Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening toeslagen- en kortingenbeleid 2011

Geldend van 01-10-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening toeslagen- en kortingenbeleid 2011

Nr.RB.2007-058

de Raad van de gemeente Heerhugowaard;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 16 augustus 2011

gelet op de Wet werk en bijstand, artikel 8, lid 1, onder a

b e s l u i t

vast te stellen de “Verordening toeslagen- en kortingenbeleid 2011”

en in te trekken de “Verordening toeslagen- en kortingenbeleid” zoals vastgesteld op 26 juni 2007.

Heerhugowaard, 27 september 2011

De Raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

Verordening toeslagen- en kortingenbeleid 2011

VERORDENING TOESLAGEN- EN KORTINGENBELEID

Algemene bepalingen:

Artikel 1 Begripsomschrijving:

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    gehuwdennorm: de norm, bedoeld in artikel 21 onder c, van de wet.

  • c.

    woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de wet.

  • d.

    kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

  • e.

    ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

  • f.

    verzorgingsbehoevende: degene die zonder verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging;

  • g.

    verzorgende: degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt;

  • h.

    schoolverlater: de jongere die 6 maanden voorafgaand aan de aanvraag voor een uitkering de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd;

  • i.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard;

Categorieën:

Artikel 2

  • 1. Voor belanghebbenden van 27 jaar en ouder, doch jonger dan 65 jaar, aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gehuwde.

Criteria voor het verlenen van een toeslag

Artikel 3

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder, die met één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 0% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder, die met twee of meer personen zijn of haar hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, is het gezamenlijk bewonen van een woning niet van invloed op de toeslag indien:

    • a.

      de ander een kind is met een inkomen lager dan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000,

    • b.

      de ander een bloedverwant is in de eerste of tweede graad waarbij of belanghebbende of de ander verzorgingsbehoevende is.

Criteria voor het korten van de norm

Artikel 4 Korting gehuwden

  • 1. De korting als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden, die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 2. De korting als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 20% voor gehuwden die met twee of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 3. Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Korting woonsituatie

  • 1. De korting bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm, indien een woning wordt bewoond waaraan voor de uitkeringsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden.

  • 2. De korting als bedoeld in het eerste lid wordt bij voorrang toegepast op de toeslag als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

Artikel 6. Norm schoolverlaters

De korting bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm.

Artikel 7. Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 6 van de verordening geschiedt zodanig, dat de toepasselijke norm voor de uitkeringsgerechtigde tenminste bedraagt:

  • a.

    35% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

  • b.

    55% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    65% van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Slotbepalingen

Artikel 8 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 9

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening toeslagen- en kortingenbeleid.

Artikel 11

De Verordening toeslagen- en kortingenbeleid, zoals vastgesteld op 26 juni 2007, wordt ingetrokken per 1 oktober 2011.

Artikel 12

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2011.

Toelichting bij de Verordening toeslagen- en kortingenbeleid

Algemeen

In de Memorie van Toelichting van de Wet werk en bijstand (WWB) staat vermeld dat burgemeester en wethouders verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand. Daarbij geeft artikel 8 van deze wet aan dat de gemeenteraad verplicht is om een verordening vast te stellen voor het verhogen of verlagen van de norm. Ook in het kader van het duale stelsel speelt de gemeenteraad een belangrijke rol bij de controle op de uitvoering van deze wet door het college. In artikel 30 WWB wordt nader aangegeven welke onderwerpen deze verordening moet regelen.

Uit het eerste lid van artikel 30 blijkt dat dit beleid een categoriaal karakter dient te dragen. Uit de verordening moet voorts blijken voor welke categorieën er een verhoging of verlaging van de landelijke normen plaatsvindt en tevens op grond van welke criteria het bedrag van die verhoging of verlaging wordt vastgelegd. De verordening heeft derhalve een zodanig karakter dat een belanghebbende daaruit concreet kan aflezen welke verhoging of verlaging in zijn/haar situatie geldt.

Gezien de toelichting op artikel 22 hebben de ouderen een aparte ouderennorm en is het toeslagen en verlagingenbeleid niet van toepassing op personen van 65 jaar of ouder die aanvullende bijstand ontvangen.

Wijziging ten opzichte van de eerdere verordening

Ten opzichte van de Verordening Toeslagen- en kortingenbeleid uit 2007, zijn enkele wijzigingen doorgevoerd, in verband met de de Toeslagenverordening WIJ die in januari 2011 is vastgesteld. Deze is in regionaal verband opgesteld. Het uitgangspunt is dat mensen die van een WIJ-uitkering doorstromen naar een WWB-uitkering, onder eenzelfde regime blijven vallen.

In de verordening wordt gesproken van kortingen. In andere gemeenten wordt ook wel gesproken van verlagingen. Hiermee wordt exact hetzelfde bedoeld. Voor de duidelijkheid wordt in de gewijzigde verordening consequent het begrip ‘korting’ gebruikt.

De verschillen met de oude verordening zijn weergegeven in een wijzigingenoverzicht. Dit is opgenomen als bijlage bij deze verordening.

Toelichting per artikel

artikel 1

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben waar dit mogelijk is een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wwb.

  • d.

    gehuwdennorm: dit is de norm per kalendermaand, zoals bedoeld in artikel 21 onder c WWB. Voor het hanteren van de gehuwdennorm is gekozen, omdat dit artikel 21 de hoogte hiervan aangeeft. Deze norm is gelijk aan het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 WWB

  • c.

    woning: zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag: “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”.

    Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en kortingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen of een woonschip.

  • f.

    verzorgingsbehoevende:

    Een persoon is verzorgingsbehoevende als belanghebbende aannemelijk kan maken dat deze persoon zonder de verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen. De verzorgende is degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt. Hij neemt bepaalde taken van de verzorging op zich, die anders zou zijn gegeven in een instelling ter verzorging of verpleging.

artikel 2

Artikel 8, lid 1, onderdeel c, en artikel 30 van de wet schrijven voor dat in de verordening is opgenomen voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd. De categorie indeling is gebaseerd op de wet.

Onder een gehuwde wordt ook verstaan een ongehuwd samenwonende.

artikel 3

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat belanghebbende de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag worden alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.

Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten maar ook om woonlasten, uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan gedacht worden aan energielasten, duurzame gebruiksgoederen, abonnementen en diverse andere kosten. Bij de beoordeling of belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of men feitelijk deze kosten ook met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld.

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaald, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van het netto minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel uit van de bijstandsuitkering.

De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

lid 1

Artikel 30, tweede lid schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen en geen ander zijn hoofdverblijf in deze woning heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet.

De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon.

De artikelen 27, 28 en 29 van de wet geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen.

lid 2 en 3

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belas-tingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn indien men met meerdere de woning bewonen lager omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van het wettelijk minimumloon indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van de hierboven genoemde kosten met één persoon en op 20% van het wettelijk minimumloon indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van de hierboven genoemde kosten met meerdere personen.

lid 4

Indien sprake is van een inwonend meerderjarig kind (ongeacht de leeftijd) met een inkomen lager dan de norm studiefinanciering is geen sprake van het kunnen delen van de woonlasten en levert het derhalve geen schaalvoordelen op.

Een gezamenlijke huishouding kan niet meer worden aangenomen tussen bloedverwanten van de tweede graad (broers en zusters) als één van de twee bloedverwanten zorgbehoevend is. De wetgever beoogt hiermee een alleenstaande (ouder) met een inwonende zorgbehoeftige broer of zuster voor de bijstand een alleenstaande of alleenstaande ouder te laten blijven. De terminologie van een hulpbehoevende is uitgebreid met een bloedverwant in de tweede graad die zorgbehoeftig is. Hierdoor gaat voor bloedverwanten in de tweede graad dezelfde systematiek gelden als voor hulpbehoevende alleenstaanden en alleenstaande ouders

Artikel 4

Lid 1 en 2

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belas-tingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn indien men met meerdere de woning bewonen lager omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van het wettelijk minimumloon indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van de hierboven genoemde kosten met één persoon en op 20% van het wettelijk minimumloon indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van de hierboven genoemde kosten met meerdere personen.

Lid 3

Het derde lid regelt uitzonderingsgevallen. Hierbij wordt aangesloten bij artikel 3 lid 4

Artikel 5

Het college van burgemeester en wethouders verlaagt de norm of de toeslag (verder) op grond van artikel 32 van de wet als belanghebbende lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie.

Uitgangspunt is dat belanghebbende een normale huurprijs betaalt, zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d van de Wet op de huurtoeslag.

Als aan een door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten zijn verbonden verlaagt het college van burgemeester en wethouders de norm met 20% van de gehuwdennorm. Indien een eigen woning wordt bewoond wordt onder de woonkosten het volgende verstaan: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten. Dat zijn de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende-zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten.

Artikel 6

Voor de duur van maximaal zes maanden na de beëindiging van onderwijs of beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wtos, verlagen burgemeester en wethouders de norm voor een schoolverlater.

De belanghebbende stemde tijdens de studieperiode de bestedingen af op zijn doorgaans beperkte inkomen (veelal uit studiefinanciering). Als hij zijn studie beëindigt, nemen zijn noodzakelijke kosten van bestaan niet onmiddellijk toe. Om deze reden wordt de norm voor schoolverlaters afgestemd op de hoogte van het tijdens de studie genoten inkomen. De invloed van inkomsten, bijvoorbeeld uit arbeid of stagevergoeding tijdens de studie, speelt hierbij geen rol.

Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Opmerking verdient nog dat bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn, de korting niet verdubbeld wordt. Deze blijft dan 20%. Wel wordt de periode waarover de korting wordt toegepast verlengd als beide partners na elkaar schoolverlater worden.

Wordt naast de schoolverlaterskorting ook een korting toegepast i.v.m. medebewoning dan kan dit spoedig tot gevolg hebben dat de totale korting te groot is en aanpassing behoeft, gelet op het individualiseringsbeginsel. Dat kan afgeleid worden uit CRvB 12 mei 2009, LJN: B15349. Als de schoolverlater voor beëindiging van de studie studiefinanciering WSF 2000 ontving naar de norm van uitwonende student dan moet de inkomensvoorziening minimaal op die norm worden vastgesteld

Artikel 7 Anti-cumulatiebepaling

De verschillende kortingen in de Verordening toeslagen en kortingenbeleid zien toe op verschillende omstandigheden bij de belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk onder betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat –met name in situaties waarin de schoolverlatersregeling in combinatie met een van de andere kortingsgronden aan de orde is - het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in de Verordening toeslagen en kortingenbeleid een minimumbedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en kortingen) tenminste moet vaststellen.

Aan de verplichting van artikel 30, tweede lid, sub b, WWB, dat in de Verordening toeslagen en kortingenbeleid wordt vastgelegd dat de schoolverlaterskorting (artikel 28 WWB) en de leeftijdskorting (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door de formulering van artikel 7 van de Verordening toeslagen en kortingenbeleid.

Artikel 9-12

Deze artikelen spreken voor zich

WIJZIGINGENOVERZICHT Verordening toeslagen en kortingenbeleid WWB

Verordening toeslagen en kortingenbeleid

Huidige artikelen in de verordening

wijzigingen

Nieuwe artikelen in de aangepaste verordening

Artikel 1

Een aantal begripsomschrijvingen zijn verwijderd omdat deze reeds in de WWB zijn omschreven.

Een aantal begripsomschrijvingen zijn toegevoegd als gevolg van de wijzigingen in de verordening/juridische vereiste.

Artikel 1

Artikel 1 lid k

woonkosten:

1.Indien een huurwoning wordt bewoond, de geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

2.Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde netto hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten (de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerendzaakbelasting, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten) doch exclusief aflossing en premies van levensverzekeringen;

3.Woonkosten bij het bewonen van een woonwagen ofwoonschip, bijvoorbeeld stageld, liggeld of OZB, in ieder geval niet zijnde energiekosten.

art 8

1.De norm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de bijstandsgerechtigde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk ontbreken van woonkosten voor de bijstandsgerechtigden.

2.De verlaging wordt toegepast indien de woonkosten lager zijn dan het bedrag van de geldende basishuur als genoemd in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag als gevolg van:

a.Een echtscheiding of verlating waarbij de woonkosten van de door de bijstandsgerechtigde bewoonde woning (tijdelijk) door een ander dan de bijstandsgerechtigde worden betaald;

b.Het anderszins bewonen van een woning waarvoor geen of woonkosten lager dan de basishuur zijn verschuldigd.

3.De verlaging als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan de basishuur als genoemd in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag, verminderd met de werkelijk door de bijstandsgerechtigde te betalen woonkosten.

De korting in verband met ontbreken woonkosten is aangepast. Tot op heden werd een berekening gemaakt van het verschil tussen de rekenhuur en de werkelijke woonkosten, en het verschil werd in mindering gebracht op de norm. Dit moet periodiek worden herberekend en vergt van zowel de klant als de gemeente veel administratieve last. Bovendien komt het zelden voor.

Voorgesteld wordt om bij het geheel ontbreken van woonlasten, de korting van 20% toe te passen. Als er wel woonlasten zijn (ongeacht hoe hoog) wordt geen korting toegepast.

Hiertoe wordt de begripsomschrijving uit de verordening verwijderd (conform modelverordening VNG)

Artikel 5 Korting woonsituatie

1.De korting bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm, indien een woning wordt bewoond waaraan voor de uitkeringsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden.

2De korting als bedoeld in het eerste lid wordt bij voorrang toegepast op de toeslag als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

Artikel 2

1.Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

2.De categorieën worden aangeduid als:

a.alleenstaande;

b.alleenstaande ouder;

c.gehuwde.

Toegevoegd: leeftijd 27-65; in verband met invoering WIJ voor jongeren tot 27 jaar.

Artikel 2

1.Voor belanghebbenden van 27 jaar en ouder, doch jonger dan 65 jaar, aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

2.De categorieën worden aangeduid als:

a.alleenstaande;

b.alleenstaande ouder;

d.gehuwde.

Artikel 3

1.De norm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder die ouder is dan 21 jaar doch jonger dan 65 jaar, hogere noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

2.De toeslag als bedoeld in het eerste lid voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder en er geen ander in deze woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag. Dit maximumbedrag is gelijk aan 20% van het wettelijk minimumloon.

3.De toeslag als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan 10% van het minimumloon indien naast de alleenstaande of de alleenstaande ouder, een ander zijn of haar hoofdverblijf heeft in dezelfde woning.

4.Indien naast de alleenstaande of de alleenstaande ouder, twee of meer personen zijn of haar hoofdverblijf in dezelfde woning hebben wordt er aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder, geen toeslag verleend.

5.In afwijking van het bepaalde in het derde en vierde lid, is het gezamenlijk bewonen van een woning niet van invloed op de toeslag indien de ander(en) een kind is jonger dan 21 jaar met een inkomen lager dan de in artikel 21 sub a van de wet genoemde norm dan wel indien de ander een bloedverwant is in de eerste of tweede graad waarbij sprake is van een zorgbehoefte.

Lid 1 verwijderd, is nu bepaald in artikel 2. Lid 2 tot en met 4 (nieuwe indeling) worden iets anders omschreven (in verband met gelijkluidende tekst in de WWB en de WIJ-verordening), maar zijn inhoudelijk gelijk.

Lid 5 wordt lid 4; dit is iets anders (opsommend) omschreven; bovendien is een categorie toegevoegd: kinderen (vanaf 18 jaar) met een inkomen lager dan de studiefinanciering worden niet als inwonende ander aangemerkt; deze wijziging is het gevolg van een wetswijziging (artikel 25 lid 1 WWB); dit lid komt in de plaats van de bepaling dat kinderen tot 21 jaar met een inkomen beneden de norm niet als inwonende werden aangemerkt.

Artikel 3

1.De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

2.De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder, die met één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

3.De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 0% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder, die met twee of meer personen zijn of haar hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

4.In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid, is het gezamenlijk bewonen van een woning niet van invloed op de toeslag indien:

a.de ander een kind is met een inkomen lager dan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000,

b.de ander een bloedverwant is in de eerste of tweede graad waarbij of belanghebbende of de ander verzorgingsbehoevende is.

Artikel 5

1.De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet wordt voor een alleenstaande van 21- en 22 jaar, in afwijking van artikel 3 lid 1 en 2, vastgesteld op maximaal 10% van het wettelijk minimumloon.

2.De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet wordt voor een thuiswonende en een niet alleenwonende alleenstaande van 21- en 22 jaar op nihil gesteld.

Artikel 6

Indien voor 21- en 22 jarige een verlaging van de norm of toeslag op grond van artikel 4 en 5 moet worden toegepast, treedt artikel 4 buiten werking.

Verwijderd, niet meer van toepassing in verband met inwerkingtreding WIJ

Artikel 7

1.De norm wordt lager vastgesteld indien de gehuwden, waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan 65 jaar, lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

2.De verlaging bedraagt 10% van het wettelijk minimumloon indien bij de gehuwden een ander op het zelfde adres zijn hoofdverblijf heeft.

3.De verlaging bedraagt 20% van het wettelijk minimumloon indien bij de gehuwden twee of meer personen op het zelfde adres hun hoofdverblijf hebben.

4.In afwijking van het bepaalde in het tweede en derde lid is de inwoning niet van invloed op de norm indien de ander(en) een kind betreft jonger dan 21 jaar met een inkomen lager dan de in artikel 21 sub a van de wet genoemde norm dan wel indien de ander een bloedverwant betreft in de eerste of tweede graad waarbij sprake is van een zorgbehoefte.

Eerste lid verwijderd, samengevoegd met lid 2

Artikel 4 Korting gehuwden

1.De korting als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden, die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

2.De korting als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 20% voor gehuwden die met twee of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

3.Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

1.De norm of de toeslag voor de alleenstaande, zoals bedoeld in artikel 3 eerste en tweede lid, wordt met 10% van het wettelijk minimumloon verlaagd indien de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering in het kader van de Wet studiefinanciering of de Wet tegemoetkoming studiekosten dan wel op kinderbijslag recent is beëindigd en op de eerste dag van het kwartaal waarin de studie is beëindigd jonger is dan 25 jaar;

2.Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid is sprake zolang nog geen periode van een halfjaar is verstreken, gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin geen aanspraak meer bestaat op bedoelde studiefinanciering of tegemoetkoming studiekosten of de eerste dag van de maand volgend op die waarin het onderwijs of beroepsopleiding daadwerkelijk is beëindigd.

3.De in het eerste lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Onder de oude verordening kregen alleenstaande schoolverlaters tot 25 jaar de eerste 6 maanden na beëindiging van hun opleiding een korting van 10%. Conform regionale afstemming en gelijktrekking met de verordening voor de WIJ wordt deze bepaling nu op alle schoolverlaters (dus ook gehuwden en alleenstaande ouders) toegepast en verhoogd tot 20%.

Artikel 6. Norm schoolverlaters

De korting bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm.

Artikel 10

Indien voor de belanghebbende een combinatie van toeslagen en/of één of meer verlagingen geldt, bedraagt de verhoging dan wel de verlaging niet meer dan 20% van het wettelijk netto minimumloon.

Bepaling dat er een maximale korting is van 20% wordt vervangen door een anti-cumulatiebepaling. De reden hiervoor is regionale afstemming op grond van de VNG-modelverordening en eerdere besluitvorming ten aanzien van de WIJ-toeslagenverordening. Alleenstaanden en alleenstaande ouders kunnen nu nog een maximale korting krijgen van 15% (dit was 20%); gehuwden kunnen een maximale korting krijgen van 35%, dit was 20%. Deze hogere korting voor gehuwden hangt samen met de relatief hogere basisnorm die niet verder verhoogd kan worden.

Artikel 7. Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 6 van de verordening geschiedt zodanig, dat de toepasselijke norm voor de uitkeringsgerechtigde tenminste bedraagt:

d.35% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

e.55% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

f.65% van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Dit artikel wordt toegevoegd in verband met regionale afstemming en gelijktrekking met de besluitvorming ten aanzien van de Toeslagenverordening WIJ.

Artikel 8 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 11

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 8.

Vervallen, dit hoeft niet in de verordening te worden geregeld.