Regeling vervallen per 21-09-2021

BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE HEERENVEEN 2020

Geldend van 01-01-2020 t/m 20-09-2021

Intitulé

BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE HEERENVEEN 2020

Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen;

Overwegende, dat het in het belang van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 noodzakelijk wordt geacht om nadere regels te stellen ten aanzien van de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2020 Gemeente Heerenveen (hierna: Verordening Wmo 2020).

gelet op het bepaalde in Hoofdstuk 2 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

BESLUIT:

Vast te stellen de navolgende: Beleidsregels Wmo 2020 Gemeente Heerenveen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerenveen 2020 zijn van overeenkomstige toepassing

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl): in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact, douchebezoek en lichamelijke hygiëne voor inwoners met een zintuiglijke of verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek (wordt in het verlengde gegeven van de overige benodigde ondersteuning).

    • b.

      Algemeen gebruikelijk vervoer: een vorm van vervoer die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- en bestedingspatroon behoort, en niet speciaal is gericht op personen met beperkingen. Voorbeelden zijn:

      • Een (elektrische) fiets;

      • Een brommer of scooter;

      • Openbaar vervoer;

      • Systeem van voor iedereen toegankelijk collectief of lokaal vervoer.

      • Bij een inkomen van 150% van het sociaal minimum of hoger: een auto

    • c.

      Beperkte en zeer beperkte mobiliteit: een cliënt die niet meer dan 800 meter resp. 100 meter aaneengesloten in rustig tempo, en eventueel met behulp van een loophulpmiddel, kan lopen of fietsen, heeft een beperkte resp. zeer beperkt mobiel.

    • d.

      Dienst of dienstverlening: een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij een gestructureerd huishouden, schoonmaakondersteuning, thuisondersteuning, dagondersteuning of kortdurende verblijfsondersteuning.

    • e.

      Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag dat een cliënt krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om een geïndiceerde voorziening aan te schaffen of hulp te organiseren.

    • f.

      Langdurige noodzaak (artikel 10 lid 6 Verordening Wmo 2020): een maatwerkvoorziening is in ieder geval langdurig noodzakelijk wanneer de ondersteuning langer dan zes maanden nodig is, met uitzondering van kortdurende schoonmaakondersteuning.

    • g.

      Substantiële vervoersbehoefte: behoefte aan meer dan incidenteel vervoer in het kader van het leven van alledag, zoals bijvoorbeeld boodschappen doen, familie- of vriendenbezoek, kerkbezoek, recreatie, vervoer naar medische of paramedische behandelaars.

    • h.

      Transitiefunctionaris: functionaris in ziekenhuis, verpleeghuis, revalidatiecentrum of vergelijkbare instelling, die is belast met de transitie van de patiënt van opname naar huis.

    • i.

      Verordening Wmo 2020: Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 gemeente Heerenveen

    • j.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

    • k.

      Zaak: een maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing of een persoonsgebonden budget (pgb) bedoeld om een hulpmiddel of woningaanpassing mee te kopen, niet zijnde dienstverlening zoals genoemd onder b.

Artikel 2 Verslag van het onderzoek

  • 1. Het college stelt binnen maximaal zes weken of zoveel eerder als mogelijk is, na de melding een verslag op van het onderzoek dat is uitgevoerd. Het verslag bevat in ieder geval de in artikel 6 van de Verordening Wmo 2020 opgenomen onderdelen.

  • 2. Indien het onderzoek langer dan zes weken duurt, stelt het college het afronden van het onderzoek en het nemen van een besluit uit met zoveel langer als nodig is om het onderzoek af te ronden. Het college stelt de cliënt zo snel mogelijk op de hoogte van het uitstel en vermeldt de verwachte datum waarop het onderzoek wel kan worden afgerond. Indien het college het onderzoek niet kan afronden omdat de cliënt gegevens niet tijdig overlegt of kan overleggen of niet (voldoende) meewerkt aan het onderzoek, legt het college een aanvultermijn op. Het uitstel betreft de toepassing van artikel 4:5, 4:14 en 4:15 Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. Het college vraagt een cliënt of zijn vertegenwoordiger die het verslag van het onderzoek niet terugstuurt eenmaal schriftelijk om het verslag alsnog binnen 10 werkdagen ondertekend en indien de cliënt dit wenst voorzien van verbeteringen of opmerkingen, retour te sturen. Het college kan op verzoek van de cliënt een langere termijn geven voor het retourneren van het verslag.

Artikel 3 Aanvraag

  • 1. De cliënt kan op het verslag aangeven of hij het wel of niet eens is met het verslag of de uitkomst en kan het verslag aanvullen of verbeteren. Indien de cliënt dit wenst en vermeldt op het verslag, merkt het college het verslag aan als aanvraag.

  • 2. Het college neemt binnen 10 werkdagen na ontvangst van de aanvraag een besluit in de vorm van een beschikking.

Artikel 4 Natura, persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming

  • 1. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening in natura of als pgb.

  • 2. Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van een sportvoorziening, verhuis- en inrichtingskosten of de kosten van aanpassing van een auto.

Artikel 5 Overname van hulpmiddel bij verhuizing

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening die is verstrekt op grond van de Wet langdurige zorg of de wet en die door de cliënt al wordt gebruikt, overnemen indien:

    • a.

      De cliënt uit een instelling voor langdurige zorg verhuist naar een zelfstandige woonruimte

    • b.

      De cliënt vanuit een andere gemeente verhuist naar een zelfstandige woonruimte in de gemeente.

  • 2. Het college maakt hierover afspraken met de instelling of de gemeente van waaruit verhuisd wordt.

Artikel 6 Regels voor het persoonsgebonden budget

  • 1. Wanneer een cliënt ondersteuning nodig heeft en deze in de vorm van een pgb wil ontvangen, beoordeelt het college vooraf of de cliënt aantoonbaar in staat is zijn belangen te behartigen en de verantwoordelijkheid voor het inkopen van diensten of zaken en het afsluiten van contracten te kunnen dragen. Het college acht een cliënt daartoe in ieder geval niet in staat wanneer:

    • a.

      Een curatele, beschermingsbewind of mentorschap over de cliënt is uitgesproken; of

    • b.

      De cliënt er eerder blijk van heeft gegeven een pgb niet te kunnen beheren; of

    • c.

      De cliënt failliet is verklaard, in surséance van betaling verkeert, op de cliënt de wsnp (wet schuldsanering natuurlijke personen) van toepassing is verklaard of voor de cliënt een minnelijke schuldregeling is getroffen.

  • 2. De cliënt die naar het oordeel van het college niet in staat is een pgb te beheren, kan een derde belasten met het beheer van het pgb. Voorbeelden van een derde die het beheer van het pgb op zich neemt zijn: bewindvoerder, mentor, curator, gevolmachtigde, persoon uit het sociale netwerk van de cliënt.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de beheerder van het pgb.

  • 3. Voorafgaand aan de toekenning van ondersteuning in de vorm van een pgb voor ondersteuning, levert de cliënt een budgetplan in. In het budgetplan is minimaal opgenomen:

    • a.

      Welke zorgaanbieder(s) de cliënt inschakelt;

    • b.

      Welk tarief betaald wordt;

    • c.

      Op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid:

      • Een beschrijving van de door de gemeente gestelde doelen

      • Wat er nodig is om deze doelen te bereiken

      • Binnen welke termijn de doelen bereikt worden

      • Frequentie van de ondersteuning

    • d.

      hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd.

      Voorbeeld van gewaarborgde kwaliteit van de ondersteuning is certificering op grond van:

      • ISO 9001-certificaat voor de zorg

      • HKZ-certificering

      • NIAZ kwaliteitskeurmerk

      • Voor dagondersteuning: Kwaliteitswaarborg zorgboerderijen

      • Ander vergelijkbaar keurmerk

      • Eigen kwaliteitssysteem dat jaarlijks wordt geauditeerd door een onafhankelijke gecertificeerde instelling, en/of aantoonbaar opleidings- of ervaringsniveau van de uitvoerder op het gebied van de te leveren ondersteuning.

    • e.

      Beschrijving van de door de gemeente gestelde doelen;

    • f.

      Wat er nodig is om deze doelen te realiseren;

    • g.

      Binnen welke termijn de doelen bereikt worden;

    • h.

      Frequentie van de ondersteuning.

  •   Op basis van het plan moet het voor de zorgaanbieder overduidelijk zijn welke ondersteuning hij moet leveren.

  • 4. Een derde die cliënt ondersteunt bij het beheren van het pgb of het beheer overneemt, verricht niet tegelijkertijd werkzaamheden die uit het pgb betaald worden, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad of de echtgenoot, samenlevingspartner of levensgezel van de cliënt.

  • 5. Het college vergoedt geen kosten voor bemiddeling tussen pgb-houder en zorgaanbieder en/of het beheer van een pgb door een ander dan de pgb-houder.

  • 6. Met het pgb dient de cliënt een kwalitatieve en effectieve zaak of dienst in te kopen. Het college controleert de kwaliteit en effectiviteit van de ingezette ondersteuning achteraf aan de hand van in ieder geval het ingeleverde budgetplan en het ondersteuningsplan.

  • 7. Het college bepaalt de omvang van het pgb met toepassing van artikel 12a van de Verordening Wmo 2020.

Artikel 7 Betaling en controle van het pgb

  • 1. De uitbetaling van het pgb gebeurt op grond van het trekkingsrecht (artikel 2.6.2 van de wet) door de Sociale Verzekeringsbank, tenzij het college voor eenmalige uitbetalingen anders overeenkomt. Zo ja, dan wordt het bedoelde pgb uitbetaald na ontvangst van de desbetreffende nota en zo veel mogelijk rechtstreeks aan de leverancier betaald.

  • 2. Het college hanteert een jaarlijks vrij besteedbaar bedrag van € 250,- per maatwerkvoorziening voor Ondersteuning bij een gestructureerd huishouden, ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie en maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet voor zover aanwezig, waarover de cliënt geen verantwoording hoeft af te leggen.

  • 3. Het college controleert de besteding van een pgb voor een zaak (eenmalige uitbetaling) door de cliënt te verplichten na levering van de zaak de desbetreffende nota aan het college te overleggen. Het college kan zo nodig ter controle een huisbezoek afleggen.

  • 4. Het college controleert minimaal eens per jaar steekproefsgewijs de besteding van het pgb voor een dienst.

  • 5. De controle van het pgb in het vierde lid betreft in ieder geval of:

    • a.

      De uitgevoerde werkzaamheden zijn afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      De uitgevoerde werkzaamheden zijn afgestemd op de andere vormen van zorg;

    • c.

      Beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      De door het college in de beschikking gestelde doelen in voldoende mate en aantoonbaar zijn of worden bereikt.

  • 6. De cliënt dient de voor het onderzoek relevante bewijsstukken in ieder geval twee kalenderjaren te bewaren zodat het college de controle kan uitvoeren.

Artikel 8 Periodieke heroverweging

Het college onderzoekt periodiek op grond van artikel 2.3.9 van de wet of er aanleiding is een beslissing te heroverwegen. Zo nodig voert het college opnieuw een onderzoek uit zoals bepaald in artikel 2.3.2 van de wet en in artikel 6 van de Verordening Wmo 2020.

Artikel 9 Woonvoorzieningen (Woningaanpassingen en hulpmiddelen)

  • 1. Het college verstrekt een woonvoorziening aan cliënten die beperkingen ondervinden bij het normale gebruik van de woning.

  • 2. Het college verstrekt geen woonvoorziening aan bewoners van niet-zelfstandige woonruimte.

  • 3. Het college verstrekt alleen een woonvoorziening voor noodzakelijke woonruimtes.

  • 4. Het college past het primaat van verhuizing toe wanneer uit het onderzoek blijkt dat de totale kostprijs van de noodzakelijke woonvoorzieningen hoger is dan € 8.500.

  • 5. Het college baseert de verstrekking van woonvoorzieningen op het voorzieningenniveau sociale woningbouw.

  • 6. Het college verstrekt een woonvoorziening ten behoeve van gemeenschappelijke ruimtes, voor zover het gaat om:

    • a.

      Automatische deuropeners;

    • b.

      Hellingbanen;

    • c.

      Het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;

    • d.

      Het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

    • e.

      Het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte.

  • 7. Een woonvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      Woningaanpassing, bestaande uit een bouwkundige of woontechnische ingreep

    • b.

      Overige woonvoorzieningen, zoals:

      • -

        Hulpmiddelen

      • -

        Voorzieningen voor toiletgebruik

      • -

        Voorzieningen voor baden, wassen en douchen

      • -

        Woningsanering

      • -

        Tilliften

      • -

        Uitraasruimte

      • -

        Losse woonunit

      • -

        Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten

      • -

        Bezoekbaar/logeerbaar maken van een woning

      • -

        Onderhoud, keuring en reparatie

      • -

        Huurderving, tijdelijke huisvesting en verwijdering

      • -

        Toe- en doorgankelijk maken van de woning

      • -

        Verhuis- en inrichtingskosten

Artikel 10 Begrippen in verband met ondersteuning bij zelfstandig wonen

  • 1. Niet-zelfstandige woonruimten zijn in ieder geval:

    • a.

      Hotel/pension;

    • b.

      Trekkerswoonwagen;

    • c.

      Klooster;

    • d.

      Tweede woning;

    • e.

      Niet permanent bewoonde vakantie- of recreatiewoning;

    • f.

      Gehuurde kamer.

  • 2. Noodzakelijke woonruimtes zijn in ieder geval:

    • a.

      Woonkamer;

    • b.

      Aanwezige en gebruikte slaapkamer(s);

    • c.

      Keuken;

    • d.

      Sanitaire ruimten;

    • e.

      Daadwerkelijk gebruikte berging.

Artikel 11 In aanmerking te nemen kosten voor een woningaanpassing

Het college neemt de volgende kosten in aanmerking bij de vaststelling van de maatwerkvoorziening voor een woningaanpassing:

  • a.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • b.

    Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor vergoeding in aanmerking;

  • c.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • d.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten in aanmerking genomen. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • e.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • f.

    De leges voor de bouwvergunning, voor zover de bouwvergunning betrekking heeft op het treffen van de voorzieningen;

  • g.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • h.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • i.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • j.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • k.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

  • l.

    De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de belanghebbende, voor zover de kosten onder a tot en met k meer dan € 1.046 bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 373.

Artikel 12 Offerte voor een woningaanpassing

  • 1. Het college bepaalt de kostprijs voor een woningaanpassing op basis van door het college of de cliënt (naar gelang de voorkeur van de cliënt) gevraagde offerte(s) en, voor zover dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is, een bouwkundig en/of ergonomisch advies.

  • 2. De werkwijze voor het vragen van offertes is:

    • a.

      Eén offerte indien de verwachte kostprijs lager is dan € 15.000;

    • b.

      Minimaal twee offertes indien de verwachte kostprijs hoger is dan € 15.000.

  • 3. Het college bepaalt de hoogte van het pgb voor een woningaanpassing op dezelfde wijze als in lid 1, waarbij de offertes worden opgevraagd door de cliënt.

  • 4. De offerte is gespecificeerd volgens bijlage 3 Offerte voor woningaanpassing.

Artikel 13 Bezoekbaar maken van een woning

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening verstrekken voor het bezoekbaar maken van een, in de gemeente gelegen, woning, voor:

    • a.

      Een persoon die zijn hoofdverblijf in een inrichting heeft, en

    • b.

      Regelmatig een bezoek brengt aan de bezoekbaar te maken woning (gewoonlijk als familiebezoek), en

    • c.

      Deze woning niet op een normale manier kan betreden of bereiken, en/of

    • d.

      Geen gebruik kan maken van het toilet of een toiletvoorziening.

  • 2. Het college verstrekt voor het bezoekbaar maken van de woning de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening of pgb waarmee de woning en de woonkamer bereikbaar en betreedbaar kunnen worden gemaakt, en gebruik gemaakt kan worden van het toilet of een toiletvoorziening.

Artikel 14 Verhuis- en inrichtingskosten

  • 1. Het college verstrekt een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten bij een plotseling ontstane noodzaak voor verhuizing, veroorzaakt door ziekte, plotselinge aandoening of onverwachte invaliditeit. Het college betrekt bij het bepalen van de plotseling ontstane noodzaak in ieder geval de uitstelbaarheid van de verhuizing.

  • 2. Het college kan ook een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten toekennen aan een inwoner die een aangepaste woning bewoont en het college deze woning beschikbaar wil laten komen voor een persoon met beperkingen.

  • 3. De financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten is ten hoogste € 3.300.

Artikel 15 Schoonmaakondersteuning Heerenveense Himmelsjek

  • 1. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor schoonmaakondersteuning aan cliënten die beperkingen ondervinden bij het schoon en leefbaar houden van hun huis.

  • 2. Het college bepaalt de omvang van de schoonmaakondersteuning op basis van het Protocol Huishoudelijke Verzorging van het CIZ (bijlage 2) en het Protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ (bijlage 1).

Artikel 16 Ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden (OGH)

  • 1. Het college verstrekt OGH aan cliënten die beperkingen ondervinden bij het schoon en leefbaar houden van hun huis en het voeren van regie over hun huishouding, en die, indien van toepassing en daaruit voortvloeiend, toezicht nodig hebben bij het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl).

  • 2. Het college bepaalt de omvang van de OGH op basis van het Protocol Huishoudelijke Verzorging van het CIZ (bijlage 2) en het Protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ (bijlage 1).

Artikel 17 Kortdurende schoonmaakondersteuning (spoedhulp)

De voorziening Kortdurende schoonmaakondersteuning (spoedhulp) bestaat uit maximaal 3 uren per week schoonmaakondersteuning voor de duur van maximaal 3 maanden wanneer:

  • 1.

    De cliënt na een ziekenhuis- of verpleeghuisopname weer naar huis kan, en

  • 2.

    De cliënt naar het oordeel van de transitiefunctionaris of het college geen mogelijkheden heeft op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of mantelzorg zijn woning schoon te houden tijdens de herstelperiode.

Artikel 18 Vervoersvoorziening

Het college verstrekt een vervoersvoorziening aan cliënten met een beperkte of zeer beperkte mobiliteit die een substantiële vervoersbehoefte hebben.

Artikel 19 Vervoer rondom de woonplaats

  • 1. Met een vervoersvoorziening wordt een cliënt met een beperkte of zeer beperkte mobiliteit en een substantiële vervoersbehoefte in staat gesteld zich te verplaatsen tot ongeveer 20 kilometer of 5 ov-zones rondom het woonadres.

  • 2. Het college hanteert de begrippen beperkt en zeer beperkt mobiel als richtlijn, maar kan ook andere beperkingen in aanmerking nemen die de cliënt beperken bij vervoer.

Artikel 20 Vervoersvoorziening

  • 1. Het college verstrekt één vervoersvoorziening op basis van de goedkoopst adequate vervoersvoorziening. Bij een cliënt met een zeer beperkte mobiliteit kan het college naast de taxipas of andere voorziening een aanvullende vervoersvoorziening voor korte afstanden verstrekken, zoals een scootmobiel of een driewielfiets.

  • 2. Het college hanteert het primaat van collectief, deur-tot-deur vervoer (hierna te noemen: de taxipas) dat is gericht op het vervoer van personen met een beperking. Het college verstrekt pas een andere vervoersvoorziening in verband met beperkte mobiliteit dan de taxipas wanneer de cliënt om medische redenen geen gebruik kan maken van de collectief vervoer.

  • 3. Het college verstrekt geen vervoersvoorziening als bedoeld in dit artikel voor vervoer van en naar dagondersteuning.

  • 4. Voorbeelden van vervoersvoorzieningen zijn:

    • a.

      Taxipas voor het gebruik van collectief vervoer in een taxi of rolstoeltaxi;

    • b.

      Aangepaste fiets of tandem;

    • c.

      Autoaanpassing;

    • d.

      Scootmobiel;

    • e.

      Gesloten invalidenvoertuig;

    • f.

      Noodzakelijke accessoires.

  • 5. Indien de cliënt minderjarig is, past het college niet het primaat van collectief vervoer toe en beoordeelt het college de vervoersbehoefte en de te verstrekken maatwerkvoorziening individueel. Het college gebruikt daarbij Bijlage 4 Vervoersbehoefte bij kinderen als leidraad.

Artikel 21 Aanpassing van een auto

  • 1. Het college verstrekt een financiële tegemoetkoming in de kosten van een autoaanpassing eens per vijf jaar.

  • 2. De aan te passen auto dient het eigendom te zijn (of te worden in geval van aankoop van een auto) van de belanghebbende, is niet ouder dan 5 jaar en in een goede technische staat.

Artikel 22 Rolstoel

  • 1. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoel bij langdurige beperkingen door niet of zeer beperkt kunnen lopen, inclusief noodzakelijke accessoires.

  • 2. Het college onderzoekt of de cliënt zich door beperkingen bij het lopen dagelijks grotendeels en langdurig zittend moet verplaatsen. Wanneer dit het geval is, kan het college afzien van een onderzoek naar de mogelijkheden van de cliënt om in deze beperkingen te voorzien door eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk, met een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening.

  • 3. Het college verstrekt geen rolstoel voor incidenteel gebruik.

  • 4. Voorbeelden van rolstoelen zijn:

    • a.

      (Semi)permanente handbewogen rolstoel

    • b.

      Elektrische rolstoel;

    • c.

      Duw-hoepelstoel;

    • d.

      Duwwandelwagen;

    • e.

      Elektromotor voor onder de duwwandelwagen

Artikel 23 Sportvoorziening

  • 1. Het college verstrekt eens per drie jaar een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening aan een cliënt, die zonder deze voorziening niet in staat is tot sportbeoefening en voor wie de sportvoorziening substantieel bijdraagt aan participatie.

  • 2. De financiële tegemoetkoming bedraagt ten hoogste € 2.750.

Artikel 24 Maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie

  • 1. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij de zelfredzaamheid en participatie aan cliënten die beperkingen ondervinden in de algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl), het voeren van een gestructureerd huishouden anders dan in het kader van artikel 19 wordt bedoeld, of het ontmoeten van mensen, het onderhouden van contacten en deelnemen aan zinvolle maatschappelijke activiteiten en met toepassing van de bepalingen in de wet en de Verordening Wmo 2020.

  • 2. Het college kan de in lid 1 genoemde maatwerkvoorziening mede verstrekken ter ontlasting van de mantelzorger die thuis maatschappelijke ondersteuning verleent.

  • 3. De ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie vindt plaats in de vorm van:

    • a.

      Thuisondersteuning basis en intensief;

    • b.

      Dagondersteuning basis en intensief

    • c.

      Dagondersteuning langdurig arbeidsmatig en educatief

    • d.

      Kortdurende verblijfsondersteuning met en zonder dagondersteuning.

  • 4. Het college bepaalt de omvang van de ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie aan de hand van de resultaten uit het onderzoek en hanteert daarbij de ‘Indicatiewijzer CIZ 2013’ als leidraad. Het college kan hiervan gemotiveerd afwijken.

Artikel 25 Thuisondersteuning basis en intensief

  • 1. Het college biedt thuisondersteuning met als doel(en):

    • a.

      Het structureren en uitvoeren van dagelijkse, praktische vaardigheden op alle relevante levensgebieden (lichamelijke gezondheid, psychische gezondheid, zingeving, persoonlijk functioneren, wonen, financiën en administratie);

    • b.

      Het invulling geven aan participatie in de samenleving;

    • c.

      Het aangaan en onderhouden van sociale contacten, aansluitend op wat passend is bij de cliënt.

  • 2. Het college biedt thuisondersteuning aan in twee intensiteiten, basis en intensief.

    • a.

      Intensiteit basis is van toepassing op lichte en middelzware ondersteuning, gericht op het stimuleren en behouden van de bestaande situatie van zelfredzaamheid en participatie en op het voorkomen van achteruitgang daarin.

    • b.

      Intensiteit intensief is van toepassing op zware ondersteuning in de meest complexe situaties zoals in het geval van ernstige gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden en multi-probleem situaties en is gericht op zo mogelijk activering en waar nodig stabilisatie en handhaving, inclusief zo nodig intensief toezicht op het functioneren van de cliënt.

Artikel 26 Dagondersteuning

  • 1. Het college biedt dagondersteuning in groepsverband aan met als doel behoud en bevorderen van zelfredzaamheid en eigen regie.

  • 2. De dagondersteuning draagt bij aan:

    • a.

      Duurzaam sociaal contact/ontmoeting en voorkomen van sociaal isolement;

    • b.

      eigen maken van creatieve werkzaamheden c.q. bezigheden;

    • c.

      De toeleiding naar vrijwillige werkzaamheden;

    • d.

      Het ontwikkelen en het behouden van (nieuwe) vaardigheden en interesses;

    • e.

      Structuur en veiligheid;

    • f.

      Ontlasting van mantelzorger(s).

  • 3. Het college biedt dagbesteding aan in twee intensiteiten, basis en intensief.

    • a.

      Intensiteit basis is van toepassing op lichte en middelzware ondersteuning bij het aanbrengen van structuur c.q. het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen, en kan bestaan uit begeleiding bij door- en uitstroom naar reguliere maatschappelijke voorzieningen t.b.v. participatie, training/coaching t.b.v. bijvoorbeeld verhoging belastbaarheid, waardoor aan uitstroom (naar bijvoorbeeld een re-integratietraject) kan worden gewerkt.

    • b.

      Intensiteit intensief is van toepassing op zware ondersteuning in de meest complexe situaties zoals in het geval van ernstige gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden en multi-probleem situaties en is gericht op het bieden van dagopvang met dagprogramma voor dagstructurering en (intensieve) ondersteuning en toezicht.

  • 4. Het college biedt dagondersteuning langdurig aan voor cliënten met een langdurige of chronische stoornis en daarmee samenhangende beperkingen, gericht op educatie en/of (vrijblijvende) arbeidsmatige (maken van producten en leveren van diensten zonder of met beperkte productie-eisen) activiteiten voor cliënten die zonder dagondersteuning niet maatschappelijk kunnen participeren.

  • 5. Indien het college dit medisch noodzakelijk vindt, vervoert de aanbieder van dagondersteuning de cliënt van en naar de locatie van de dagondersteuning.

Artikel 27 Kortdurende verblijfsondersteuning met en zonder dagondersteuning

  • 1. Het college biedt kortdurende verblijfsondersteuning (logeeropvang) aan voor cliënten, voor wie toezicht en ondersteuning noodzakelijk is, met als doel het ontlasten van de mantelzorger,

  • 2. De kortdurende verblijfsondersteuning bestaat uit logeeropvang in een huiselijke omgeving gedurende maximaal 3 etmalen per week.

  • 3. De kortdurende verblijfsondersteuning kan worden aangevuld met dagondersteuning voor zover dit voor en door de cliënt mogelijk en gewenst is.

Artikel 28 Beschermd Wonen en opvang

  • 1. Voor een cliënt met psychische of psychosociale problemen of voor een inwoner die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorziet het college in de behoefte aan beschermd wonen en maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.

  • 2. Het bieden van beschermd wonen en opvang dient op grond van de wet altijd middels maatwerk bereikt te worden. De uitvoering van deze wettelijke taak leidt dan ook altijd tot onderzoek en een beschikking.

  • 3. De taak om opvang als algemene voorziening en Beschermd Wonen aan te bieden, is belegd bij de centrumgemeente Leeuwarden. Zo lang dit het geval is zijn de actuele beleidsregels en (uitvoerings)besluiten van gemeente Leeuwarden op het gebied van Beschermd Wonen van toepassing.

Artikel 29 Herziening of intrekking

Het college kan het besluit tot verstrekking van de maatwerkvoorziening of het pgb intrekken of herzien wanneer degene die de maatwerkvoorziening of het pgb ontvangt:

  • a.

    Overlijdt;

  • b.

    Geen ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 in de vorm van een maatwerkvoorziening of pgb meer nodig heeft;

  • c.

    Verhuist naar een andere gemeente;

  • d.

    De maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is;

  • e.

    Het pgb niet binnen zes maanden na uitbetaling heeft besteed aan het inkopen van de zaak of dienst waarvoor het pgb is verstrekt;

  • f.

    Onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • g.

    Niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden;

  • h.

    De maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt, waarbij eenmalig een bedrag van € 250,- niet hoeft te worden verantwoord.

Artikel 30 Terugvordering

  • 1. Indien het ingetrokken of herziene besluit betrekking heeft op een in natura verstrekte voorziening, kan de voorziening worden teruggevorderd.

  • 2. Indien het besluit tot intrekken of herzien is genomen op grond van artikel 34 onder e tot en met h, dan kan het college de geldswaarde van de verstrekte voorziening of het pgb vorderen. De hoogte van de vordering is afhankelijk van de waarde van de verstrekking ten tijde van de genoemde gedragingen. Bijvoorbeeld: op het moment dat een bepaalde wijziging niet is doorgegeven waardoor de voorziening langer is verstrekt dan noodzakelijk, geldt de geldswaarde op het moment dat de voorziening niet meer nodig was.

Artikel 31 Hardheidsclausule

Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze beleidsregels naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze beleidsregels.

Artikel 32 Inwerkingtreding en intrekking oude beleidsregels

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2020.

  • 2. De artikelen 24 tot en met 27 werken terug naar 1 januari 2019.

  • 3. De Beleidsregels Wmo 2015 worden ingetrokken per 1 januari 2020.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 28 mei 2019.

Burgemeester en wethouders van Heerenveen.

De gemeentesecretaris,

de heer J. van Leeuwestijn

De burgemeester,

de heer T.J. van der Zwan

Bijlage 1 Nadere uitwerking begrip gebruikelijke hulp

Begripsbepaling gebruikelijke hulp Wmo 2015: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep

Wanneer gebruikelijke hulp aanwezig is, wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt.

Schoonmaakhulp

In het kader van de schoonmaakhulp (voorheen HH1) wordt gebruikelijke hulp als volgt toegepast. Personen die gebruikelijke hulp verlenen nemen de schoonmaakwerkzaamheden over van degene uit de leefeenheid die ze zelf niet uit kan voeren.

Leefeenheid

Gebruikelijke hulp mag verwacht worden van mensen die behoren tot de leefeenheid van de cliënt. Het begrip leefeenheid wordt hier niet nader ingevuld. Duidelijk is wel wie er niet tot de leefeenheid behoren:

  • 1.

    Personen die niet in hetzelfde huis wonen als de cliënt. Een niet thuiswonend kind valt dus niet onder het begrip gebruikelijke hulp, maar kan wel mantelzorger zijn.

  • 2.

    Personen die een kamer huren van de cliënt in dezelfde woning. De cliënt is ook niet verantwoordelijk voor het schoonhouden van de kamer van de huurder.

  • 3.

    Personen die als kostganger in hetzelfde huis wonen als cliënt.

Voor personen uit categorie 2 en 3 dient een commercieel huurcontract of kostgangerovereenkomst aanwezig te zijn.

Wie leveren gebruikelijke hulp?

Alle huisgenoten die een woning met elkaar delen en tot de leefeenheid behoren, met uitzondering van kinderen jonger dan 5 jaar.

Hoeveel gebruikelijke hulp kunnen jongere huisgenoten leveren?

Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar worden in staat geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren en kunnen de volgende werkzaamheden overnemen: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen, zo nodig jongere huisgenoten opvangen en/of verzorgen.

Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen geen werkzaamheden overnemen maar wel helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).

Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar kunnen naar eigen mogelijkheden helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien).

Volledige overname van schoonmaakwerkzaamheden

Huisgenoten van 23 jaar en ouder worden in staat geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren en kunnen alle werkzaamheden over te nemen. Mogelijk zijn deze huisgenoten dit niet gewend of menen dit niet te kunnen. Dat is geen reden om gebruikelijke hulp niet toe te passen. Indien nodig kan hiervoor tijdelijk ondersteuning bij een gestructureerd huishouden ingezet worden om de werkzaamheden aan te leren.

Zorg voor kinderen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Wanneer een van de ouders uitvalt, moet de andere ouder de zorg overnemen. Zij kunnen hierbij gebruik maken van de mogelijkheden van zorgverlof, mantelzorg of andere voorzieningen. Ook als ouders gescheiden zijn of niet meer samenwonen, vervalt de zorgplicht niet. Het kan wel zo zijn dat er door de rechtbank afspraken zijn vastgelegd en daarmee moet rekening gehouden worden. Wanneer er sprake is van langdurige noodzaak tot het overnemen van werkzaamheden kan de zorg voor jonge kinderen in de knel komen. In tegenstelling tot schoonmaakwerkzaamheden is er bij de verzorging van jonge kinderen sprake van zorg die niet uitgesteld kan worden tot de gezonde partner thuiskomt uit zijn of haar werk. Een voorbeeld is het voeden of verschonen van een baby. In zulke gevallen kan gebruikelijke hulp mogelijk niet geheel verleend worden, en als er ook geen andere mogelijkheden zijn, dan kan de gemeente hiervoor een maatwerkvoorziening verstrekken. Deze voorziening is echter geen onderdeel van schoonmaakhulp en zal altijd in het kader van ondersteuning bij een gestructureerd huishouden verstrekt worden.

Uitzonderingen

Afwezigheid in verband met werk of studie

In het algemeen geldt het hebben van een volledige baan of een volgen van een voltijds studie niet als een omstandigheid die het onmogelijk maakt om gebruikelijke hulp te verlenen. Iemand met een volledige baan wordt geacht een huishouden te kunnen voeren. Ook als het een baan is met lange werkweken of veel reistijd. Alleen als een huisgenoot lange tijd van huis is omdat hij of zij bijvoorbeeld internationaal chauffeur is, in de offshore werkt of bij de marine zit. Het gaat te ver om van deze mensen te vragen hun baan op te zeggen om gebruikelijke hulp te kunnen verlenen.

Huisgenoot heeft beperkingen

Indien de huisgenoot zelf door beperkingen niet (geheel) in staat is tot het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden, kan hij of zij ook geen gebruikelijke hulp verlenen. Zo nodig moet hiervoor nader onderzoek gedaan worden naar de aard van de beperkingen.

Overbelasting

Mogelijk is er naast het overnemen van de schoonmaakwerkzaamheden ook sprake van andere verzorging door huisgenoten waardoor de huisgenoot overbelast dreigt te raken.

Dit kan het geval zijn in de volgende situaties:

  • -

    De cliënt heeft persoonlijke verzorging nodig zoals deze tot 1-1-2015 in het kader van de AWBZ werd verstrekt en per 1-1-2015 onder de Zorgverzekeringswet valt.

  • -

    De cliënt heeft een korte levensverwachting.

  • -

    Een van de ouders is overleden en de achterblijvende ouder heeft moeite zich aan de nieuwe situatie aan te passen.

  • -

    Dreigende crisissituatie waardoor opvang van gezonde kinderen voor een korte tijd nodig is en de ouder tijd krijgt om zelf een oplossing te vinden. Eerst dienen de mogelijkheden van mantelzorg, oppas, kinderopvang, of ander voorliggende voorzieningen te worden benut.

Vervoer

Op het gebied van vervoer is tot nu toe niet eerder uitgewerkt wat gebruikelijke hulp is.

Ook hier geldt dat van huisgenoten verwacht wordt dat zij elkaar daarin ondersteunen. Van jongere huisgenoten van 16 tot 18 jaar kan ten opzichte van het vervoer van een oudere huisgenoot (cliënt) verwacht worden dat zij helpen bij het plannen van reizen met et openbaar vervoer of het kopen van vervoersbewijzen. Ook kunnen zij een oudere huisgenoot incidenteel begeleiden bij het reizen met het openbaar vervoer voor zover dit mogelijk is in verband met studie. Ook kunnen zij jongere huisgenoten begeleiden bij het reizen met openbaar vervoer of bij het fietsen, voor zover dit mogelijk is in verband met studie. Van echtgenoten of partners mag verwacht worden dat zij de cliënt zo nodig begeleiden bij vervoer.

Bijlage 2 Normtijden schoonmaakhulp/ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden

De normtijden zijn gebaseerd op de Richtlijn indicatie Hulp bij het Huishouden 2011 van MO-zaak.

Algemene uitgangspunten

  • Alleen de noodzakelijke woonruimtes worden schoongehouden

  • Bij de normtijden wordt uitgegaan van het niveau sociale woningbouw. Indien het een grotere of onpraktisch ingedeelde woning betreft, dienen de normtijden individueel bepaald te worden.

  • De verzorging van huisdieren en planten is opgenomen in de normtijden.

1. Boodschappen doen

Boodschappen doen bestaat uit:

Boodschappen halen en boodschappen opruimen.

Het opstellen van een boodschappenlijst kan de cliënt in beginsel zelf doen, wanneer er geen sprake is van gebrek aan regie op het huishouden. Is dit wel het geval dan is er geen sprake van eenvoudige schoonmaakhulp, maar van ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden.

Normtijd: 50 minuten per week

Verhogingsfactoren:

Gezin van meer dan 4 personen: 60 minuten

Aanwezigheid van kinderen jonger dan 12 jaar: 60 minuten

Dichtstbijzijnde supermarkt is verder dan 2 kilometer: 30 minuten

Keuzes van de cliënt die resulteren in meer benodigde tijd voor boodschappen, bijvoorbeeld om niet in de dichtstbijzijnde supermarkt boodschappen te willen halen of een voorkeur voor speciaal voedsel, zijn geen verhogingsfactor. Alleen bij medische noodzaak wordt hiermee rekening gehouden.

2. Broodmaaltijd bereiden

Bereiden van de broodmaaltijd bestaat uit:

Broodmaaltijd bereiden (smeren)

Broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken

Koffie/thee zetten

Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine

Normtijd: 15 minuten, maximaal 2x per dag

Verhogingsfactoren:

Aanwezigheid van kinderen jonger dan 12 jaar: 20 minuten

3. Warme maaltijd bereiden

Bereiden van de warme maaltijd bestaat uit:

Warme maaltijd bereiden; koken of opwarmen

Warme maaltijd klaarzetten, tafel dekken

Koffie/thee zetten

Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine

Normtijd:

Opwarmen: 15 minuten per dag

Koken: 30 minuten per dag

Verhogingsfactoren:

Aanwezigheid van kinderen jonger dan 12 jaar: 20 minuten per maaltijd

4. Licht huishoudelijk werk

Licht huishoudelijk werk bestaat uit:

Stof afnemen/raggen

Opruimen

Afwassen (niet als onderdeel van de maaltijdbereiding)

Bed opmaken

Normtijd:

Eenpersoonshuishouden: 60 minuten per week

Meerpersoonshuishouden: 90 minuten per week

Verhogingsfactoren:

Aanwezigheid van kinderen jonger dan 12 jaar: 20 minuten

Psychogeriatrische problematiek/ gedragsproblematiek: 30 minuten (dit is alleen aan de orde bij ondersteuning bij een gestructureerde huishouding)

Allergie of aandoening aan de luchtwegen in een gesaneerde woning: 30 minuten

Verlagingsfactoren:

Eveneens toekenning van ondersteuning bij maaltijdbereiding: tijd voor afwassen niet dubbel meetellen, en cliënt kan mogelijk zelf voorspoelen.

5. Zwaar huishoudelijk werk

Zwaar huishoudelijk werk bestaat uit:

Stofzuigen

Schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken

Bedden verschonen

Ramen lappen

Normtijd:

Eenpersoonshuishouden, maximaal 2 kamers: 90 minuten

Eenpersoonshuishouden, 3 of meer kamers: 180 minuten

Meerpersoonshuishouden: 180 minuten

Verhogingsfactoren:

Aanwezigheid van kinderen jonger dan 12 jaar: 30 minuten tot een maximum van 90 min)

Psychogeriatrische problematiek/gedragsproblematiek: 30 minuten (dit is alleen aan de orde bij ondersteuning bij een gestructureerde huishouding)

Allergie of aandoening aan de luchtwegen in een gesaneerde woning: 60 minuten

Meer vervuiling als gevolg van beperkingen, niet door de leefwijze: 60 minuten

6. Wasverzorging

Wasverzorging bestaat uit:

Wasgoed sorteren en wassen in de wasmachine

Wasgoed ophangen en afhalen

Wasgoed drogen in de droger

Wasgoed vouwen en opbergen

Wasgoed strijken

Normtijd:

Eenpersoonshuishouden: 60 minuten

Meerpersoonshuishouden: 90 minuten

Verhogingsfactoren:

Aanwezigheid van kinderen jonger dan 16 jaar: 30 minuten per kind

Bedlegerige cliënten: 30 minuten

Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc.: 30 minuten

Medische noodzaak voor het strijken van onderkleding of beddengoed: individueel bepaald

7. Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen

(Onderdeel van de ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden)

Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen bestaat uit:

Persoonlijke verzorging

Begeleiding

Opvoedingsactiviteiten

Normtijd:

Naar bed brengen/uit bed halen: 10 minuten per keer per kind

Wassen en kleden: 30 minuten per dag per kind

Eten en/of drinken geven: 20 minuten per broodmaaltijd, 25 minuten per warme maaltijd

Babyvoeding: flesje/borstvoeding: 20 minuten per keer per kind

Luier verschonen: 10 minuten per keer per kind

Naar school/kinderopvang brengen/halen: 15 minuten per keer per gezin

Verhogingsfactoren:

Indien opvang noodzakelijk is: tot 40 uur per week

In de meeste gevallen zal opvang van deze omvang tijdelijk zijn in afwachting van een definitieve regeling bijvoorbeeld in het kader van sociaal medische kinderopvang, of een eigen regeling door de ouder(s).

8. Dagelijkse organisatie van het huishouden

(Onderdeel van de ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden)

Dagelijkse organisatie van het huishouden bestaat uit:

Organisatie van huishoudelijke activiteiten

Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden

Normtijd: 30 minuten

Verhogingsfactoren:

Aanwezigheid van kinderen jonger dan 16 jaar: 30 minuten

Psychogeriatrische problematiek/gedragsproblematiek: 30 minuten

Communicatieproblemen als gevolg van beperkingen, niet door een taalbarrière: 30 minuten

9. Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen

Voor zover niet vallend onder Thuisondersteuning

Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen bestaat uit:

Formuleren doelen/bijstellen doelen MBD het huishouden

Helpen handhaven/verkrijgen/herkrijgen van de structuur in het huishouden

Helpen handhaven/vergroten van zelfredzaamheid MBD het budget

Normtijd: 30 minuten

10. Advies, instructie en voorlichting (gericht op het huishouden)

Voor zover niet vallend onder Thuisondersteuning

Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen bestaat uit:

Instructie omgaan met (technische) hulpmiddelen

Instructie huishoudelijke taken; boodschappen doen, maaltijd bereiden, het licht huishoudelijk werk, het zwaar huishoudelijk werk, de wasverzorging en de dagelijkse organisatie van het huishouden

Normtijd: 30 minuten per activiteit, maximaal 90 minuten per week

In de normtijd is niet het overnemen van de taken inbegrepen.

Bijlage 3 Offerte woningaanpassing

De gemeente levert een plan van eisen voor de woningaanpassing.

De algemene uitgangspunten voor het uitbrengen van een offerte zijn:

  • -

    In het plan van eisen genoemde merknamen dienen gelezen te worden als ‘of gelijkwaardig’.

  • -

    De aannemer of leverancier hanteert de richtlijnen en minimale eisen zoals opgenomen in het Bouwbesluit, en die voldoen aan het niveau sociale woningbouw.

  • -

    De aannemer of leverancier controleert opgegeven maten.

  • -

    De aannemer of leverancier is op de hoogte van de wand/vloerconstructie voor eventueel aan te brengen voorzieningen.

  • -

    Het verwijderen van eventueel aanwezige asbesthoudende materialen is geheel voor rekening van de woningeigenaar.

  • -

    nieuwe lichtschakelaars en wandcontactdozen worden op +/- 900 mm vanaf de vloer aangebracht i.v.m. bedienbaarheid vanuit een rolstoel.

In het plan van eisen staat omschreven welke aanpassing dient plaats te vinden.

In ieder geval dient de aannemer te specificeren voor zover relevant, de eventuele kosten van:

  • -

    Alle materiaal voor de te realiseren aanpassing, inclusief die van een onderaannemer, waarbij het houtwerk in grondverf wordt opgeleverd

  • -

    Het arbeidsloon

  • -

    De aan- en afvoer van materiaal en materieel

  • -

    Afvoeren van sloopresten

  • -

    Sloopwerk

  • -

    Aanleggen riolering

  • -

    Aanpassen/aanleggen van installaties

  • -

    Isolatie

  • -

    Aansluiting op bestaand gebouw

Eventuele stelposten dienen duidelijk vermeld te worden.

Eventuele levertijden voor materialen dien vermeld te worden.

De offerte bevat een totaalprijs voor de realiseren aanpassing.

De totaalprijs dient inclusief btw te zijn waarbij gerekend is met de juiste Btw-tarieven.

Bijlage 4 Vervoersbehoefte minderjarigen

De vervoersbehoefte van kinderen zal in beginsel anders zijn dan die van volwassenen.

Ook en speciaal voor kinderen zal de vervoersbehoefte altijd individueel vastgesteld moeten worden.

Ook kinderen met een handicap dienen zo veel mogelijk zelfredzaam te zijn en te participeren in de maatschappij zo veel mogelijk zoals hun leeftijdgenoten dat ook kunnen. Een vervoermiddel kan daarbij een belangrijk hulpmiddel zijn.

Het collectief taxivervoer zal meestal niet (geheel) voorzien in de beperkingen van minderjarigen bij zelfredzaamheid en participatie. De meeste leeftijdgenoten zonder beperkingen zullen eerder gebruik maken van een fiets om contacten met leeftijdgenoten te onderhouden, naar school te gaan, naar (sport)clubs te gaan enzovoort. Voor kinderen met beperkingen geldt daarom niet dat de taxipas in principe de goedkoopst adequate voorziening is. De goedkoopst adequate voorziening wordt bij het onderzoek onder andere bepaald aan de hand van de vervoersbehoefte, de leeftijd van het kind, zijn beperkingen en de noodzaak van ondersteuning.

Algemene uitgangspunten m.b.t. vervoersbehoefte bij kinderen:

  • Kinderen jonger dan 5 jaar hebben in beginsel geen beperking bij vervoer. Ouders kunnen hun kind meenemen dat daar een aparte voorziening voor nodig is. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van niet-gehandicapte leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een individuele voorziening.

  • Kinderen jonger dan 5 jaar kunnen soms wel een individuele voorziening nodig hebben wanneer zij gebruik moeten maken van een rolstoel of een speciale wandelwagen en daardoor niet in het gebruikelijke gezinsvervoer mee kunnen. Ook een aangepast autozitje kan een individuele voorziening zijn.

  • Kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben over het algemeen geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte; deze worden bijna steeds bij het verplaatsen begeleid door de ouders.

    Toch kan er ook bij deze kinderen al sprake zijn van wezenlijke sociale contacten en kan een individuele voorziening nodig zijn om hun te helpen bij beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie. Een kind van 10 of 11 gaat in de regel zelfstandig naar school en zoekt zelfstandig leeftijdgenoten op. Dit hoort bij het normale gedragspatroon van kinderen, en zo mogelijk ook van gehandicapte kinderen. Een individuele voorziening kan nodig zijn om kinderen daartoe in staat te stellen.

  • Kinderen van 12 tot 15 jaar hebben een al enigszins ontwikkelde individuele vervoersbehoefte. Verplaatsingen vinden in de regel zelfstandig plaats zonder begeleiding van ouders. Dit geldt ook voor schoolbezoek. Een vervoermiddel kan een belangrijk hulpmiddel zijn om zelfredzaamheid en participatie te bevorderen.

  • Kinderen vanaf 15 jaar hebben evenals volwassenen een zelfstandige vervoersbehoefte.