delen van de kaart zijn gebieden die bepalend zijn voor de identiteit en de kracht van Heerenveen. Voor bedrijventerreinen gelegen in deze gebieden geldt met name de dynamiek van deze plaatsen. Dynamiek in de zin van plekken waar veel gebeurt en veel mensen komen. Deze gebieden vragen meer sturing dan gebieden met een ‘basiskwaliteit’ of waar weinig dynamiek heerst. Voor deze gebieden zijn de eisen ten aanzien van uitwegen strenger om de (bestaande) kwaliteit te ondersteunen. De voorwaarden zijn dermate ruim opgesteld dat ze een bedrijf niet belemmeren in de bedrijfsvoering.

Voorwaarden

  • 1.

    Het terrein waartoe de uitweg aangelegd moet worden is eigendom van de aanvrager of de aanvrager heeft schriftelijke toestemming van de eigenaar om melding van een uitweg te doen.

  • 2.

    Indien vrachtwagens gebruik maken van de uitweg dan heeft deze een maximale breedte van 17,5 meter (inclusief boogstralen r=5 meter) meter, dit om de eenheid in het straatbeeld te behouden.

  • 3.

    Indien het voor bedrijfsvoering noodzakelijk is kan afgeweken worden van bovenstaande maatvoering, parkeermanoeuvres dienen op eigen terrein plaats te vinden.

  • 4.

    Maximaal 50% van de erfgrens langs de weg mag uitweg zijn. Indien het een hoek perceel betreft geldt dit voor beide zijden afzonderlijk.

  • 5.

    Indien een bedrijf een uitweg wenst voor auto’s niet zijnde vrachtwagens dan is de maximale breedte van de uitweg 6 meter (inclusief boogstralen).

  • 6.

    Parkeerplaatsen mogen niet direct ontsluiten op de openbare weg.

  • 7.

    Twee naast elkaar gelegen uitwegen dienen tenminste 1 meter van elkaar gelegen te zijn.

  • 8.

    Het terrein waarvoor de uitweg bestemd is moet groot genoeg zijn om voertuigen, waarvoor de uitweg nu en in de toekomst bestemd is, te kunnen parkeren. Het voertuig mag niet oversteken op openbaar terrein.

  • 9.

    De uitweg mag zich in verband met de gewenste verkeersdoorstroming niet bevinden aan een van de volgende gebiedsontsluitingswegen A (een toelichting van deze term is te vinden in bijlage 2):

  • Weinmakker

  • Nije Fjildwei

  • De Zanden

  • De Stadionweg

    Uitwegen mogen wel aansluiten op de overige gebiedsontsluitingswegen A.

  • 10.

    De uitweg mag zich niet binnen 5 meter van een kruispunt bevinden.Hierbij wordt gerekend vanaf het einde van de boogstraal, en niet vanaf het hart van het kruispunt.

  • 11.

    De uitweg mag niet in een groenvoorziening uitkomen.(uitgezonderd gras en bermen).

  • 12.

    De aanleg van een uitweg mag er niet toe leiden dat het totaal aantal openbare parkeervakken verminderd wordt.

  • 13.

    Als zich binnen een straal van 2 meter in het traject van de uitweg een boom bevindt zal eerst gekeken moeten worden of die gekapt, herplaatst of verplaatst moet/kan worden. Dit zal bepaald worden door de desbetreffende afdeling. De kosten voor het kappen, herplaatsen of verplaatsen van de boom zullen verhaald worden op de melder van de uitweg.

2.5 AANLEG UITWEG

2.5.1 BESTAANDE SITUATIE

Om ervoor te zorgen dat een uitweg naar de eisen van de gemeente wordt aangelegd, draagt de gemeente zorg voor het aanpassen van de openbare ruimte en het aanleggen van de uitweg voor het deel dat op gemeentegrond wordt aangelegd. De gemeente heeft hiervoor een aannemer aangesteld. De kosten die hiervoor worden gemaakt zullen worden verhaald op de aanvrager. Vooraf zal de aanvrager een kostenopgaaf ontvangen die de aanvrager schriftelijk moet goedkeuren alvorens over wordt gegaan tot de werkzaamheden.

De goedkeuring van de melding van de uitweg wordt onder de hierna vermelde voorschriften gegeven:

  • De uitweg moet voortdurend in goede staat worden gehouden ter beoordeling van of namens de gemeente Heerenveen;

  • Het werk op gemeentegrond zal in opdracht van de gemeente overeenkomstig de offer-te (bestek) door derden worden uitgevoerd;

  • De uitweg wordt afwaterend naar een door de gemeente aan te geven hoogte gemaakt;

  • Indien burgemeester en wethouders wijziging in de plaats of de samenstelling van de werken in het verkeersbelang nodig achten, zal deze wijziging worden uitgevoerd zonder dat melder aanspraak op schadevergoeding kan doen gelden;

  • Indien de voorschriften die gelden bij melding uitweg niet worden nageleefd, moet de melder, voor zover dit van hem afhangt, op eerste aanschrijving van burgemeester en wethouders en binnen een daarbij te stellen termijn alsnog daarin voorzien; bij gebreke daarvan zal het nodige van gemeentewege op kosten van de melder worden verricht.

    2.5.2 VERKOOP BOUWTERREIN

    Wanneer een stuk bouwterrein wordt verkocht door de gemeente komen de kosten van de aanleg van de uitrit, op gemeentegrond, voor rekening van de gemeente. Deze uitwegen wor-den wel volgens de gestelde regels aangelegd.

Bijlage 2 Visie Kaarten.pdf

Bijlage 1 Kaart categoriseringsplan.pdf