Regeling vervallen per 17-03-2013

Algemene Plaatselijke Verordening

Geldend van 05-04-2011 t/m 16-03-2013

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING (26e WIJZIGING)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:7 Termijnen

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Artikel 1:9 Lex silencio positivo toepassen

Artikel 1:10 Lex silencio positivo niet toepassen

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:l Samenscholing en ongeregeldheden

Artikel 2:1a Vermommingen

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2 Optochten

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2:4 Afwijking termijn

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

Artikel 2:8 Dienstverlening

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10a Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

Artikel 2:10b Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

Artikel 2:10c Beslistermijn en silencio positivo

Artikel 2:10d Vrij te stellen categorieën

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

Artikel 2:25 Evenement

Afdeling 7a Voetbalwedstrijden

Artikel 2:25a Begripsbepalingen

Artikel 2.25b Voetbalwedstrijd organiseren

Artikel 2.25c Indienen aanvraag

Artikel 2:26a Ordeverstoring evenement en voetbalwedstrijd

Artikel 2:26b Onnodig opdringen, uitdagend gedrag e.d. bij een voetbalwedstrijd

Artikel 2:26c Stadionomgevingsverbod

Artikel 2:26d Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

Artikel 2:29 Sluitingstijd

Artikel 2:30 Tijdelijke afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:37 Nachtregister

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Artikel 2:40 Speelautomaten

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2:44a Verplichte route

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

Artikel 2:56 Alarminstallaties

Artikel 2:57 Loslopende honden

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2:61 Wilde dieren

Artikel 2:62 Loslopend vee

Artikel 2:63 Duiven

Artikel 2:64 Bijen

Artikel 2:65 Bedelarij

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepalingen

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Artikel 2:73a Bezigen en bezitten van carbid tijdens de jaarwisseling

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs

Artikel 2:74b Verboden drugsgebruik

Artikel 2:74c Weggooien van spuiten e.d.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:l Begripsbepalingen

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3:3 Nadere regels

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3:6 Sluitingstijden

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel 3:9 Straatprostitutie

Artikel 3:10 Sekswinkels

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

Artikel 3:15 Wijziging beheer

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

Artikel 4:11 (Omgevings)vergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 4:11a Aanvraag vergunning

Artikel 4:11b Weigeringsgronden

Artikel 4:11c Geldigheid van de vergunning

Artikel 4:11d Bijzondere vergunningvoorschriften

Artikel 4:11e Herplant-/instandhoudingsplicht

Artikel 4:11f Bestrijding boomziekten

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:l Begripsbepalingen

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

Artikel 5:15 Ventverbod

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

Artikel 5:31a Overlast motorvaartuigen Heidemeer

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:l Strafbepaling

Artikel 6:2 Toezichthouders

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Artikel 6:6 Citeertitel

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen:

    • al dan niet met enige beperking voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen,

    • de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn,

    • andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten en de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 zijnde alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

  • c.

    openbaar water: wateren die feitelijk voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn in de zin van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet ;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening zijnde elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet zijnde elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, artikel 2:11 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde door het bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Lex silencio positivo toepassen

Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

  • a.

    artikel 2:10a vergunning plaatsen voorwerpen op of aan de weg

  • b.

    artikel 2:12 melding maken of veranderen van een uitweg

  • c.

    artikel 5:23 vergunning organisatie snuffelmarkt.

  • d.

    artikel 4:11 kapvergunning

Artikel 1:10 Lex silencio positivo niet toepassen

Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

  • a.

    artikel 2:25 vergunning evenementen;

  • b.

    artikel 2:25b vergunning voetbalwedstrijd;

  • c.

    artikel 2:28 exploitatievergunning horeca;

  • d.

    artikel 2:39 exploitatievergunning speelgelegenheid;

  • e.

    artikel 3:4 vergunning sex-inrichting.

  • f.

    artikel 4:18 ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.

  • g.

    artikel 5:18 standplaatsvergunning

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:l Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of hij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:la Vermommingen

Het is verboden zich vermomd, gemaskerd of op andere wijze onherkenbaar gemaakt op een openbare plaats te bevinden met het kennelijke doel de openbare orde te verstoren.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2 Optochten

(vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt,

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging,

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging,

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling en maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(vervallen)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(vervallen)

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen dan wel handelsreclame onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Daarnaast is het verboden op andere openbare plaatsen te flyeren van maandag t/m vrijdag van 00.00 tot 09.00 uur en 18.00 en 00.00 uur en op zaterdag en zondag de gehele dag.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(vervallen)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(vervallen)

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

(vervallen)

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10a (Omgevings)vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg

  • 1.

    a. Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan. b. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning bedoeld in het eerste lid ook worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg en/of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

Artikel 2:10b Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

  • 1.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:28, zesde lid;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 4.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 5.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b,van het vorige artikel geldt niet voor bouwwerken;

  • 6.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:10c Beslistermijn en silencio positivo

(vervallen)

Artikel 2:10d Vrij te stellen categorieën

Het bevoegd gezag kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel 2:10a niet geldt.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderzins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Indien de vergunning wordt verleend dan wel geweigerd, dan wordt die verleend dan wel geweigerd:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in overige gevallen.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen is bepaald in artikel 1:1b en tevens alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen;

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 5.

    Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

    • a.

      indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

    • b.

      indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:

    • c.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • d.

      indien de weg niet meer doelmatig kan worden gebruikt;

    • e.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • f.

      indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • g.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 2.

    De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen 6 weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

(vervallen)

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

(vervallen)

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een of meer voorwerp(en) aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

(vervallen)

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

(vervallen)

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen die op grotere afstand van 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(vervallen)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

(vervallen)

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

(vervallen)

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling (evenement)

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en als bedoeld in artikel 5:22 van deze verordening (snuffelmarkten);

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      reguliere sportactiviteiten in en op sportaccommodaties;

    • g.

      reguliere activiteiten in een cultureel centrum (zoals dorpshuizen, wijkgebouwen, enzovoort)

    • h.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening.

    • i.

      voetbalwedstrijden zoals bedoeld in afdeling 7a van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd of recreatieve tocht op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp niet wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3.

    Onder A-evenement wordt verstaan een evenement dat op basis van een door het college vast stellen risico-analysemodel wordt omschreven als een regulier evenement;

  • 4.

    Onder B-evenement wordt verstaan een evenement dat op basis van een door het college vast te tellen risico-analysemodel wordt omschreven als een evenement met verhoogde aandacht;

  • 5.

    Onder C-evenement wordt verstaan een evenement dat op basis van een door het college vast te stellen risico-analysemodel wordt omschreven als een grootschalig evenement/risico-evenement.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een C-evenement te organiseren.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend voor de duur van het C-evenement.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een B-evenement te organiseren.

  • 4.

    De vergunning wordt verleend voor de duur van het B-evenement voor een periode van maximaal drie jaar.

  • 5.

    Aan de vergunning voor maximaal drie jaar kunnen door de burgemeester ook tussentijds voorschriften worden verbonden.

  • 6.

    Geen vergunning is vereist voor een A-evenement, indien

    • a.

      de organisator van een A-evenement tenminste binnen 10 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester met een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier en

    • b.

      binnen 10 werkdagen na ontvangst van het meldingsformulier geen tegenbericht is verzonden aan de organisator dat alsnog een vergunning nodig is dan wel dat het evenement alsdan niet vergund kan worden op grond van artikel 1:8 van deze verordening.

Afdeling 7a Voetbalwedstrijden

Artikel 2:25a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    organisator: degene die een voetbalwedstrijd organiseert waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken;

  • b.

    voetbalwedstrijd: een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld onder a;

  • c.

    stadion: het voetbalstadion gelegen aan de Abe Lenstra Boulevard 19 te Heerenveen;

  • d.

    stadionomgeving: het gebied in het centrum van Heerenveen en in De Knipe zoals dat is vastgelegd op de gewaarmerkte tekening “stadionomgeving ingevolge artikel 2:25a van de APV” behorende bij en deel uit makende van deze verordening.

Artikel 2.25b Voetbalwedstrijd organiseren

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd te houden of te doen houden.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan meerdere wedstrijden betreffen.

Artikel 2.25c Indienen aanvraag

  • 1.

    In de aanvraag om een vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de gegevens van de organisator;

    • b.

      de deelnemende voetbalorganisaties;

    • c.

      de geplande datum, tijdstip en locatie van de wedstrijd.

  • 2.

    De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in artikel 2.25b in het belang van de openbare orde en veiligheid weigeren indien:

    • a.

      de vrees bestaat voor het ontstaan van een ernstige verstoring van de openbare orde;

    • b.

      het aannemelijk is dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zullen worden nageleefd;

    • c.

      de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van de voetbalwedstrijd.

Artikel 2:26a Ordeverstoring evenement en voetbalwedstrijd

Het is verboden bij een evenement als bedoeld in afdeling 7 en voetbalwedstrijden als bedoeld in afdeling 7a de orde te verstoren.

Artikel 2:26b Onnodig opdringen, uitdagend gedrag e.d. bij een voetbalwedstrijd

  • 1.

    Het is verboden bij een voetbalwedstrijd onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden bij een voetbalwedstrijd messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor wapens die behoren tot categorie I, II, III en IV Wet wapens en munitie.

  • 4.

    Een ieder is verplicht bij een voetbalwedstrijd alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Artikel 2:26c Stadionomgevingsverbod

  • 1.

    De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de stadionomgeving vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden van organisator. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 2 jaar.

  • 2.

    De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het eerste lid bedoeld verbod, indien de persoon de openbare orde in of in de omgeving van het stadion in ernstige mate heeft verstoord op een dag dat een wedstrijd van de organisator in het stadion is gespeeld.

Artikel 2:26d Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Personen die zich door kleding, uitrusting of gedraging manifesteren als voetbalsupporters en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de wedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden;

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • c.

    onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horeca¬bedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2:28;

  • d.

    deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    • 1.

      de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • 2.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid van het Wetboek van Strafrecht;

    • 3.

      de personen wier aanwezigheid in het horecabedrijf wegens dringende redenen noodzakelijk is;

  • e.

    stadionomgeving: het gebied dat wordt begrensd door Nieuwburen, Stadionweg, Oranje Nassaulaan, Alma Tademaweg, Karst de Jongweg en de waterloop Atalantastraat en Nieuwburen te Heerenveen.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester, tenzij voor het horecabedrijf een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning indien de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

  • 5.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum;

    • d.

      een bedrijfskantine of – restaurant;

    • e.

      een snackbar of cafetaria.

  • 6.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2.10b beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij de openbare inrichting behorende terras(sen) voor zover deze zich op de weg bevinden, over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 7.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een toestemming voor ingebruikneming zoals bedoeld in het 6e lid ook worden geweigerd op grond van de overwegingen genoemd in artikel 2:10a.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Het is de houder van het horecabedrijf aan wie een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend, verboden bezoekers toe te laten tot het horecabedrijf inclusief het terras zoals bedoeld in artikel 2:27 lid b tussen 03.00 en 08.00 uur met inachtneming van het bepaalde in lid 4 en in lid 5.

  • 2.

    Het is de houder van het horecabedrijf aan wie geen vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend, verboden het horecabedrijf inclusief het terras zoals bedoeld in artikel 2:27 lid b voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 04.00 en 08.00 uur met inachtneming van het bepaalde in lid 4 en in lid 5.

  • 3.

    De houder van het horecabedrijf aan wie geen vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend, maar aan wie wel een gedoogbeschikking voor het verstrekken van zogenaamde softdrugs is verstrekt, verboden het horecabedrijf zoals bedoeld in artikel 2:27 lid b voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 en 12.00 uur.

  • 4.

    Het is de houder van het horecabedrijf verboden bezoekers op het terras toe te laten of te laten verblijven op maandag, dinsdag en woensdag tussen 00.00 en 08.00 uur en op donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag tussen 01.00 en 08.00 uur.

  • 5.

    Het is de houder van het horecabedrijf op 31 december resp. 1 januari verboden bezoekers het horecabedrijf inclusief het terras voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 20.00 en 24.00 uur resp. 00.00 en 08.00 uur.

  • 6.

    De burgemeester kan van het in het vijfde lid bepaalde geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen.

  • 7.

    --:

    • a.

      de burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras;

    • b.

      in afwijking van het gestelde in lid 1 is het de houder van een openbare inrichting dat gelegen is de stadionomgeving zijnde het gebied dat wordt begrensd door Nieuwburen, Stadionweg, Oranje Nassaulaan, Alma Tademaweg, Karst de Jongweg en de waterloop Atalantastraat en Nieuwburen te Heerenveen en aan wie een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet of een vergunning ingevolge artikel 2:28 lid 1 is verleend, verboden het horecabedrijf inclusief terras geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 01.00 tot 08.00 uur;

    • c.

      het gestelde in lid 7b geldt niet voor bezoekers met een lidmaatschap van de Ondernemers Sociëteit Sportclub Heerenveen.

  • 8.

    Het in het eerste tot en met het zevende lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:30 Tijdelijke afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is in een openbare inrichting:

  • a.

    bezoekers verboden zich te bevinden gedurende de tijd dat de openbare inrichting krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn;

  • b.

    verboden de orde te verstoren.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

(vervallen)

Artikel 2:33 Ordeverstoring

(vervallen)

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

(vervallen)

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

(vervallen)

Artikel 2:37 Nachtregister

(vervallen)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

(vervallen)

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen of de handeling als bedoeld in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:40 Speelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;

    • c.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • d.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet .

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

    • c.

      Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 3.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 4.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor bet aanbrengen van handelsreclame.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen,die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

(vervallen)

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen (zoals lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel) te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:44a Verplichte route

Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden de op de door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangegeven route af te wijken.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

(vervallen)

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

(vervallen)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op of aan openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op of aan een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 van deze verordening

    • b.

      de plaats niet zijnde een openbare inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

(vervallen)

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(vervallen)

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(vervallen)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

(vervallen)

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(vervallen)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      buiten de bebouwde kom op rijkswegen en provinciale wegen zonder dat die hond aangelijnd is;

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • d.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet: op een openbare plaats binnen de bebouwde kom.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.

  • 3.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    In het eerste lid wordt verstaan onder

    • a.

      muilkorf: een voorwerp vervaardigd van stevige kunststof of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61 Wilde dieren

(vervallen)

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan/kunnen bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

(vervallen)

Artikel 2:64 Bijen

(vervallen)

Artikel 2:65 Bedelarij

(vervallen)

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

(vervallen)

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

(vervallen)

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

(vervallen)

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(vervallen)

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(vervallen)

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder

  • a.

    consumentenvuurwerk: consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is;

  • b.

    carbid: de stof calciumcarbide die indien in contact gebracht met water, acetyleengas vormt.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Bezitten en bezigen van carbid tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden carbid bij zich te hebben en te bezigen op een openbare plaats.

  • 2.

    Het in het eerste gestelde verbod geldt niet na melding aan het college uiterlijk 10 werkdagen voor het afschieten van carbid en onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      met carbid mag uitsluitend worden geschoten op 31 december vanaf 10. 00 uur tot de daaropvolgende 1 januari tot 02.00 uur,

    • b.

      degene die carbid afschieten moeten tenminste de leeftijd van 16 jaar hebben,

    • c.

      de plaats van het afschieten is tenminste op 50 meter afstand van de omliggende bebouwing,

    • d.

      het voorwerp waarin het carbidgas wordt gevormd, moet worden afgesloten met zacht materiaal (zoals een voetbal of plastic zak); het is verboden om harde voorwerpen zoals een deksel van een melkbus als afsluiter te gebruiken,

    • e.

      de toeschouwers moeten op een afstand van tenminste 10 meter van bedoeld voorwerp worden gehouden door een duidelijk afzetting (zoals linten of hekwerken),

    • f.

      er mag niet worden geschoten in de richting van personen, dieren of nabij gelegen gebouwen,

    • g.

      degene die carbid afschieten dienen uitdrukkelijk toestemming te hebben van de rechthebbende op het terrein waarop het carbidschieten zal plaats vinden,

    • h.

      het carbidgas moet op veilige wijze worden ontstoken (niet veilig is een directe ontsteking met een aansteker) en

    • i.

      afval veroorzaakt door het bezitten en bezigen van carbid dient na afloop te worden opgeruimd

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats in verband met het openlijk gebruik van en/of handel in middelen als bedoeld in de artikel 2 en 3 van de Opiumwet aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen;

  • 2.

    Een ieder die zich bevindt in een verzameling van personen als bedoeld in het eerste lid, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze ambtenaar aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:74b Verboden drugsgebruik

Het is verboden op een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:74c Weggooien van spuiten e.d.

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan als naalden, reservoirs, zuigers, e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op een openbare plaats dan wel in afvalbakken of in een voor publiek toegankelijk gebouw achter te laten.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:44, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73, 2:73a, 2:74, 2:74a, 2:74b of 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats zoals bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:l Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    geschiktheidsverklaring: verklaring van het college dat het pand waarin de seksinrichting wordt gevestigd voldoet aan de op grond van artikel 3:13 gestelde nadere regels en andere wettelijke regels;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet , de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het college kan delen van de gemeente aanwijzen, met uitsluiting van andere delen van de gemeente, waar vergunning kan worden verleend voor seksinrichtingen.

  • 3.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant,

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder,

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf,

    • d.

      het aantal werkzame prostituees,

    • e.

      de plaatselijke en kadastrale gegevens van de seksinrichting door middel van een situatietekening meteen schaal van tenminste 1:1000,

    • f.

      de plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100,

    • g.

      een bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel,

  • 4.

    een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting,

  • 5.

    de door het bevoegd bestuursorgaan afgegeven geschiktheidverklaring en

  • 6.

    indien van toepassing de door het bevoegd bestuursorgaan afgegeven gebruiksvergunning op basis van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken.

  • 7.

    Een vergunning als bedoeld in lid 1 heeft een geldigheidsduur van drie jaren.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht , wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • -

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet , de Opiumwet , de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen ;

      • -

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • -

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • -

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • -

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • -

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie .

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een

  • 6.

    seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 03.00 en 08.00 uur;

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht , in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3:10 Sekswinkels

(vervallen)

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de zedelijkheid;

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

(vervallen)

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • g.

    de 8-lus: de straten in Heerenveen Van Harenspad, Wettertoer, Gemeenteplein, Minckelersstraat, Sieversstraat, De Passage, Pleinweg en Dracht;

  • h.

    Heerenveen-Centrum: het grondgebied zoals begrensd in het geldende bestemmingsplan Heerenveen-Centrum;

  • i.

    Heerenveen overig: het grondgebied van de plaats Heerenveen met uitzondering van het grondgebied Heerenveen-centrum;

  • j.

    rest van de gemeente: de dorpen De Knipe, Bontebok, Jubbega, Hoornsterzwaag, Oudehorne, Nieuwehorne, Katlijk, Mildam, Oudeschoot, Nieuweschoot, Oranjewoud, Terband, Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor

    • a.

      12 door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen voor Heerenveen-Centrum;

    • b.

      8 door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve feestdagen gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen voor Heerenveen overig en de rest van de gemeente;

  • 2.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend. Indien de exacte datum van een collectieve festiviteit nog niet bepaald is, wordt de festiviteit zonder datum bekend gemaakt.

  • 3.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 4.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid mag alleen binnen het bebouwde gedeelte van de inrichting (en dus niet op het terras) extra mechanische of akoestische muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - ten gehore worden gebracht en dient dit uiterlijk om 02.00 uur te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting in de gebieden buiten Heerenveen-Centrum toegestaan naast de aangewezen collectieve festiviteiten maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 3.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 4.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien:

  • a.

    de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft indien naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed;

  • b.

    de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.3 is gedaan;

  • c.

    gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 4.3 zijn verstrekt.

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

(vervallen)

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit, toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor straatmuzikanten/artiesten indien:

    • a.

      de activiteit plaatsvindt binnen de 8-lus van het centrum van Heerenveen;

    • b.

      er niet meer dan 2 straatmuzikanten actief zijn op eenzelfde dag;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op een donderdag, vrijdag, zaterdag of koopzondag;

    • d.

      de activiteit plaatsvindt op donderdag tot en met zaterdag tussen 09.00-18.00 en op een koopzondag tussen 13.00-17.00uur;

    • e.

      de muziek akoestisch is;

    • f.

      er niet langer dan 30 minuten per dag op eenzelfde plaats of in de directe omgeving daarvan wordt opgetreden;

    • g.

      men zich niet ophoudt direct voor winkeletalages of -toegangen;

    • h.

      men slechts op passieve wijze een geldelijke bijdrage vraagt;

    • i.

      van een dergelijke activiteit melding is gemaakt bij het college van Burgemeester en Wethouders;

    • j.

      men het meldingsbewijs bij zich heeft.

  • 3.

    Het college kan voor overige gevallen van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

(vervallen)

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Boom: een houtachtig, opgaand gewas, zowel vitaal als afgestorven, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 25 centimeter op 1.3 meter hoogte boven het maaiveld. Indien het een houtopstand in publiek eigendom betreft, geldt in afwijking van het in de vorige zin bepaalde een dwarsdoorsnede van 10 centimeter op 1.3 meter hoogte. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.

  • b.

    Houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen,mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een beplanting van bosplantsoen met de onder a genoemde minimale dwarsdoorsnede.

  • c.

    Monumentale boom: bijzondere beschermwaardige houtopstand met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere schoonheid- of zeldzaamheidswaarde, of een bijzondere functie voor de omgeving.

  • d.

    Hakhout: één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • e.

    Vellen: rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

  • f.

    Rooien: het geheel verwijderen van het boven- en ondergrondse deel van de houtopstand.

  • g.

    Kappen: het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand.

  • h.

    Dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand.

  • i.

    Kandelaberen: het terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen.

  • j.

    Bebouwde kom: het gebied dat valt onder de regelgeving van de Boswet (vastgesteld overeenkomstig artikel 1, lid 5 van de Boswet).

Artikel 4:11 (Omgevings)vergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplanting en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

    • b.

      windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • f.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

      • a.

        ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are

      • b.

        ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen

    • g.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.3.6.

Artikel 4:11a Aanvraag vergunning

  • 1.

    De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2.

    Wanneer namens de Minister van Landbouw natuur en voedselkwaliteit aan het bevoegd gezag een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningsaanvraag.

Artikel 4:11b Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor recreatie en de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren indien de betreffende bomen voorkomen op een door het bevoegd gezag vastgestelde lijst van te beschermen bomen, tenzij er sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, een noodtoestand of een andere uitzonderlijke situatie.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan toestemming geven tot het direct vellen van een boom indien er naar boomdeskundige maatstaven sprake is van een situatie van acuut spoedeisend belang.

Artikel 4:11c Geldigheid van de vergunning

De kapvergunning vervalt, indien niet binnen een jaar nadat deze onherroepelijk is geworden, volledig van de kapvergunning gebruik is gemaakt.

Artikel 4:11d Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment dat:

    • a.

      de bezwaar- of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat bezwaar of beroep is ingediend;

    • b.

      beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;

    • c.

      beslist is op het beroep van derden en geen verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

Artikel 4:11e Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:11f Bestrijding boomziekten

  • 1.

    Indien zich op een terrein een of meer bomen of andere houtopstanden bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van insecten die boomziekten verspreiden of hinderlijk zijn voor mensen, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de bomen of houtopstand te vellen;

    • b.

      de bomen of houtopstand te ontbasten en de bast ter plaatse te vernietigen; of

    • c.

      de niet-ontbaste bomen of houtopstand of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte of insecten wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden de op grond van het eerste lid gevelde bomen, houtopstand of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontbast hout en hout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit verbod gesteld in het tweede lid.

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

(vervallen)

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

(vervallen)

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(vervallen)

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

(vervallen)

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    kampeermiddel: een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • b.

    vissen: het in het water brengen, hebben of ophalen van één of meer hengels;

  • c.

    hengel: het vistuig bestaande uit een hengel -al dan niet voorzien van een opwindmechanisme- een lijn of snoer -al dan niet voorzien van één of meer dobbers- en ten hoogste 3 haken;

  • d.

    eenvoudig kampeermiddel: een paraplu, al dan niet voorzien van daarbij horende flappen- of een tent. Het kampeermiddel mag geen grotere afmeting hebben dan 3 bij 3 meter en moet een neutrale groene, bruine of camouflagekleur hebben;

  • e.

    camperovernachtingsplaats: een door het college aangewezen locatie buiten kampeerterreinen waar campers/kampeerauto's geplaatst kunnen worden ten behoeve van recreatief nachtverblijf, zijnde een “gereguleerde overnachtingsplaats” (GOP).

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd of waarvoor een ontheffing van het bestemmingsplan ten behoeve van kleinschalig kamperen is afgegeven.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • het plaatsen van één kampeermiddel voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein voor maximaal één week;

    • het plaatsen van een camper op een camperovernachtingsplaats voor maximaal 72 uur, mits op de aangewezen plaats het aantal van vier campers niet wordt overschreden;

    • het plaatsen van een tent behorende bij het aangelegde vaartuig op de openbaar toegankelijke aanlegplaatsen voorheen in beheer bij de Marrekrite, met uitzondering van de aanlegplaats Hooivaart ten zuiden van De Deelen (PR 79), voor zover de eigenaar van de grond er mee instemt en voor maximaal 72 uur, mits op de bedoelde aanlegplaats het aantal van drie tenten niet wordt overschreden,

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid voor

    • het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste tien kampeermiddelen of

    • het houden van een kampeerterrein door een organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatie of wetenschappelijke aard ten behoeve van de eigen doeleinden.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • de bescherming van natuur en landschap;

    • de bescherming van een stads- of dorpsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.

  • 2.

    Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor de Hengelsportfederatie Friesland en de daarbij aangesloten individuele leden, voor zover de eigenaar van de grond het plaatsen of geplaatst houden van eenvoudige kampeermiddelen toestaat, zulks onder de navolgende voorwaarden:

    • a.

      het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen is alleen toegestaan voor leden van de Hengelsportvereniging Heerenveen. Indien de hengelsportvereniging voor het nachtvissen een speciale toestemming verplicht stelt, dan geldt de ontheffing alleen als de visser in bezit is van de reguliere Vispas in combinatie met deze speciale toestemming, anders is de Vispas toereikend;

    • b.

      het plaatsen of geplaatst houden van eenvoudige kampeermiddelen mag alleen door diegene die op dat moment ook daadwerkelijk vist met één of meer hengels;

    • c.

      het plaatsen of geplaatst houden van eenvoudige kampeermiddelen mag alleen langs de volgende wateren:

      • Recreatiegebied de Heidemeer;

      • De Tjonger;

      • Het Heerenveens kanaal, vanaf Jousterbrug richting noorden;

      • Heerensloot;

      • Van Engelenvaart, vanaf Rottumerbrug tot aan kruising Tjonger (zuidelijke richting);

      • Hooivaart, vanaf Heerensloot tot gemeentegrens;

      • Mercuriusvijver (langs de A32).

    • d.

      het plaatsen of geplaatst houden van eenvoudige kampeermiddelen is alleen toegestaan binnen een afstand van 7,5 meter van het water waarin wordt gevist en op minimaal 250 m van bewoning;

    • e.

      per persoon mag maximaal 1 eenvoudig kampeermiddel worden geplaatst of geplaatst worden gehouden;

    • f.

      het is de sportvisser verboden overmatig alcohol te gebruiken, geluidoverslast te veroorzaken, muziek te maken of af te spelen en open vuur de stoken.

    • g.

      afval moet in het eenvoudige kampeermiddel worden bewaard en moet bij het verlaten van de visplek worden meegenomen.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals b.v. kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een weg waar dit naar het oordeel van het college buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

(vervallen)

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het college kan openbare (brom)fietsstallingsgebieden aanwijzen waar het in het belang van het beheer van de openbare ruimte verboden is een fiets of bromfiets langer dan een door het college te bepalen periode onafgebroken te stallen.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder een vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het werven van donateurs het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling

    • a.

      die in besloten kring gehouden wordt;

    • b.

      waarvan het Centraal Bureau Fondsenwerving melding heeft gemaakt in het landelijke collecteplan;

    • c.

      door en ten bate van verenigingen, stichtingen, instellingen e.d. die gevestigd zijn in de gemeente Heerenveen.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2.

    Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 21.00 en 08.00 uur.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

(vervallen)

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, al of niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet ;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24;

    • c.

      een vaste plaats op een snuffelmarkt zoals bedoeld in artikel 5:22.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, tweede lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

(vervallen)

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning wegens het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerk, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

(vervallen)

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

(vervallen)

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

(vervallen)

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Provinciale landschapsverordening, de Ligplaatsenverordening of de Woonschepenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

(vervallen)

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5:31a Overlast motorvaartuigen Heidemeer

  • 1.

    Het is de bestuur, eigenaar of houder van een motorvaartuig verboden dit aanwezig te hebben dan wel er mee te varen op of nabij het openbaar water van recreatiegebied De Heide te Heerenveen, plaatselijk bekend als het Heidemeer, in verband met de veiligheid en de overlast.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoel in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, met een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of met een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerst lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

(vervallen)

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

(vervallen)

Artikel 5:37 Hinder over overlast

(vervallen)

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van bepalingen in deze verordening met uitzondering van de artikelen 2:11 en 4:11 en artikel 2:10a het eerste lid onder b en van de krachtens deze bepalingen gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de ambtenaren van politie in dienst van Politie Fryslân dan wel de met de Politie Fryslân samenwerkende ambtenaren in dienst van een andere politieregio en buitengewone opsporingsambtenaren in dienst van de gemeente Heerenveen;

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    De Algemene Plaatselijke Verordening zoals vastgesteld op 10 juli 2000 en sindsdien gewijzigd op 4 september 2000, 5 februari 2001, 3 september 2001, 7 april 2003, 8 december 2003, 16 december 2004, 1 november 2006 en 1 mei 2009, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de 5e dag na die waarop zij is bekend gemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1.

    De besluiten genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid en die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening, zijnde: vergunningen, ontheffingen, voorschriften en beperkingen, nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten.

  • 2.

    Aanvragen om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, eerste lid, onder b, 2:11 en 4:11 die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold voor het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsgrecht in werking is getreden.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene Plaatselijke Verordening Heerenveen 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 januari 2011.

De griffier, De voorzitter,

(Mevr. I. Jansen) (drs. P.M.M. de Jonge)

Bijlage

Toelichting bij 26e wijziging APV

Algemeen

In deze Toelichting worden alleen die artikelen toegelicht die materieel of formeel zijn gewijzigd ten opzichte van de 25e wijziging van de APV. Er zijn ook enkele redactionele wijzigingen geweest (ander woordgebruik) en enkele artikelen hebben een andere plek gekregen. Deze worden niet artikelsgewijs toegelicht. Voor de toelichting op de overige bepalingen wordt verwezen naar de Toelichting bij de Model APV van de VNG d.d. 3 februari 2009.

Artikelsgewijs

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die is van toepassing op de vergunning voor aanleg of veranderen van een weg (artikel 2:11) en het vellen van houtopstanden (artikel 4:11). De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo, en de vergunning voor het vellen van houtopstanden in artikel 2.2, eerste lid onder g. De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:10). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.

De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het College van burgemeester en wethouders,maar bij het College van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.

Zie verder ook de toelichting bij de artikelen 2:10, 2:11 en 4:11 van deze verordening.

Daarnaast komt in de APV op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het College van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. De Wabo brengt hierin geen verandering.

Artikel 1:2 Beslistermijn

De tekst van het eerste lid is in overeenstemming gebracht met die van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo. Inhoudelijk is er niets veranderd.

Het derde lid is toegevoegd omdat artikel 3.9, tweede lid van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd. De wegaanlegvergunning (art 2:11) en de kapvergunning (art 4:11) vallen onder de Wabo. De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo, en de vergunning voor het vellen van houtopstanden in artikel 2.2, eerste lid onder g. De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:10). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.

De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning of ontheffing die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162). De algemene indieningsvereisten staan in artikel 1.3 Mor, dat luidt als volgt:

Artikel 1.3 Indieningsvereisten bij iedere aanvraag

In de aanvraag vermeldt de aanvrager:

de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;

een omschrijving van de aard en omvang van het project;

indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van de gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats.

De aanvrager voorziet de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. Deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto’s of andere geschikte middelen.

De aanvrager doet bij de aanvraag een opgave van de kosten van de te verrichten werkzaamheden.

In Hoofdstuk 7 van de Mor staan nog bijzondere indieningsvereisten. Daarvan zijn in het kader van de APV alleen die voor het vellen van houtopstanden van belang. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 4:11.

Artikel 1.7 Termijnen

Op grond van de Dienstenrichtlijn mag een vergunning geen beperkte geldingsduur hebben, tenzij a. de vergunning automatisch wordt verlengd of alleen afhankelijk is van de voortdurende vervulling van de voorwaarden, b. het aantal beschikbare vergunningen beperkt is door een dwingende reden van algemeen belang en c. een beperkte duur gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang. Als gemeenten een vergunning voor bepaalde tijd verlenen, moeten zij beargumenteren waarom deze beperking nodig is en waarom deze de evenredigheidstoets kan doorstaan. Sommige vergunningen lenen zich uit de aard alleen voor verlening voor bepaalde tijd. Dit is b.v. het geval bij een evenementenvergunning of een standplaatsvergunning voor een oliebollenkraam rond de jaarwisseling.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

In artikel 1.8 stond “het bevoegd gezag” waar het “het bevoegde bestuursorgaan” moet zijn. Na de aanpassing aan de Wabo heeft de term “bevoegd gezag” de betekenis: bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo, gekregen (zie Toelichting onder 1.1.). In artikel 1:8 gaat het echter om of het college of de burgemeester: bestuursorgaan dus.

Artikel 1.9 Lex silencio positivo toepassen en

Artikel 1.10 Lex silencio positieve niet toepassen

Deze artikelen zijn nieuw (VNG ledenbrief 4 november 2009). Het betreft aanpassingen n.a.v. invoering Dienstenwet (die uitvoering geeft aan de Europese Dienstenrichtlijn) waarbij is bepaald dat voor vergunningstelsels die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen, nog dit jaar expliciet in de betreffende verordeningen dit ook moet worden aangegeven: of de lex silencio positivo van toepassing is. Dit betekent dat na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn, de vergunning van rechtswege is verleend. Alleen vanwege dwingende redenen van algemeen belang kan van de lex silencio positivo worden afgezien. Hieronder wordt per vergunningstelsel uitgelegd waarom onderstaande keuze is gemaakt. Daarmee is voldaan aan de Dienstenwet (i.c. de Dienstenrichtlijn, omdat de Dienstenwet nog niet in werking is getreden en daarom de richtlijn rechtstreeks geldig is per 1 januari 2010).

De lex silencio wordt wel toegepast op:

artikel 2:10a vergunning plaatsen voorwerpen op of aan de weg. Hoewel het hier niet gaat om het verrichten van een dienst en deze vergunning dan ook niet valt onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn, is het uit een oogpunt van vermindering van de lastendruk aangewezen de lex silencio toe te passen, nu er geen dwingende redenen van algemeen belang om af te zien van toepassing van de lex silencio; binnen 8 weken moet er een beslissing genomen kunnen worden om wel of niet een vergunning te verlenen; er hoeft relatief weinig onderzoek te worden verricht voordat het besluit genomen kan worden.

artikel 2:12 melding maken of veranderen van een uitweg.

Hetzelfde geldt voor het reageren op een melding voor het maken of veranderen van een uitweg. In het artikel zelf is een afwijkende beslistermijn van 6 weken opgenomen (i.p.v. de algemene beslistermijn van 8 weken in artikel 1:7). Het interne werkproces is zodanig ingericht dat deze kortere termijn gehaald wordt.

artikel 5:23 vergunning organisatie snuffelmarkt.

Een snuffelmarkt is een markt al dan niet in de open lucht, waarbij hoofdzakelijk tweedehands of incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats. De vergunning valt derhalve onder de werking van de Dienstenrichtlijn. De vergunningsplicht is in de (model) APV gehandhaafd, met name omdat een snuffelmarkt voor overlast kan zorgen in de omgeving (bijvoorbeeld door extra verkeer en parkeerdrukte). Nu aan de verlening of weigering van de vergunning een relatief eenvoudige afweging ten grondslag ligt en de gevolgen van een snuffelmarkt doorgaans beperkt zullen zijn, zijn er geen dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien.

De lex silencio wordt niet toegepast op:

artikel 2:25 vergunning evenementen.

Kleinere, reguliere evenementen zijn al vergunningsvrij. Deze vergunning ziet derhalve op grotere evenementen. Daarbij is een lex silencio positivo niet wenselijk, gezien de impact die een groot evenement kan hebben, met name op de openbare orde. Ook vragen vele aspecten van een groot evenement, zoals brandveiligheid, geluid, aanvoer, afvoer en parkeren van bezoekers, om maatwerk dat alleen een inhoudelijke vergunningsbeschikking kan bieden. Er zijn derhalve verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een lex silencio positivo af te zien.

artikel 2:25b vergunning voetbalwedstrijd.

Hiervoor geldt hetzelfde voor het organiseren van een voetbalwedstrijd waarbij voor de organisatie ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken. Het gaat hier voornamelijk om de thuiswedstrijden van sc Heerenveen, maar b.v. ook om bekerwedstrijden of een landenwedstrijd.

artikel 2:28 exploitatievergunning horeca.

Deze vergunning richt zich met name op de openbare orde. Een lex silencio positivo is dan ook niet wenselijk om deze dwingende reden van algemeen belang.

artikel 2:39 exploitatievergunning speelgelegenheid.

Deze vergunning beoogt de bescherming van met name de openbare orde. Daarnaast speelt het bestrijden van gokverslaving een rol. Het is hoogst onwenselijk zijn als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en volksgezondheid.

artikel 3:4 vergunning sex-inrichting.

Deze vergunning beschermt wezenlijke belangen, met name de openbare orde en volksgezondheid. Het is hoogst onwenselijk zijn als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en volksgezondheid.

artikel 4:18 ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.

Dit artikel dient met name de bescherming van natuur en milieu. Het zou hoogst onwenselijk zijn als er een vergunning van rechtswege zou ontstaan die toestaat dat in een kwetsbaar natuurgebied gekampeerd wordt.

artikel 5:18 standplaatsvergunning

Dit artikel dient met name ter bescherming van de openbare orde en het tegengaan van overlast (b.v. geluidsoverlast, stankoverlast, verkeershinder en overlast door zwerfafval). Het zou hoogst onwenselijk zijn als er een vergunning van rechtswege zou ontstaan die toestaat langs een drukke verkeersweg standplaats in te nemen.

Artikel 2.1

Hier is de term “bevoegd gezag” vervangen door “bevoegde bestuursorgaan” (zie de Toelichting onder 1.1.).

Artikel 2:la Vermommingen

Dit artikel is op verzoek van politieteam Heerenveen opgenomen. De afgelopen anderhalf jaar is ook Heerenveen niet alleen vaker geconfronteerd met voetbalgerelateerd geweld in het centrum van Heerenveen, maar ook met ernstiger geweld en moest er regelmatig rekening worden gehouden met dreigende ernstige verstoring van de openbare orde. Er is dan ook behoefte aan een artikel om vroegtijdig bij ernstige vrees daarvoor aanhoudingen te kunnen verrichten als men zich heeft vermomd. Het artikel verbiedt vermommingen op openbare plaatsen, maar alleen uiteraard alleen als dat gebeurt met het kennelijke doel de openbare orde te verstoren.

Artikel 2:6

Het verspreiden van gedrukte stukken valt niet onder de Wabo, ook niet als daar een element van handelsreclame in zit. Geen wijziging van de APV derhalve.

Er is een lid 3 toegevoegd, waarin is aangegeven op welke andere openbare plaatsen het gedurende welke tijden verboden is te “flyeren”, anders dan die gebieden waarin het altijd is verboden.

Het aanwijzingsbesluit waarin door het college de openbare plaatsen zijn aangewezen waar het verbod geldt, is genomen op 14 april 2009.

Artikel 2:10a t/m 2:10d (Omgevings)vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg

In de vorige APV was ook een vergunningstelsel opgenomen; nu zijn het vergunningstelsel en de bijbehorende bepalingen uit het VNG-model APV (hierna: de model-APV) overgenomen, omdat deze eenvoudiger en korter zijn geformuleerd dan het Heerenveense stelsel. De bepalingen wijken materieel echter niet af van de vorige bepalingen, op twee onderdelen na: er is niet meer beschreven voor welke gebieden en voor welke voorwerpen de vergunningplicht niet bestaat. Deze kunnen steeds door het college worden aangewezen in respectievelijk nadere regels (artikel 2.10a, lid 3) en een aanwijzingsbesluit (artikel 2:10d). Deze nadere regels zijn vastgelegd in bestaand uitstallingenbeleid en het aanwijzingsbesluit wordt gelijk met deze APV vastgesteld door het college. Het betreft de bestaande aanwijzing van voorwerpen in de vorige APV. Er is ook voor de nieuwe formulering gekozen om flexibeler om te kunnen gaan met gewenste wijziging c.q. uitbreiding van de gebieden en/of categorieën van voorwerpen.

Hoewel het hier niet gaat om het verrichten van een dienst en deze vergunning dan ook niet valt onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn, is het uit een oogpunt van vermindering van de lastendruk aangewezen de lex silencio toe te passen, nu er geen dwingende redenen van algemeen belang zijn om af te zien van toepassing van de lex silencio; binnen 8 weken moet er een beslissing genomen kunnen worden om wel of niet een vergunning te verlenen; er hoeft relatief weinig onderzoek te worden verricht voordat het besluit genomen kan worden. Daarom is artikel 2:10c geschrapt.

Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid onder j of onder k van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsvergunning. Daarom is een onder lid 1 een lid b toegevoegd, waarin staat dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent.

Daarnaast blijft artikel 2:10a, lid 1 gehandhaafd, waarin staat dat het bevoegde bestuursorgaan (i.c. het college of de burgemeester) vergunning kan verlenen voor gebruik van de weg dat niet valt onder de Wabo, namelijk wanneer het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren. Dat zijn bijvoorbeeld bloembakken, straatmeubilair, terrassen en dergelijke.

Het is niet ondenkbaar dat bij een en hetzelfde project – bijvoorbeeld een grootscheepse restauratie van monumentale panden – zowel de vergunning van het bevoegde bestuursorgaan (artikel 2:10a, lid 1 onder a) als de omgevingsvergunning (artikel 2:10a, lid 1 onder b) nodig is, waarbij dan de situatie kan ontstaan dat er twee bevoegde gezagen zijn. Met het oog op die gevallen kan overwogen worden om met toepassing van artikel 2.2, tweede lid van de Wabo alle activiteiten waarbij voorwerpen op of aan de weg worden geplaatst, onder de Wabo te brengen. Dat heeft als nadeel dat de zwaardere procedure van de Wabo in alle gevallen gevolgd moet worden. De verwachting is dat deze situatie maar heel zelden zal voorkomen en daarom is artikel 2.2, tweede lid van de Wabo in de APV (overeenkomstig de model APV) dan ook niet toegepast.

Artikel 2.11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel: indien er meerdere activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van 6 maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken).

De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 1.2. Voor het aanleggen of veranderen van een weg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen.

In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1.8 van deze verordening.

Indien de activiteit niet is verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is de Wabo niet van toepassing en is het college bevoegd. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergunning nodig: het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting aldaar.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

In de vorige APV was nog een vergunningstelsel opgenomen; nu is conform de model-APV een meldingsplicht opgenomen. Het is nu verboden een uitweg te maken of te veranderen als men geen melding heeft gedaan en als zich in het artikel een aantal nader genoemde situaties voordoen. Binnen zes weken moet het college een reactie geven. Zo niet dan mag de melder de uitweg maken of veranderen (lex silencio positivo, zie artikel 1:9). Van belang is wel te onderkennen, dat in de periode van zes weken de melder eigenlijk ook al moet instemmen met de privaatrechtelijke voorwaarden die de gemeente stelt aan een uitweg als eigenaar van de weg en/of dat deel van de uitweg dat aansluit op gemeentelijk grondgebied. In verband met beheer en onderhoud heeft het college hier eerder regels voor opgesteld. In theorie kan de melder dus bestuursrechtelijke toestemming hebben, maar privaatrechtelijk nog niet. Dit betekent feitelijk dat hij dan geen gebruik kan maken van zijn recht op het maken of veranderen van een uitweg. Dit moet voorkomen worden door vroegtijdig met de melder tot overeenstemming te komen over de privaatrechtelijke voorwaarden van de gemeente. Dit is geborgd in het interne werkproces.

De melding van een uitweg valt niet onder de Wabo. Er is immers geen sprake van een vergunning of ontheffing.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

In de vorige APV was nog opgenomen dat het college van te voren aan de rechthebbende op een bouwwerk het besluit om daarop voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting aan te brengen, te onderhouden, te wijzigen of te verwijderen, bekend moest maken. Dat was een bepaling ten overvloede; deze is ook niet opgenomen in de model-APV. Deze verplichting vloeit al voort uit het privaatrecht.

Artikel 2:24 Begripsbepaling (evenement)

In dit artikel is een aanvulling gedaan op de bepaling dat reguliere activiteiten in het cultureel centrum niet worden aangemerkt als evenement. Er was verwarring over wat ‘het cultureel centrum’ was. Geconstateerd is dat hieronder worden begrepen dorpshuizen, wijkgebouwen, enzovoort. Er is nu dan ook opgenomen dat het gaat om reguliere activiteiten in culturele centra, zoals dorpshuizen, wijkgebouwen, enzovoort.

Belangrijkste wijziging is echter dat er een sterke vereenvoudiging van de vergunningsystematiek is doorgevoerd. Er zijn nu 3 categorieën evenementen, die elk hun eigen toestemmingsstelsel kennen (zie onder artikel 2:25 hierna): A, B of C evenementen (waarbij C het meest risicovolle evenement is). De evenementen worden ingedeeld na een risicoanalyse die door het college wordt vastgesteld (conform artikel 156, lid 2 Gemeentewet). Dit risicoanalysemodel wordt gelijk met deze APV vastgesteld door het college (en zal op een later tijdstip onderdeel gaan uitmaken van het evenementenbeleid).

Artikel 2:25 Evenement

Afhankelijk van het resultaat van de risicoanalyse, gelden verschillende regimes: C evenementen hebben altijd elk jaar een vergunning nodig, B evenementen ook, maar deze kunnen onder voorwaarden (genoemd in het risicoanalysemodel) worden verleend voor maximaal 3 jaar en A evenementen, waarvoor geen vergunningplicht geldt. De beoordeling of alsnog een vergunning nodig is gebeurt opgrond van de algemene weigeringsgronden van artikel 1:8.

Op grond van de algemene bepalingen (artikel 1:4) kunnen voorschriften aan vergunningen worden verbonden. Voor B evenementen is daarop een zodanige uitzondering gemaakt, dat ook gedurende de looptijd van de vergunning extra voorschriften kunnen worden verbonden.

Er zijn diverse andere gemeenten in Nederland (waaronder Hoorn) die een gelijkluidende systematiek in de regelgeving in de APV hebben.

Volgens de Dienstenrichtlijn is voor evenementen in beginsel een vergunningplicht geoorloofd. Bij grote en middelgrote evenementen is vooraf een vergunning noodzakelijk, controle achteraf kan niet volstaan wegens mogelijk gevaar voor de openbare orde, overlastsituaties, verkeersveiligheid, volksgezondheid, zedelijkheid e.d..

Artikel 2:25a Begripsbepalingen (voetbalwedstrijd)

De omschrijving van het begrip “organisator” is sterk vereenvoudigd: de strekking van de eerdere bepaling is samengevat in “degene die een voetbalwedstrijd organiseert waarbij tenminste één betaald voetbalorganisatie is betrokken.

Verder is de begripsbepaling van “stadionomgeving” veranderd: het gebied is uitgebreid tot een gebied in het centrum van Heerenveen en een deel van De Knipe zoals dat is weergegeven op een gewaarmerkte tekening. Dit met het oog op artikel 2:26c waarin de burgemeester de mogelijkheid heeft een stadionomgevingsverbod in te stellen. Van belang is dat dit verbod dan ook geldt voor het gebied in het centrum van Heerenveen en De Knipe met het oog op ernstige vrees voor openbare orde verstoringen aldaar indien tot oplegging van een stadionomgevingsverbod alleen voor de directie omgeving van het stadion zou worden overgegaan. De beperking van het verbod tot enkel de directe omgeving van het stadion zoals in de vorige APV was beschreven, heeft nagenoeg geen toegevoegde waarde op de privaatrechtelijke of strafrechtelijke stadionverboden. De genoemde tekening waarop de stadionomgeving zoals bedoeld in dit artikel is aangegeven, wordt gelijktijdig met deze APV door de raad vastgesteld.

Artikel 2:26b Onnodig opdringen, uitdagend gedrag e.d. bij een voetbalwedstrijd

Er is een nieuw lid aan dit artikel toegevoegd: eenieder is verplicht bij een voetbalwedstrijd alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen. Dit is opgenomen om hier geen misverstand over te laten bestaan. Andere gemeenten met een betaald voetbalorganisatie (b.v. Leeuwarden) hebben vergelijkbare artikelen opgenomen.

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

Deze afdeling is in overeenstemming gebracht met model-APV (ledenbrief d.d. 17 december 2009). Materieel is de regelgeving in de nieuwe APV niet gewijzigd; grootste wijziging is eigenlijk het vervangen van het begrip “horecabedrijf” door “openbare inrichting”; daarmee wordt beter recht gedaan aan die inrichtingen die gevoelsmatig niet direct tot “horecabedrijf’ worden gerekend: coffeeshops, buurthuizen en clubhuizen e.d. Al enkele jaren is op grond van de APV geen exploitatievergunning meer nodig voor horecabedrijven in de zin van de Drank- en Horecawet en die een vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet hebben. Tot voor kort had de model-APV dit onderscheid nog niet en moesten ook die bedrijven beschikking over ook nog een exploitatievergunning op grond van de APV. Heerenveen liep dus al jaren voorop.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

In dit artikel is de lijst met openbare inrichtingen die zich elders bevinden en waarvoor de vergunningplicht niet geldt, uitgebreid met horecabedrijven in musea en in bedrijfskantines of –restaurants. Verder is de vergunningplicht afgeschaft voor snackbars en cafetaria’s.

Daarnaast is een weigeringsgrond toegevoegd voor het in gebruik nemen van een terras bij een openbare inrichting, namelijk in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak. Deze extra weigeringsgrond staat ook in de model-APV én in artikel 20.10b genoemd als weigeringsgrond voor vergunning voor het plaatsen van voorwerpen of aan de weg; naar analogie van de te beschermen belangen is het opnemen van deze extra weigeringsgrond logisch.

De exploitatievergunning valt onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn. Voor wat betreft de noodzakelijkheid van een vergunning moet aan de hand van een aantal criteria worden afgewogen of er dwingende redenen van algemeen belang zijn die een vergunningstelsel rechtvaardigen. Daaronder worden verstaan de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu. Hieronder valt ook de verkeersveiligheid. Een algemene regel voldoet hier niet met het oog op de genoemde redenen. Alleen door middel van vergunningvoorwaarden te stellen aan de ondernemer kan het vereiste maatwerk worden verricht; dit geldt met name voor de BIBOB-toets.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Omdat de Wet op de kansspelen is gewijzigd, is ook de redactie van dit artikel gewijzigd.

Artikel 2:40 Speelautomaten

Omdat de Wet op de kansspelen is gewijzigd, is ook de redactie van dit artikel gewijzigd.

Artikel 2:44a Verplichte route

In de vorige APV kon de burgemeester nog ontheffing verlenen van dit verbod (om af te wijken op aangewezen tijdstippen van een door hem aangegeven route). Dit is overregulering: als je een groep iets niet wilt verbieden, dan verbied je het niet; je verbiedt het niet eerst om vervolgens voor een bepaald deel van die groep weer ontheffing te verlenen.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Dit artikel is geschrapt, omdat het niets toevoegt aan de strafbaarstelling van dergelijk gedrag in het Wetboek van Strafrecht, ook niet volgens de model-APV.

Artikel 2:56 Alarminstallaties

Lid 1 van dit artikel is geschrapt, omdat nodeloos alarmeren in 2002 al strafbaar is gesteld in het Wetboek van Strafrecht (artikel 142). Daarmee is de strafbaarstelling in de APV overbodig.

Lid 2 van dit artikel is geschrapt, nu sinds 2007 alle nieuwe alarminstallaties moeten voldoen aan de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en de kwaliteitseisen van de Regeling BORG 1.1. Alarminstallaties die in verband met te veel lawaai overlast veroorzaken, kunnen o.g.v. artikel 4:6 overige geluidhinder worden aangepakt; verder moeten zij o.g.v. het Bouwbesluit i.c het Gebruiksbesluit brandveiligheidsinstallaties voldoen aan bepaalde eisen. Hiermee is het voorkomen van ongewenst gebruik van alarminstallaties voldoende geborgd.

Artikel 2:57 Loslopende honden

Het aanlijnen van honden is nu niet alleen binnen de bebouwde kom op de weg verplicht, maar ook buiten de bebouwde kom op rijkswegen en provinciale wegen. Dit uiteraard voor zover daar in de nabijheid gewandeld en/of gefietst mag worden. Reden van opneming van dit verbod is de gevaarlijke situaties die kunnen ontstaan als inwoners in het buitengebied hun hond de hele dag vrij rond laten lopen op een niet afgesloten erf.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

De Regeling agressieve dieren bestaat niet meer; voor de definitieve van “muilkorf” kan daarnaar dus niet meer verwezen worden. De definitie uit de Regeling is nu in zijn geheel opgenomen in de APV zelf. Om dezelfde reden wordt in lid 3 de verwijzing naar de Regeling geschrapt en vervangen door Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

In dit artikel is opgenomen dat het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats. In lid vier was aangegeven, dat het college ontheffing van dit verbod kon verlenen. Dit vierde lid is geschrapt, omdat het nogal bureaucratisch is om als college eerst een gebied aan te wijzen waar je geen vuurwerk mag bezigen en vervolgens dan weer als college voor (een deel van) die plaats weer ontheffing verleend. Ergo: dan had het college de plaats eerst niet moeten aanwijzen.

Artikel 2:73a Bezitten en bezigen van carbid tijdens de jaarwisseling

In dit artikel is het verboden opgenomen carbid bij zich te hebben en te bezigen op een openbare plaats. In de vorige APV was daar aan toegevoegd “als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken”. Deze toevoeging is geschrapt, omdat het uit de aard van de materie (carbid kan áltijd weliswaar ook ongewild, gevaar, schade of overlast veroorzaken.)

Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs

In dit artikel is op verzoek van het politieteam Heerenveen een regeling opgenomen met betrekking tot het strafbaar stellen van het samenscholen in verband met drugshandel en/of –gebruik op openbare plaatsen, iets dat met enige regelmaat gebeurt in het centrum van Heerenveen. De regeling is in grote lijnen overgenomen van de APV Twenterand. De regeling ziet op het voorkomen van overlast en/of openbare ordeverstoringen. Met de regeling krijgt de politie meer mogelijkheden om handhavend op te treden bij toenemend druggebruik in groepsverband. In tegenstelling tot openlijk drankgebruik, hoeft dit verbod zich niet te beperken tot specifieke delen van de gemeente, omdat er bij samenscholing i.v.m. drugsgebruik en/of –handel uit de aard van de materie al sprake is van ernstige vrees voor overlast e.d.; dit is met alcohol niet het geval. Het artikel is in zoverre aan aanvulling op de Opiumwet, dat ook het gebruik van drugs strafbaar wordt gesteld indien dit in groepsverband gebeurt op een openbare plaats (druggebruik is niet strafbaar ingevolge de Opiumwet).

Artikel 2:74b Verboden drugsgebruik

Veel druggebruikers gebruiken hun drugs –of treffen daartoe voorbereidingen- in het openbaar. Dit veroorzaakt veel gevoelens van onbehagen en onveiligheid bij het publiek. Op basis van dit artikel kan de politie overgaan tot aanhouding of deze personen van bepaalde bij hen favoriete plekken wegsturen. Ook kan de politie de voorwerpen waarmee de overtreding wordt gepleegd (hulpmiddelen, drugs) strafrechtelijk in beslag nemen.

Artikel 2:74c Weggooien van spuiten e.d.

Dit artikel is opgenomen om het weggooien van attributen bij het gebruik van drugs strafbaar te stellen in verband met het gevaar voor de gezondheid (prikken en besmetten e.d.).

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

Ook de artikel 2:74a en 2:74b zijn onder de werking van dit artikel gebracht (tijdelijk ophouden indien zij deze verboden groepsgewijs niet naleven).

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

In dit artikel werd nog gesproken over Brandbeveiligingsverordening; dit is ondertussen het Gebruiksbesluit geworden.

De geldigheidsduur van 3 jaar was in de vorige APV onder beslissingstermijnen en weigeringsgronden opgenomen, maar hoort beter thuis in dit artikel.

De vergunning voor een seksinrichting valt onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn. Voor wat betreft de noodzakelijkheid van een vergunning moet aan de hand van een aantal criteria worden afgewogen of er dwingende redenen van algemeen belang zijn die een vergunningstelsel rechtvaardigen. Daaronder worden o.a. verstaan de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid, handhaving van de maatschappelijke orde, doelstellingen van sociaal beleid, bescherming van afnemers van diensten, bescherming van werknemers en voorkoming van fraude. Een algemene regel voldoet hier niet met het oog op de genoemde redenen. Alleen door middel van vergunningvoorwaarden te stellen aan de ondernemer kan het vereiste maatwerk worden verricht; dit geldt met name voor de BIBOB-toets.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden zijn t.o.v. de vorige APV uitgebreid (en conform de model-APV) omdat de algemene weigeringsgronden van artikel 1:8 iets te beperkt zijn.

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

Het overgangsrecht zoals dat in de vorige APV was opgenomen, is niet meer nodig, omdat artikel 3:4 al in werking is getreden bij de 25e wijziging in 2009; daarom geen overgangsrecht meer van toepassing: voor alle seksinrichtingen geldt nu dat zij in het bezit van een vergunning zijn.

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Het begrip “de 8-lus” is toegevoegd; hierin werd in de rest van de bepalingen mee gewerkt, maar niet omschreven was, welke straten hiermee bedoeld worden.

Verder is in de APV nu aangegeven de driedeling in de gebiedsbenoeming van de gemeente, waardoor het hele beleid ten aanzien van aanwijzing collectieve festiviteiten en kennisgeving van incidentele festiviteiten nu helder is opgenomen in de APV zelf (zie artikel 4:2 en 4:3).

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Zie artikel 4:1.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Zie artikel 4:1.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

In de model-APV zijn deze verboden niet meer opgenomen, omdat de burgemeester deze autonome bevoegdheid al heeft op grond van artikel 174 Gemeentewet. Voor een efficiënte toepassing van artikel 4:2 en 4:3 zijn de verboden wel opgenomen in de APV.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Hierin is voor de duidelijkheid opgenomen dat het gaat om overige geluidhinder buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer; deze inrichtingen vallen immers onder de voorschriften m.b.t. geluidhinder onder de Wet milieubeheer.

Verder is een verduidelijking opgenomen m.b.t. hoe vaak de straatartiest 30 minuten op dezelfde plek mag staan (toegevoegd is: per dag).

Artikel 4:11 t/m 4:11f (Omgevingsvergunning) voor het vellen van houtopstanden

De vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Vaak zal naast de vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Natuurbeschermingswet of de Flora- en Faunawet nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. De Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet haken aan bij de Wabo. Er wordt dan dus één omgevingsvergunning verleend of geweigerd. De Boswet haakt echter niet aan bij de Wabo. Indien die van toepassing is, blijft dus een aparte omgevingsvergunning vereist.

In de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162) zijn indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning opgenomen. Naast een aantal algemene indieningsvereisten (zie daarvoor de toelichting bij artikel 1:2) zijn er in artikel 7.3 van de Mor nog een aantal speciale indieningsvereisten voor het vellen van houtopstanden opgenomen. Dit artikel 7:3 luidt als volgt:

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een activiteit, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de wet, identificeert de aanvrager op de aanduiding als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, van deze regeling iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.

In of bij de aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, vermeldt de aanvrager per genummerde houtopstand:

de soort houtopstand;

de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf;

de diameter in centimeters, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld;

de mogelijkheid tot herbeplanten, alsmede het eventuele voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten over te gaan.

Verder is in de diverse artikelen de term “bevoegd gezag” vervangen door “bevoegde bestuursorgaan” (zie de Toelichting onder 1.1.).

In lid 2b zijn “vruchtbomen” doorgehaald voor wat betreft het niet-vergunningplichtig zijn; vruchtbomen kunnen monumentaal zijn en kunnen daarom wel bescherming verdienen. Voor vruchtbomen is dus wel een vergunning noodzakelijk.

Artikel 4:11c Geldigheid van de vergunning

Naar aanleiding van een casus is het wenselijk omtrent de geldigheidsduur van de kapvergunning duidelijker te zijn dat hiervan binnen een jaar volledig gebruik moet zijn gemaakt.

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

In de model-APV is dit wel opgenomen: de vergunning wordt geacht te zijn verleend wanneer niet binnen de in artikel 1:2 genoemde termijn een beslissing is genomen op de aanvraag voor een vergunning. Dit hoort echter niet in de APV thuis, omdat hieromtrent al een regeling is opgenomen hogere regelgeving, n.l. in de Wabo: in artikel 3.9, derde lid van de Wabo is bepaald dat de vergunning van rechtswege is verleend overeenkomstig de aanvraag, als de beslis- en de eventuele verdagingstermijn zijn verstreken zonder besluitvorming.

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het verbod om op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren; het onderdeel “op of aan een onroerende zaak” is weggehaald, omdat met die toevoeging het niet mogelijk was te handhaven op ongewenste (tijdelijke) borden in weilanden en op erven.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

Deze plicht is niet meer opgenomen, omdat in het Activiteitenbesluit dat op 1 januari 2008 in werking is getreden, een zorgplicht is opgenomen die ertoe verplicht geen lichthinder te veroorzaken. Daarmee is de noodzaak om dit onderwerp te regelen in de APV, vervallen.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Omdat de Marrekrite-ligplaatsen niet meer in beheer zijn bij de Marrekrite, is het raadzaam i.v.m. het voorkomen van excessen een regeling op te nemen over kamperen op die plaatsen in de APV, die overeenkomt met de regeling die de Marrekrite tot vorig seizoen hanteerde. Als ontheffingsgrond van het verbod op kamperen is extra (conform de model-APV) opgenomen “ter bescherming van een stads- of dorpsgezicht”; in de vorige APV stond nog “overlast”, maar dat is al geregeld in artikel 1:8 (openbare orde).

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

In het artikel is het plaatsen of hebben van kampeermiddelen e.d. langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg strafbaar gesteld. De aanduiding “door het college aangewezen delen van de weg” is weggehaald (conform de model-APV). Er is ook overwogen om nog een termijn toe te voegen, b.v. “gedurende een maand” om excessen tegen te kunnen gaan (b.v. door na 3 dagen het kampeermiddel ergens anders neer te zetten en de dag erna weer op de oude plek). In verband met het feit dat dit zich slechts een enkele keer voordoet en de handhaafbaarheid erg arbeidsintensief zou worden, is er voor gekozen deze termijn niet op te nemen.

Onder deze bepaling vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden “parkeren” gewijzigd in “te plaatsen of te hebben” om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt overtreding van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet “dagelijks” worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen. Het excessieve van het hier bedoelde parkeren is in de eerste plaats gelegen in het buitensporige gebruik van parkeerruimte dat daarmee gepaard gaat. Daarnaast is dat het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Het plaatsen of hebben gedurende ten hoogste drie (achtereenvolgende) dagen wordt niet verboden, opdat de betrokkene de gelegenheid zal hebben zijn kampeerwagen, caravan of camper voor een te ondernemen reis gereed te maken, respectievelijk na de reis op te ruimen.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Dit is niet meer opgenomen in de APV (conform de model-APV), omdat de Wet milieubeheer inmiddels geheel in dit onderwerp voorziet.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Lid 2 geeft het college de mogelijkheid om fietsstallingen aan te wijzen waar fietsen en bromfietsen slechts voor een beperkte door het college te bepalen duur van enkele dagen tot enkele weken geplaatst (gestald) mogen worden. Dit om het fenomeen “weesfiets” daar effectief te kunnen tegengaan. Gedacht kan worden aan gebieden waar een hoge druk wordt ondervonden (voor een lange tijdsduur) van geplaatste (brom)fietsen.

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

Er geldt nog wel een vergunningplicht voor collecteren, maar alleen nog voor instanties van buiten de gemeente Heerenveen. Dit om inwoners de mogelijkheid te geven snel te kunnen zien of er bij dergelijke instanties sprake is van malafide inzameling: indien zij geen vergunning kunnen tonen van de gemeente Heerenveen, is het gemakkelijker de inzamelaars de deur te wijzen.

Ter verduidelijking is opgenomen dat ook het werven van donateurs valt onder de verbodsbepaling van lid 1 (conform de model-APV).

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Lid 2 is opgenomen conform de model-APV ter afbakening met Woningwet.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

Deze is al langer niet meer in de model-APV opgenomen, omdat in artikel 5:20 al is bedoeld te zeggen dat de Wet milieubeheer uitputtend van toepassing is, m.a.w. er is nooit een standplaatsvergunning nodig voor een activiteit die valt onder de werking van de Wet milieubeheer (i.c. Activiteitenbesluit en andere besluiten) en daarom ook geen aanhoudingsplicht.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

De vergunning voor een snuffelmarkt valt onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn. Voor wat betreft de noodzakelijkheid van een vergunning moet aan de hand van een aantal criteria worden afgewogen of er dwingende redenen van algemeen belang zijn die een vergunningstelsel rechtvaardigen. Daaronder worden o.a. verstaan de openbare orde en de bescherming van het milieu (waaronder tegengaan van overlast). Een algemene regel voldoet hier niet met het oog op de genoemde redenen. Alleen door middel van vergunningvoorwaarden te stellen aan de ondernemer kan het vereiste maatwerk worden verricht.

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

In dit artikel zijn de twee leden geschrapt met betrekking tot het melden van het plaatsen van steigers e.d. in het water. Deze mogen ingevolge lid 1 al nooit geplaatst worden als zij gevaar opleveren of een belemmering vormen e.d. Privaatrechtelijk is al geregeld dat je voor het plaatsen de toestemming van de eigenaar moet hebben. De twee bedoelde leden waren dan ook ten overvloede.

Artikel 6:l Strafbepaling

De toevoeging “al dan niet met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak” is geschrapt; het is aan de rechter om dit te bepalen.

De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg (artikel 2:11) en voor het vellen van houtopstanden (artikel 4:11) vallen bij inwerkingtreding van de Wabo onder de Wabo. Zie resp. artikel 2.2, eerste lid onder d en onder g van de Wabo. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg (artikel 2:10) kan neerkomen op het opslaan van roerende zaken als bedoeld in artikel 2.2 onder j en k van de Wabo, bijvoorbeeld als het gaat om de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen in containers. Een vergunning daarvoor valt dan onder de Wabo en wordt aangemerkt als een omgevingsvergunning. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2:10, 2:11 of 4:11 APV (conform de model APV).

Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met deze drie vergunningen. De strafbepalingen van de APV zijn er dus niet op van toepassing.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

In de oude APV stonden nog diverse overgangsbepalingen. Deze worden nu óf ondervangen door de nieuwe bepaling óf vloeien al voort uit de Algemene wet bestuursrecht, waardoor deze ten overvloede zouden zijn.

Verder is overgangsrecht opgenomen met betrekking tot bepaalde vergunningaanvragen die onder de Wabo vallen.