Beleidsregels lijkbezorging van gemeentewege gemeente Heerenveen (Wet op de lijkbezorging)

Geldend van 09-01-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels lijkbezorging van gemeentewege gemeente Heerenveen (Wet op de lijkbezorging)

1. Inleiding

De Wet op de lijkbezorging (Wlb) bevat voorschriften en aanwijzingen over de wijze waarop de lijkbezorging kan en moet plaatsvinden. Zo zijn er regels gesteld over lijkschouwing en identificatie, de voorwaarden waaraan begraving of crematie moet voldoen en de termijn waarbinnen begraving of crematie moet plaatsvinden. Door middel van een wetswijziging is geregeld dat die termijn per 1 januari 2010 maximaal zes werkdagen bedraagt (artikel 16 Wlb).

In de Wlb is ook vastgelegd dat als niemand maatregelen neemt om de lijkbezorging te realiseren, de burgemeester van de gemeente waar het lichaam van de overledene zich bevindt daarvoor verantwoordelijk is en dat de daaraan verbonden kosten voor rekening van die gemeente komen. Dat is geregeld in de artikelen 20 tot en met 22a van de Wlb.

Omdat in de Wlb maar weinig is geregeld moet de gemeente zelf invulling geven aan het werkproces rondom de lijkbezorging. De gemeente zal daarbij onder meer moeten bepalen welke inspanningen worden verricht om nabestaanden op te sporen, op welke wijze de uitvaart wordt gerealiseerd en of, en in hoeverre de gemeente maatregelen neemt om de bezittingen van de overledene te beheren en de belangen van nabestaanden te behartigen. Daarover is niets geregeld in de Wlb en moet eigen beleid worden gevoerd.

Het is aan de gemeente zelf om op deze punten keuzes te maken, rekening houdend met wettelijke kaders. Deze beleidskeuzes worden in deze notitie benoemd en nader toegelicht.

Meestal is de burgemeester bevoegd tot het stellen van beleidsregels. In voorkomende gevallen is dit aan het college. Waar gemeente staat vermeld in de beleidsregel betreft het een bevoegdheid van de burgemeester en anders is het college met name genoemd.

In deze beleidsnotitie is de uitvaart van gemeentewege in 3 fases opgeknipt. Vervolgens is in beleidsregels vermeldt wat er wel of niet gedaan wordt en dit wordt in de desbetreffende onderdelen uitgewerkt.

1.1 Uitgangspunten lijkbezorging door de gemeente

Ten aanzien van overledenen kunnen er zich drie situaties voordoen waarin de gemeente betrokken wordt bij de lijkbezorging:

  • a.

    er zijn (momenteel) geen nabestaanden te vinden. Bijvoorbeeld identiteit niet bekend (zwerver, drenkeling, mensen zonder familie);

  • b.

    nabestaanden kunnen geen opdracht geven (geen financiële middelen, geen of onvoldoende nalatenschap, niet bij machte om uitvaart te regelen (dementie, geestelijk beperkt etc.);

  • c.

    nabestaanden weigeren in de lijkbezorging te voorzien (verstoorde familieverhoudingen, maatschappelijke verharding, geen verantwoordelijkheid willen nemen).

Deze drie uitgangspunten vormen de basis waarop deze beleidsnotitie is beschreven.

Verder is het uitgangspunt van de wetgever dat de zorg voor de lijkbezorging niet alleen afhankelijk is van familierechtelijke- en erfrechtelijke betrekkingen, maar ook van de feitelijke betrekkingen. Ook van niet gehuwde partners, vrienden, kennissen of buren kan en mag in bepaalde gevallen verwacht worden dat zij de uitvaart (laten) verzorgen. Volgens de wetgever moet duidelijk zijn dat de lijkbezorging geen taak van de overheid is, maar een zaak van zorg voor elkaar. De wetgever noemt dan ook nadrukkelijk geen specifieke persoon die aansprakelijk- en verantwoordelijk is voor de lijkbezorging en bepaalt dus ook niet wie de meest betrokken nabestaande zou zijn.

Pas als werkelijk niemand in de lijkbezorging voorziet, moet de burgemeester daarvoor zorgdragen. Uitgangspunt van de Wlb is dat deze wet primair bedoeld is om de lijkbezorging te regelen van mensen zonder nabestaanden. Zijn er wel nabestaanden, dan moet nagegaan worden of deze bereid zijn opdracht te geven voor de lijkbezorging. Is dat niet het geval, dan is de burgemeester verantwoordelijk. De kosten van de uitvaart in opdracht van de gemeente, kunnen verhaald worden op de nalatenschap en op de eventuele nabestaanden. Leidend principe van de Wlb is dat de gemeente in het belang van de volksgezondheid en openbare orde voor de lijkbezorging zorg draagt en dat de nabestaanden de kosten voor hun rekening nemen en deze niet afwentelen op de belastingbetaler.

Het is dus zaak om nabestaanden te manen tot het ondernemen van actie. Deze kan bijvoorbeeld bestaan uit het sluiten van een lening, het houden van een inzameling onder familie en vrienden of het aanvragen van bijzondere bijstand. Veelal is het ook zo dat als er familie is, de gemeente een verhaalsrecht heeft op de nabestaanden tot de 1e graad (echtgenoot, ouders, kinderen; artikel 1:392-396 BW) en de familie toch moet betalen. Het via de gemeente laten lopen van een uitvaart betekent dan alleen maar een omweg.

Naast een financiële plicht rust er op bloed- en aanverwanten (zoals hiervoor genoemd) ook een morele plicht om de uitvaart te verzorgen. Er is echter voor nabestaanden geen wettelijke verplichting om een uitvaart te verzorgen, echter wel (in sommige hiervoor genoemde gevallen) om de kosten te betalen.

De wetgever geeft in artikel 22 Wlb de mogelijkheid om de kosten van een uitvaart te verhalen op de bloed- en aanverwanten als niemand voor de lijkbezorging zorgdraagt en de burgemeester dat moet doen.

De gemeente heeft als plicht de akte van overlijden op te maken (ambtenaar burgerlijke stand). De aangifte wordt meestal door de uitvaartverzorger gedaan. De uitvaartondernemer ontvangt van de ambtenaar burgerlijke stand ook het verlof tot begraven of cremeren (art. 11 Wlb).

1.2 Welke gemeente is verplicht de uitvaart te regelen?

Wanneer niemand zorg draagt voor de lijkbezorging, dan is de burgemeester verantwoordelijk (art 21, lid 1 Wlb). Allereerst moet worden nagegaan welke burgemeester feitelijk verplicht is over te gaan tot de lijkbezorging.

Uitgangspunt van de Wlb is dat de burgemeester van de gemeente waar de overledene zich bevindt, op het moment dat niemand opdracht geeft tot het verzorgen van de uitvaart, de verantwoordelijkheid heeft voor de lijkbezorging. Dat kan dus een andere gemeente zijn dan de gemeente waar de overledene staat ingeschreven of is overleden.

Voor de uitvoering heeft dit wel gevolgen. In het bijzonder wanneer een bezoek aan de (buitengemeentelijke) woonruimte van de overledene nodig wordt geacht om te achterhalen of er nabestaanden zijn, waardevolle spullen zijn, dan wel in het kader van het treffen van beheersmaatregelen. Voor het binnentreden van een woning moet aan de vormvoorschriften van de Algemene wet op het binnentreden worden voldaan. De burgemeester van de gemeente waar de overledene woonachtig was, moet machtiging verlenen voor het bezoek aan de woonruimte daar.

1.3 Vaststellen doodsoorzaak

Meestal zal de huisarts of behandelend arts vaststellen dat er sprake is van een natuurlijke dood. Wanneer de arts een niet-natuurlijke dood vaststelt, moet een gemeentelijk lijkschouwer, een GGD-arts, verzocht worden onderzoek te doen naar de doodsoorzaak. Het college van burgemeester en wethouders heeft een aantal forensisch artsen van de GGD benoemd tot gemeentelijk lijkschouwer en zij hebben de taak vast te stellen of er een natuurlijke doodsoorzaak is.

2. Van melding tot uitvaart (fase 1)

Hoe verloopt het proces van lijkbezorging, welke stappen moet de gemeente nemen en welke keuzes moeten worden gemaakt?

Een melding dat er iemand overleden is, waarbij er niemand opdracht geeft tot uitvaart is meestal afkomstig van hulpverleners zoals een arts, verpleeg- of verzorgingshuis, ziekenhuis, politie, uitvaartondernemers e.d. Volgens de Wlb moet de melding uiterlijk op de derde dag na het overlijden worden gedaan (art 20 Wlb).

Direct na de melding worden in beginsel de volgende stappen gezet:

  • vaststellen identiteit overledene;

  • overbrengen overledene naar mortuarium;

  • onderzoek naar nabestaanden;

  • nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen;

  • onderzoek naar uitvaartpolis;

  • eventuele beheersmaatregelen;

  • onderzoek naar testament;

  • bijhouden stappen in dossier.

Beleidsregel 1

De opdracht tot lijkbezorging wordt uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven.

De lijkbezorging moet uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden plaatsvinden (art. 16 Wlb). Daarom wordt de opdracht tot uitvaart doorgaans op de vierde werkdag na het overlijden gegeven. De beschreven werkzaamheden worden binnen die termijn verricht.

Onder bijzondere omstandigheden is het mogelijk om van de wettelijke termijn af te wijken. De burgemeester is bevoegd om een andere termijn te stellen na raadpleging van een arts (art. 17 lid 1 Wlb). Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij een vermoeden van een niet-natuurlijke dood of bij ontbrekende duidelijkheid over de identiteit van de overledene. De bevoegdheid van de burgemeester om uitstel te verlenen is in de gemeente Heerenveen gemandateerd aan de ambtenaren van de burgerlijke stand.

De mogelijkheid om van de wettelijke termijn af te wijken is niet bedoeld voor die gevallen waarbij het onderzoek naar mogelijke nabestaanden nog niet is afgerond binnen de termijn.

Formeel is de burgemeester verantwoordelijk voor de uitvoering van de overheidszorg op basis van de artikelen 20 tot en met 22a Wlb. Deze uitvoering wordt in de gemeente Heerenveen gemandateerd aan de senior vakspecialisten (adviseurs) Burgerzaken. Overigens omvat de gemandateerde uitvoering van de Wlb niet alleen het nemen van besluiten in de zin van de Algemene Wet bestuursrecht maar ook het verrichten van feitelijke en privaatrechtelijke rechtshandelingen, waarvoor machtiging c.q. volmacht moet worden verleend.

2.1 Vaststellen identiteit overledene

Meestal is duidelijk wie de overleden is. Is dit niet zo, dan wordt dit onderzocht. Aanwijzingen worden gevonden in documenten of papieren die de overledene bij zich draagt, getuigenverklaringen, vermissingsberichten e.d. Is na een globaal onderzoek nog niet duidelijk wat de identiteit is van de overledene, dan wordt celmateriaal afgenomen door een arts (art. 21 lid 3 Wlb). De gemeente blijft verantwoordelijk voor de lijkbezorging, ook al kan de identiteit van de overledene niet worden vastgesteld.

2.2 Overbrengen stoffelijk overschot naar mortuarium

Beleidsregel 2

Als na melding van overlijden niet snel duidelijk is of en, zo ja, wie opdracht geeft tot lijkbezorging, geeft de gemeente de uitvaartverzorger een verplaatsingsopdracht.

Het is ongewenst om de overledene langere tijd op de plek van overlijden te laten liggen. De verplaatsingsopdracht omvat slechts de verplaatsing van de overledene naar het mortuarium en alleen de noodzakelijke eerste verzorging. In principe wordt deze verplaatsing uitgevoerd door de uitvaartverzorger waar de gemeente afspraken mee heeft gemaakt omtrent de uitvaart van gemeentewege, zie ook beleidsregel 13. Dit geeft tevens tijd en ruimte voor onderzoek naar de nabestaanden en overleg met hen over de lijkbezorging.

2.3 Binnentreden woning

Het is mogelijk dat de burgemeester wordt gehinderd om uitvoering te geven aan de lijkbezorging, omdat de overledene zich in een afgesloten ruimte bevindt waar geen toegang toe bestaat. Om daarin te voorzien is in artikel 21 Wlb bepaald dat, als de overledene zich bevindt in een woning en de afgifte van de overledene en/of de toegang tot die woning wordt geweigerd, de burgemeester (of een ambtenaar van de politie) zich zonder toestemming van de bewoner de toegang kan verschaffen.

De formulering van artikel 21, tweede lid Wlb is in overeenstemming met de Algemene wet op het binnentreden. De weigering tot afgifte van een stoffelijk overschot is strafbaar als gevolg van artikel 81 aanhef en onderdeel 2 Wlb. Het verhinderen of belemmeren van een lijkschouwing, dan wel een poging daartoe, is strafbaar als gevolg van artikel 80 Wlb, aanhef en onderdeel 8 Wlb.

2.4 Onderzoek naar nabestaanden

Uitgangspunt van de Wlb is dat nabestaanden zorg dragen voor de uitvaart. De Wlb is een “vangnet” wanneer er geen opdracht wordt gegeven, omdat nabestaanden ontbreken, niet bij machte zijn, dan wel weigeren de uitvaart te regelen. Er wordt onderzocht of er nabestaanden zijn, voordat de gemeente de uitvaart gaat regelen. Dit onderzoek wordt gedaan met behulp van de basisregistratie personen (brp) en de registers van de burgerlijke stand. Op basis hiervan wordt een overzicht gemaakt van de directe nabestaanden. Zij worden zoveel mogelijk telefonisch benaderd met het verzoek zorg te dragen voor de uitvaart.

Beleidsregel 3

Het onderzoek naar de eventuele nabestaanden strekt zich bij de gemeente niet verder uit dan tot en met de 2e graad van bloedverwantschap.

Hiermee wordt aangesloten bij de erfrechtelijke rangorde (artikel 4:10-12 BW). Nabestaanden tot en met de 2e graad van bloedverwantschap zijn:

  • Ouders (1e graad)

  • Kinderen (1e graad)

  • Grootouders (2e graad)

  • Kleinkinderen (2e graad)

  • Broers en zussen (2e graad)

Het onderzoek naar iemand die opdracht wil geven voor de uitvaart kan een tijdrovende klus zijn. Per geval wordt bepaald welke inspanningen daarvoor geleverd worden en binnen welk tijdsbestek dat wordt gerealiseerd. Daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat lijkbezorging uiterlijk binnen zes werkdagen na het overlijden moet plaatsvinden.

Voor het opsporen en benaderen van nabestaanden zijn in de Wlb geen wettelijke voorschriften vastgelegd. Zoals bij iedere wettelijke taak geldt ook in dit geval dat de gemeente zich moet gedragen als een redelijk handelende overheid en zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moet houden, in deze situatie met name het zorgvuldigheidsbeginsel.

Beleidsregel 4

De gemeente verricht geen bovenmatige inspanningen om nabestaanden op te sporen.

Van de gemeente mogen geen bovenmatige inspanningen worden verwacht om nabestaanden op te sporen. Blijkt uit inspanningen van de gemeente en het onderzoek na de melding dat er vermoedelijk geen opdracht zal worden gegeven door een nabestaande, dan geeft de gemeente zelf opdracht in het kader van de Wlb. De inspanningen die worden geleverd voor het opsporen en benaderen van nabestaanden worden geregistreerd in het dossier. Op deze manier is het mogelijk achteraf verantwoording af te leggen over de geleverde inspanningen aan bijvoorbeeld alsnog opduikende nabestaanden.

2.5 Hoe vindt je nabestaanden?

Naast de brp en de burgerlijke stand staan de gemeente andere middelen ter beschikking om nabestaanden op te sporen. Ontving de overledene een uitkering of een voorziening van de gemeente, dan kan het uitkeringsdossier wellicht aanknopingspunten opleveren. Andere bronnen zijn: politie, maatschappelijk werk, Centraal testamentenregister, andere uitkeringsinstanties, werkgever, buurtonderzoek, verenigingen, ambassade, etc. In het dossier wordt bijgehouden welke nabestaanden op welke wijze zijn gezocht en benaderd en wat hun reactie is geweest op een verzoek om voor de uitvaart zorg te dragen. Levert voorgaand onderzoek geen opdrachtgever op, dan geeft de burgemeester opdracht voor de lijkbezorging.

2.6 Onderzoek naar testament

Beleidsregel 5

De gemeente onderzoekt of er een testament is.

De aanwezigheid van een testament wordt onderzocht. Uit het testament kunnen nabestaanden naar voren komen. Ook kan blijken dat er bepaalde vermogensbestanddelen of verplichtingen, die van belang zijn voor de afwikkeling van de nalatenschap, aanwezig zijn. Bovendien kan uit het testament blijken op welke wijze de uitvaart moet plaatsvinden. Bij het Centraal Testamentenregister (CTR) in Den Haag kan gratis worden nagegaan of de overledene een testament heeft laten opmaken. Deze informatie wordt vervolgens schriftelijk bevestigd door het CTR.

2.7 Inschakelen notaris?

Beleidsregel 6

De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van een testament.

Als er een testament is, wordt een notaris ingeschakeld. Deze is belast met de uitvoering van het testament. Dat kan soms ook betekenen dat de notaris de uitvaart verzorgt en zorgt voor de afwikkeling van de nalatenschap. Kosten, die de gemeente tot dan heeft gemaakt, kunnen bij de notaris worden ingediend. Blijkt of lijkt het dat de overledene een vermogen nalaat van meer dan € 5000 (zie beleidsregel 12), zonder dat er een testament is, dan wordt in overleg met de notaris besloten hem te belasten met de afwikkeling van de nalatenschap en/of de lijkbezorging.

2.8 Nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen

Beleidsregel 7

Wanneer er nabestaanden tot en met de 2e graad bloedverwantschap bekend zijn, dan verzoekt de gemeente de nabestaanden de uitvaart te verzorgen.

Als na onderzoek blijkt dat er wel traceerbare nabestaanden zijn, dan worden zij verzocht de uitvaart te verzorgen. De gemeente tracht alle nabestaanden tot en met de 2e graad van bloedverwantschap bij voorkeur telefonisch te benaderen. Lukt dit niet per telefoon, dan wordt de desbetreffende nabestaande schriftelijk of per e-mail benaderd. Zodra een nabestaande aangeeft de uitvaart te gaan verzorgen, stopt de gemeente met het benaderen van eventuele andere nabestaanden. De gemeente wijst degene die de uitvaart verzorgt er op andere belanghebbenden te informeren over het overlijden, de wijze van afscheid nemen, het moment van de uitvaart en andere zaken die van belang zijn.

Hoewel de nabestaanden niet verplicht zijn de uitvaart te regelen, is het uitgangspunt van de Wlb dat de uitvaart een particuliere verantwoordelijkheid is. Nabestaanden kunnen daarop worden gewezen en met klem worden verzocht hun verantwoordelijkheid te nemen.

Beleidsregel 8

Nabestaanden die gedetineerd zijn, worden eventueel door tussenkomst van de maatschappelijk werker van justitie benaderd.

Door tussenkomst van de maatschappelijk werker van het Ministerie van Justitie wordt er contact gezocht met nabestaanden die gedetineerd zijn. Soms is het echter niet realistisch nabestaanden te vragen de lijkbezorging op zich te nemen. Wanneer er geen andere nabestaanden zijn die de uitvaart willen verzorgen en het voor de gedetineerde niet mogelijk is om de lijkbezorging op zich te nemen, dan gaat de gemeente in dergelijke gevallen zelf over tot lijkbezorging.

2.9 Huisbezoek

Beleidsregel 9

De gemeente betreedt de woning voor een onderzoek als er geen opdracht voor de uitvaart is gegeven door de nabestaanden.

Het betreden van de woning is gericht op onderzoek naar documenten die leiden naar nabestaanden en aanwijzingen geven omtrent de uitvaart. Bovendien kan onderzoek gedaan worden naar geld en goederen waaruit de kosten van de uitvaart vergoed kunnen worden. Zo kan, uit in de woning aangetroffen bankafschriften, blijken waar betrokkene een bankrekening heeft en of daar een positief saldo op staat.

In de Wlb staan geen regels over het bezoek aan de woonruimte van de overledene. Het binnentreden is daarom in beginsel te beschouwen als “huisvredebreuk” in de zin van artikel 138 Wetboek van Strafrecht. Voor het strafrecht geldt, dat als de woonruimte zich nog in ongeschonden staat bevindt, zij bij de overleden bewoner nog “in gebruik” is. Vaak wordt als grondslag voor binnentreden in de woonruimte aangevoerd dat de burgemeester verantwoordelijk is voor de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid en daarom noodmaatregelen kan treffen, zoals sluiting van een woning en het afsluiten van de gastoevoer. Het binnentreden van de woonruimte wordt dan wel als een dergelijke “noodmaatregel” aangemerkt, gebaseerd op artikel 172 Gemeentewet. Hoewel de juridische grondslag omstreden is, moet in dat geval een belangenafweging plaatsvinden tussen enerzijds de openbare orde en de verantwoordelijkheid voor de lijkbezorging en anderzijds het respect voor de overledene en de nabestaanden. Het huisbezoek wordt als standaard aangehouden als er geen opdracht voor de uitvaart wordt gegeven door de nabestaanden. De genoemde belangenafweging is al bij voorbaat gemaakt.

De Algemene wet op het binnentreden blijft onverkort van toepassing als in een concreet geval tot binnentreden van een woning wordt overgegaan. In die wet zijn de vormvoorschriften geregeld die in acht genomen moeten worden bij het binnentreden van een woonruimte. Dit betekent onder andere dat:

  • Een schriftelijke machtiging door de burgemeester moet zijn afgegeven;

  • Terstond in de woning moet worden binnengetreden;

  • Enkel kan worden binnengetreden door personen die bevoegd zijn verklaard;

  • Binnentreden gebeurt met inachtneming van de overige geldende regels, zoals de legitimatieplicht en de verplichting om van binnentreden een verslag op te maken.

Beleidsregel 10

De woonruimte van de overledene wordt betreden door twee daartoe aangewezen ambtenaren van de gemeente, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder.

Tijdens het huisbezoek wordt zorgvuldig te werk gegaan. De woonruimte wordt alleen betreden in het bijzijn van een collega, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder van de woonruimte (voor de sleutel). De ambtenaren van de gemeente Heerenveen die dergelijke huisbezoeken afleggen zijn hiertoe gemachtigd door de burgemeester. De bevindingen worden direct na het bezoek in een rapportage vastgelegd.

2.10 Beheersmaatregelen

Beleidsregel 11

De gemeente beperkt de beheersmaatregelen tot het veiligstellen van bezittingen waaruit de uitvaart kan worden bekostigd.

Het beheer beperkt zich bij het huisbezoek tot het veiligstellen van bezittingen waaruit de uitvaart kan worden bekostigd, zoals:

  • Belangrijke documenten uit de administratie (uitvaartverzekering, bankafschriften, polissen e.d.);

  • Waardepapieren;

  • Sieraden;

  • Kostbare verzamelingen (munten, postzegels e.d.);

  • Antiek;

  • Contant geld.

Daarnaast worden huisdieren die in de woning aanwezig zijn naar een veilige plek gebracht. Tot slot wordt bederfelijke waar uit de woning verwijderd.

Beleidsregel 12

De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van bezittingen met een verwachte waarde van meer dan € 5000.

Wanneer de bezittingen van de overledene naar verwachting een waarde hebben van meer dan € 5000 wordt een notaris ingeschakeld. Een notaris kan een uitgebreid nabestaandenonderzoek doen (tot de zesde graad) en kan eventueel door tussenkomst van schuldeisers of het Openbaar Ministerie bij de rechtbank een vereffenaar laten aanwijzen die de afwikkeling van de nalatenschap verzorgt.

3. Rondom de uitvaart (fase 2)

Wanneer de nabestaanden de uitvaart niet verzorgen, besluit de gemeente dit te doen. Er wordt een uitvaartondernemer verzocht dit te gaan uitvoeren. De gemeente geeft aan op welke wijze de uitvaart plaatsvindt. Om te voorkomen dat bezittingen van de overledene door derden worden meegenomen zal ook in deze fase al onderzoek plaatsvinden naar verhaalsmogelijkheden op de nalatenschap.

3.1 Welke uitvaartondernemer?

Beleidsregel 13

De gemeente kan onderhands aanbesteden bij de keuze van een uitvaartondernemer.

De keuze van een uitvaartondernemer wordt voorafgegaan door een onderhandse aanbesteding bij meerdere uitvaartondernemers regelmatig werkzaam in de gemeente Heerenveen. Met de gekozen uitvaartondernemer wordt een contract voor vier jaren overeengekomen.

3.2 Uitvaartverzekering overledene

Beleidsregel 14

De gemeente geeft de uitvaartondernemer de opdracht te onderzoeken of er sprake is van een naturaverzekering en, indien van toepassing, deze gelden te innen en te verrekenen met de uitvaartfactuur.

Mogelijk blijkt uit de administratie van de overledene, dat de overledene een uitvaartverzekering heeft afgesloten. Is dit een naturaverzekering, dan vraagt de gemeente de uitvaartonderneming deze gelden te innen. Dit doet overigens niets af aan de toepasselijkheid van de Wlb en de mogelijkheden om kosten te verhalen op hetzij de nalatenschap, hetzij de nabestaanden.

De uitvaartonderneming onderzoekt of er sprake is van een naturaverzekering door te informeren bij de meest voorkomende verzekeringsmaatschappijen of zoeken in het register voor uitvaartverzekeringen. Het is dan ook de taak van de uitvaartondernemer om de kosten van de uitvaart eerst uit deze verzekering te vergoeden of de uitvaart te laten verzorgen door de uitvaartverzorger die betrokken is bij de natura-verzekering. De gemeente of de nabestaanden ontvangen in dat geval alleen een restnota indien de verzekering de uitvaartkosten niet helemaal dekt.

3.3 Cremeren, begraven of ter beschikking stellen van de wetenschap

Beleidsregel 15

De gemeente houdt alleen rekening met de door de overleden vastgelegde wens over de wijze van lijkbezorging voor zover dit begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap omvat.

De burgemeester is verantwoordelijk voor de lijkbezorging en dient de wens van de overledene te respecteren voor wat betreft de wijze waarop dit plaatsvindt. Dit kan begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap zijn. Andere vormen zijn wettelijk (art. 1 Wlb) gezien niet mogelijk. Door middel van een codicil, testament of andere bronnen kan de overledene aangeven welke vorm van lijkbezorging gekozen moet worden.

Ter beschikking stellen van de wetenschap kan slechts wanneer de overledene dit uitdrukkelijk had vastgelegd (artikel 21 eerste lid Wlb). Afhankelijk van de regelgeving met betrekking tot het accepteren van het lichaam van een overledene door de wetenschap kan het zijn dat de wens van de overledene niet gevolgd kan worden. In een dergelijke situatie wordt gekozen voor begraven in een algemeen graf op de begraafplaats Schoterhof.

Wanneer er conform de wens van overleden gekozen is voor cremeren, dient het crematorium de asbus minimaal een maand te bewaren (artikel 59, eerste lid Wlb). Vanwege onderzoek en afhandeling van de uitvaart wordt de asbus 6 maanden bewaard in het crematorium.

Wanneer zich geen nabestaanden melden binnen 6 maanden na crematie wordt de asbus niet bijgezet, maar uitgestrooid in overleg met het crematorium. De asbus wordt aan de nabestaanden ter beschikking gesteld, nadat de kosten van de crematie volledig door hen zijn betaald.

In geval van uitvaart conform geloofsovertuiging wordt hier, voor zover mogelijk, gehoor aan gegeven.

Beleidsregel 16

De gemeente gaat bij het ontbreken van concrete aanwijzingen over de wens van de overledene over tot begraven in een algemeen graf op de gemeentelijke begraafplaats Schoterhof.

Wanneer er geen concrete aanwijzingen zijn over de wens van de overledene, dan wordt er gekozen voor begraven in een algemeen graf op de gemeentelijke begraafplaats Schoterhof. Door te kiezen voor begraven, blijft het voor nabestaanden mogelijk het lichaam op een andere begraafplaats te laten begraven of te laten cremeren. Cremeren is onherroepelijk, waardoor er voor de eventueel op te dagen nabestaanden geen mogelijkheden meer zijn.

Bij algemene graven gaat het om graven waarvan de gemeente rechthebbende blijft en waar eventuele nabestaanden alleen de kosten van het begraven dienen te betalen. Voor deze graven hebben particulieren veelal geen belangstelling omdat de grafrust slechts 10 jaar gegarandeerd is en zij geen “zeggenschap” hebben over het graf (er mag bijvoorbeeld geen grafmonument geplaatst worden en er worden meerdere mensen – geen familie van elkaar - in één graf begraven).

De overledene wordt in principe op Begraafplaats Schoterhof in Heerenveen begraven omdat daar voldoende ruimte is en het om bedrijfseconomische redenen het goedkoopste is. Indien de overledene naar het oordeel van de gemeente veel binding had met één van de andere kernen binnen de gemeente Heerenveen, of wanneer er een eigen graf is op een begraafplaats in een andere gemeente, kan van de regel afgeweken worden. De opvattingen van nabestaanden zijn bij het oordeel of iemand in Heerenveen of op één van de andere begraafplaatsen binnen de gemeente begraven dient te worden niet doorslaggevend.

De grafrust bedraagt 10 jaar. Eventuele nabestaanden hebben het recht de grafrechten tegen betaling van de tarieven in de geldende verordening op zich te nemen.

Beleidsregel 17

De gemeente hanteert het uitgangspunt van de Wet op de Lijkbezorging op het gebied van een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

Bij een begrafenis of crematie in opdracht van de gemeente hebben nabestaanden geen rechten met betrekking tot de wijze waarop de uitvaart plaatsvindt. In overleg wordt het nabestaanden en andere belangstellenden toegestaan om bij de uitvaart aanwezig te zijn of om afscheid te nemen in het uitvaartcentrum. Hierbij zijn de volgende varianten mogelijk:

  • Sobere begrafenis zonder gasten/afscheid

  • Sobere crematie zonder gasten

  • Sobere begrafenis met afscheid in rouwcentrum

  • Sobere crematie met max. 15 gasten zonder catering

  • Sobere begrafenis met condoleance en catering in rouwcentrum

  • Sobere crematie met max. 15 gasten en catering

Namens de gemeente is een begraafplaatsbeheerder aanwezig. Wanneer er sprake is van een “onbekende” overledene, dan draagt de gemeentedichter een passend gedicht voor.

3.4 Sobere uitvaart

Beleidsregel 18

De gemeente vergoedt in beginsel de volgende kosten:

  • Overbrengen overledene van plaats van overlijden naar mortuarium;

  • Eerste verzorging overledene;

  • Verblijf in mortuarium;

  • Aanschaf eenvoudige kist;

  • Het “kisten” van de overledene;

  • Verzorgen noodzakelijke formaliteiten en registratie;

  • Overledene overbrengen van uitvaartcentrum naar begraafplaats/crematorium;

  • Uitvaartleider op de dag van de uitvaart;

  • Bij crematie: kosten crematie en kosten bewaren as in asbus gedurende een maand, asverstrooïng op het terrein van de algemene begraafplaats of via crematorium (op zee);

  • Bij begraven: kosten graf en kosten begraven in een algemeen graf op de algemene begraafplaats Schoterhof.

4. Na de uitvaart (fase 3)

De laatste fase van de lijkbezorging kenmerkt zich door het vaststellen van de kosten, het verder onderzoek naar verhaalsmogelijkheden op de nalatenschap en de nabestaanden en eventuele verdere beheersmaatregelen.

4.1 Verhaal van de kosten

De kosten van de uitvaart kunnen worden verhaald. Dat gebeurt in eerste instantie op de bij de overleden aangetroffen gelden en goederen, tenzij deze klaarblijkelijk aan een ander toebehoren. Vervolgens wordt er op de nalatenschap verhaald. Is zijn of haar nalatenschap niet toereikend om in de kosten te voorzien, dan kunnen de (resterende) kosten worden verhaald op de nabestaanden tot en met de 1e graad van bloed- en aanverwantschap.

Beleidsregel 19

De gemeente kan gebruik maken van de bevoegdheid om de kosten van de uitvaart te verhalen eerst op de nalatenschap en vervolgens op de nabestaanden.

De kosten worden verhaald op geld en goederen bij de overledene. De kosten kunnen ook worden verhaald op de nabestaanden en de nalatenschap. De verhaalsparagraaf 6.5 in de Wet werk en bijstand is van overeenkomstige toepassing. De gemeente Heerenveen heeft besloten om van de bevoegdheid tot verhalen van de kosten op de nalatenschap en de nabestaanden gebruik te maken. Team Burgerzaken en team Werk en Inkomen spelen hierin samen een rol.

Het gaat om een bevoegdheid, de gemeente hoeft van deze bevoegdheid geen gebruik te maken. Er kunnen voor het college redenen zijn om af te zien van het verhaalsrecht. Hierin wordt maatwerk toegepast.

4.2 Welke kosten kunnen naast de uitvaartkosten nog meer worden verhaald?

Naast de directe kosten van de uitvaart maakt de gemeente vaak extra kosten, bijvoorbeeld kosten voor het veiligstellen van de nalatenschap. Alle kosten verbonden aan de lijkbezorging worden verhaald op de bij de overledene aangetroffen goederen en/of gelden, op de nalatenschap en op de nabestaanden.

Beleidsregel 20

De gemeente verhaalt de kosten die gemaakt moeten worden om de bezittingen veilig te stellen op de nalatenschap en/of de nabestaanden.

Uitgangspunt hierbij is: kosten die redelijkerwijs gemaakt zijn tot een redelijk bedrag. Kosten die moeten worden gemaakt om een sobere uitvaart, rekening houdend met de (vermoedelijke) wens van de overledene, te realiseren, komen voor verhaal in aanmerking.

Over de vraag welke kosten exact op grond van artikel 22 Wlb verhaald kunnen worden, zijn vrijwel geen aanknopingspunten beschikbaar in wetsgeschiedenis of jurisprudentie. Vanuit het beginsel dat de lijkbezorging in eerste aanleg een particuliere verantwoordelijkheid is, wordt er in het algemeen van uitgegaan dat allerlei bijkomende kosten ook kunnen worden verhaald. Hierbij geldt wel dat deze kosten, naar aard en omvang genomen, redelijkerwijs zijn gemaakt. Daaronder kunnen ook allerlei regelkosten en/of administratieve kosten worden gebracht, zoals de kosten om nabestaanden te vinden, om de woning van de overledene te betreden, etc.

Uitvoeringskosten worden niet in rekening gebracht, omdat die kosten zijn die samenhangen met de uitvoering van een wettelijke taak. Hiervoor wordt de gemeente gecompenseerd via een algemene uitkering uit het Gemeentefonds.

4.3 Verhaal op goederen en geld bij overledene

Goederen en geld die bij de overledene zijn aangetroffen na het overlijden, worden benut voor het bekostigen van de lijkbezorging, tenzij blijkt of aangenomen kan worden dat ze aan een ander toebehoren. Het kan gaan om contanten in een portemonnee, die de overledene bij zich droeg op het moment van overlijden. Ook tot geld en goederen van de overledene behoren de contanten, waardepapieren of persoonlijke bezittingen, die na de uitvaart bij een eventueel huisbezoek zijn aangetroffen in de woning van de overledene, zie beleidsregel 12. Geld, waardepapieren en sieraden worden door de bevoegde ambtenaar meegenomen en opgeslagen in de kluis van Burgerzaken. Er wordt rapport opgemaakt wat aan zaken in de kluis wordt opgeborgen. Persoonlijke bezittingen die een vermoedelijke waarde van meer dan € 1.500,00 per stuk vertegenwoordigen en qua omvang te groot zijn om in de kluis te bewaren, worden in bewaring genomen op de gemeentewerf of in een te huren ruimte.

4.4 Verhaal op de nalatenschap

Beleidsregel 21

De gemeente verhaalt de kosten van de uitvaart op de nalatenschap indien het geld en de bezittingen, die bij de overledene zijn aangetroffen, een onvoldoende waarde vertegenwoordigen.

Als bij de overledene aangetroffen geld en goederen ontoereikend zijn om in de kosten van de uitvaart te voorzien, dan verhaalt de gemeente de kosten in eerste instantie op de nalatenschap.

Onder nalatenschap wordt verstaan het geheel van bezittingen en schulden dat de overledene nalaat. Onder bezittingen vallen ook uitkeringen en dergelijke die nog worden verstrekt na het overlijden.

De schulden die de overleden nalaat, vallen in beginsel in de nalatenschap (zoals belastingschulden en vorderingen van de gemeente van teveel verstrekte bijstand). Deze schulden dienen als eerste, naar gelang hun preferentie, uit de nalatenschap te worden voldaan. Vervolgens worden bijvoorbeeld de uitvaartkosten uit de resterende nalatenschap betaald (zie artikel 4:7 eerste lid BW).

De nalatenschap vormt, zolang deze niet is aanvaard, een van de erfgenamen afgescheiden vermogen. Na zuivere aanvaarding vloeit de nalatenschap, inclusief de schulden, samen met het vermogen van de betreffende erfgenaam of erfgenamen.

Van een onbeheerde nalatenschap is sprake als er na het overlijden:

  • Geen erfgenamen bekend zijn, of

  • Als niet bekend is of er erfgenamen zijn, of

  • Als de wel bekende erfgenamen de nalatenschap onbeheerd laten en een executeur, die de nalatenschap wel beheert, ontbreekt.

4.5 De nalatenschap is aanvaard

Is de nalatenschap aanvaard, dan worden de kosten van de uitvaart in rekening gebracht bij de betreffende erfgenamen c.q. de executeur testamentair of de notaris. Wanneer er een vereffenaar is benoemd, kunnen de kosten bij hem worden ingediend. Deze kosten zijn schulden van de nalatenschap die daaruit met voorrang moeten worden voldaan (conform artikel 4:7 en artikel 4:184 BW). Bezittingen die door de gemeente in beheer zijn genomen (bijvoorbeeld sieraden of waardepapieren) moeten aan de erfgenamen, notaris of vereffenaar worden overhandigd zodat ze te gelde kunnen worden gemaakt.

Beleidsregel 22

De gemeente verrekent voor zover mogelijk zelf de kosten van de uitvaart met inkomsten of tegoeden bij banken en verzekeringsmaatschappijen van de overledene.

Formeel gesproken kan de gemeente de kosten van lijkbezorging niet zelf invorderen of zelf verhalen op de nalatenschap door:

  • bezittingen van de overledene te gelde te maken (verkopen van bezittingen);

  • door uitgaven te verrekenen met inkomsten of vermogen van de overledene (bijvoorbeeld banksaldi of uitkeringen en toeslagen);

  • door banken en verzekeringsmaatschappijen te verplichten tegoeden over te maken op rekening van de gemeente.

De gemeente is immers niet benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap en een executoriale titel ontbreekt.

Toch is de praktijk dat veel gemeenten daar wel toe over gaan vanuit het perspectief dat de nalatenschap vaak onbeheerd zal blijven, zodat het te gelde maken van bezittingen een effectieve manier van kostenverrekening is en dat het risico van een dergelijke handelswijze beperkt is. Gemeente Heerenveen conformeert zich aan deze gedragslijn.

4.6 Een onbeheerde nalatenschap

Als er sprake is van een onbeheerde nalatenschap, dan gaat de gemeente zelf over tot invordering en verhaal van de gemaakte kosten van lijkbezorging. Invordering en verhaal wordt gezamenlijk gedaan door Burgerzaken, MO en Financiën. Ook het Rijksvastgoedbedrijf kan een rol spelen bij vermoedelijk onbeheerde nalatenschappen.

4.7 Verhaal op de nabestaanden

Als er na verhaal op de nalatenschap nog kosten voor lijkbezorging voor rekening van de gemeente komen, worden deze kosten verhaald op de bloedverwanten tot in de 2e graad. Volgens artikelen 392 t/m 396 van Boek 1 Burgerlijk Wetboek zijn ouders, kinderen, schoonouders, stiefouders en behuwdkinderen (schoonzonen en schoondochters) op grond van bloed- of aanverwantschap verplicht zijn geweest tot het verstrekken van levensonderhoud aan de overledene. Paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing. Bloedverwanten uit de 2e graad zijn niet verplicht tot het verstrekken van levensonderhoud, maar kunnen, omdat zij erfrechtelijke rechten hebben, wel worden aangeschreven om de gemaakte kosten te verhalen.

Beleidsregel 23

Gemeente Heerenveen maakt geen gebruik van de bevoegdheid om te verhalen op schoonouders, stiefouders of behuwdkinderen.

De gemeente verhaalt de kosten van de lijkbezorging niet op de schoonouders, stiefouders en behuwdkinderen. De gemeente beschouwt deze familieleden niet als direct nabestaanden en ziet het dan ook niet als hun burgerplicht, zoals verwoord in de Wlb om de kosten van de uitvaart te betalen.

4.8 Afronding beheersmaatregelen

Bij de afwikkeling worden ook de beheersmaatregelen afgerond. Bezittingen die veilig zijn gesteld, worden verkocht.

5. Bijlagen

De bijlagen maken onverkort onderdeel uit van deze beleidsregels.

Bijlage 1: alle beleidsregels op een rij.

Bijlage 2: relevante wetsartikelen Wlb.

6. Citeertitel

De beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels lijkbezorging van gemeentewege gemeente Heerenveen (Wet op de lijkbezorging)”.

7. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

Ondertekening

Vastgesteld bij besluit van college van burgemeester en wethouders op 15 december 2020.

Bijlage 1: alle beleidsregels op een rij

  • 1.

    De opdracht tot lijkbezorging wordt uiterlijk de vierde werkdag na overlijden geven.

  • 2.

    Als na melding van overlijden niet duidelijk is wie de opdracht geeft tot lijkbezorging, maakt de gemeente met de uitvaartverzorger de afspraak zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene en alleen de eerste verzorging te realiseren maar nog niet de volledige uitvaart.

  • 3.

    Het onderzoek naar de eventuele nabestaanden strekt zich bij de gemeente niet verder uit dan tot en met de 2e graad van bloedverwantschap.

  • 4.

    De gemeente verricht geen bovenmatige inspanningen om nabestaanden op te sporen.

  • 5.

    De gemeente onderzoekt of er sprake is van een testament.

  • 6.

    De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van een testament.

  • 7.

    Indien er nabestaanden tot en met de 2e graad van bloedverwantschap bekend zijn dan verzoekt de gemeente de nabestaande de uitvaart te verzorgen.

  • 8.

    Nabestaanden die gedetineerd zijn, worden eventueel door tussenkomst van de maatschappelijke werker van het ministerie van Justitie benaderd.

  • 9.

    De gemeente betreedt de woning voor een onderzoek als er geen opdracht voor de uitvaart is gegeven door nabestaanden.

  • 10.

    De woonruimte van de overledene wordt betreden door twee daartoe gemachtigde ambtenaren van de gemeente, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder.

  • 11.

    De gemeente beperkt de beheersmaatregelen tot het veiligstellen van bezittingen, waaruit de uitvaart kan worden bekostigd.

  • 12.

    De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van bezittingen met een verwachte waarde van meer dan € 5.000,00.

  • 13.

    De gemeente kan onderhands aanbesteden bij de keuze van een uitvaartondernemer.

  • 14.

    De gemeente geeft de uitvaartondernemer de opdracht te onderzoeken of er sprake is van een naturaverzekering en deze gelden, indien van toepassing, te innen en te verrekenen met de uitvaartfactuur.

  • 15.

    De gemeente houdt alleen rekening met de door de overledene vastgelegde wens over de wijze van lijkbezorging voor zover dit begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap omvat.

  • 16.

    De gemeente gaat bij het ontbreken van concrete aanwijzingen over de wens van overledene, over tot cremeren.

  • 17.

    De gemeente hanteert het uitgangspunt van de Wet op de lijkbezorging inzake een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

  • 18.

    De gemeente vergoedt in beginsel de volgende kosten:

    • -

      overbrengen overledene van plaats overlijden naar uitvaartcentrum

    • -

      eerste verzorging overledene

    • -

      verblijf in uitvaartcentrum

    • -

      kisten overledene

    • -

      aanschaf eenvoudige kist

    • -

      verzorgen noodzakelijke formaliteiten en registratie

    • -

      overbrengen overledene van uitvaartcentrum naar begraafplaats/crematorium

    • -

      uitvaartleider op de dag van de uitvaart

    • -

      crematie: bewaren as in asbus gedurende een maand, asverstrooïng op het terrein van de

    • -

      gemeentelijke begraafplaats of via crematorium

    • -

      bij begraven: begraven in een graf op de algemene begraafplaats Schoterhof

  • 19.

    De gemeente kan gebruik maken van de bevoegdheid de kosten van de uitvaart te verhalen eerst op de nalatenschap en vervolgens op de nabestaanden.

  • 20.

    De gemeente verhaalt de kosten, die gemaakt moeten worden om de bezittingen veilig te stellen, op de nalatenschap en/of nabestaanden.

  • 21.

    De gemeente verhaalt de kosten van de uitvaart op de nalatenschap indien de gelden en de bezittingen, die bij de overledene zijn aangetroffen, een onvoldoende waarde vertegenwoordigen.

  • 22.

    De gemeente verrekent voor zover mogelijk zelf de kosten van de uitvaart met inkomsten of tegoeden bij banken en verzekeringsmaatschappijen van de overledene.

  • 23.

    De gemeente Heerenveen maakt geen gebruik van de bevoegdheid om te verhalen op schoonouders, stiefouders of behuwd kinderen.

Bijlage 2: relevante wetsartikelen Wlb

Artikel 11 Wlb

Geen begraving of crematie van een lijk geschiedt zonder schriftelijk verlof van de ambtenaar van de burgerlijke stand, dat kosteloos wordt afgegeven. Het formulier voor dit verlof wordt door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld.

Artikel 16 Wlb

Begraving of crematie geschiedt niet eerder dan 36 uren na het overlijden en uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden.

Artikel 20 Wlb

Ingeval niemand maatregelen neemt tot lijkschouwing of lijkbezorging in overeenstemming met de wet, waarschuwt degene, die het lijk onder zijn berusting heeft, de burgemeester en wel uiterlijk op de derde dag na het overlijden.

Artikel 21 Wlb

  • 1.

    Indien niemand voorziet in de lijkschouwing en lijkbezorging in overeenstemming met de wet, draagt de burgemeester daarvoor zorg. Aan hoofdstuk V wordt in dat geval geen toepassing gegeven, tenzij de overledene zijn lijk uitdrukkelijk tot ontleding heeft bestemd.

  • 2.

    Indien de toepassing van het voorgaand lid wordt verhinderd, doordat het lijk zich in een woning bevindt en de afgifte van het lijk of de toegang tot de woning wordt geweigerd, heeft de burgemeester of een ambtenaar van politie toegang tot die woning zonder toestemming van de bewoner, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 3.

    Indien de identiteit van het lijk niet kan worden vastgesteld, draagt de burgemeester er, uitsluitend ten behoeve van de identificatie en opsporing van vermiste personen, zorg voor dat door of onder verantwoordelijkheid van een arts daarvan lichaamsmateriaal wordt afgenomen.

  • 4.

    Zo nodig kan tevens door of onder verantwoordelijkheid van een arts onderzoek in het lichaam worden verricht of een gebitsstatus worden opgemaakt of kunnen door een daartoe bevoegde ambtenaar van politie afdrukken van lichaamsdelen worden afgenomen.

  • 5.

    Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien het de burgemeester bekend is dat daarin genoemde handelingen al in opdracht van de officier van justitie hebben plaatsgevonden.

  • 6.

    Een lijk als bedoeld in het derde lid wordt begraven.

Artikel 22 Wlb

De kosten, verbonden aan de bezorging van lijken waarvoor de burgemeester zorg draagt, daaronder begrepen lijken die uit zee worden aangebracht, komen ten laste van de gemeente. Voor zover zij door de bij de lijken gevonden, niet klaarblijkelijk aan anderen toebehorende goederen of gelden niet kunnen worden gedekt, kan de gemeente die kosten verhalen op de nalatenschap en, bij ongenoegzaamheid van deze, op de bloed- en aanverwanten, die krachtens de artikelen 392-396 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest, dan wel de reder indien en voor zover kosten van de lijkbezorging op grond van artikel 416 Wetboek van Koophandel voor diens rekening komen. Paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22a Wlb

  • 1.

    Indien een lijk is besmet met een infectueus of giftig agens of een infectueuze of giftig stof, of een gegrond vermoeden daarvan bestaat, waardoor een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan ontstaan, kan de burgemeester, na advies van de gemeentelijke gezondheidsdienst, bedoeld in artikel 17 van de Wet publieke gezondheid, maatregelen treffen om dit gevaar af te wenden.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in het eerste lid zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Artikel 59 lid 1 Wlb

De houder van het crematorium draagt zorg voor de bewaring van een asbus gedurende minimaal een maand na het bergen van de as in de bus.

Artikel 80 lid 8 Wlb

Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

het verhinderen of belemmeren van een lijkschouwing dan wel een poging daartoe.

Artikel 81 lid 2 Wlb

Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft: de weigering tot afgifte van een lijk als bedoeld in artikel 21, tweede lid.

Gemeentelijke uitvaarten. Handreiking voor de uitvoering van de Wet op de lijkbezorging.

Voor de werkinstructie is gebruik gemaakt van de ‘Handreiking gemeentelijke uitvaarten’ van Stimulansz. De handreiking gaat dieper in op de mogelijkheden, juridisch correcte uitvoering en de te maken keuzes en biedt ondersteuning in de uitvoeringspraktijk.