Beleidsregels verlagen algemene bijstand in verband met de woonsituatie en de schoolverlaterssituatie Participatiewet gemeente Heerenveen 2020

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels verlagen algemene bijstand in verband met de woonsituatie en de schoolverlaterssituatie Participatiewet gemeente Heerenveen 2020

Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen;

Overwegende, dat het in het belang van de Participatiewet wenselijk wordt geacht om nadere regels te stellen ten aanzien van de Participatiewet,

gelet op het bepaalde in artikel 27 en artikel 28 van de Participatiewet:

BESLUIT:

Vast te stellen de navolgende Beleidsregels verlagen algemene bijstand in verband met de woonsituatie en schoolverlatersituatie Participatiewet gemeente Heerenveen 2020

Hoofdstuk 1 Algemene bepaling

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die nader worden beschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Doelgroep

  • 1. De bepalingen van deze beleidsregels gelden alleen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders die ouder zijn dan 21 jaar maar die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze beleidsregels alleen, indien beide echtgenoten ouder zijn dan 21 jaar maar die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.

  • 2. Deze beleidsregels zijn niet van toepassing indien toepassing wordt gegeven aan artikel 23 van de Participatiewet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Woonsituatie

De verlaging van de norm als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet bedraagt:

20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn of als er geen woning bewoond wordt.

Artikel 4 Schoolverlaters

De verlaging van de norm als bedoeld in artikel 28 van de Participatiewet bedraagt gedurende 6 maanden 20% van de gehuwdennorm;

Artikel 5 Hardheidsclausule

Het college kan, indien de toepassing van bepalingen in deze beleidsregels in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt voor zover het de bevoegdheid betreft die voortvloeit uit deze beleidsregels, afwijken van deze beleidsregels.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 6 Uitvoering

De uitvoering van deze beleidsregels berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 7

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels verlagen algemene bijstand in verband met de woonsituatie en de schoolverlatersituatie Participatiewet gemeente Heerenveen 2020 en vervangen de Beleidsregels verlagen algemene bijstand in verband met de woonsituatie en de schoolverlatersituatie Participatiewet gemeente Heerenveen 2015.

Artikel 8

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2020.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d. 17 december 2020.

Burgemeester en wethouders van Heerenveen.

De gemeentesecretaris,

de heer J. van Leeuwestijn

De burgemeester,

de heer T.J. van der Zwan

Toelichting beleidsregels verlagen algemene bijstand in verband met de woonsituatie en schoolverlatersituatie Participatiewet gemeente Heerenveen 2015

Algemene toelichting

De verplichting van de gemeenteraad om een toeslagenverordening vast te stellen, is vervallen met ingang van 1 januari 2015. In de artikelen 20, 21 en 22 Participatiewet is de toeslag in verband met het niet kunnen delen van kosten in de basisnorm voor een alleenstaande (ouder) opgenomen. Artikel 22a Participatiewet (kostendelersnorm) zorgt ervoor dat de bepalingen over verlaging wegens het kunnen delen van kosten overbodig zijn. Alleen artikel 27 Participatiewet (verlaging wegens lagere woonkosten) en artikel 28 Participatiewet (schoolverlatersverlaging) blijven bestaan. Met betrekking tot deze 2 artikelen kan het college beleid formuleren (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 3 p. 10). Het college van de gemeente Heerenveen maakt hiervan gebruik.

De Toeslagen– en verlagingenverordening Wet werk en bijstand 2007 blijft gelden tot 1 juli 2015 (artikel 78z lid 6 Participatiewet) voor wet belanghebbenden die op 31 december 2014 al bijstand ontvingen. Met ingang van 1 juli 2015 vervalt de Toeslagen- en verlagingenverordening van rechtswege. Voor belanghebbenden die vanaf 1 januari 2015 bijstand gaan ontvangen gelden deze beleidsregels.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Hoofdstuk 1 Algemene bepaling

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2 Doelgroep

De werking van deze beleidsregels is beperkt tot belanghebbende in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar. De ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware ‘dubbel gekort’ worden als ook nog krachtens de beleidsregels de uitkering verlaagd zou worden. Als gevolg van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd wordt er geen maximale leeftijd genoemd voor rechthebbenden. De verhoging van AOW-leeftijd zorgt er anders voor dat de beleidsregels iedere keer op dit punt aangepast moet worden.

De beleidsregels zijn niet van toepassing indien een belanghebbende bijstand ontvangt naar de norm in een inrichting (artikel 23 Participatiewet)

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Woonsituatie

Artikel 27 Participatiewet geeft het college de mogelijkheid de norm te verlagen als belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Is de kostendelersnorm van toepassing dan is er geen ruimte om deze norm te verlagen wegens de woonsituatie. Artikel 22a Participatiewet wordt immers niet genoemd in artikel 27 Participatiewet.

In artikel 3 van deze beleidsregels is bepaald dat de norm wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

  • -

    bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

  • -

    als een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning.

Een belanghebbende die uitzonderlijk lage woonkosten heeft, is dat ook aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 li1 Participatiewet de bijstand lager vast te stellen. Een belanghebbende die geen woning bewoont wordt ook geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten.

Artikel 4 Schoolverlaters

Als belanghebbende recent deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding dan geeft artikel 28 Participatiewet het college de mogelijkheid om gedurende 6 maanden na het tijdstip van die beëindiging de norm te verlagen. Het moet dan wel gaan om onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos).

In artikel 4 van deze beleidsregels is bepaald dat de verlaging voor schoolverlaters 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt gedurende 6 maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Om de schoolverlatersverlaging te kunnen toepassen, moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat voor het onderwijs of de beroepsopleiding recht bestond op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de Wtos. Van belang is dat de belanghebbende daadwerkelijk recht heeft op studiefinanciering en niet dat het volgen van de soort opleiding daar in theorie recht op geeft. Dit volgt uit de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de parlementaire geschiedenis van artikel 36 Algemene bijstandswet, de rechtsvoorganger van artikel 28 Participatiewet.

De ratio van artikel 28 Participatiewet is dat een belanghebbende niet onmiddellijk recht kan doen gelden op een relatief hoge bijstandsuitkering aansluitend op het relatief lage bedrag dat hij aan studiefinanciering ontving. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat eventuele inkomsten naast studiefinanciering geen rol mogen spelen bij de toepassing van de verlaging (zie TK 2002–2003, 28 870, nr. 3, p. 54). Dit betekent dat de schoolverlatersverlaging ook in zo'n geval kan worden toegepast.

Overigens kan het college de bijstand in voorkomende gevallen ook lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 Participatiewet.