Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening toeslagen- en kortingenbeleid 2012

Geldend van 01-08-2007 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening toeslagen- en kortingenbeleid 2012

Nr. RB2012107

de Raad van de gemeente Heerhugowaard;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 10 september 2012;

gelet op de Wet werk en bijstand, artikel 8, lid 1, onder a gezien het advies van de Cliëntenadviesraad;

b e s l u i t

vast te stellen de “Verordening toeslagen- en kortingenbeleid 2012, na 1e wijziging”

Heerhugowaard, 16 oktober 2012

De Raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

Verordening toeslagen- en kortingenbeleid 2012, na 1e wijziging

VERORDENING TOESLAGEN- EN KORTINGENBELEID 2012

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 21 eerste lid, onder c van de wet;

  • c.

    belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken conform artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard;

  • e.

    woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de wet;

  • f.

    kind: zoals beschreven in artikel 4 eerste lid onder d van de wet;

  • g.

    ten laste komend kind: zoals beschreven in artikel 4 tweede lid onder e van de wet ;

  • h.

    schoolverlater: de belanghebbende die 6 maanden voorafgaand aan de aanvraag voor een uitkering de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd;

HOOFDSTUK 2 CATEGORIEEN

Artikel 2 Categorieaanduiding

1. Voor de belanghebbende aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

2. De categorieën worden aangeduid als:

1) alleenstaande;

2) alleenstaande ouder, of

3) gehuwden.

3 De bepalingen van deze verordening zijn uitsluitend van toepassing op alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar en op gehuwden waarvan beide partners 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE NORM

Artikel 3 Verhogingscriteria

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25 , van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die daarom de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen;

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25 , van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die met één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft en daarom de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen;

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, van de wet bedraagt 0% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die met twee of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft en daarom de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel worden kinderen van 21 jaar en ouder voor zover zij studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en hun verdere inkomsten dusdanig beperkt zijn dat zij in combinatie met de studiefinanciering het bedrag genoemd in artikel 3:18 WSF2000 niet overschrijden, niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

HOOFDSTUK 4 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM

Artikel 4 Verlagen gehuwdennorm

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de gehuwden, die met één ander hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en die daarom de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de gehuwden die met twee of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 3. Het vierde lid van artikel 3 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlagingen woonsituatie

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm, indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn;

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt bij voorrang toegepast op de toeslag als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

Artikel 6 Verlagen norm schoolverlaters

De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm.

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      20% van de gehuwdennorm, indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft;

    • b.

      10% van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van het eerste lid zou leiden.

  • 3. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 6 van toepassing is.

Artikel 8. Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 van de verordening geschiedt zodanig, dat de toepasselijke norm voor de uitkeringsgerechtigde tenminste bedraagt:

  • a.

    35% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande

  • b.

    55% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

  • c.

    65% van de gehuwdennorm voor gehuwden

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 9. Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 10. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na de dag van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Artikel 12. Overgangsrecht

In afwijking van artikel 10 is deze verordening vanaf 1 januari 2013 van toepassing op de belanghebbenden op wie op grond van artikel 78w van de wet de huishoudinkomenstoets nog tot januari 2013 wordt toegepast.

Tot 1 januari 2013 gelden de bepalingen uit de Verordening toeslagen- en kortingenbeleid 2012.

Artikel 13. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening toeslagen- en kortingenbeleid 2012, na 1e wijziging.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Heerhugowaard op 16 oktober 2012

de griffier, de voorzitter,

Toelichting op de Verordening toeslagen- en kortingenbeleid Wet werk en bijstand

Algemeen

Op grond van de Wet werk en bijstand (verder de wet) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 van de wet.

Op 1 januari 2012 is de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ) gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ in werking getreden. Een van de grote wijzigingen uit dit wetsvoorstel betrof de nieuwe definities van een gezin. Op grond van deze definitie bestond een gezin uit:

  • -

    de gehuwden tezamen;

  • -

    de gehuwden met hun minderjarige en / of meerderjarige kinderen;

  • -

    de alleenstaande ouder met minderjarige en meerderjarige kinderen;

  • -

    en de alleenstaande met één of meer meerderjarige kinderen;

die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, en de kinderen en aangehuwde kinderen van die kinderen.

In het Begrotingsakkoord is afgesproken dat de huishoudinkomenstoets met terugwerkende kracht per 1 januari 2012 wordt afgeschaft. De afschaffing van de huishoudinkomenstoets heeft gevolgen voor de huidige Verordening toeslagen- en kortingenbeleid WWB.

Door de afschaffing van de huishoudtoets is het recht op bijstand niet langer gekoppeld aan de status van ‘gezin’ maar aan de status van ‘alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden’. Daarnaast is de gezinsnorm weer vervangen door de gehuwdennorm.

Waar in de verordening de begrippen ‘gezin’ en ‘gezinsnorm’ zijn opgenomen zullen deze begrippen weer vervangen worden door de begrippen ‘gehuwden’ en ‘gehuwdennorm’. Ook de toelichting zal hierop worden aangepast.

Deze wijzigingen hebben een wettelijke grondslag.

Hoofdstuk 3 van de wet kent voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 van de wet. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen: artikelen 25 tot en met 30 van de wet.

Burgemeester en wethouders verhogen in bepaalde gevallen de norm met een toeslag en passen in bepaalde gevallen een verlaging toe. Dit beleid is categoriaal: uit de verordening blijkt voor welke categorieën en op grond van welke criteria een verhoging of verlaging van de landelijke bijstandsnormen plaatsvindt. Op die manier kan een belanghebbende concreet uit de verordening afleiden welke verhoging of verlaging in zijn of haar situatie geldt.

Bij het afbakenen van categorieën is rekening gehouden met in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er ook gekozen voor een forfaitaire benadering. De verordening omschrijft alleen de situaties waarin iemand geacht wordt lagere noodzakelijke kosten van bestaan te hebben. Hierdoor wordt rekenwerk met werkelijke kosten voorkomen.

Norm

Voor personen van 21 tot en met 65 jaar bestaan er drie basisnormen

  • a.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (de gehuwdennorm)

  • b.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • c.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag op de norm wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder. De maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm kan zonder nader onderscheid worden toegekend. De uitkering is dan ten hoogste:

  • §

    90% van de gehuwdennorm voor alleenstaande ouders;

  • §

    70% van de gehuwdennorm voor alleenstaanden.

Burgemeester en wethouders houden echter rekening met de mogelijkheid van het kunnen delen van kosten. Deze mogelijkheid wordt aanwezig geacht als een ander of meerdere anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De alleenstaande of de alleenstaande ouder kan dan kosten als woonkosten, vaste lasten, kosten van duurzame gebruiksgoederen en dergelijke delen. Burgemeester en wethouders stellen in die gevallen de toeslag op een lager percentage vast. De toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is uitgewerkt in artikel 3 van de verordening.

Verlagingen

De wet kent de volgende verlagingen:

  • §

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (artikel 26 van de wet);

  • §

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 van de wet);

  • §

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 van de wet);

  • §

    verlaging in verband met lager minimum jeugdloon voor 21- en 22-jarige (artikel 29 van de wet)

Individualisering

Het is niet noodzakelijk alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Burgemeester en wethouders kunnen de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 van de wet afwijkend vast stellen.

De werking van de verordening beperkt zich tot belanghebbende van 21 jaar tot 65 jaar. Voor jongeren van 18 tot en met 21 is deze verordening niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

De gehuwdennorm is de norm per kalendermaand, zoals bedoeld in artikel 21 eerste lid van de wet. Voor het hanteren van de gehuwdennorm is gekozen, omdat dit artikel de hoogte hiervan aangeeft. Deze norm is gelijk aan het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 van de wet.

Het begrip ‘woning’, zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, is “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”.

Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid van de wet, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Categorieaanduiding

De regels van deze verordening zijn van toepassing voor de uitkeringsgerechtigden van 21 jaar doch jonger dan 65 jaar. Voor jongeren van 18 tot en met 20 is deze verordening niet van toepassing.

Artikel 3 Verhogingscriterea

Lid 1

Op grond van artikel 30, tweede lid, onder a, van de wet is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20% van de gezinsnorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in het eerste lid van artikel 3 van deze verordening.

Lid 2 en 3

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn indien men met meerdere personen de woning bewoont lager omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van het wettelijk minimumloon indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van de hierboven genoemde kosten met één persoon en op 20% van het wettelijk minimumloon indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van de hierboven genoemde kosten met meerdere personen.

Lid 4

Dit lid sluit bepaalde personen uit als degene die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft: inwonende kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar waarvan niet verwacht kan worden dat ze bijdragen in de kosten vallen onder deze bepaling.

Artikel 4 Verlaging gehuwdennorm

Lid 1 en 2

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn indien men met meerdere personen de woning bewoont lager omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van het wettelijk minimumloon indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van de hierboven genoemde kosten met één persoon en op 20% van het wettelijk minimumloon indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van de hierboven genoemde kosten met meerdere personen.

Lid 3

Zie artikel 3 lid 4.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

Lid 1

Burgemeester en wethouders verlagen de norm of de toeslag (verder) op grond van artikel 27 van de wet als de belanghebbende lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie.

Uitgangspunt is dat belanghebbende een normale huurprijs betaalt, zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d van de Wet op de huurtoeslag.

Als aan een door de belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten zijn verbonden verlagen burgemeester en wethouders de norm met 20% van de gehuwdennorm. Dit betekent dat wanneer de woonlasten namens de belanghebbende door een ander worden betaald (bijv. de ex-echtgenoot of de vertrokken partner) dit niet langer als “verkapte alimentatie” wordt gezien. In een dergelijke situatie wordt de bijstand met 20% van de gehuwdennorm verlaagd.

Onder de woonkosten van een huurwoning wordt verstaan de op de aanvangsdatum van het lopende tijdvak huurtoeslag geldende huurprijs per maand. Indien een eigen woning wordt bewoond wordt onder de woonkosten het volgende verstaan: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten. Dat zijn de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende-zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten.

Lid 2

Wanneer de belanghebbende geen woonkosten heeft kan de norm verlaagd worden. De verlaging van de norm zal bij voorrang plaatsvinden op de toeslag die belanghebbende op grond van artikel 3 van deze verordening ontvangt.

Artikel 6 Verlaging schoolverlaters

Op grond van artikel 28 van de wet kan het college voor een belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm of de toeslag gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vaststellen. Het moet dan wel gaan om onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

De belanghebbende stemde tijdens de studieperiode de bestedingen af op zijn doorgaans beperkte inkomen (veelal uit studiefinanciering). Als hij zijn studie beëindigt, nemen zijn noodzakelijke kosten van bestaan niet onmiddellijk toe. Om deze reden wordt de norm voor schoolverlaters afgestemd met 20%. De invloed van inkomsten bijvoorbeeld uit arbeid of stagevergoeding tijdens de studie speelt hierbij geen rol.

In artikel 6 van deze verordening is bepaald dat de verlaging voor schoolverlaters 20% van de gehuwdennorm bedraagt gedurende zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten. Deze verlaging kan echter niet gelijktijdig worden toegepast ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 7 van deze verordening van toepassing is. Dit volgt uit artikel 30, tweede lid onder b van de wet waarin is bepaald dat jegens een belanghebbende niet tegelijkertijd een schoolverlatersverlaging en een verlaging voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar mag worden toegepast.

Wordt naast de schoolverlatersverlaging ook een verlaging toegepast i.v.m. medebewoning dan kan dit spoedig tot gevolg hebben dat de totale verlaging te groot is en aanpassing behoeft, gelet op het individualiseringsbeginsel. Dat kan afgeleid worden uit CRvB 12 mei 2009, LJN: B15349. Als de schoolverlater voor beëindiging van de studie studiefinanciering WSF 2000 ontving naar de norm van uitwonende student dan moet de inkomensvoorziening minimaal op die norm worden vastgesteld

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid om op grond van artikel 29 van de wet een verlaging toe te passen als het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige. In het tweede lid wordt geregeld dat de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag genoemd in artikel 3 van deze verordening.

In het derde lid wordt geregeld dat de verlaging van de toeslag van alleenstaande van 21- en 22-jarige niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging van schoolverlaters artikel 6 van deze verordening. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, omdat een 21- en 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23 jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van deze verordening.

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

De verschillende verlagingen in deze verordening zien toe op verschillende omstandigheden bij de belanghebbenden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de norm vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 30 vierde lid van de wet de bijstandsnorm moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in deze verordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen, waarop het college de norm (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Dat laat onverlet dat in concrete omstandigheden het bij samenloop ook denkbaar is dat de norm hoger moet worden vastgesteld. Zie bijv. de hierboven beschreven jurisprudentie t.a.v. de samenloop van een verlaging i.v.m. medebewoning en het ontbreken van woonkosten (CRvB 27 mei 2008, LJN: BD2698) en de samenloop van een schoolverlatersverlaging en een verlaging i.v.m. medebewoning (CRvB 12 mei 2009, LJN: BI5349).

Het individualiseringsbeginsel kan dus met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende norm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, al aanleiding is om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 9 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel spreekt voor zich

Artikel 10 Hardheidsclausule

Dit artikel spreekt voor zich

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich

Artikel 12 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich