Regeling vervallen per 05-01-2023

Inrittenbeleid gemeente Heerhugowaard 2016

Geldend van 07-11-2016 t/m 04-01-2023

Intitulé

Inrittenbeleid gemeente Heerhugowaard 2016

Inrittenbeleid gemeente Heerhugowaard 2016

1.Inleiding

In de gemeente Heerhugowaard is het verboden zonder vergunning een inrit te maken of te veranderen. Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met de Algemene plaatselijke verordening (Apv) dient hiervoor een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. In de Apv zijn voor deze vergunning diverse weigeringsgronden opgenomen. Bovendien kan de gemeente, ter bescherming van het belang waarvoor de vergunning is vereist, voorschriften en beperkingen verbinden aan de vergunning.

Er bestaat binnen de gemeente behoefte aan een kader op basis waarvan vergunningsaanvragen voor inritten worden getoetst. Dit beleidskader is in dit document vastgelegd. Dit beleid bevordert eenduidige besluitvorming (consistentie) en biedt de aanvrager vooraf inzicht in de toetsingscriteria (transparantie).

Hierna worden de terminologie en wettelijke grondslag van het inrittenbeleid omschreven (hoofdstuk 2 en 3). Daarna volgen de vergunningaanvraag (hoofdstuk 4) en de verschillende criteria op basis waarvan de vergunning wordt beoordeeld (hoofdstuk 5). Vervolgens komen de maatvoering, de uitvoeringsaspecten en de overgangs- en slotbepalingen aan bod (hoofdstuk 6 t/m 8).

2.Terminologie

Een inrit, ook wel uitrit, uitweg of oprit genoemd, is een aansluiting vanuit een perceel op de openbare weg. In deze beleidsnotitie worden enkel inritten naar ‘bestemmingen’ (voornamelijk particuliere eigendommen, zoals woningen, bedrijven en percelen) behandeld. De beoordeling van aanvragen om een tijdelijke bouwinrit wijken zodanig af van de reguliere normering dat dit type inrit buiten het inrittenbeleid valt.

Voor de leesbaarheid wordt in de rest van dit document het begrip ‘inrit’ gebruikt. Daarbij wordt opgemerkt dat het begrip inrit in deze beleidsnotitie enger wordt uitgelegd dan het geval is in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) en bijbehorende jurisprudentie.

3.Wettelijke grondslag

Volgens de Wegenwet moet de eigenaar van een weg de aanleg van uitwegen daarop gedogen.

Het college mag zowel op grond van de Wegenwet als de Wegenverkeerswet wel nadereregels stellen voor uitwegen, zolang deze niet in strijd zijn met hogere wetgeving. Deze regelingis opgenomen in artikel 2:12 van de Apv.

Volgens artikel 2:12 van de Apv dient in verband met het maken of veranderen van een uitweg een vergunning te worden aangevraagd. Artikel 2:12 van de Apv beoogt te voorkomen dat iedereen op willekeurige plaatsen inritten creëert. Dat zou de verkeersveiligheid, de bruikbaarheid van de weg en de groenvoorziening te veel kunnen belemmeren/beschadigen. Conform lid 2 van genoemd artikel kan het college het maken van de uitweg verbieden indien:

  • a.

    daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

  • b.

    dat zonder noodzaak ten koste gaat van de bruikbaarheid van de weg; of

  • c.

    het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.

Indien de beoordeling van bovengenoemde criteria positief is, dan wordt conform artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend.

Het inrittenbeleid kent voorts een relatie met een aantal beleidsdocumenten. Het betreft hier het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerbeleid (bestaande uit het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan en het Heerhugowaards Veiligheidsplan), het Parkeerbeleid en het Groenbeleidsplan (Agenda Groen).

Samengevat is het Inrittenbeleid gebaseerd op diverse wetten en beleidsdocumenten. Daarbij wordt uitgegaan van het op het moment van de aanvraag vigerende beleid op het gebied van verkeer en vervoer, parkeren en groen. Overigens geven de criteria uit  de Apv de doorslag wanneer het aankomt op het toewijzen of afwijzen van een inritvergunning.

De beoordeling van de inrit in het kader van de uitvoering van het ter plaatse geldende bestemmingsplan (en aanverwante plannen) dient separaat plaats te vinden; deze maakt geen onderdeel uit van de toets aan artikel 2:12 van de Apv. Indien de inrit de belangen van het hoogheemraadschap doorkruist, bijvoorbeeld omdat de inrit bij een sloot of dijk komt te liggen, of omdat de inrit buiten de bebouwde kom is gelegen, dient de aanvrager bovendien op basis van de Keur (separaat) toestemming van het hoogheemraadschap te vragen.

4.Vergunningaanvraag

Bij de aanvraag van de vergunning worden de onderstaande beleidsregels nageleefd:

  • 1.

    Indien een belanghebbende voornemens is een nieuwe inrit aan te leggen of verandering aan te brengen in een bestaande inrit, dient deze een omgevingsvergunning bij de gemeente aan te vragen. Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin een geheel nieuwe weg inclusief inrit(ten) wordt aangelegd; in dergelijke gevallen behoeft geen vergunning te worden aangevraagd en afgegeven.

  • 2.

    Indien voor andere zaken reeds een omgevingsvergunning wordt aangevraagd (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor de bouw van een garage of carport) dan wordt bij voorkeur het element “maken/veranderen van een inrit” daarin meegenomen, conform de Wabo-procedure. De omgevingsvergunning voor de inrit kan weliswaar ook “achteraf” worden aangevraagd, uit jurisprudentie blijkt echter dat het college in dergelijke situaties niet verplicht is de omgevingsvergunning voor de inrit te verstrekken, zelfs niet als het bouwwerk al is gebouwd.

  • 3.

    Voorafgaand aan een formele aanvraag mag een informeel verzoek tot beoordeling worden gedaan. Men heeft dan vooraf zo veel mogelijk duidelijkheid over de kans op toewijzing van de aanvraag.

  • 4.

    De (formele) aanvraag moet schriftelijk worden ingediend. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van het aanvraagformulier dat op de gemeentelijke website beschikbaar is gesteld. Aan de aanvraag moet een situatieschets en ontwerpschets worden toegevoegd. Ingeval van een extra brede inrit of een tweede inrit wordt bovendien een motivering van de aanvrager verwacht (waarom is de aanleg van de extra brede of tweede inrit wenselijk/noodzakelijk?)

  • 5.

    Beoordelen van de vergunningaanvraag

De criteria die worden gebruikt voor het wel of niet afgeven van een inritvergunning zijn genoemd in artikel 2:12, tweede lid, van de Apv. Daarbij ziet het eerste criterium op het veilig en doelmatig gebruik van de weg, het tweede criterium op de bruikbaarheid van de weg en het derde criterium op de groenvoorziening. Dit hoofdstuk beschrijft de uitleg die het college van burgemeester en wethouders aan deze weigeringsgronden geeft.

5.1 Algemeen

Van belang is dat het college zich bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een goed beeld vormt van de relevante feiten en de af te wegen individuele en algemene belangen die bij het besluit betrokken zijn (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht). Het college dient (binnen de kaders die de wet biedt) een integrale afweging te verrichten waarin alle in beeld gebrachte belangen betrokken zijn (artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, willekeurverbod, materiële zorgvuldigheidsbeginsel, evenredigheidsbeginsel). Het leveren van maatwerk is daarbij belangrijk. Voldoet een melding niet aan het toetsingskader, dan kan het maken of veranderen van de irnrit worden verboden, tenzij dit wegens bijzondere omstandigheden onevenredig is (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht).

5.2 Veilig en doelmatig gebruik

Het criterium inzake het veilig gebruik van de weg is met name van belang als de betreffende inrit gesitueerd is aan drukke en onoverzichtelijke wegen of als de weginrichting ter plaatse bijzonder is. De uitgangspunten zijn als volgt:

  • 1.

    Het is niet wenselijk om inritten aan te leggen die uitkomen op een gebiedsontsluitingsweg. Inritten die uitkomen op dergelijke gebiedsontsluitingswegen worden uitsluitend toegestaan wanneer het niet mogelijk is om op andere wijze in de ontsluiting van het perceel te voorzien.

  • 2.

    Het verkeer op de weg kan in gevaar worden gebracht indien de inrit uitkomt op of in de nabijheid ligt van (bijvoorbeeld) een oversteekplaats, bushalte(-haven), rotonde, kruising of splitsing van wegen, bocht, verkeersremmende maatregel of opstelvak voor een verkeerslicht. In dergelijke gevallen wordt het advies van de verkeerskundige betrokken bij de beoordeling van de vergunningaanvraag.

  • 3.

    Het verkeer op de weg kan in gevaar worden gebracht indien de inrit een verkeersovertreding in de hand werkt. Daarbij kan worden gedacht aan het rijden over een fiets- en/of voetpad doordat de inrit niet rechtstreeks naar de openbare weg gaat of een inrit die uitkomt op een weg waar een stopverbod geldt. In dergelijke gevallen wordt het advies van de verkeerskundige betrokken bij de beoordeling van de vergunningaanvraag.

De verkeerskundige houdt bij de advisering rekening met het algemene belang van verkeersveiligheid. Daarbij speelt een rol dat bestuurders die zich op de weg bevinden de inrit tijdig moeten kunnen herkennen en goed zicht hebben op de inrit. De verkeerskundige neemt deze elementen mee in het advies. Daarnaast kunnen bij de beoordeling van de voorgestelde inrit het type weg waar de inrit op uitkomt (gebiedsontsluitingsweg, wijktoegangsweg, erftoegangsweg plus, erftoegangsweg), de op deze weg toegestane snelheid en de verkeersintensiteit van belang zijn.

5.3 Bruikbaarheid van de weg

Dit criterium heeft betrekking op de gevolgen die de inrit kan hebben voor de functie van de weg. De vergunning wordt geweigerd indien de weg onvoldoende of zelfs niet meer gebruikt kan worden voor het doel waarvoor hij is bedoeld. Het functioneren van de weg kan bijvoorbeeld nadelig worden beïnvloed wanneer de doorstroming beperkt wordt of wanneer ter plaatse aanwezige objecten en voorzieningen niet meer kunnen worden gebruikt. Onder objecten en voorzieningen vallen onder andere openbare parkeerplaatsen, lichtmasten, straatmeubilair, straatkolken, opstelplaatsen voor afvalbakken en nutsvoorzieningen. Objecten en voorzieningen kunnen eigendom van de gemeente zijn, maar ook van derden.

Indien ter plaatse objecten en voorzieningen aanwezig zijn, dan is het niet wenselijk deze onnodig op te geven voor een inrit. Zo heeft de opheffing van een openbare parkeerplaats ten behoeve van een plaats op eigen terrein tot gevolg dat er per saldo minder parkeermogelijkheden aanwezig zullen zijn. De parkeerplaats kan immers gedurende de dag niet meer door meerdere autobezitters worden gebruikt. In gebieden waar de parkeerdruk hoog is biedt het creëren van parkeerplaatsen op eigen erf hooguit een zekere garantie voor bewoners dat zij vlakbij hun huis kunnen parkeren. Een eventueel parkeertekort wordt daarmee echter niet opgelost, maar eerder vergroot of verplaatst. Parkeren langs de weg wordt overigens niet gezien als het verloren gaan van een openbare parkeerplaats.

De verkeerskundige en de beheerder onderzoeken of verplaatsing van de voorziening of het object een redelijke optie is. Waar het de opheffing van de openbare parkeerplaats betreft, zal onderzocht moeten worden of er een compensatieparkeerplaats kan worden aangelegd. Deze dient dan te worden aangelegd in een zone waar de mensen die eerder gebruik maakten van de te compenseren parkeerplaats, nu naar alle redelijkheid weer de parkeerplaats zullen gebruiken.

Indien het object of de voorziening eigendom is van derden, dan is bovendien overeenstemming over de compensatie of verplaatsing ervan met deze derde nodig. De taak tot verkrijging van deze overeenstemming ligt bij de aanvrager.

5.4 Bescherming van openbaar groen

Het kan voorkomen dat de voorgestelde inrit ten koste gaat van openbaar groen. De vergunning kan worden geweigerd indien sprake is van openbaar groen dat op onaanvaardbare wijze zal worden aangetast. Groenvoorzieningen bepalen in belangrijke mate de leefbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving.

Voor de beoordeling op basis van dit criterium is in elk geval van belang welke waarde aan het openbaar groen kan worden toegekend, zowel op straatniveau, wijkniveau als (soms op) gemeentelijk niveau. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het niet wenselijk is om inritten aan te leggen ten koste van openbaar groen waaraan een grote waarde kan worden toegekend. Zo zal een grote waarde worden toegekend aan openbaar groen indien deze deel uitmaakt van een historische structuur, de groeninrichting een grote natuurwaarde of recreatiewaarde kent, en indien sprake is van structureel, functioneel of beeldbepalend groen.

Afhankelijk van de waarde van het openbaar groen wordt het advies van de groenbeheerder betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. De groenbeheerder houdt rekening met de waarde van het openbaar groen en de

mogelijkheid het openbaar groen te verplaatsen of compenseren door elders openbaar groen te creëren. Compensatie dient plaats te vinden in hetzelfde gebied en daarnaast moet het nieuw aan te leggen groen minimaal dezelfde oppervlakte en gebruikswaarde hebben. Inritten die ten koste gaan van waardevol openbaar groen en waarbij verplaatsing of compensatie niet aan de orde is, worden uitsluitend toegestaan wanneer het niet mogelijk is om op andere wijze in de ontsluiting van het perceel te voorzien. Bovenstaande laat onverlet dat onder omstandigheden nog een omgevingsvergunning voor het element “kappen” nodig kan zijn.

6.Maatvoering

Om een duidelijke lijn te kunnen aanhouden voor wat betreft maten van een inrit volgt hieronder een tabel waarin de breedte van de inrit is weergegeven. De tabel is van toepassing op inritten die, binnen de bebouwde kom, naar woningen toe leiden. Om het beleid zo uniform als mogelijk te kunnen maken, wordt de wenselijke breedte van de inrit gekoppeld aan de breedte van rijstrook waar de inrit op uit zal komen. Indien de weg niet opgedeeld is in rijstroken geldt de breedte van de hele weg.

A. Breedte rijstrook

B. Inritbreedte incl. vleugels

C. Inritbreedte excl. vleugels

tot 4 meter

maximaal 4,5 meter

3,5 meter

tot 4,5 meter

maximaal 4,0 meter

3,5 meter

tot 5,5 meter

maximaal 3,5 meter

3,0 meter

vanaf 5,5 meter

3,0 meter

3,0 meter

 De afstand tussen de erfgrens en voorgevel bedraagt ten minstens 5 meter (om parkeren op de stoepen te voorkomen). Hierbij geldt een uitzondering voor garages, dan mag de afstand ook minder dan 5 meter zijn.

7.Uitvoeringsaspecten

7.1 Aanleg en kosten voor aanleg

In beginsel zorgt de aanvrager ervoor dat de inrit wordt aangelegd of aangepast (grond- en bestratingswerkzaamheden). Leges en kosten die voortvloeien uit de grond- en bestratingswerkzaamheden komen voor rekening van de aanvrager. Ook grond, die vrijkomt als gevolg van de aanleg van de inrit, wordt op kosten van de aanvrager  verwerkt. Indien sprake is van vervuilde grond, dan vergoedt de gemeente de meerkosten ten opzichte van de verwerking van schone grond.

Soms kan de aanvrager de aanleg of aanpassing van de inrit onderbrengen bij een aannemer die voor de gemeente aan het werk is. Wanneer de aannemer bijvoorbeeld groot onderhoud verricht in de wijk, dan kan de aannemer de aanleg van de inrit gelijk meenemen in zijn werkzaamheden. Een dergelijke constructie is mogelijk in overleg met de gemeente en de gemeente is daarnaast gerechtigd de meerkosten in verband met de aanleg of aanpassing van de inrit door te berekenen aan de aanvrager. Een dergelijke werkwijze zal meestal voordeliger uitvallen dan wanneer de kosten individueel moeten worden gemaakt.

Werkzaamheden anders dan grond- en bestratingwerkzaamheden worden in beginsel door of namens de gemeente en in opdracht van de gemeente uitgevoerd. Te denken valt aan de verwijdering, compensatie of verplaatsing van gemeentelijke objecten en voorzieningen. De kosten die hieruit voortvloeien, komen voor rekening van de aanvrager.

7.2 Voorschriften

Bij de aanleg of aanpassing van particuliere inritten gelden de volgende voorschriften:

  • 1.

    De constructie van de inrit dient geschikt te zijn voor normaal verkeer; de verharding dient te bestaan uit betonstraatstenen/betontegels, dik 80 mm.

  • 2.

    De toe te passen stenen/tegels dienen te voldoen aan NEN-normering en worden geleverd onder KOMO-keur. Ook de overige daarvoor in aanmerking komende materialen dienen aan de daarvoor geldende normeringen en keuren te voldoen. In geen geval mag de verharding op gemeenteterrein bestaan uit grote eenheden (bijvoorbeeld stelconplaten) of een gesloten verharding (bijvoorbeeld asfalt).

  • 3.

    Bij het plaatsen van een erfscheiding mogen eventueel toegepaste draaihekken niet over gemeentelijk terrein draaien, maar dienen deze naar eigen terrein open te draaien.

Bij de aanleg of aanpassing van bedrijfsinritten gelden de volgende voorschriften:

  • 1.

    De constructie van de inrit(ten) zal geschikt (moeten) zijn voor zwaar verkeer; de verharding zal (dienen te) bestaan uit betonstenen.

  • 2.

    De toe te passen stenen dienen te voldoen aan NEN 7000 en worden geleverd onder KOMO-keur. Ook de overige daarvoor in aanmerking komende materialen dienen aan de daarvoor geldende normeringen en keuren te voldoen. In geen geval mag de verharding op gemeenteterrein bestaan uit een gesloten verharding (bijvoorbeeld asfalt). De kantopsluiting van de weg van de gemeente moet verlaagd worden gehandhaafd middels de bestaande betonbanden. Voor de inrit is het toegestaan stelconplaten toe te passen. De meerkosten die het opbreken en aanbrengen van de stelconplaten, op welk moment dan ook, met zich meebrengen, komen ten laste van de aanvrager.

  • 3.

    Bij het plaatsen van een erfscheiding mogen eventueel toegepaste draaihekken niet over gemeentelijk terrein draaien, maar dienen deze naar eigen terrein open te draaien.

8.Overgangs- en slotbepalingen

8.1 Inwerkingtreding

Het inrittenbeleid treedt een dag na bekendmaking in werking.

8.2 Overgangsbepaling

Indien op basis van eerder beleid een vergunning is verleend of een melding is geaccepteerd, dan wordt de inrit niet aangepast op basis van dit nieuwe inrittenbeleid. Vergunningen ten behoeve van een inrit die vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels zijn verleend, gelden als vergunningen verleend krachtens deze beleidsregels. Hetzelfde geldt voor op basis van eerder beleid ontvangen meldingen. Dit kan tot gevolg hebben dat zich in één straat of wijk ongelijke gevallen voordoen. Dit is echter een gevolg van het gewijzigde beleid en moet niet als onredelijk worden gezien.

Bij het herinrichten van wijken kan het voorkomen dat inritten worden verwijderd en hersteld volgens de voorwaarden die zijn gesteld in het huidige beleid. Ook wanneer men zelf een wijziging of verplaatsing van een inrit aan zou vragen wordt deze beoordeeld als zijnde een nieuwe aanvraag en dan ook volgens het huidige inrittenbeleid behandeld.

8.3 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Inrittenbeleid gemeente Heerhugowaard 2016.