Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Heerhugowaard houdende regels omtrent jeugdhulp Verordening Jeugdhulp Heerhugowaard 2018

Geldend van 21-11-2018 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Heerhugowaard houdende regels omtrent jeugdhulp Verordening Jeugdhulp Heerhugowaard 2018

De raad van de gemeente Heerhugowaard;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 07-08-2018

gelet op artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet

overwegende dat:

  • -

    de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • -

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • o

      de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening,

    • o

      de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen,

    • o

      de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld,

    • o

      voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet,

    • o

      en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

  • -

    het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

‘Verordening Jeugdhulp Heerhugowaard 2018’

(Verordening Jeugdhulp Heerhugowaard 2018)

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    algemene voorziening: voorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

  • -

    budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;

  • -

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard;

  • -

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • -

    gebruikelijke hulp: hulp die van ouders, als verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van hun kind, redelijkerwijs verwacht mag worden.

  • -

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden, niet vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

  • -

    Advies individuele voorziening: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;

  • -

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • -

    sociaal netwerk: een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of ouder een sociale relatie onderhoudt;

  • -

    wet: Jeugdwet.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende voorzieningen zijn vrij toegankelijk:

    • -

      informatie en advies;

    • -

      voorlichting, trainingen en cursussen;

    • -

      jeugdgezondheidszorg;

    • -

      jeugd of schoolmaatschappelijk werk;

    • -

      kortdurende ambulante opgroei- en opvoedondersteuning;

    • -

      casemanagement;

    • -

      advies- en meldpunten.

    • -

      welzijnswerk

    • -

      cliëntondersteuning

  • 2. De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn niet vrij toegankelijk:

    • -

      ambulante jeugdhulp

    • -

      verblijf

    • -

      crisishulp

    • -

      pleegzorg;

    • -

      hulp bij ernstige enkelvoudige dyslexie.

    • -

      Deze lijst is niet limitatief.

  • 3. Het college kan bij nadere regeling vaststellen welke overige en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1. Naast de in het vorige artikel bedoelde gevallen is het college ter uitvoering van het bepaalde in artikel 2.3 van de wet bevoegd tot toekenning van een voorziening.

  • 2. Het college wijst de jeugdige en of zijn ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. Medewerkers van het Sociaalplein en jeugd en gezinscoaches attenderen ouder(s)/wettelijk vertegenwoordigers hier actief op.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na start van de hulp, vast in een beschikking.

  • 4. Het college stelt vast op welke wijze de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met de andere voorzieningen in het sociale domein.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via andere volgens de wet bevoegde verwijzers

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat de inzet van jeugdhulp noodzakelijk is.

  • 2. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter of gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoer van een kinderbeschermingsmaatregel. Het college draagt zorg voor de jeugdhulp die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van een justitiële jeugdinrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een jeugdreclasseringsmaatregel.

  • 3. Na een verwijzing als bedoel in lid 1. en voor zover mogelijk voorafgaande aan de inzet door een aanbieder en anders zo spoedig mogelijk na de inzet, kent het college de te verlenen individuele voorziening toe via een beschikking.

Artikel 4a. Toegangscriteria

Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zijn geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

  • 1.

    binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan

    • a.

      gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

    • b.

      het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten

  • 2.

    door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

  • 3.

    door gebruik te maken van een andere voorziening.

Voor de toekenning en de wijze van beoordeling gelden de volgende voorwaarden

Artikel 4b. Weigeringsgrond gebruikelijke hulp

In geval en voor zover er sprake is van gebruikelijke hulp kan een individuele voorziening worden geweigerd.

Artikel 4c. Aanvullende criteria pgb

  • 1. Als een jeugdige of ouder in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een pgb plan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het pgb plan dient te zijn opgenomen:

    • a.

      de motivatie waarom het natura aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

    • b.

      welke jeugdhulp de jeugdige of zijn ouders gezien de ondersteuningsvraag wil inkopen met het pgb en wat het beoogde resultaat is;

    • c.

      op welke wijze het beoogde resultaat bijdraagt aan de doelen gesteld in het gezinsplan, zoals genoemd in artikel 1.

    • d.

      de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    • e.

      op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

    • f.

      de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in het aantal eenheden en tarief.

  • 2. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      reis- en verblijfskosten voor de zorgverleners;

    • d.

      kosten voor het voeren van een pgb administratie;

    • e.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • f.

      kosten voor feestdagenuitkering en eenmalige uitkering.

  • 3. De persoon aan wie het pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, voor zover het niet gaat om ggz- behandeling.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 5. Onderscheid in formele en informele hulp

  • 1. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van desbetreffende taken, of;

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG register) en of artikel 5.2.1. van het besluit Jeugdwet, waarbij de inschrijving betrekking heeft op het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 2. Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp. De persoon die de informele hulp verleent moet 18 jaar of ouder zijn.

  • 3. Indien de hulp wordt verleend door een ander persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.

Artikel 6. Hoogte pgb

  • 1. De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt 75% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/ of zijn ouders ingediende pgb- plan, passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 2. Indien het op basis van lid 1 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 3. Het tarief voor een pgb voor informele hulp wordt vastgesteld op het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36 urige werkweek, of;

  • 4. De hoogte van het pgb voor informele hulp bedraagt 50% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, met een maximum van €20/uur, tenzij op basis van het door de jeugdige en of zijn ouders ingediende pgb- plan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

Artikel 7. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor de door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken

  • b.

    de voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel

Artikel 8. Wijziging situatie: nieuwe feiten en omstandigheden

Artikel 8.1.2. van de wet is van overeenkomstige toepassing op een beslissing aangaande zorg in natura.

Artikel 9. Herziening en intrekking

  • 1. Artikel 8.1.4, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing op een beslissing aangaande zorg in natura.

  • 2. Een beslissing tot verlening van een individuele voorziening in de vorm van zorg in natura of een persoonsgebonden budget, kan worden gewijzigd, beëindigd, herzien dan wel ingetrokken als blijkt dat van de individuele voorziening geen gebruik wordt gemaakt binnen een periode van drie maanden na toekenning ervan. 

Artikel 10. Terugvordering

  • 1. Als het college een beslissing op grond van artikel 8.1.4, eerste lid, sub a van de wet of artikel 8 van deze verordening heeft ingetrokken of herzien, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde terugvorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening.

  • 2. Als de voorziening aan de jeugdige en zijn ouders is toegekend, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening.

Artikel 11. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een individuele voorziening

De gemeenteraad stelt ten minste iedere vier jaar een handhavingsbeleidskader vast, waarin beleidsuitgangspunten en –prioriteiten worden aangegeven. Het college werkt dit plan uit in een uitvoeringsplan en rapporteert ter zake eenmaal per jaar aan de gemeenteraad.

Artikel 11a. Aanwijzing toezichthouder

  • 1. Het college kan voor het toezicht op de uitvoering van de wet en de daarop gebaseerde regels, waaronder deze verordening, op grond van artikel 5.11 van de Algemene wet bestuursrecht een toezichthouder aanwijzen.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

Artikel 12. Klachtenregeling

Het college behandelt klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de klachtenregeling van de gemeente Heerhugowaard.

Artikel 13. Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 14. Evaluatie

De uitvoering van deze verordening wordt periodiek geëvalueerd. Daarvan wordt door het college aan de gemeenteraad verslag gelegd.

Artikel 15. Gevallen waarin deze verordening niet voorziet

In de gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 15a. Hardheidsclausule

In de gevallen waarin de uitvoering van de verordening leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard kan daarvan ten gunste van de jeugdige of de ouder worden afgeweken.

Artikel 15b. Overgangsrecht

  • 1. Aanvragen die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze verordening worden afgedaan naar nieuw recht.

  • 2. Het eerste lid geldt ten aanzien van analogie van bezwaarschriften.  

Artikel 16. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp 2018.

Ondertekening

Heerhugowaard, 2 oktober 2018

De Raad voornoemd,

de griffier,

de voorzitter,

Toelichting op de verordening jeugdhulp Heerhugowaard 2018

Algemeen

Met ingang van 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor de gehele jeugdhulp.

Een nieuwe, complexe en omvangrijke taak voor de gemeente zo is gebleken de afgelopen 3 jaar. Nieuwe inzichten maken het noodzakelijk om bij te sturen. Flexibiliteit om snel in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen is wenselijk. Wanneer aanpassingen telkens een raadsbesluit vragen, staat dit spoedig handelen in de weg. Om die reden is vanaf 2015 de keuze gemaakt de verordening zoveel mogelijk op hoofdlijnen uit te werken. Op onderdelen zal dit betekenen dat nadere uitwerking wordt gedelegeerd naar de colleges. Op deze manier kan de raad via de verordening op hoofdlijnen blijven sturen maar blijft ook de noodzakelijke flexibiliteit behouden om bij nieuwe inzichten sneller bij te kunnen sturen.

De verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet (hierna: wet). Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugd en opvoedhulp, de jeugd ggz en de behandeling, begeleiding en persoonlijke verzorging voor verstandelijk beperkte jeugdigen.

Daarnaast is met de wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeenten worden bepaald (maatwerk). Het doel van de Jeugdwet blijft echter onveranderd: jeugdigen ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende ondersteuning, met als beoogd doel er voor te zorgen de eigen kracht van de jeugdige en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De wet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp) voorzieningen;

  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren van een individuele voorziening;

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de wet, en

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de wet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

Uitgangspunt bij het opstellen van de verordening is dat alles wat al in de wet is geregeld, niet is overgenomen in de verordening. Dit geldt bijvoorbeeld voor de vertrouwenspersoon, waarvoor in artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet reeds is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat de jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regel te stellen.

 

De verordening is, daar waar mogelijk, zoveel mogelijk in overeenstemming met de verordening WMO 2018 tot stand gekomen. Waar afgeweken is komt dit door de specifieke aard van de jeugdhulp, dan wel door de verschillen in de wetgeving.

 

De verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de wet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

  

Toeleiding naar jeugdhulp

De toeleiding naar jeugdhulp kan op verschillende manier plaatsvinden.

 

Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen vrij toegankelijke (algemene) en niet vrij toegankelijke (individuele) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de ondersteuningsvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

 

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een ondersteuningsvraag van een jeugdige of zijn ouder kan ook binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke ondersteuning een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt tot stand in overleg met de jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette jeugd en gezinscoach en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de ondersteuningsvraag is, wat de jeugdige en zijn ouders zelf, met behulp van het netwerk of vrij toegankelijke voorziening kunnen doen aan het probleem.

Als blijkt dat dit niet afdoende is dan brengt de jeugd en gezinscoach in overleg met de jeugdige en ouders een advies uit aan een gemeentelijke deskundige (jeugddeskundige) over de inzet van een niet vrij toegankelijke (individuele) voorziening. De jeugddeskundige neemt, namens het college, een besluit en verwijst de jeugdige en zijn ouders door naar een passende jeugdhulpaanbieder. Hierbij staat keuzevrijheid van de jeugdige en ouders voorop.

 

Toegang jeugdhulp via andere volgens de wet bevoegde verwijzers

 

Huisarts, jeugdarts en medisch specialist

De wet regelt dat, naast toegang tot jeugdhulp via de gemeente, ook jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist.

Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke vorm van jeugdhulp een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht.

 

In de praktijk is het de jeugdhulpaanbieder zelf die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zicht te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente gemaakt heeft in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen ook verder ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe verkokering zal plaatsvinden waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn.

 

Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij deze verordening gesteld heeft. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is. Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces.

 

Gecertificeerde instelling, kinderrechter, openbaar ministerie en directeur of selectiefunctionaris van een justitiële jeugdinrichting.

Een andere ingang tot jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting (JJI).

De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp (Bepaling Jeugdhulp) in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen.

 

Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling (OTS) of gezag beëindiging (Voogdij) uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de Raad voor de Kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De Raad voor de Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de Kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de wet zelf geregeld en komt verder niet terug in de verordening.

 

Toegang via het advies en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis)

Tenslotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot on andere jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot het accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang is al in de wet zelf geregeld en komt verder niet terug in de verordening.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ´jeugdhulp´, ´jeugdige´ en ´ouder´. In de verordening gebruiken we de begrippen overeenkomstig de wet.

 

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

In dit artikel is onderscheid gemaakt tussen vrij toegankelijke en niet vrij toegankelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of besluit van de gemeente nodig hebben.

 

Lid 1

Dit artikel biedt een zo compleet mogelijk overzicht van het palet aan vrij toegankelijke voorzieningen dat het college ter beschikking staat. Het basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg valt niet onder de werking van de wet, maar is wel een vrij toegankelijke voorziening waar informatie en advies over opvoeden en opgroeien kan worden verkregen. Aansluitend daarop zijn er producten die nauw aansluiten bij de specifieke behoeften van (groepen) jeugdigen of hun ouders. Hierbij kan worden gedacht aan opvoedcursussen of trainingen tegen bedplassen.

 

Lid 2

Dit artikel biedt een zo compleet mogelijk overzicht van het palet aan individuele voorzieningen dat het college ter beschikking staat. Bij de toepassing hiervan zal het college mede gebruik maken van een lijst die opgesteld is op basis van contracten met jeugdhulpaanbieders die het voorzieningenaanbod nader weergeeft.

 

Hulpmiddelen en mantelzorgondersteuning ten behoeve van jeugdigen worden verstrekt op basis van de Wmo.

 

Lid 3

Omdat het aanbod van vrij toegankelijke en niet vrij toegankelijke voorzieningen zich vanuit ervaring en naar verwachting in de praktijk verder zal ontwikkelen, biedt dit artikel het college de mogelijkheid om desgewenst ten behoeve van de uitvoering nadere regels te stellen.

 

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via gemeente

Deze bepaling regelt dat het college bij nadere regels de toegang tot jeugdhulp via de gemeente vaststelt om een zorgvuldige procedure te waarborgen.

 

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via andere volgens de wet bevoegde verwijzers

 

Lid 1

De wet regelt dat, naast toegang tot jeugdhulp via de gemeente, ook jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist.

Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke vorm van jeugdhulp een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht.

 

In de praktijk is het de jeugdhulpaanbieder zelf die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zicht te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente gemaakt heeft in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen ook verder ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe verkokering zal plaatsvinden waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn.

 

Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij deze verordening gesteld heeft. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is. Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces.

 

Lid 2

Lid 2 regelt de wijze waarop het college omgaat met de toegang na verwijzing

de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting (JJI).

Ook hier is het belang van samenwerking met de gemeentelijke jeugddeskundigen van groot belang, zeker als sprake is van complexe problematiek op meerdere gebieden.

De gemeente is gehouden om de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen.

 

Lid 3

Het college legt de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking.

Dit om jeugdige en ouders rechtsbescherming te bieden en ze te wijzen op de mogelijkheid van bezwaar.

  

Artikel 4a. Toegangscriteria

Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zijn zelf geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag.

Hiermee is sinds de transitie per 01-01-2015 een omslag ontstaan van een wettelijk recht op zorg naar een voorzieningenplicht door de gemeente.

Doelstellingen van de Jeugdwet zijn gericht op preventie, uitgaan van eigen verantwoordelijkheid en probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en met inzet van het sociale netwerk. Alleen daar waar jeugdige en ouders (tijdelijk) niet in staat zijn om de hulpvraag te kunnen oplossen kan juiste hulp op maat ingezet worden en kunnen jeugdige en ouders zo snel mogelijk en zo effectief mogelijk hulp krijgen.

 

Artikel 4b. Weigeringsgrond gebruikelijke hulp

Dit lid geeft aan dat in geval en voor zover er sprake is van gebruikelijke hulp een individuele voorziening kan worden geweigerd. Gebruikelijke hulp is die hulp en zorg die ouders redelijkerwijs aan hun kind behoren te bieden, ouders dragen immers de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van hun kind.

Zorgvuldig onderzoek moet uitwijzen wat de ondersteuningsvraag is, welke gebruikelijke hulp van ouders in de individuele omstandigheid verwacht mag worden, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de jeugdige en ouders zelf, welke ondersteuning het sociale netwerk kan bieden. Gemeenten hebben alleen een jeugdhulpplicht in die situaties waarin het probleem niet of onvoldoende door jeugdige en ouders zelf en met behulp van het sociale netwerk opgelost kan worden.

 

Artikel 4c. Aanvullende criteria pgb

Een pgb is een goed instrument om tot maatwerk te komen. De jeugdige en zijn ouders hebben de vrijheid om zelf te kiezen welke zorgverleners zij willen en op welke tijdstippen zijn de zorg wensen te ontvangen. Daarnaast kan het pgb innovatie bevorderen in het beschikbare zorgaanbod, doordat aanbieders kunnen worden gefinancierd die niet door de gemeente zijn gecontracteerd.

Vanaf 01-01-2015 heeft de wetgever criteria ontwikkeld om in aanmerking te komen voor een pgb (artikel 8.1.1. van de wet) en is het trekkingsrecht ingevoerd. Dit om oneigenlijk gebruik van het pgb te voorkomen.

Het trekkingsrecht houdt in dat de gemeente het pgb niet langer rechtstreeks overmaakt op rekening van de persoon aan wie het pgb wordt verstrekt (de pgb-houder) maar op rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) wordt overgemaakt. De SVB betaalt uit dit budget de rekeningen die de pgb-houder indient voor de geleverde jeugdhulp.

 

Lid 3

In dit lid wordt beschreven dat een persoon aan wie het pgb wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken uit het sociale netwerk, voor zover het niet gaat om ggz behandeling.

Ggz behandeling is een vorm van jeugdhulp die alleen door professionals geboden kan worden die beschikken over de noodzakelijke diploma’s, die werken volgens bepaalde methoden, met inachtneming van beroepscodes en richtlijnen en die objectief en onafhankelijk kunnen handelen. Het objectief oordeelsvermogen wordt altijd beïnvloed door de persoonlijke relatie die iemand heeft met de jeugdige en of zijn ouders en daarmee is er een gebrek aan objectiviteit en onafhankelijkheid.

 

Lid 4

Het vierde lid is een uitwerking van artikel 8.1.1., vierde lid, van de wet. Het college kan nadere regels vaststellen over de aan de pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

 

Artikel 5. Onderscheid in formele en informele hulp

Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om onderscheid te maken tussen ondersteuning geleverd door professionele hulpverleners (formele zorg) en ondersteuning geleverd door het sociale netwerk van de jeugdige en zijn ouders (informele zorg).

Dit lid beschrijft de nadere regels die het college vaststelt over de voorwaarden waaronder een persoon aan wie een pgb wordt verstrekt een persoon kan betrekken uit het sociale netwerk. Uitgangspunt hierbij is dat dit beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatig is.

 

Artikel 6. Hoogte van het pgb

Het uitgangspunt voor het college is dat de hoogte van het pgb-tarief toereikend moet zijn om effectieve en kwalitatieve goede zorg in te kopen.

 

Artikel 7. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.12 van de wet. Deze bepaling is bij amendement opgenomen in de wet om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs. In dit artikel wordt een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 8. Wijziging situatie: nieuwe feiten en omstandigheden

Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het maatschappelijk draagvlak. Voorop staat dat de voorzieningen rechtmatig moeten worden verstrekt. Artikel 8.1.2 van de wet legt dan ook de verplichting op aan de jeugdige en zijn ouders om alle voor de toekenning en de verstrekking van de voorziening relevante feiten en omstandigheden direct te melden. Ook dienen de jeugdige en/of zijn ouders direct gegevens te leveren indien het college hierom verzoekt. Uitgangspunt van genoemd wetsartikel en het onderhavige artikel uit de verordening is dat van degene die een beroep doet op een specifieke voorziening verlangd mag worden dat hij voldoende gegevens en inlichtingen verstrekt die het de uitvoerder van die voorziening mogelijk maakt te beoordelen of het beroep op die voorziening terecht wordt gedaan en blijft worden gedaan. Het feit dat het college niet alleen bij de aanvraag maar ook in de andere stadia van de verlening van de voorziening concrete informatie en bewijsstukken vraagt, laat onverlet dat de jeugdige en/of zijn ouders uit eigen beweging inlichtingen dient te verstrekken waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die feiten en/of omstandigheden, of de daarin opgetreden wijzigingen, van invloed kunnen zijn op (de hoogte of de aard van) de verlening van de voorziening. Dit artikel vormt de basis om de voorziening te kunnen intrekken of herzien op grond van het gestelde in artikel 8.1.4 van de wet en artikel 8 van deze verordening.

Artikel 8.1.2 van de wet is beperkt tot het persoonsgebonden budget. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d van de wet in deze verordening uitgebreid met de individuele voorziening in natura. Bij het onderhavige artikel is dit het geval. De Memorie van toelichting op de wet biedt hiertoe de mogelijkheid. Ongeacht de vorm waarin de individuele voorziening (zorg in natura of pgb) wordt verstrekt, geldt de inlichtingenplicht.

 

Artikel 9. Herziening en intrekking

Het herzien of intrekken van een beslissing tot verlening van een individuele voorziening is een bevoegdheid van het college en geen verplichting. Hiermee krijgt het college ruimte om de te nemen beslissingen af te stemmen op lokaal beleid en specifieke omstandigheden. In artikel 8.1.4 van de wet staan gronden vermeld op grond waarvan het college de beslissing tot verlening geheel of gedeeltelijk kan herzien of intrekken. Op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan dit alleen indien de belanghebbende redelijkerwijs kan begrijpen dat het feit of de omstandigheid aanleiding kan zijn voor een heroverweging van een eerdere beslissing (artikel 8.1.2 van de wet). Door te herzien of in te trekken ontstaat een zogeheten onverschuldigde betaling die vervolgens kan worden teruggevorderd.

 

Lid 1 Artikel 8.1.4 van de wet is beperkt tot het persoonsgebonden budget. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d van de wet in deze verordening uitgebreid met de individuele voorziening in natura. Bij het onderhavige artikel is dit het geval. De Memorie van toelichting op de wet biedt hiertoe de mogelijkheid. Zonder aanschijns van de vorm waarin de individuele voorziening wordt verstrekt kan de verlening van de voorziening derhalve worden herzien of ingetrokken.

 

Lid 2 In het tweede lid is artikel 8.1.4, onder e van de wet aangescherpt. Dit lid regelt dat de jeugdige en/of zijn ouders de voorziening niet binnen drie maanden na toekenning daarvan daadwerkelijk heeft/hebben gebruikt voor de kosten van die betreffende voorziening, de voorziening kan worden herzien of ingetrokken. Een voorziening wordt toegekend, omdat de situatie dit vereist ten tijde van de verlening daarvan. Als de voorziening vervolgens na drie maanden na toekenning daarvan nog niet blijkt te zijn ingezet/gebruikt, dan wordt er vanuit gegaan dat de urgentie en/of de noodzaak anders is geworden. De situatie is dan waarschijnlijk zodanig gewijzigd dat het doel waarvoor de voorziening is verleend niet meer aan de orde is. Er vindt dan een heroverweging plaats. Deze heroverweging kan leiden tot:

  • a.

    intrekking van de eerder toegekende voorziening;

  • b.

    intrekking van de eerder toegekende voorziening alsmede toekenning van een voorziening die meer toegespitst is op de nieuw ontstane situatie (= herziening);

  • c.

    voortzetting van de eerder toegekende voorziening omdat tijdens de heroverweging blijkt dat er gegronde redenen zijn waarom de voorziening niet direct is ingezet en de omstandigheden, zoals die bij de toekenning van toepassing waren, ongewijzigd zijn gebleven.

    

Artikel 10. Terugvordering

Terugvordering behelst zowel het nemen van het terugvorderingsbesluit als de tenuitvoerlegging daarna. Terugvordering draagt bij aan de bestrijding van het teveel of ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik daarvan. Het betreft repressieve handhaving. Het is de gemeentelijke verantwoordelijkheid te handhaven: het onterechte gebruik van individuele voorzieningen te voorkomen en als het onterechte gebruik toch heeft plaatsgevonden dit recht te zetten. Terugvordering is één van de handhavingsinstrumenten waarover de gemeente beschikt. Herstel van de rechtmatige verstrekking vindt plaats door middel van terugvordering.

Lid 1 Het college is bevoegd terug te vorderen indien er sprake is van een beschikking waarin het recht op de individuele voorziening wordt herzien of ingetrokken overeenkomstig een situatie zoals benoemd in artikel 8.1.4, eerste lid van de wet dan wel artikel 8 van deze verordening. Het onderhavige artikel geeft het college de mogelijkheid de terugvordering en invordering in beleidsregels nader in te richten en daarin te bepalen in welke situaties er wel of niet tot terug- en invordering wordt overgegaan.

Lid 2 Het tweede lid regelt dat als de voorziening aan zowel de jeugdige als aan de ouders is toegekend, de jeugdige en de ouders aangesproken kunnen worden op de terugbetaling van de teveel of ten onrechte verleende individuele voorziening. Het uitgangspunt daarbij is dat beiden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de vordering en daarmee ook voor de terugbetaling van de vordering. Wat de een betaalt, wordt de ander van bevrijd. Zolang de jeugdige niet over een periodiek inkomen op minimaal bijstandsniveau beschikt, zal de invordering alleen bij de ouders plaatsvinden.

  

Artikel 11. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een individuele voorziening

Op grond van het bepaalde in artikel 2.9 onder d van de wet dient de gemeenteraad bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens die wet in ieder geval regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Oftewel de plicht van de gemeenteraad om regelgeving op te stellen omtrent handhaving van de bepalingen in de wet.

 

Handhaving is enerzijds gericht op bestrijding van oneigenlijk gebruik en misbruik van voorzieningen. Oneigenlijk gebruik en misbruik ondermijnen het sociale draagvlak voor die voorzieningen en werken kostenverhogend (hogere uitgaven voorziening en hogere uitgaven uitvoering). Preventie staat dan ook voorop. Een goede op de situatie toegesneden voorlichting en informatieverstrekking zijn daartoe de belangrijkste instrumenten. Indien onverhoopt toch blijkt dat de verstrekking van de voorziening niet terecht heeft plaatsgevonden dan dient deze situatie te worden rechtgezet (repressie). Bestrijding betreft dus zowel preventie als repressie, waarbij preventie prevaleert.

 

Handhaving is echter anderzijds ook gericht op het bestrijden van niet-gebruik van voorzieningen (positieve handhaving). Het ervan bewust zijn dat door onbekendheid met regelgeving dan wel door zorgmijdend gedrag onvoldoende of geen gebruik gemaakt wordt van voorzieningen, die in de betreffende situatie wel als noodzakelijk aan te merken zijn. Handhaving is bij het bestrijden van niet-gebruik gericht op het ontwikkelen van instrumenten die de bekendheid met de regelgeving vergroten en de toegang laagdrempelig maken. Daarbij zijn de integrale aanpak en het in kaart brengen van motieven tot het vermijden van zorg en het daarop inspelen middelen om zorgmijdend gedrag ten positieve te keren. Doel van deze vorm van handhaving is het voorkomen dat een voorziening niet (tijdig genoeg) wordt ingezet waardoor de situatie onnodig verergert.

  

Artikel 11a. Aanwijzing toezichthouder

Het kwaliteitstoezicht is in de Jeugdwet belegd bij het Samenwerkend Toezicht Jeugd (STJ). Hierin werken de Inspectie Jeugdzorg, Inspectie voor Gezondheidszorg en Inspectie voor Veiligheid en Justitie samen.

De Jeugdwet kent, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Wmo, niet de verplichting voor de gemeenten om een gemeentelijke toezichthouder aan te wijzen maar sluit ook het aanwijzen van een gemeentelijk toezichthouder niet uit.

Dit lid stelt dat, ondanks het ontbreken van een verplichting vanuit de Jeugdwet zelf, gemeenten wel, op basis van artikel 5.11 van de Algemene wet bestuursrecht een toezichthouder aanwijzen die belast is met het houden van (rechtmatigheids-) toezicht op de naleving van hetgeen in de wet bepaald.

 

Artikel 12. Klachtenregeling

De gemeente is reeds op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In hoofdstuk 9 van de Awb wordt verder een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling gegeven. De bestaande gemeente brede klachtenprocedure waarnaar in dit artikel wordt verwezen, vormt een uitwerking van genoemde bepalingen in de Awb. De klachtmogelijkheid tegen hulpaanbieders en gecertificeerde instellingen en het klachtrecht bij vrijheid beperkende maatregelen is respectievelijk geregeld in artikel 4.2.1 en artikel 6.5.1 van de wet.

 

Artikel 13. Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 en verder van de wet. Opgemerkt wordt dat de regeling van de inspraak en medezeggenschap in artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 op grond van artikel 2.10 van de wet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Dit leidt ertoe dat bij verordening moet worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

 

Lid 1

Het eerste lid verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening Heerhugowaard. Op deze manier wordt gewaarborgd dat voor het jeugdhulpbeleid eenzelfde inspraakprocedure geldt als voor andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

 

Lid 2, 3 en 4 Met het vierde lid wordt het aan het college de mogelijkheid geboden om de exacte invulling van de medezeggenschap als bedoeld in de leden 2 en 3 nader vorm te geven.

 

Artikel 14. Evaluatie

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 15. Gevallen waarin deze verordening niet voorziet

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 15a. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

   

Artikel 15b. Overgangsrecht

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 16. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

SLOTBEPALING 

Artikel 17 Inwerkingtreding en citeertitel 

  • 1.

    De Verordening Jeugdhulp 2015 van 01-01-2015, wordt ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening Jeugdhulp Heerhugowaard 2018’.

  

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 2 oktober 2018

 

de griffier,

de voorzitter