Beleidsregels handhaving en inning vorderingen Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017 Gemeente Heerenveen

Geldend van 08-08-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Beleidsregels handhaving en inning vorderingen Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017 Gemeente Heerenveen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 3. Waar wordt gesproken over “fraude” wordt bedoeld “schending van de inlichtingenplicht”.

Hoofdstuk 2 Hoogwaardig handhaven

Artikel 2 Vroegtijdig informeren

  • 1. Het college informeert belanghebbenden en overige burgers voldoende en tijdig.

  • 2. De informatie wordt mondeling tijdens de contacten met de belanghebbende, schriftelijk, digitaal en/of in individuele besluiten verstrekt.

  • 3. De gemeente kan bij het geven van voorlichting gebruik maken van de media en foldermateriaal.

  • 4. Het college kan voorlichting geven over de ontwikkeling van de fraudebestrijding en de uitvoering van het fraudebeleid.

  • 5. Het college geeft aan welke gegevens nodig zijn voor de verlening of voortzetting van de uitkering en wanneer en op welke manier die gegevens door belanghebbende moeten worden aangeleverd.

  • 6. Het niet verstrekken van de onder punt artikel 2, vijfde lid, genoemde gegevens kan consequenties hebben voor de verlening of voortzetting van de uitkering.

  • 7. Het college is bevoegd om onderzoek in te (laten) stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en kan de verstrekte documenten of bewijsstukken zowel bij aanvang als tijdens de lopende uitkering, verifiëren bij externe instanties.

  • 8. Verificatie vindt plaats met inachtneming van de wettelijke voorschriften die vastgelegd zijn in de Wet bescherming persoonsgegevens en het college verifieert uitsluitend datgene wat nodig is voor de vaststelling van het recht op een uitkering.

  • 9. Niet, onjuist of onvolledige verstrekking van voor de bepaling van het recht op uitkering relevante gegevens die aan de belanghebbende te wijten is, wordt gezien als onvoldoende medewerking verlenen en kan aanleiding geven tot een vermoeden van fraude.

  • 11. Bij het vermoeden van fraude stelt het college een nader onderzoek in en onderneemt actie naar gelang de uitkomst van het onderzoek.

  • 12. Het college kan in de contracten die met aanbieders van (re-integratie) diensten worden afgesloten, afspraken vastleggen over de wijze waarop deze moeten omgaan met fraude- en verzuimsignalen, zowel in de richting van de belanghebbende als naar de gemeente.

Artikel 3 Optimalisering dienstverlening

  • 1. Het college biedt belanghebbenden voldoende zekerheid en duidelijkheid door middel van vroegtijdige informatie in begrijpelijk taalgebruik.

  • 2. Het college geeft helder en duidelijk alle aspecten, rechten en plichten die in relatie staan tot de uitvoering van de wetten aan.

  • 3. Die verstrekte informatie heeft zowel betrekking op organisatorische als inhoudelijke zaken.

  • 4. Het college draagt zorg voor een duidelijk, consequent, doeltreffend, klantgericht, toegankelijk beleid.

  • 5. Het college maakt gebruik van transparante werkprocessen, werkinstructies en formulieren.

  • 6. Het college stelt de belanghebbende in de gelegenheid om tijdig (binnen 14 dagen) wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) de uitkering, te melden door middel van het mutatieformulier.

  • 7. Het college wijst de belanghebbende op de gevolgen van het niet, te laat, onjuist of onvolledig invullen van het mutatieformulier.

Hoofdstuk 3 Vroegtijdige detectie

Artikel 4 Controle op maat

  • 1. Het college stelt bij het constateren van een fraudesignaal een onderzoek in.

  • 2. Het college stelt controleprotocollen op voor het te voeren onderzoek, waarbij op basis van objectieve criteria de in te zetten middelen van licht naar zwaar kunnen oplopen.

  • 4. Het college zet een strafrechtelijk traject in indien het benadelingsbedrag hoger is dan bruto € 50.000,- of als het vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag € 50.000,- of meer zal bedragen.

  • 5. Benadelingsbedragen van minder dan € 50.000,- worden in beginsel bestuursrechtelijk afgedaan, tenzij:

    • a.

      strafrechtelijk dwangmiddelen zijn toegepast;

    • b.

      toepassing van strafrechtelijke dwangmiddelen wenselijk is;

    • c.

      er sprake is van samenloop met andere strafbare feiten;

    • d.

      de status van de verdachte of diens voorbeeldfunctie aanleiding zijn tot een strafrechtelijke afdoening;

    • e.

      het recidive betreft met een totaal fraudebedrag boven de € 50.000,-;

    • f.

      er fraude met medeweten van uitvoerende ambtenaren heeft plaatsgehad;

    • g.

      het gaat om fraude in georganiseerd verband;

    • h.

      feiten en omstandigheden rond de verdachte daartoe aanleiding geven.

  • 6. Het doen van aangifte wegens fraude sluit het opleggen van een boete ingevolge artikel 18a van de Participatiewet, 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ uit indien het Openbaar Ministerie is overgegaan tot vervolging en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, de zaak is afgedaan middels een strafbeschikking of als een transactie is overeengekomen met de belanghebbende.

Artikel 5 Signaalsturing

  • 1. Het college besluit om een belanghebbende te controleren als fraudesignalen zich voordoen.

  • 2. Het college stelt controleprotocollen op voor de diverse signalen en soorten fraude.

Artikel 6 Risicosturing

  • 1. Het college kan door middel van risicoanalyse vooraf bepalen welke groepen een verhoogd risico op fraude hebben.

  • 2. Er dient sprake te zijn van een objectief vast te stellen situatie van verhoogd risico.

  • 3. Het college stelt vooraf een onderzoeksprotocol (risicoprofiel) op waarin wordt aangegeven wanneer controle plaats vindt gericht op een specifiek risico.

  • 4. Dit onderzoeksprofiel voldoet aan de minimale eisen:

    • a.

      Het bevat een omschrijving van het doel dat met de inzet van risicoprofielen moet worden bereikt;

    • b.

      het moet administratief traceerbaar zijn;

    • c.

      het is niet gebaseerd zijn op etniciteit en mag niet stigmatiserend zijn.

  • 5. Het college voert een beperkte steekproef met het risicoprofiel uit alvorens het risicoprofiel breed toe te passen.

  • 6. Uitleg van risicoprofielen is onderdeel van het vroegtijdig informeren.

  • 7. De risicoscorekaart maakt onderdeel uit van risicosturing.

Artikel 7 Themacontroles

  • 1. Het college kan beslissen om themacontroles uit te voeren.

  • 2. De controles gebeuren op basis van een objectief thema en kunnen worden onderverdeeld in een administratief en een feitelijk onderzoek.

  • 3. Themacontroles zijn aan een bepaalde tijdsduur gebonden.

Artikel 8 Daadwerkelijk sanctioneren

De gedragingen waarbij en de wijze waarop een sanctie kan worden opgelegd is geregeld in artikel de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, alsmede de daaruit voortvloeiende gemeentelijke verordeningen.

Hoofdstuk 4 Terugvordering

Artikel 9 Herziening en intrekken toekenningsbesluit

Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid om een besluit inzake de toekenning of weigering van bijstand te herzien of in te trekken met toepassing van art. 54, derde en vierde lid van de Participatiewet, respectievelijk art. 17, derde en vierde lid van zowel de IOAW als de IOAZ.

Artikel 10 Onterecht of te hoog bedrag verleend

Onterecht verleende bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen en op de wijze zoals genoemd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet. In geval van een onterecht verleende uitkering wordt het voorgaande gebaseerd op de artikelen 25 tot en met 31 van de IOAW dan wel de artikelen 25 tot en met 31 van de IOAZ.

Artikel 11 Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.

Artikel 12 Bruto of netto terugvorderen

Terugvordering van de teveel verstrekte bedragen geschiedt:

  • 1.

    bruto indien en voor zover de belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en uitvoeringsinstellingen;

  • 2.

    netto in alle overige gevallen.

Hoofdstuk 5 Invordering

Artikel 13 Betalingsverplichting en -capaciteit

  • 1. De hieronder genoemde bepalingen zijn van toepassing op zowel fraudevorderingen als andere vorderingen niet zijnde bestuurlijke boetes, maar niet op de aflossing van bijstand in de vorm van een geldlening.

  • 2. Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het invorderingsbesluit geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

  • 3. De termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden bedraagt op grond van art. 4:87 van de Awb zes weken.

  • 4. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • 5. De wijze van onderzoek en de controle op mogelijke mutaties worden nader beschreven in werkinstructies.

  • 6. Voor zover de schuldenaar beschikt over activa, die nauw samenhangen met de ontstaansgrond van de vordering, wordt teruggevorderd ten laste van deze activa.

  • 7. Elk voorstel van de belanghebbende, waarbij het totaal bedrag van de nieuwe vorderingen in beginsel binnen een termijn van 36 maanden wordt betaald, wordt geaccepteerd.

  • 8. Deze regel wordt alleen toegepast bij belanghebbenden waarvan de uitkering is beëindigd en er verder geen bestaande vorderingen aanwezig zijn.

  • 9. Vervolgens wordt zoveel mogelijk ineens teruggevorderd ten laste van het vermogen, waaronder wordt verstaan alle aan de belanghebbende in eigendom toebehorende roerende en onroerende zaken en vermogensrechten, voor zover deze na aftrek van alle schulden, uitgezonderd de gemeentelijke vorderingen, een bedrag van € 1.500,- te boven gaan.

  • 10. Algemeen gebruikelijke huisraad wordt aan de belanghebbende gelaten.

  • 11. De betalingscapaciteit in het toepasselijke inkomen is gelijk aan het gedeelte van het inkomen dat de beslagvrije voet overschrijdt, maar in ieder geval het bedrag van de minimale aflossing zoals opgenomen in de gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK, in het bijzonder de aflostabel. Het college stelt de betalingscapaciteit vast volgens de Recofa-methode.

  • 12. Het toerekenen van de betalingen gebeurt in een vaste volgorde: de invorderingskosten (inclusief rente), de boete, jongste vordering en daarna middels afglijdende schaal de oudste vordering (twee laatstgenoemde vorderingen inclusief rente).

Artikel 14 Verrekening, beslaglegging en eventuele rente en kosten

Hoofdstuk 6 Kwijtschelding

Artikel 15 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Het college besluit bij niet-fraudevorderingen tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand of de uitkering indien:

  • 1.

    de belanghebbende in een bedreigende, problematische schuldsituatie in redelijkheid niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; of

  • 2.

    het voortbestaan van de schulden en/of het niet voldoen van de schulden vormt een ernstige bedreiging voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid of het maatschappelijk functioneren van de belanghebbende en zijn gezin, waaronder ook de deelname aan het arbeidsproces; of

  • 3.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens niet-fraudevorderingen met dekking zoals beschreven onder artikel 13, derde lid, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

  • 4.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 16 Afzien van kwijtschelding

Van kwijtschelding in de zin van dit hoofdstuk wordt afgezien indien:

  • 1.

    de terugvordering van bijstand is gerelateerd aan frauduleus gedrag van de belanghebbende;

  • 2.

    in afwijking van het hiervoor gestelde is kwijtschelding toch mogelijk indien er sprake is van dringende redenen;

  • 3.

    de niet-fraudevordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, voor zover de vordering in redelijkheid op die goederen verhaald kan worden.

  • 4.

    Het college besluit niet tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (lees: invordering) bij niet-fraudevorderingen wegens schuldenproblematiek, voordat een minnelijk traject tot stand is gekomen.

  • 5.

    In afwijking van artikel 13, tweede lid, besluit het college tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (lees: invordering) bij niet-fraudevorderingen wegens schuldenproblematiek, zonder totstandkoming van een minnelijk traject indien één of meer schuldeisers daaraan niet willen meewerken.

Artikel 17 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (lees: invordering) bij niet-fraudevorderingen wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • 1.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • 2.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • 3.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 18 Kwijtschelding na het (deels) voldoen aan de betalingsverplichting

  • 2. Het college besluit om van terugvordering of van verdere terugvordering (lees: invordering) bij fraudevorderingen af te zien, indien de belanghebbende gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht, niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten en de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ en het uit doelmatigheidsoverwegingen wenselijk is deze vordering kwijt te schelden.

Hoofdstuk 7 Verhaal

Artikel 19 Verhaal

  • 1. Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheden tot verhaal op grond van de Participatiewet.

  • 2. Verhaal is slechts mogelijk op basis van in de limitatief door de Participatiewet genoemde gronden.

  • 3. Er wordt ongeacht de draagkracht van belanghebbende een betaalverplichting opgelegd; deze kan ook nihil zijn.

  • 4. Er vindt heronderzoek verhaal plaats als de verhaalbijdrage op nihil is gesteld in verband met schulden. Dit heronderzoek wordt ingepland op het moment dat de schulden in redelijkheid voldaan kunnen zijn. De verhaalbijdrage wordt bij een heronderzoek naar de draagkracht niet gewijzigd als deze in vergelijking met het vorig onderzoek niet hoger is dan € 25,- per maand.

  • 5. Het college besluit indien nodig tot verhaal in rechte.

  • 6. De gemeente kan afzien van verhaal op onderhoudsplichtigen van jongmeerderjarigen (18 tot 21 jaar).

  • 7. Het college kan afzien van verhaal indien daarvoor dringende redenen zijn.

Hoofdstuk 8 Bestuurlijke boete

Vervallen (art. 20 - 25)

Hoofdstuk 9 Overige bepalingen

Artikel 26 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 2. Voor zover deze beleidsregels zien op de schending van de inlichtingenplicht blijven de per 1 januari 2013 ingetrokken “Beleidsregels terugvordering en verhaal” van toepassing in het geval de daaraan ten grondslag liggende overtreding heeft plaatsgevonden in de volgende te onderscheiden tijdvakken:

    • a.

      deze in zijn geheel heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2015;

    • b.

      deze is aangevangen voor 1 januari 2013 en die voortduurt na 1 januari 2013, maar is opgeheven of geconstateerd voor 31 januari 2013.

  • 3. Op gedragingen, anders dan bedoeld in artikel 18, tweede lid, die plaatsvonden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze beleidsregels, zijn de op het moment van de gedraging geldende beleidsregels van toepassing, tenzij de huidige beleidsregels de belanghebbende in een voordeligere positie brengen.

  • 4. Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels handhaving en inning vorderingen Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017 gemeente Heerenveen”.

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen op 1 augustus 2017.

Burgemeester en wethouders van Heerenveen.

De gemeentesecretaris,

de heer J. van Leeuwestijn

De burgemeester,

de heer T.J. van der Zwan