Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels handhaving Participatiewet I O AW en I O AZ g e meente H e e r e n v e e n 2015

Beleidsregels handhaving Participatiewet I O AW en I O AZ g e meente H e e r e n v e e n 2015

Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen;

Overwegende, dat het in het belang van de Participatiewet noodzakelijk wordt geacht om nadere regels te stellen ten aanzien van de Participatiewet, en de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015,

Gelet op artikel 8b van de Participatiewet,

Gelet op artikel 20a, vierde en zevende lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,

Gelet op artikel 20a, vierde en zevende lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

Gelet op artikel 2 en 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten,

Gelet op artikel 5, derde lid, 6, eerste en tweede lid en 9, tweede lid van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015,

BESLUIT :

Vast te stellen de navolgende regels handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 3. Waar wordt gesproken over “fraude” wordt bedoeld “schending van de inlichtingenplicht”.

Hoofdstuk 2 Hoogwaardig handhaven

Artikel 2 Vroegtijdig informeren

  • 1. Het college informeert belanghebbenden en overige burgers voldoende en tijdig.

  • 2. De informatie wordt mondeling tijdens de contacten met de belanghebbende, schriftelijk, digitaal en/of in individuele besluiten verstrekt.

  • 3. De gemeente kan bij het geven van voorlichting gebruik maken van de media en foldermateriaal.

  • 4. Het college kan voorlichting geven over de ontwikkeling van de fraudebestrijding en de uitvoering van het fraudebeleid.

  • 5. Het college geeft aan welke gegevens nodig zijn voor de verlening of voortzettingvan de uitkering en wanneer en op welke manier die gegevens door belanghebbende moeten worden aangeleverd.

  • 6. Het niet verstrekken van de onder punt artikel 2, vijfde lid, genoemde gegevens kan consequenties hebben voor de verlening of voortzetting van de uitkering.

  • 7. Het college is bevoegd om onderzoek in te (laten) stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en kan de verstrekte documenten of bewijsstukken zowel bij aanvang als tijdens de lopende uitkering, verifiëren bij externe instanties.

  • 8. Verificatie vindt plaats met inachtneming van de wettelijke voorschriften die vastgelegd zijn in de Wet bescherming persoonsgegevens en het college verifieert uitsluitend datgene wat nodig is voor de vaststelling van het recht op een uitkering.

  • 9. Niet, onjuist of onvolledige verstrekking van voor de bepaling van het recht op uitkering relevante gegevens die aan de belanghebbende te wijten is, wordt gezien als onvoldoende medewerking verlenen en kan aanleiding geven tot een vermoeden van fraude.

  • 10. In geval van het vorige artikel kan het college het recht op uitkering voor wat betreft de Participatiewet voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten (artikel 54, eerste en tweede lid van de Participatiewet). Ook de IOAW en de IOAZ kennen het college als artikel 2, negende lid, van toepassing is de bevoegdheid toe om de uitkering op te schorten op grond van artikel 17 lid, eerste en tweede lid van zowel de IOAW als de IOAZ.

  • 11. Bij het vermoeden van fraude stelt het college een nader onderzoek in en onderneemt actie naar gelang de uitkomst van het onderzoek.

  • 12. Het college kan in de contracten die met aanbieders van (re-integratie) diensten worden afgesloten, afspraken vastleggen over de wijze waarop deze moeten omgaan met fraude- en verzuimsignalen, zowel in de richting van de belanghebbende als naar de gemeente.

Artikel 3 Optimalisering dienstverlening

  • 1. Het college biedt belanghebbenden voldoende zekerheid en duidelijkheid door middel van vroegtijdige informatie in begrijpelijk taalgebruik.

  • 2. Het college geeft helder en duidelijk alle aspecten, rechten en plichten die in relatie staan tot de uitvoering van de wetten aan.

  • 3. Die verstrekte informatie heeft zowel betrekking op organisatorische als inhoudelijke zaken.

  • 4. Het college draagt zorg voor een duidelijk, consequent, doeltreffend, klantgericht, toegankelijk beleid.

  • 5. Het college maakt gebruik van transparante werkprocessen, werkinstructies en formulieren.

  • 6. Het college stelt de belanghebbende in de gelegenheid om tijdig (binnen 14 dagen) wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) de uitkering, te melden door middel van het mutatieformulier.

  • 7. Het college wijst de belanghebbende op de gevolgen van het niet, te laat, onjuist of onvolledig invullen van het mutatieformulier.

Artikel 4 Vroegtijdige detectie

  • 4.1 Controle op maat

    • 1.

      Het college stelt bij het constateren van een fraudesignaal een onderzoek in.

    • 2.

      Het college stelt controleprotocollen op voor het te voeren onderzoek, waarbij op basis van objectieve criteria de in te zetten middelen van licht naar zwaar kunnen oplopen.

    • 3.

      De bevoegdheid om deze middelen in te zetten ontleent het college aan de artikelen 17 en 53a Participatiewet, respectievelijk de artikelen 13 en 14 van zowel de IOAW als de IOAZ.

    • 4.

      Het college zet een strafrechtelijk traject in indien het benadelingsbedrag hoger is dan bruto € 50.000,- of als het vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag € 50.000,- of meer zal bedragen. Het vermoeden dient redelijk en gebaseerd te zijn op concrete feiten of omstandigheden.

    • 5.

      Benadelingsbedragen van minder dan € 50.000,- worden in beginsel bestuursrechtelijk afgedaan, tenzij:

      • a.

        strafrechtelijk dwangmiddelen zijn toegepast;

      • b.

        toepassing van strafrechtelijke dwangmiddelen wenselijk is;

      • c.

        er sprake is van samenloop met andere strafbare feiten;

      • d.

        de status van de verdachte of diens voorbeeldfunctie aanleiding zijn tot een strafrechtelijke afdoening;

      • e.

        het recidive betreft met een totaal fraudebedrag boven de € 50.000,-;

      • f.

        er fraude met medeweten van uitvoerende ambtenaren heeft plaatsgehad;

      • g.

        het gaat om fraude in georganiseerd verband;

      • h.

        feiten en omstandigheden rond de verdachte daartoe aanleiding geven.

    • 6.

      Het doen van aangifte wegens fraude sluit het opleggen van een boete ingevolge artikel 18a van de Participatiewet, 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ uit indien het Openbaar Ministerie is overgegaan tot vervolging en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, de zaak is afgedaan middels een strafbeschikking of als een transactie is overeengekomen met de belanghebbende.

  • 4.2 Signaalsturing

    • 1.

      Het college besluit om een belanghebbende te controleren als fraudesignalen zich voordoen.

    • 2.

      Het college stelt controleprotocollen op voor de diverse signalen en soorten fraude.

  • 4.3 Risicosturing

    • 1.

      Het college kan door middel van risicoanalyse vooraf bepalen welke groepen een verhoogd risico op fraude hebben.

    • 2.

      Er dient sprake te zijn van een objectief vast te stellen situatie van verhoogd risico.

    • 3.

      Het college stelt vooraf een onderzoeksprotocol (risicoprofiel) op waarin wordt aangegeven wanneer controle plaats vindt gericht op een specifieke risico.

    • 4.

      Dit onderzoeksprofiel voldoet aan de minimale eisen:

      • a.

        omschrijving van het doel dat met de inzet van risicoprofielen moet worden bereikt;

      • b.

        het moet administratief traceerbaar zijn;

      • c.

        niet gebaseerd zijn op etniciteit en mag niet stigmatiserend zijn.

    • 5.

      Het college voert een beperkte steekproef met het risicoprofiel uit alvorens het risicoprofiel breed toe te passen.

    • 6.

      Uitleg van risicoprofielen is onderdeel van het vroegtijdig informeren.

    • 7.

      De risicoscorekaart maakt onderdeel uit van risicosturing.

  • 4.4 Themacontroles

    • 1.

      Het college kan beslissen om themacontroles uit te voeren.

    • 2.

      De controles gebeuren op basis van een objectief thema en kunnen worden onderverdeeld in een administratief en een feitelijk onderzoek.

    • 3.

      Themacontroles zijn aan een bepaalde tijdsduur gebonden.

Artikel 5 Daadwerkelijk sanctioneren

Hoofdstuk 3 Terugvordering

Artikel 6 Herziening en intrekken toekenningsbesluit

  • 1. Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid om een besluit inzake de toekenning of weigering van bijstand te herzien of in te trekken met toepassing van art. 54, derde en vierde lid van de Participatiewet, respectievelijk artikel 17, derde en vierde lid van zowel de IOAW als de IOAZ.

Artikel 7 Onterecht of te hoog bedrag verleend

Artikel 8 Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

  • 1. Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.

Artikel 9 Bruto of netto terugvorderen

  • 1. Terugvordering van de teveel verstrekte bedragen geschiedt:

    • a.

      bruto indien en voor zover de belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en uitvoeringsinstellingen;

    • b.

      netto in alle overige gevallen.

Hoofdstuk 4 Invordering

Artikel 10 Betalingsverplichting en -capaciteit

  • 1. Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het invorderingsbesluit geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

  • 2. De termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden bedraagt op grond van art. 4:87 van de Awb zes weken.

  • 3. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • 4. De wijze van onderzoek en de controle op mogelijke mutaties worden nader beschreven in werkinstructies.

  • 5. Voor zover de schuldenaar beschikt over activa, die nauw samenhangen met de ontstaansgrond van de vordering, wordt teruggevorderd ten laste van deze activa.

  • 6. Elk voorstel van de belanghebbende, waarbij het totaal bedrag van de nieuwe vorderingen in beginsel binnen een termijn van 36 maanden wordt betaald, wordt geaccepteerd.

  • 7. Deze regel wordt alleen toegepast bij belanghebbenden waarvan de uitkering is beëindigd en er verder geen bestaande vorderingen aanwezig zijn.

  • 8. Vervolgens wordt zoveel mogelijk ineens teruggevorderd ten laste van het vermogen, waaronder wordt verstaan alle aan de belanghebbende in eigendom toebehorende roerende en onroerende zaken en vermogensrechten, voor zover deze na aftrek van alle schulden, uitgezonderd de gemeentelijke vorderingen, een bedrag van € 1.500,- te boven gaan.

  • 9. Algemeen gebruikelijke huisraad wordt aan de belanghebbende gelaten.

  • 10. De betalingscapaciteit in het toepasselijke inkomen is gelijk aan het gedeelte van het inkomen dat de beslagvrije voet (als basis daarvoor geldt: 90 % van de toepasselijke bijstandsnorm met eventuele gemeentelijke toeslag (inclusief vakantietoeslag)) overschrijdt. In de praktijk kunnen zich verfijningen voordoen. Deze worden in een werkinstructie nader uitgewerkt.

  • 11. De hoogte van de betalingsverplichting wordt mede bepaald door de ontstaansgrond van de vordering. Zo geldt bij fraudevorderingen dat van de belanghebbende een zo groot mogelijke inzet van het aanwezige inkomen en vermogen dient te worden gevergd.

  • 13. Met betrekking tot zowel fraudevorderingen als niet-fraudevorderingen wordt de betalingscapaciteit volledig in aanmerking genomen.

  • 14. Bij de vaststelling van de betalingscapaciteit in het inkomen wordt rekening gehouden met de bijzondere, financiële en persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

  • 15. Het toerekenen van de betalingen gebeurt in een vaste volgorde: de invorderingskosten (inclusief rente), de boete, oudste fraudevordering en jongste vordering (twee laatstgenoemde vorderingen inclusief rente).

Artikel 11 Verrekening, beslaglegging en eventuele rente en kosten

Hoofdstuk 5 Kwijtschelding

Artikel 12 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • 1. Het college besluit bij niet-fraudevorderingen tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand of de uitkering indien:

    • a.

      de belanghebbende in een bedreigende, problematische schuldsituatie in redelijkheid niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; of

    • b.

      het voortbestaan van de schulden en/of het niet voldoen van de schulden vormt een ernstige bedreiging voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid of het maatschappelijk functioneren van de belanghebbende en zijn gezin, waaronder ook de deelname aan het arbeidsproces; of

    • c.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens niet-fraudevorderingen met dekking zoals beschreven onder artikel 13, derde lid, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • d.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 13 Afzien van kwijtschelding

  • 1. Van kwijtschelding in de zin van dit hoofdstuk wordt afgezien indien:

    • a.

      de terugvordering van bijstand is gerelateerd aan frauduleus gedrag van de belanghebbende;

    • b.

      in afwijking van het hiervoor gestelde is kwijtschelding toch mogelijk indien er sprake is van dringende redenen;

    • c.

      de niet-fraudevordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, voor zover de vordering in redelijkheid op die goederen verhaald kan worden.

  • 2. Het college besluit niet tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (lees: invordering) bij niet- fraudevorderingen wegens schuldenproblematiek, voordat een minnelijk traject tot stand is gekomen.

  • 3. In afwijking van artikel 13, tweede lid, besluit het college tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (lees: invordering) bij niet-fraudevorderingen wegens schuldenproblematiek, zonder totstandkoming van een minnelijk traject indien één of meer schuldeisers daaraan niet willen meewerken.

Artikel 14 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

  • 1. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (lees: invordering) bij niet-fraudevorderingen wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

    • b.

      de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 15 Kwijtschelding na het (deels) voldoen aan de betalingsverplichting

  • 2. Het college besluit om van terugvordering of van verdere terugvordering (lees: invordering) bij fraudevorderingen af te zien, indien de belanghebbende gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht, niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten en de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, dan wel artikel 13, eerste lid zowel de IOAW als de IOAZ en het uit doelmatigheidsoverwegingen wenselijk is deze vordering kwijt te schelden.

Hoofdstuk 6 Verhaal

Artikel 16 Verhaal

  • 1. Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheden tot verhaal op grond van de Participatiewet.

  • 2. Verhaal is slechts mogelijk op basis van in de limitatief door de Participatiewet genoemde gronden.

  • 3. Er wordt ongeacht de draagkracht van belanghebbende een betaalverplichting opgelegd; deze kan ook nihil zijn.

  • 4. Er vindt heronderzoek verhaal plaats als de verhaalbijdrage op nihil is gesteld in verband met schulden. Dit heronderzoek wordt ingepland op het moment dat de schulden in redelijkheid voldaan kunnen zijn. De verhaalbijdrage wordt bij een heronderzoek naar de draagkracht niet gewijzigd als deze in vergelijking met het vorig onderzoek niet hoger is dan € 25,- per maand.

  • 5. Het college besluit indien nodig tot verhaal in rechte.

  • 6. De gemeente kan afzien van verhaal op onderhoudsplichtigen van jongmeerderjarigen (18 tot 21 jaar).

  • 7. Bij het bestaan van dringende redenen kan worden afgezien van verhaal.

Hoofdstuk 7 Bestuurlijke boete

Artikel 17 Geen benadelingsbedrag

  • 1. In geval van schending van de inlichtingenplicht zonder dat dit tot een benadelingsbedrag heeft geleid volstaat het college met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2. Bij recidive van de gedraging als bedoeld in artikel 17, eerste lid, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, met een minimum van € 150,-.

  • 3. Indien sprake is van een al eerder toegekende uitkering op grond van de Participatiewet of IOAW of IOAZ is sprake van een schending inlichtingenplicht als sprake is van een overschrijding van een hersteltermijn, die is gegeven in verband met het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van de voor de verlening van bijstand of uitkering van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken.

  • 4. Het college dient bij de bestuurlijke boete rekening te houden met verminderde verwijtbaarheid. Artikel 2a Boetebesluit sociale zekerheidswetten geeft een niet limitatieve opsomming van gevallen waarin in ieder geval sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Het college kiest er in het kader van maatwerk voor het begrip verminderde verwijtbaarheid in deze beleidsregels, behoudens hetgeen is geregeld in artikel 17, vijfde lid, niet nader in te perken en dit per geval te bekijken.

  • 5. Indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 2a, tweede lid, onder c van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, stelt het college de boete vast aan de hand van de hoogte van het benadelingsbedrag en de duur van de overtreding.

    • a.

      Indien het benadelingsbedrag lager dan € 5.000 is en de overtreding door belanghebbende zelf gemeld wordt voordat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, verlaagt het college de boete in ieder geval met 75%.

    • b.

      Indien het benadelingsbedrag lager dan € 5.000 is maar de overtreding door belanghebbende zelf gemeld wordt nadat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, verlaagt het college de boete in ieder geval met 50%.

    • c.

      Indien het benadelingsbedrag gelijk aan of hoger dan € 5.000 is en de overtreding door belanghebbende zelf gemeld wordt voordat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, verlaagt het college de boete in ieder geval met 50%.

    • d.

      Indien het benadelingsbedrag gelijk aan of hoger dan € 5.000 is en de overtreding door belanghebbende zelf gemeld wordt nadat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, verlaagt het college de boete in ieder geval met 25%.

  • 6. Indien er sprake is van een bewindvoerder wordt een schending inlichtingenplicht beoordeeld als ware zij begaan door de belanghebbende zelf.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 2. Op gedragingen, anders dan bedoeld in artikel 18, tweede lid, die plaatsvonden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze beleidsregels, zijn de op het moment van de gedraging geldende beleidsregels van toepassing, tenzij de huidige beleidsregels de belanghebbende in een voordeligere positie brengen.

  • 3. Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015”.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d. 16 december 2014.

Burgemeester en wethouders van Heerenveen.
De gemeentesecretaris,
de heer F.H. Perdok
De burgemeester,
de heer T.J. van der Zwan

Toelichting op de Beleidsregels handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015

Algemene toelichting

De gemeenteraad van Heerenveen heeft vastgesteld de verordeningen “Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Heerenveen 2015”,

“Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015” en “Handhavingsverordening Participatiewet IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015”. Uit deze verordeningen, de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, die op 1 januari 2013 in werking is getreden, vloeit de bevoegdheid van het college voort diverse beleidsregels vast te stellen.

Met het vaststellen van de Beleidsregels handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015 geeft het college invulling aan haar bovengenoemde bevoegdheid. Vanuit overwegingen van helderheid en eenduidigheid is ervoor gekozen de diverse beleidsregels bijeen te brengen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1

De bepalingen uit dit hoofdstuk behoeven geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 2

Dit hoofdstuk geeft invulling aan artikel 5, derde lid van de

“Handhavingsverordening Participatiewet IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015”. Hieronder worden enkele artikelen er uitgelicht. De overige artikelen behoeven geen toelichting.

Artikel 4.1, derde lid

Het college maakt gebruik van de in artikel 53a van de Participatiewet neergelegde bevoegdheid. De werkwijze is nader vastgelegd in het Protocol Huisbezoek.

Hoofdstuk 3, 4, 5 en 6

Deze hoofdstukken geven uitvoering aan artikel 6, tweede lid van de

“Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeenteHeerenveen 2015”. Hieronder worden enkele artikelen er uitgelicht. De overige artikelen behoeven geen toelichting.

Artikel 8, eerste lid

De in dit artikel genoemde “dringende redenen” zullen in de maatwerkgedachte per gevalworden bekeken.

Artikel 9, eerste lid

In de praktijk levert het bruto bedrag terugvorderen onbegrip bijbelanghebbenden op. De belanghebbende moet namelijk meer terugbetalen dan hij heeft ontvangen en moet via de belastingdienst de betaalde premies en belastingen zien terug te krijgen. Er wordt daarom gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te zien van de brutering

Artikel 10, eerste lid en elfde lid

Het is een verplichting om het aflossingsbedrag te voldoen. We hebben dan ook temaken met een betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat het een verplichting betreft, wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of betalingsbesluit geldt als aflossingsverplichting. De ontstaansgrond van de vordering bepaalt mede de hoogte van de betalingsverplichting. Zo zal van de belanghebbende een grotere inzet van het aanwezige inkomen en vermogen worden gevergd bij fraudevorderingen. Onder een fraudevordering wordt verstaan het ten onrechte geheel of gedeeltelijk ontvangen van een uitkering door het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan het college.

Artikel 10, tiende lid

De aflossingscapaciteit, bestaande uit het verschil tussen netto inkomen en de beslagvrije voet, kan onder invloed van bijzondere, individuele omstandigheden van

financiële, sociale of persoonlijke aard worden bijgesteld. De uitwerking hiervan wordt

nader uitgewerkt in een werkinstructie.

Artikel 10, vijftiende lid

Bij zogenaamde “robuuste incasso” moet op de boete worden afgelost. Daarna is er niets

voorgeschreven. Het college heeft gekozen in de beleidsregels eerst af te lossen op de terugvordering en daarna op de boete. Hiermee wordt voorkomen, dat het reeds

afgeloste deel in een lopend boekjaar wordt gebruteerd en de vordering daardoor hoger wordt. Er wordt bij sommige gemeenten voor gekozen eerst af te lossen op de boete, omdat deze, indien er geen lopende bijstandsuitkering is, geen preferente positie heeft ten opzichte van andere schuldeisers. Dit betekent dat er dan geen voorrangpositie is om de vordering terugbetaald te krijgen. Kanttekening bij dit artikel is, dat de gemaakte keuze niet geldt als de belanghebbende aangeeft, dat hij/zij eerst op de andere vordering wil aflossen. Maatregelen zijn in dit artikel niet benoemd. Deze worden direct opgelegd en verrekend. Dit heeft echter wel invloed op de betalingscapaciteit over de betreffende maanden.

Artikel 10, zestiende lid

De consulent krijgt de ruimte om maatwerk aan de belanghebbende ten aanzien van het ingezette instrument te bieden. Als extra motivatie of stimulans kan deterugbetalingsverplichting van een niet-fraudevordering gedurende een bepaaldeaaneengesloten periode van werk (dus uitkeringsonafhankelijkheid) worden opgeschort. Indien de belanghebbende binnen de afgesproken termijn, door eigen toedoen,terugkeert in de uitkering dan zal de belanghebbende (weer) moeten aanvangen metaflossing op de vordering. Over het voorgaande dienen vooraf heldere afspraken met belanghebbende te worden gemaakt.

Hoofdstuk 5

In hoofdstuk 5 wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen fraudevorderingen en niet-fraudevorderingen. Sinds 1 januari 2013 is de beleidsvrijheid van gemeenten tenaanzien van fraudevorderingen op het gebied van terugvordering en daarmeekwijtschelding ingeperkt. Terugvordering is verplicht. Na 10 jaar is er weer sprake van beleidsvrijheid. Deze vrijheid wordt ingevuld in artikel 15, tweede lid. De vrijheid geldt

niet voor de boete. Daar is kwijtschelding niet mogelijk. Voor wat betreft niet- fraudevorderingen is er meer ruimte voor de gemeente. Hieraan wordt in deze beleidsregels invulling gegeven.

Het onderscheid tussen fraude en niet-fraude is door de wetgever in het kader van het meewerken aan schuldregelingen (beleidsvrijheid) ingeperkt in geval van verwijtbare vorderingen (“fraude”). In dat geval is kwijtschelding aan het einde van een schuldhulpverleningstraject niet toegestaan. Dit geldt zowel voor openstaande vorderingen, als boetes. Gezien de opzet en structuur van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving is een minnelijke schuldregeling vanuit de gemeente pas mogelijk als de boete en vordering volledig zijn afgelost. Wel is het mogelijk onder bepaalde voorwaarden voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen(WSNP) in aanmerking te komen. Het is op dit moment nog onduidelijk hoe de “WSNPrechter” om zal gaan met het verbod tot minnelijke schuldregeling.

Artikel 15, eerste lid

Dit artikel regelt wanneer sprake is van kwijtschelding bij (deels) voldoen aan de betalingsverplichtingen bij niet-fraudevorderingen. De Participatiewet heeft een zelfde soort regeling voor fraudevorderingen opgenomen (artikel 58, zevende en achtste lid). In de IOAW is dit geregeld in artikel 25, zesde en zevende lid).

In de Participatiewet en IOAW is een termijn van 10 jaar opgenomen. Artikel 15, eerste lid kent een termijn van 3 jaar. In de vorige beleidsregels werd geen onderscheid gemaakttussen fraude en niet-fraude en stond een termijn van 5 jaar. Door de scheiding in fraudeen niet-fraude vinden wij een termijn van 3 jaar voor niet-fraude redelijk.

Hoofdstuk 6

Dit hoofdstuk wordt nader uitgewerkt in een werkinstructie.

Hoofdstuk 7

Dit hoofdstuk ziet specifiek op de bestuurlijke boete, die voortvloeit uit de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving en de “Verordening

verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Heerenveen 2015”.

Artikel 17, eerste lid

Op grond van artikel 18a, vierde lid Participatiewet, artikel 20a, vierde lid IOAW en artikel 20a, vierde lid IOAZ is het college bevoegd bij een eerste overtreding van de inlichtingenplicht, waarbij geen sprake is van een benadelingsbedrag, af te zien van hetopleggen van een bestuurlijke boete en mag volstaan met een waarschuwing. Indien wordt volstaan met een waarschuwing zal dat besluit bij beschikking worden medegedeeld.

Artikel 17, tweede lid

Dit artikel regelt, dat het college bij recidive zonder benadelingsbedrag na de waarschuwing, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, een boete van € 150,- oplegt.

Artikel 17, derde lid

Dit artikel regelt de mogelijkheid van het geven van een hersteltermijn (termijn van orde) gebaseerd op artikel 54 Participatiewet, artikel 17 IOAW en artikel 17 IOAZ. Indien binnende gestelde termijn wordt voldaan aan de inlichtingenplicht is geen sprake van een schending daarvan. Wordt niet voldaan, dan is er sprake van schending inlichtingenplicht en zal (afhankelijk van de omstandigheden) een boete of waarschuwing moeten worden bekeken.

Artikel 17, vierde lid

Behoudens hetgeen is geregeld in de artikel 17, vijfde lid is dit artikel bedoeld om binnen de gegeven wettelijke kaders maatwerk mogelijk te maken.

Artikel 17, vijfde lid

Artikel 2a tweede lid onder c Boetebesluit sociale zekerheidswetten betreft eveneens verminderde verwijtbaarheid. Hierbij gaat het om het alsnog spontaan melden of alsnog juist melden door de belanghebbende. De tijdsduur en daarmee het benadelingsbedrag liggen binnen de invloedsfeer van de belanghebbende en kunnen dus afgebakend worden om de mate van de verwijtbaarheid te bepalen. De toevoeging “in ieder geval” maakt verder maatwerk en daarmee verdere matiging per individueel geval mogelijk op basis van verminderde verwijtbaarheid.

Artikel 17, zesde lid

In sommige gevallen kan er bij een belanghebbende sprake zijn van een bewindvoerder. In de beleidsregels kan worden opgenomen hoe met deze situatie om te gaan. In dit artikel is er feitelijk voor gekozen de bewindvoerder gelijk te schakelen met de belanghebbende.

Hoofdstuk 8

De bepalingen uit dit hoofdstuk behoeven geen nadere toelichting.