Regeling vervallen per 01-08-2007

Verstrekkingenbeleid Wet voorzieningen gehandicapten Gemeente Heerhugowaard

Geldend van 01-01-2004 t/m 31-07-2007

Intitulé

Verstrekkingenbeleid Wet voorzieningen gehandicapten Gemeente Heerhugowaard

Verstrekkingenbeleid Wet voorzieningen gehandicapten Gemeente Heerhugowaard

Nr.RB2003144

de Raad van de gemeente Heerhugowaard;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 17 november 2003

gelet op het advies van de commissie Maatschappelijke Ontwikkeling d.d. 3 december 2003

gelet op artikel 2 van de Wet voorzieningen gehandicapten Stb. 1993 nr. 545 en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet Stb 1993, nr. 610;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van voorzieningen aan gehandicapten bij verordening te regelen.

b e s l u i t

tot vaststelling van

  • 1.

    de Verordening voorzieningen gehandicapten

  • 2.

    het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten

  • 3.

    het Verstrekkingenbeleid Wet voorzieningen gehandicapten, met uitzondering van de punten 2.2.2.4. en 2.2.2.9. (zie Amendement A)

Heerhugowaard, 16 december 2003

De Raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

Verstrekkingenbeleid Wet voorzieningen gehandicapten

Inhoud

Inleiding

1 Algemene uitgangspunten

  • 1.

    1 Voor wie heeft de gemeente een zorgplicht in het kader van de Wvg?

  • 1.

    2 De algemene uitgangspunten bij de beoordeling van aanspraken

1.2.1 Individueel gericht

1.2.2 Langdurig noodzakelijk

1.2.3 Goedkoopst adequaat

1.2.4 Niet algemeen gebruikelijk

2 Woonvoorzieningen

  • 2.

    1 afbakening zorgplicht

  • 2.

    2 Verhuizing of woningaanpassing

  • 2.

    3 verhuizing en inrichting

  • 2.

    4 Woningaanpassingen

  • 2.

    5 Niet aard- en nagelvaste woonvoorzieningen

3 Vervoersvoorzieningen

inleiding

  • 3.

    1 Afbakening zorgplicht m.b.t. vervoersvoorzieningen

  • 3.

    2 Algemene uitgangspunten

  • 3.

    3 Individuele vervoersvoorzieningen

3.3.1 Vervoersvoorzieningen in natura

3.3.2 Financiële tegemoetkomingen in de kosten van o.a. de aanpassing van een eigen auto, stallingkosten en overige voorzieningen

3.3.3 Vergoeding voor gebruik van een (rolstoel-)taxi of eigen auto

3.4 Vervoersvoorzieningen voor bewoners van AWBZ-instellingen

4 Rolstoelen

Inleiding

  • 4.

    1 Soorten rolstoelen

  • 4.

    2 Vergoeding voor onderhoud en reparatie

Bijlage

1 Basispakket AWBZ uitleenartikelen kruisverenigingen

2 Lijst van voorzieningen

INLEIDING

Sinds de invoering van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) hebben gemeenten de plicht zorg te dragen voor de verstrekking van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen aan in de gemeente woonachtige gehandicapten (artikel 2, lid 1 Wvg). De verstrekking van deze voorzieningen dient doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht te zijn (artikel 3 Wvg). Bovendien dient de verstrekking van deze voorzieningen er op gericht te zijn de mogelijkheden van gehandicapten tot maatschappelijke integratie te vergroten (artikel 2, lid 1 Wvg).

De gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij invulling geven aan deze zorgplicht. In de toelichting op de wet heeft de wetgever aangegeven waarom hij het verstrekken van de voorzieningen niet nader heeft omschreven. Gemeenten zouden dan onvoldoende ruimte hebben voor lokale afstemming en het dragen van financiële verantwoordelijkheid (pag. II-2-14 en II-2-15 MvT). 'De zorgplicht houdt dus in dat gemeenten toereikende hulp bieden in verband met deze beperkingen van gehandicapten, maar niet dat bij voorbaat aanspraken bestaan op door de aanvrager gewenste voorzieningen' (pag. II-2-15 MvT).

Gemeenten kunnen het pakket voorzieningen dat gehandicapten wordt aangeboden dus afstemmen op de lokale mogelijkheden. Daarbij valt te denken aan de mogelijkheden die een aanvullend collectief vervoersysteem biedt, of de beschikbaarheid van aangepaste woningen. Maar ook de financiële mogelijkheden die de gemeente heeft, kunnen daarbij worden betrokken. Gemeenten hebben de mogelijkheid het beleid in neerwaartse zin bij te stellen, indien daar om financiële redenen aanleiding toe zou bestaan, mits er sprake blijft van een adequaat voorzieningenniveau.

In de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Heerhugowaard heeft onze gemeente op hoofdlijnen aangegeven hoe de zorgplicht is ingevuld. In de verordening is onder andere geregeld in welke gevallen en in welke vorm een voorziening kan worden verleend.

De Wvg geeft de gemeenten ook eigen beleidsvrijheid bij de uitvoering. Deze beleidsvrijheid is door de gemeente Heerhugowaard uitgewerkt in deze nota ‘Verstrekkingenbeleid Wet voorzieningen gehandicapten’.

Met deze nota worden de beleidskaders vastgelegd en aangegeven op welke wijze de verstrekking van voorzieningen moet worden ingevuld. In deze nota wordt aandacht besteed aan de algemene uitgangspunten van het uitvoeringsbeleid en de gedragslijn bij verstrekking van voorzieningen.

Ter motivering van besluiten kan worden verwezen naar de beleidsregels in deze nota.

De gemeente dient te allen tijde volgens deze beleidsregels te handelen, tenzij dit zou leiden tot onevenredig nadeel voor de gehandicapte.

Hieronder wordt achtereenvolgens ingegaan op de algemene uitgangspunten, de woonvoorzieningen, de vervoersvoorzieningen en de rolstoelen.

In Bijlage 1 is een overzicht gegeven van voorzieningen die worden verstrekt via het basispakket AWBZ-uitleenartikelen kruisverenigingen.

In Bijlage 2 is een overzicht gegeven van voorkomende voorzieningen en de regeling waar zij onder vallen.

HOOFDSTUK 1 Algemeen

Artikel 1.1 Voor wie heeft de gemeente een zorgplicht in het kader van de Wvg?

Zoals reeds in de inleiding vermeld, heeft de gemeente een zorgplicht voor in de gemeente woonachtige gehandicapten.

Gehandicapte in de zin van de Wvg

Volgens de definitie die de Wvg in artikel 1 onder a van het begrip ‘gehandicapte’ geeft, dienen aantoonbare belemmeringen (de Wvg spreekt hier van beperkingen) die men ondervindt in het wonen of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen het gevolg zijn van ziekte of gebrek.

Of er sprake is van ziekte of gebrek zal veelal op grond van een medische diagnose moeten worden vastgesteld. Vervolgens moet op basis van die diagnose aan kunnen worden gegeven of de ondervonden beperkingen en de daaruit voortvloeiende belemmeringen een direct gevolg zijn van ziekte of gebrek.

Het is evenwel niet altijd mogelijk een diagnose te stellen. Soms treden er beperkingen op die niet direct terug te leiden zijn naar ziekte of gebrek.

Ouderdom, bijvoorbeeld, is op zich niet synoniem aan ziekte of gebrek. Toch kan een gebrek nauw samenhangen met het ouderdomsproces. Het gegeven dat men oud is, is op zich dus geen indicatie voor voorzieningen in het kader van de Wvg. Wel kunnen gebreken die het gevolg zijn van slijtageprocessen, die onverbrekelijk verbonden zijn aan het ouder worden, aanleiding zijn om in het kader van de Wvg voorzieningen te treffen.

Ook kunnen er belemmeringen worden geconstateerd zonder dat er sprake is van beperkingen of ziekte of gebrek. Zo kunnen pijnklachten soms een psychische of psychiatrische achtergrond hebben. Dan zal een uitspraak van een deskundige noodzakelijk zijn om te bepalen of de klachten berusten op ziekte of gebrek, op grond waarvan dan vervolgens kan worden vastgesteld of aan de voorwaarde, die de wet op dit punt stelt aan de verlening van voorzieningen, is voldaan. Sommige uiterst reëel aanwezige pijnklachten kunnen moeilijk naar een concrete ziekte of een concreet gebrek herleid worden, terwijl er nauwelijks discussie is over de vraag of er sprake is van belemmeringen.

Woonachtig in de gemeente

De gemeente is op basis van artikel 2 Wvg gehouden voorzieningen te treffen voor in de gemeente woonachtige gehandicapten. Het in de gemeente woonachtig zijn betekent dat betrokkene in de gemeente zijn vaste woon- en verblijfplaats (hoofdverblijf) heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, dan wel staat ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien het een gehandicapte is met een briefadres.

Het is niet altijd meteen duidelijk welke gemeente de zorgplicht heeft bij het verstrekken van Wvg-voorzieningen. Sommige bewoners van AWBZ-instellingen (zoals Reigersdaal of Zuyderwaert) hanteren een postadres en staan niet ingeschreven in de gemeente waar de AWBZ-instelling staat. De gemeente waar de gehandicapte daadwerkelijk woonachtig is (de meeste nachten verblijft), is verantwoordelijk voor het verstrekken van Wvg-voorzieningen. Bij verblijf in een AWBZ-instelling in verband met het bezoek aan een bepaalde school voor speciaal onderwijs is er geen sprake van een woonsituatie maar van een schoolinternaat. De meeste nachten worden thuis doorgebracht en de gemeente waar de ouders wonen is zorgplichtig.

Bewoners van AWBZ-instellingen

In artikel 2 lid 2 en 3 Wvg is bepaald dat bewoners van AWBZ-instellingen in principe geen recht kunnen doen gelden op Wvg-voorzieningen, tenzij dat uitdrukkelijk bij ministeriële regeling is bepaald. Motief voor deze uitsluiting is dat de Wvg is bedoeld voor mensen die min of meer zelfstandig wonen, dan wel – wat betreft het terrein van vervoer – in ieder geval een zelfstandige vervoersbehoefte hebben.

Sinds 1 januari 1996 geldt de ministeriële Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen (Stcrt. 1995, 226). Op grond van deze regeling heeft de gemeente ook de zorgplicht gekregen voor het verlenen van vervoersvoorzieningen aan bewoners van onder andere instellingen voor:

  • - zwakzinnigen (Reigersdaal);

  • - verpleeginrichtingen (Zuyderwaert);

  • - gezinsvervangende tehuizen (bijv. Prunella en De Dreef)

  • - regionale instellingen voor beschermd wonen (bijv. Moutmolen 1)

Voor het overgrote deel zal het in de uitvoering van deze Regeling sociaal vervoer bewoners AWBZ-instellingen gaan om vervoerskostenvergoedingen of deelname aan het collectief aanvullend vervoer. Andere vervoersvoorzieningen (aangepaste fietsen, scootmobielen e.d.) zijn echter niet ten principe uitgesloten.

Een belangrijk afstemmingsprobleem betreft de afstemming met de door de instelling te verstrekken rolstoel. Op grond van de AWBZ worden rolstoelen verstrekt voor gebruik in en rond het terrein van de instelling. Alleen in de gezinsvervangende tehuizen en de RIBW’s is de Wvg ook van toepassing op de verlening van rolstoelen (art 1 lid 2 van de bovengenoemde regeling). Uit jurisprudentie wordt duidelijk dat rolstoelen voor bewoners uit AWBZ-instellingen, behoudens RIBW’s en GVT’s, uitsluitend verstrekt worden op grond van de AWBZ.

Binnen de gemeente Heerhugowaard zijn de volgende GVT’s bekend (overgenomen uit VNG handboek, K/5-82 e.v.):

De Dreef Lindeboomplein 5,6,7 t/m 11 en Excelciorhof 30

De Mantelmeeuw Roze Flamingo 2 t/m 48, Keizerfazant 60

KGVT De Lauwers Lauwers 68 t/m 74, De Dongen 99

Prunella Spirealaan 3, Spaarne 54, Vecht 3

Per 01-04-2003 heeft een wijziging plaatsgevonden op Het Besluit Zorgaanspraken. Na 01-04-2003 moeten gemeenten rolstoelen in alle AWBZ-instellingen verstrekken als de persoon in kwestie geen indicatie heeft voor de “functie behandeling”. (Overigens is op dit moment ((okt. 2003)) nog niet exact aan te geven in welke gevallen de gemeente rolstoelen zou moeten verstrekken in het kader van de Wvg)

Artikel 1.2 Beperkingen

1.2.1 Individueel gericht

Artikel 1.2, lid 1 van de verordening bepaalt onder a dat een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel slechts kan worden toegekend voor zover deze in overwegende mate op het individu is gericht. Als uitzondering hierop geldt daarbij het collectief vervoersysteem (OV Taxi Noord Holland).

In de toelichting op art 1.2 lid 1 onder a staat hierover het volgende:

Een voorziening dient in overwegende mate op het individu gericht te zijn, hoewel voorzieningen die naast een individueel karakter ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen maken is bijvoorbeeld een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden.

In het kader van de individuele gerichtheid dient onderscheid te worden gemaakt tussen individuele en collectieve voorzieningen.

Wanneer de gemeente haar zorgplicht invult door (onder andere) het opzetten van een collectief vervoersysteem (zoals de OV Taxi Noord Holland), voorkomt zij daarmee (ten dele) dat er op het individu gerichte voorzieningen gegeven moeten worden. Dit wil zeggen dat het begrip 'individueel gericht' alleen betrekking heeft op voorzieningen die door een individuele gehandicapte aangevraagd worden. Collectieve voorzieningen ontlenen hun basis aan de Wet voorzieningen gehandicapten, en met name aan de Memorie van Toelichting en jurisprudentie.

Dat een individuele voorziening op het individu gericht moet zijn, houdt het volgende in:

1 Er moet een individuele toetsing van de specifieke situatie van de aanvrager plaats vinden;

2 Een aanvraag voor een gemeenschappelijke voorziening is niet mogelijk;

Toelichting: Er moet altijd één individuele aanvrager zijn die de voorziening aanvraagt; de voorziening moet voor deze aanvrager ook noodzakelijk zijn in het kader van de Wvg. Die voorziening moet op die persoon gericht zijn.

Voorbeelden:

  • -

    Een verzorgingshuis wil bij een blokje aanleunwoningen de eerste verdieping ontsluiten via een lift. Een dergelijke aanvraag zal afgewezen worden.

  • -

    Bij een appartementencomplex wil men graag automatische schuifdeuren voor de hoofdingang om het voor bewoners en bezoekers wat comfortabeler te maken. Er is geen individuele aanvrager, de aanvraag wordt derhalve afgewezen.

  • -

    Een gehandicaptensportvereniging wil graag vervoer geregeld hebben naar de wekelijkse training. Een aanvraag in dit kader is niet op het individu gericht en zal afgewezen worden.

3 Een voorziening wordt alleen verstrekt voor zover het de gehandicapte betreft.

De gehandicapte die bijvoorbeeld een vervoersvoorziening nodig heeft, kan die voorziening alleen ten eigen nutte aanvragen. Het kan dus niet zo zijn dat een gehandicapte een voorziening aanvraagt (mede) ten behoeve van zijn/haar echtgenoot.

Bijvoorbeeld:

Indien een gehandicapte een bruikleenauto verstrekt krijgt met een kilometervergoeding zal bij die kilometervergoeding geen rekening gehouden worden met de ritten die de gehandicapte zal maken om zijn/haar echtgenoot te vervoeren.

1.2.2 Langdurig noodzakelijk

Artikel 1.2, lid 1 aanhef en sub b luidt:

'Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover: deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen.'

Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de aard van de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ.

Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden kan worden verlengd, zonder dat dit kosten met zich meebrengt. Is er wel sprake van een langdurige noodzaak dan volgt op basis van de Wvg of de ‘Regeling hulpmiddelen 1996, zoals deze geldt per 1 januari 2003 (en volgende)' een verstrekking.

De grens tussen kortdurende en langdurige noodzaak is niet altijd direct aan te geven. Daarom is in deze gevallen de prognose omtrent de ziekte/handicap van groot belang. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De adviseur speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening een belangrijke rol.

1.2.3 Goedkoopst adequaat

Artikel 1.2 lid 1 aanhef en sub c luidt:

‘Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover: deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.’

De ondergrens van de zorgplicht wordt bepaald door de goedkoopst adequate voorziening. De vraag wat als adequaat moet worden gezien, zal steeds moeten worden getoetst aan de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert en is bovendien afhankelijk van de (financiële) mogelijkheden die de lokale situatie biedt. Welke voorziening in individuele gevallen wordt toegekend, is van veel factoren afhankelijk. In elk geval dient de voorziening toereikend te zijn. Dat wil zeggen: dient de belemmeringen op te heffen of te verminderen.

Voorzieningen die in het kader van de verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hier gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven toereikend zijn. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komen.

In de praktijk zal zich een breed scala van mogelijkheden voordoen die ieder voor zich of in combinatie met elkaar objectief beschouwd als ‘adequaat’, kunnen worden aangemerkt. Een voorziening moet altijd adequaat zijn. Pas als er meerdere oplossingen mogelijk zijn, die tevens adequaat zijn, kan de meest goedkope voorziening worden gekozen.

Bij het opvragen of zelf opstellen van een advies dient deze volgorde ook gehanteerd te worden:

  • 1.

    Vaststellen wat in het individuele geval de meest adequate oplossing is;

  • 2.

    Bij meerdere adequate oplossingen vaststellen wat de goedkoopste adequate voorziening is.

1.2.4 Niet algemeen gebruikelijk

Artikel 1.2, lid 3 aanhef en sub a bepaalt: 'Geen voorziening wordt toegekend:

a indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

‘voor een persoon als de aanvrager’

Uitgangspunt is dat de zaken in de inkomensgroep waartoe belanghebbende behoort algemeen gebruikelijk zijn. Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk. De gehandicapte wordt vergeleken met een niet-gehandicapte die in een vergelijkbare situatie verkeert voor wat betreft inkomen, leeftijd, enz.

In artikel 3.2 lid 7 van de gemeentelijke verordening wordt aangegeven dat de boven de inkomensgrens van 1,5 het norminkomen geen vervoerskostenvergoedingen voor onder andere (bruikleen)auto of (rolstoel)taxi meer worden verstrekt. Ook verstrekking van de bruikleenauto is dan niet meer mogelijk. Dit is gebaseerd op het uitgangspunt dat boven deze inkomensgrens mensen in het algemeen de kosten van een auto of taxi geacht worden zelf te kunnen dragen.

‘algemeen gebruikelijk’

Het begrip algemeen gebruikelijk is een juridisch begrip. Uit de jurisprudentie blijkt dat van een algemeen gebruikelijke zaak gesproken wordt wanneer aan enkele voorwaarden voldaan is:

  • - het moet gaan om een voorziening die niet speciaal voor mensen met een handicap bedoeld is, met andere woorden een voorziening die ook door niet-gehandicapten normaal wordt gekocht;

  • - de voorziening dient in normale winkels verkocht te worden;

  • - de voorziening moet een prijs hebben die niet buitengewoon hoog is, waardoor de voorziening voor grote groepen mensen onbereikbaar wordt.

Het zich verplaatsen per fiets of bromfiets is voor bijna iedereen algemeen gebruikelijk. Ook de aanwezigheid van centrale verwarming en telefoon kan tegenwoordig als normaal gebruikelijk worden beschouwd. Worden deze zaken aangebracht dan is sprake van het aanpassen van de woning aan de eisen van deze tijd hetgeen buiten de werkingssfeer van deze verordening valt.

Het begrip algemeen gebruikelijk is in beweging. Wat onder algemeen gebruikelijk mag worden verstaan, zal regelmatig afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen.

Op dit moment wordt volgens de jurisprudentie als algemeen gebruikelijk gezien:

  • • (mobiele) telefoon

  • • centrale verwarming

  • • wasdroger en –machine

  • • keramische kookplaat

  • • automatische transmissie in een auto

  • • stuurbekrachtiging

  • • waterbed

  • • fiets met hulpmotor

  • • thermostatische mengkranen

  • • één hendelkraan

  • • een auto bij een inkomen hoger dan 1,5 keer het norminkomen

  • • en verder nieuwe zaken als hierover een uitspraak is gedaan door de CRvB

HOOFDSTUK 2 Woonvoorzieningen

Artikel 2.1 Afbakening zorgplicht

De wet verstaat onder woonvoorziening:

‘elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt indien de voorziening: 1. gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen; 2. een uitraaskamer betreft.’

(art. 1 lid 1 sub c Wvg).

Het wegnemen of verminderen van belemmeringen die normaal gebruik verhinderen

De zorgplicht van de gemeente voor woonvoorzieningen in het kader van de Wvg betreft het wegnemen of verminderen van belemmeringen die rechtstreeks ondervonden worden als gevolg van lichamelijk functionele beperkingen en niet voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen. Het betreft belemmeringen in woonruimten die men gebruikt voor de algemeen dagelijks levensverrichtingen . Het gebruik van hobby-, werk- of recreatieruimte valt niet onder de zorgplicht van de gemeente, evenmin als het treffen van een voorziening uit oppas-, of verzorgingsoogpunt.

Vanaf 1 april 2000 is de zogenaamde ‘uitraaskamer’ onder de Wvg gebracht. Onder het begrip wordt verstaan:

‘een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die vanwege gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont en zich kan afzonderen of tot rust kan komen.’

Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Zij belemmeren het normale gebruik niet. Het opheffen daarvan valt niet onder het begrip woonvoorziening.

Ergonomische beperkingen

Het begrip ergonomische beperkingen is door Centrale Raad van Beroep als volgt omschreven:

‘een zich bij een gehandicapte - hetzij uit een lichamelijke, hetzij uit een geestelijke handicap voortvloeiende - belemmering ten aanzien van (één van) de elementaire woonfuncties, welke in direct verband staat met een lichamelijke functionele beperking’ (CRvB, 26-3-1999 reg. nr. 98/2122 Wvg R011 93).

Woonruimte

Naast woningen kunnen ook woonwagens met een vaste standplaats aangepast worden (zie o.a. artikel 2.13 en 2.14 van de gemeentelijke verordening).

Woonvoorzieningen voor kamers die zelfstandig worden verhuurd zijn volgens de Wvg niet mogelijk. Een verhuurde kamer valt namelijk niet onder het begrip woonruimte (artikel 1 lid 1 sub b Wvg).

AWBZ-instellingen

De zorgplicht van de gemeente met betrekking tot woonvoorzieningen beperkt zich in beginsel tot personen die zelfstandig wonen. Personen die in een AWBZ-instelling of een andere onzelfstandige woonvorm verblijven kunnen geen aanspraak maken op woonvoorzieningen.

Een uitzondering dient te worden gemaakt voor gehandicapten die hun hoofdverblijf hebben in een AWBZ-instelling, maar regelmatig een bepaalde woonruimte bezoeken (ouderlijk huis, woning van partner). De financiële tegemoetkoming beperkt zich dan tot het bezoekbaar maken van die woning, omdat de gehandicapte daar slechts geringe tijd verblijft. Het bezoekbaar maken van een woning beperkt zich tot het bereikbaar maken van de woonruimte, de woonkamer en een toilet.

ADL-clusterwoningen (Focus woningen)

Een ADL-cluster bestaat uit 12 tot 15 volledig aangepaste woningen plus een ADL-eenheid. De woningen worden bewoond door mensen met een lichamelijke handicap, die op ADL-assistentie zijn aangewezen.

Voor wat betreft het verlenen van ADL-assistentie is geen direct raakvlak met de uitvoering van de Wvg of enig ander gemeentelijk beleid. Voor het onderdeel betreffende de stichting en exploitatie van ADL-clusters ligt die relatie er wel, omdat de ADL-cluster deel uitmaakt van een ‘normaal’ complex huurwoningen. Deze dienen aan de algemeen geldende voorwaarden betreffende bouwregelgeving te voldoen, waarvoor de gemeente bouwvergunningen moet verlenen. ADL-woningen worden met een aantal standaard inrichtingselementen opgeleverd. Alleen de extra kosten die voortvloeien uit verruiming van de woning en extra bouwkundige werkzaamheden worden op grond van de regeling College van Zorgverzekeringen en Subsidie ADL-clusters uit de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet gesubsidieerd. De aanpassingen die voor een individuele bewoner moeten worden verricht om de woning geheel geschikt te maken worden echter niet op grond van deze regelingen gesubsidieerd.

Opplussen van woningbestand

Indien Woningbouwstichtingen (en particuliere woningbouwver.) hun woningbestand willen opplussen in het kader van haar bewoners dan zal het niet gaan over individuele aanpassingen maar het woningbestand klaar maken op de ouder wordende bewoners en ligt de verantwoordelijkheid in eerste instantie bij de woningeigenaar van het complex.

In de bijlage 2 volgt een opsomming van woonvoorzieningen die op basis van de diverse regelingen worden gesubsidieerd.

Artikel 2.2 Verhuizing of woningaanpassing

In de gemeentelijke Verordening voorzieningen gehandicapten is het uitgangspunt geformuleerd dat bij woningaanpassingen boven de € 4.500,-- onderzocht dient te worden of verhuizing op vrijwillige basis een adequate oplossing kan bieden.

2.2.1 Rol van het advies

Het advies van een deskundige dient informatie te bevatten welke bij de beoordeling van belang is, namelijk:

  • - de ondervonden ergonomische beperkingen in de huidige woning;

  • - welke bouwkundige en woontechnische voorzieningen aan de huidige woonruimte nodig zijn om de beperkingen op te lossen dan wel te verminderen. De verschillende oplossingen kunnen aangegeven worden;

  • - of een verhuizing naar een andere woning, die aan bepaalde nader te noemen eisen voldoet, een adequate oplossing biedt;

  • - de sociale omstandigheden van de belanghebbende.

Een integraal advies, waarbij ook naar de vervoersbehoefte van de gehandicapte wordt gekeken, kan een ander beeld geven dan wanneer alleen naar de ondervonden ergonomische beperkingen in de woonruimte wordt gekeken.

2.2.2 Afweging verhuizen of aanpassen

Bij de afweging verhuizen of aanpassen boven de € 4.500,-- zullen de verschillende consequenties voor zowel de gemeente als de gehandicapte moeten worden afgewogen:

2.2.2.1. Het nagaan of er aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimte aanwezig is.

Het kan daarbij gaan om een reeds leegstaande woning of een geschikte woning die vrijgemaakt kan worden. Om een woning vrij te maken kan aan de huidige bewoners een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden verstrekt.

Het kan enige tijd duren voordat een geschikte of eenvoudig geschikt te maken woning beschikbaar is. Wat onder een redelijke termijn dient te worden verstaan kan op voorhand niet worden gezegd. Dit is onder andere afhankelijk van de ernst van de handicap, de ernst van de ondervonden belemmeringen en de situatie op de woningmarkt. Momenteel ontbreekt jurisprudentie over de vraag binnen welke termijn verhuizing moet plaatsvinden om deze voorziening te kunnen aanbieden als adequate oplossing.

Het zoeken naar een andere woning kan de gemeente niet alleen aan de gehandicapte overlaten, alhoewel de aanvrager hierin ook zijn eigen verantwoordelijk heeft. De gemeente dient de gehandicapte daarbij behulpzaam te zijn door te wijzen op andere woningen of een andere woning aan te bieden, de gehandicapte zal niet zonder meer een andere woning kunnen weigeren.

2.2.2.2. Een vergelijking aanpassingskosten huidige woning versus nieuwe woonruimte

Indien er een kostenafweging wordt gemaakt tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen anderzijds moeten alle kosten daarbij worden betrokken. Dit houdt in dat de aanpassingskosten van de huidige woonruimte moeten worden afgezet tegen:

a de verhuiskostenvergoeding voor de gehandicapte;

b het eventueel aanpassen van de nieuwe woning, en;

c het eventueel vrijmaken van de woning.

2.2.2.3 Snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost

In een aantal gevallen kan verhuizing het woonprobleem veel sneller oplossen. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een termijn van zes (6) maanden een geschikte woning vrijkomt. Zie verder 2.2.2.1.

2.2.2.4. Sociale omstandigheden - aanwezigheid van mantelzorg – minder Wvg voorzieningen

Sociale omstandigheden kunnen een rol spelen bij de afweging wel of niet verhuizen. Hierbij kan gedacht worden aan de binding die gehandicapte met de buurt heeft (de tijd dat de gehandicapte in die buurt woont), de aanwezigheid van familie en/of vrienden, de mantelzorg die door verhuizing wegvalt, de aanwezigheid en afstand tot verschillende voorzieningen (winkels, ziekenhuis, enz.). De nabijheid van verschillende voorzieningen kan van belang zijn aangezien de gehandicapte in veel gevallen minder mobiel is. Hierbij valt ook een relatie te leggen met eventueel te verstrekken vervoersvoorzieningen.

Andersom zal ook in het onderzoek kunnen voorkomen, namelijk dat een gehandicapte door verhuizing dichter komt te wonen bij voorzieningen, waardoor minder vervoersvoorzieningen, waaronder een scootmobiel, nodig zijn.

2.2.2.5. Integrale afweging verschillende Wvg-voorzieningen (wonen, vervoer, rolstoelen)

Afstemming met andere voorzieningen zoals vervoersvoorzieningen kan een duidelijke rol spelen. Criteria die hierbij een rol spelen zijn de afstand tot openbaar-vervoerhaltes, de aanwezigheid van voorzieningen als winkelcentra, enz. Als een woning dicht bij bovengenoemde voorzieningen gelegen is, kan de gemeente tot de conclusie komen dat het adequater is om de huidige woning aan te passen dan de gehandicapte te laten verhuizen. De bereikbaarheid van voorzieningen blijft daardoor beter en op het gebied van vervoersvoorzieningen behoeven wellicht minder aanvullende maatregelen te worden genomen.

2.2.2.6. De werksituatie

Als de gehandicapte door de verhuizing dichter bij zijn werk kan komen te wonen verdient verhuizing wellicht de voorkeur. Dit houdt echter niet in hiermee een indicatie bestaat voor een verhuiskostenvergoeding.

2.2.2.7. Woonlastenconsequenties

Een vergelijking kan gemaakt worden tussen de woonlasten van het aanpassen van de huidige woonruimte versus het verhuizen naar een andere woonruimte. Uiteraard kan bij deze vergelijking rekening gehouden worden met de te ontvangen individuele huursubsidie. Het verhuizen naar een woning met een lagere huur zal naar verwachting niet op problemen stuiten. Anders wordt het als de huur van de nieuwe woning hoger is dan de huidige huur. De gemeente zal moeten bepalen welke woonlastenstijging zij nog redelijk vindt.

Hierover bestaat sinds 18-08-1998 belangrijke jurisprudentie. Wat een eventueel hogere huur betreft, stelt de CRvB dat deze huur binnen de draagkracht van betrokken gehandicapte dient te vallen, tenzij er voor betrokkene ‘onmiskenbaar sprake zou zijn van een daadwerkelijke substantiële verhoging van het woongenot.’ Maar de Raad voegt er aan toe dat als de woning, behalve de aanpassingen, ongeveer gelijk is als de vorige woning, hiervan geen sprake zal zijn.

De consequentie hiervan is dat bij gehandicapten met een inkomen tot 1,5 maal het norminkomen en dus een draagkracht van maximaal € 45,38 eigenlijk geen hogere huur mogelijk is. Boven 1,5 maal het norminkomen kan men de draagkracht berekenen en zal er wellicht ruimte zijn voor enige huurverhoging.

2.2.2.8. Is de gehandicapte huurder of eigenaar van de woonruimte?

Als de gehandicapte eigenaar van de woonruimte is, zal verhuizen vanuit de koopwoning meer emotionele en financiële consequenties hebben dan vanuit een huurwoning.

Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Als vermogensverliezen optreden of als de gehandicapte veel aan de woning heeft verbeterd, zal de medewerking van de gehandicapte minder zijn. Op grond van deze factoren zal de gemeente eerder geneigd zijn de woning aan te passen dan een verhuizing voor te stellen.

Artikel 2.3 Verhuizing en inrichting

Een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten kan worden toegekend bij:

• Verhuizing naar een aangepaste of nog aan te passen woning;

• Het verlaten van een aangepaste woning.

De uitspraak van de CRvB, 26-03-1999, reg.nr.97/1570 WVG stelt dat de eis van ergonomische beperkingen ten aanzien van de verhuiskostenvergoeding onverbindend is. Deze eis is alleen van toepassing bij woonvoorzieningen van bouwkundige aard. Hiermee ‘verandert’ de eis om in aanmerking te komen voor een verhuiskostenvergoeding. Het gaat hierbij alleen om tekstuele aanpassing van de motivering om wel of niet een verhuiskostenvergoeding toe te kennen.

De gemeente verstrekt een verhuiskostenvergoeding indien:

‘Er moet sprake zijn van objectief aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het normale gebruik van de woning welke een, op opheffing of beperking daarvan gerichte, voorziening langdurig noodzakelijk maken’.

Een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt ten behoeve van:

1 De belanghebbende gehandicapte;

2 Een niet gehandicapte die een al dan niet aangepaste woning vrij maken ten behoeve van een gehandicapte.

Ad 2.

Indien de partner na overlijden of uithuisplaatsing van de gehandicapte in een aangepaste woning achterblijft, kan de gemeente de achterblijvende huisgenoot/ huisgenoten niet verplichten de aangepaste woning te verlaten. Wel kan er worden aangedrongen om de woning vrij te maken voor een gehandicapte. Om dit te bevorderen kan een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

Uitzonderingen

In een aantal gevallen wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt ook al worden door de verhuizing ergonomische belemmeringen weggenomen.

1 Verhuizing naar een AWBZ-inrichting, verzorgingstehuis of andere onzelfstandige woonvorm.

Voorwaarde is dat men een zelfstandige woning bewoont en geen kamers of niet-zelfstandige woonruimte. Van een niet-zelfstandige woonruimte is onder meer sprake als de elementaire voorzieningen zoals keuken, douche, enz. zich buiten de eigenlijke woonruimte bevinden. Voor de beoordeling of een woning kan worden aangemerkt als een zelfstandige woonruimte gelden dezelfde bepalingen als bij de regeling individuele huursubsidie.

2 Verhuizing naar een woonruimte die niet geschikt is om het gehele jaar te bewonen.

3 Verhuizing die noodzakelijk is omdat de gehandicapte elders werk aanvaardt.

4 Verhuizing door een gehandicapte die voor het eerste zelfstandig gaat wonen.

De gehandicapte neemt geen andere positie in dan een niet-gehandicapte in dezelfde positie.

5 Verhuizing indien de huuropzegging heeft plaatsgevonden, voordat bij de gemeente een aanvraag is ingediend, tenzij zich een spoedeisend geval voordoet (zie hieronder).

De reden hiervan is dat de gemeente niet meer kan beoordelen wat in de gegeven situatie de meest adequate oplossing is. De omstandigheden van de oude woning kunnen niet meer bij de besluitvorming worden betrokken.

Een uitzondering op de uitzondering ---> een spoedeisend geval

Als spoedeisend kan worden aangemerkt, de situatie dat de belanghebbende al een andere - geschikte woonruimte heeft aangeboden gekregen en ontslag van belanghebbende uit een revalidatie-inrichting of verpleeghuis niet mogelijk is, omdat hij of zij ergonomische belemmeringen in de woonruimte ondervindt en moet verhuizen naar een andere woonruimte.

Artikel 2.4 Woningaanpassingen

De artikelen 2.5 tot en met 2.14 de gemeentelijke verordening handelen over woningaanpassingen.

Sociale woningbouw

In de oude RGSHG regeling werd bij het aanpassen van een woonruimte uitgegaan van de norm ‘sociale woningbouw’. Deze norm is bij het invoeren van de Wvg overgenomen, al is deze niet als zodanig verwoord in het VNG handboek. Derhalve wordt de oude definitie van sociale woningbouw overgenomen zijnde:

‘een woning heeft een entree, een toiletruimte (soms opgenomen in de natte cel), een keuken, een woonkamer, één of meerdere slaapkamers, een natte cel en een berging, verdeeld over één of meer ruimtes. In veel gevallen zijn de verschillende verdiepingen onderling verbonden middels een trap met of zonder bochten (kwarten).’

Verzoek tot offerte

Voor het uitvoeren van woningaanpassingen zijn in eerste instanties offertes noodzakelijk om de goedkoopst adequate oplossing te kunnen toetsen. Om te bepalen in welke situaties één of meerdere offertes nodig zijn is het aanbestedingsbeleid van de gemeente Heerhugowaard als uitgangspunt gebruikt. In de onderstaande situaties gelden de volgende afspraken:

  • • Woningaanpassingen tot een bedrag van € 11.345,00 kunnen middels het aanvragen van één offerte verwerkt worden.

  • • Woningaanpassingen met een bedrag tussen € 11.345,00 en € 45.378,00 dienen middels minimaal twee offertes getoetst te worden op de eis van de goedkoopst adequate voorziening (zie artikel 1.2.3.).

  • • Woningaanpassingen boven € 45.378,00 dienen aanbesteed te worden conform de regels zoals opgesteld in het gemeentelijk aanbestedingsbeleid.

Aanpassing van een woonruimte niet zijnde het hoofdverblijf

In artikel 2.7 lid 1 van de verordening staat dat de gemeente slechts een woningaanpassing vergoedt, indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte die wordt aangepast.

Hierop is een uitzondering gemaakt voor die gevallen waarin een belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het gemeentelijke beleid is dat een woonruimteaanpassing wordt vergoed die nodig is om de toegang tot de woonruimte, de woonkamer en het toilet toegankelijk te maken. Aanpassing van de slaapkamer voor overnachting wordt niet vergoed. De belanghebbende verblijft in die woonruimte slechts zeer beperkt. Het is dan ook redelijk, dat geen volledige meer een beperkte aanpassing plaatsvindt.

De kosten voor aanpassing ten behoeve van het bereiken van de woning, woonkamer en toilet mag het bedrag, gelijk aan een financiële tegemoetkoming in de kosten voor verhuizing, niet te boven gaan. Belanghebbende verblijft in een AWBZ-instelling en maakt gebruik van die gelden. Het gebruik maken van de Wvg-gelden mag beperkt blijven tot een minimum.

Een aangepaste keuken

Voor een aangepaste, onderrijdbare keuken wordt een bijdrage verleend voor de goedkoopste adequate voorziening. Dit houdt in een aanrechtblad met één spoelbak, ten hoogste drie bovenkasten, twee onderkasten (meestal ladekasten met diepe laden voor bijvoorbeeld pannen). De kookbron en de afzuigkap zijn niet subsidiabel (wel de aansluiting hiervoor).

Woningaanpassingen tussen € 20.420,00 en € 45.378,00

Per 1 april 2000 heeft de gemeente de zorgplicht voor woningaanpassingen tot € 45.378,00. Aanpassingen boven dit genoemde bedrag kunnen alleen middels de hardheidsclausule worden verstrekt.

Voorwaarde voor de verstrekking van aanpassingen vanaf de € 20.420,00 is dat advies wordt gevraagd aan het regionaal indicatieorgaan.

Het moge duidelijk zijn dat bij dure woningaanpassingen uiterst zorgvuldig beoordeeld zal moeten worden en of een verhuizing niet een alternatief is. Hierbij spelen een aantal aspecten een rol:

1 het primaat van verhuizen wordt gehanteerd mits er binnen een medisch verantwoorde redelijke termijn van 6 maanden een woning beschikbaar is;

2 de financiële consequenties van de verhuizing negatief uitpakken.

Indien verhuizen om (één van) bovenstaande redenen niet de goedkoopst adequate oplossing zal tot aanpassing overgegaan moeten worden. Daarbij zal het moeten gaan om een woonvoorziening die langdurig noodzakelijk is. Langdurig noodzakelijk is niet slechts ‘langer dan 6 maanden’, maar moet beoordeeld worden in relatie tot de kosten. In dit kader is het advies van het (regionaal) indicatieorgaan van groot belang, omdat alleen deze instelling geïntegreerd kan indiceren en beschikt over gegevens omtrent AWBZ-indicaties.

Uitraaskamer

Vanaf 1 april 2000 is de zogenaamde ‘uitraaskamer’ onder de Wvg gebracht. Hieronder wordt verstaan

‘een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.’

Er bestaat geen zorgplicht als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. De uitraaskamer kan niet onder het bezoekbaar maken gebracht worden.

Er zal ook geen zorgplicht bestaan als om een of andere reden geen sprake is van een langdurige noodzaak. Een op handen zijnde uithuisplaatsing bijvoorbeeld, of een door een RIO gestelde indicatie voor opname in een AWBZ-instelling.

Geluidsisolatie om huisgenoten en buren tegen lawaai te beschermen valt niet onder de zorgplicht.

Instandhouding woningaanpassingen

Er kan een bijdrage worden verleend voor kosten inzake onderhoud, keuringen en reparaties aan voorzieningen die op grond van subsidie zijn aangebracht. Het gaat hierbij om een gelimiteerde lijst van voorzieningen (zie bijlage II van de verordening).

Artikel 2.5 Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard

Naast woningaanpassingen kan een gehandicapte ook in aanmerking worden gebracht voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard (artikel 2.1 lid 1 onder c en lid 2 van de gemeentelijke verordening).

Grofweg gaat het bij deze woonvoorzieningen om drie categorieën:

1 woningsanering (financiële tegemoetkoming);

2 rolstoelvloerbedekking (financiële tegemoetkoming);

3 roerende woonvoorzieningen.

Deze voorzieningen werden oorspronkelijk op basis van de AAW verstrekt. Het gemeentelijk beleid is hiervan afgeleid.

2.5.1 woningsanering

Welke kosten worden vergoed?

Een gehandicapte kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen, indien deze voortkomen uit een aantoonbare allergie voor huis(stof)mijt. De plaats waar het contact met de huisstofmijt het grootst is, is de slaapkamer. Dat is de reden waarom in principe alleen de slaapkamer wordt gesaneerd. Op deze regel wordt alleen een uitzondering gemaakt als de aanvraag wordt gedaan voor een kind onder de 4 jaar. In een dergelijk geval kan ook de woonkamer voor sanering in aanmerking komen. De sanering betreft alleen de vervanging van vloerbedekking.

Voor de aanschaf van ander beddengoed (een anti-allergie matras/hoes) kan een aanvraag worden ingediend bij het ziekenfonds op grond van de AWBZ (artikel 25, eerste lid van Regeling Hulpmiddelen 1996).

Geen vergoeding wordt verstrekt indien:

  • - de aanschaf van nieuwe vloerbedekking onderdeel uitmaakt van het stofferen van een nieuw te betrekken woning. Aanschaf van nieuwe stoffering is dan algemeen gebruikelijk;

  • - het gaat om gebruikelijke vervanging van vloerbedekking, omdat deze door leeftijd is versleten ( 8 jaar en ouder).

  • - de vloerbedekking al is aangebracht voordat de aanvraag is ingediend;

  • - de gehandicapte bij aanschaf van de vloerbedekking redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

De hoogte van de vergoeding

In het Financieel Besluit Voorzieningen Gehandicapten is de hoogte van het maximumbedrag van de financiële tegemoetkoming opgenomen. Indien een woningsanering is geïndiceerd, wordt een tegemoetkoming van een gemaximeerd bedrag verstrekt aan de gehandicapte voor vervanging van de stoffering, of indien de kosten lager zijn, het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten.

0-2 jaar 100% vergoeding tot maximum € 500,-

2-4 jaar 75% van de gemaximeerde vergoeding

4-6 jaar 50% van de gemaximeerde vergoeding

6-8 jaar 25% van de gemaximeerde vergoeding

> 8 jaar geen vergoeding meer

2.5.2 rolstoelvloerbedekking

Voor de gebruiker van een rolstoel kan het noodzakelijk zijn dat de ‘gewone’ vloerbedekking wordt vervangen door rolstoelvast tapijt, indien de aanwezige vloerbedekking ongeschikt is om zich met een rolstoel op adequate wijze te verplaatsen. Alleen in dit kader komt vervanging van vloerbedekking in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.

Verder worden dezelfde eisen gesteld en is de maximale hoogte van de vergoeding als bij woningsanering onder punt 2.5.1.

2.5.3 roerende woonvoorzieningen

Bij de roerende woonvoorzieningen gaat het vooral om patiëntenliften en douchehulpmiddelen

Patiëntenliften

Patiëntenliften zijn hulpmiddelen voor het boven en buiten de inrichtingselementen brengen van personen, die niet zelf voor de duur van transport , de totale lichaamsondersteuningskracht kunnen leveren. Er zijn verschillende soorten liften t.w. vaste (deze vallen onder de onroerende woningaanpassingen) en mobiele patiëntenliften. De keuze wordt onder andere bepaald door de bouwkundige situatie ter plekke, de beschikbare ruimte, en de functiebeperkingen en daarmee samenhangende noodzakelijke lichaamsondersteuning van betrokkene.

Uitgangspunt is dat een gehandicapte niet in staat is zelfstandig in en uit bed te gaan, noch zelfstandig in een rolstoel kan plaatsnemen.

Als sprake is van een tijdelijke noodzaak (maximaal twee maar drie maanden, zie artikel 1.2.2.) kunnen mobiele patiëntenliften worden geleverd door de Thuiszorg. De tijdelijk gehandicapte, maar ook de patiënt die zich in de terminale fase bevindt en thuis wil sterven, komen niet voor deze voorziening, op grond van de Wvg, in aanmerking.

Douchehulpmiddelen

Evenals de patiëntenliften vallen ook de douchehulpmiddelen, als roerende woonvoorzieningen, onder de Wvg. In het algemeen kan tussen de AWBZ en Wvg betreffende ADL-hulpmiddelen de volgende scheiding worden aangehouden: hulpmiddelen voor gebruik in de 'natte cel' valt onder verantwoordelijkheid van de gemeente (het gaat daarbij om badzitjes, badplanken, douchewagens en douchebrancards). De overige ADL-hulpmiddelen (voor het aan- en uitkleden, slapen, eten en drinken en zitten) vallen onder de verantwoordelijkheid van de AWBZ.

Artikel 2.16 Kosten van onderhoud, keuring en reparatie

Onderhoud, keuring en reparatie van de aangebrachte, mechanische, woonvoorzieningen wordt betaald door de Wvg. Dit geldt ook voor de mechanische woonvoorzieningen die door de RGSHG zijn aangebracht.

Artikel 2.17 Kosten in verband tijdelijke huisvesting

De gemeente bepaalt, in overleg met gehandicapte, of een gehandicapte een tijdelijke huisvesting nodig heeft als de woning aangepast wordt. Ook dient de tijdelijke huisvesting goedgekeurd te worden.

De gemeente zal daarbij de meerkosten in de huur (= kale huur) van de tijdelijke huisvesting voor haar rekening nemen.

Artikel 2.18 Kosten in verband met huurderving

Alle voor meer dan € 5000,- aangepaste huurwoningen worden aangeboden aan de gemeente. De Wvg-ambtenaar bezoekt de woning om de bruikbaarheid te bepalen. Vervolgens wordt het bestand van gehandicapten gescreend op verhuisbehoefte. Daarna meldt de gemeente of de woning moet worden vrijgehouden voor een gehandicapte.

Met de Woonwaard zijn afspraken gemaakt over het melden van vrijgekomen, aangepaste woningen en de huurderving.

Artikel 2.19 Kosten in verband met het verwijderen van voorzieningen

Als een aangepaste huurwoning langer dan 6 maanden leeg staat, kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar van de huurwoning de kosten vergoeden van de verwijdering van de voorziening(en).

Indien de aanpassingen echter zeer specifiek zijn, kan direct bepaald worden dat de aanpassingen uit de woning gehaald moeten worden.

Onder het ‘verwijderen van voorzieningen’ wordt verstaan:

• het demonteren en afvoeren van een voorziening;

• het bouwkundig op orde maken van de plekken waar de voorziening is verwijderd; een en ander alleen voor zover de voorzieningen belemmeringen opleveren in het normale gebruik van de woning.

NB:

Bij eigen woningen wordt er geen vergoeding betaald voor de verwijdering van voorzieningen.

HOOFDSTUK 3 Vervoersvoorzieningen

Inleiding

Onder vervoersvoorziening verstaat de Wvg ‘een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij vervoer buitenshuis ondervindt‘ (artikel 1 lid 1 onder d Wvg).

Een belangrijke oorzaak van het mobiliteitsprobleem van gehandicapten kan zijn dat het openbaar vervoer onvoldoende toegankelijk voor hen is (de gehandicapte kan de halte of het station niet bereiken of kan niet in de bus of trein komen).

Indien de gehandicapte problemen ondervindt en het openbaar vervoer te veel belemmeringen heeft dan is het noodzakelijk dat er aan gehandicapten alternatieven worden aangeboden om zich te kunnen verplaatsen.

Door het treffen van verplaatsingsvoorzieningen wordt getracht, de gehandicapte een mate van bewegingsvrijheid te geven, die de bewegingsvrijheid van een niet-gehandicapte in een vergelijkbare situatie zo dicht mogelijk benadert; zij het onder een juiste afweging van de gemeenschap te vragen bijdragen. In zijn algemeenheid zal er namelijk sprake moeten zijn van een zekere proportionaliteit tussen enerzijds hetgeen men van de gemeenschap vraagt en anderzijds de nadelen voor de gehandicapte wanneer hem een bepaalde voorziening wordt onthouden of geboden.

In dit hoofdstuk wordt eerst aandacht besteed aan de afbakening van de zorgplicht inzake de vervoersvoorzieningen. Vervolgens worden de algemene uitgangspunten aan de orde gesteld. In de derde paragraaf wordt ingegaan op de individuele vervoersvoorzieningen. Ten slotte wordt nog aandacht besteed aan de vervoersvoorzieningen voor personen in AWBZ-instellingen.

Voor de vervoersvoorziening zal een behoeftepatroon worden opgesteld; aan de hand van o.a. de vervoersbehoefte gekeken worden naar de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 3.1 Afbakening zorgplicht m.b.t. vervoersvoorzieningen

vervoer in de directe woon- en leefomgeving

Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB is de zorgplicht voor de gemeente in eerste instantie beperkt tot het vervoer in de directe woon- en leefomgeving. Bij het gebied dat minimaal tot de zorgplicht dient te worden gerekend, moet het gaan om een gebied waarin de volgende voorzieningen aanwezig zijn:

  • -

    een redelijk winkelcentrum (bijv. Middenwaard).

  • -

    sporthal en zwembad; aanwezig in Heerhugowaard.

  • -

    een ziekenhuis in Alkmaar.

  • -

    een NS-station waar dienstverlening mogelijk is; aanwezig in Heerhugowaard.

In dit gebied is dus het gemeentelijke Wvg-regime van toepassing.

Het bovenregionaal vervoer voor gehandicapten maakt geen deel uit van de Wvg, maar is een afzonderlijke, door de Provincie georganiseerde voorziening. Dit vervoer wordt vanaf 1 juli 1999 geregeld door een ketenmanager.

De gemeente heeft het vervoer voor gehandicapten geregeld via een collectief aanvullend openbaarvervoersysteem en heeft hiermee haar zorgplicht afgebakend.

Het primaat van de vervoersvoorzieningen ligt bij de OV-taxi, dit is het openbaar vervoer, van deur tot deur, dat door een aantal gemeenten in Noord Holland is opgezet.

Psychische problemen

Psychische problemen (men durft niet een drukke bus, men is bang voor een trein) zijn in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening, een gehandicapte wordt dan verwezen naar zijn huisarts voor het mogelijk volgen van een therapie. Indien na consult van de huisarts en het volgen van een therapie blijkt dat deze psychische problemen niet zijn op te lossen dan is er sprake van een langdurige noodzaak en zou een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Vervoer naar zorginstelling of specialist

Door het ziekenfonds of particuliere ziektekostenverzekeraar kunnen vervoerskosten, die worden gemaakt als gevolg van noodzakelijk bezoek aan een zorginstelling of specialist, voor vergoeding in aanmerking komen. Dit vervoer valt dus niet onder de Wvg.

Van de te maken kosten komt een drempelbedrag per 12 maanden niet voor vergoeding in aanmerking. Eerst nadat meer kosten worden gemaakt, komt het meerdere voor vergoeding in aanmerking.

Voor het drempelbedrag kan, bij een inkomen op bijstandsniveau een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand.

Vervoer naar het werk en de combinatie van ‘leef’-vervoer (Wvg) en een werkvoorziening (Wet REA)

Het vervoer van en naar het werk en onderwijs valt niet onder de Wvg, maar onder de Wet REA.

Besluit AAW-voorzieningenverstrekking

Als een vervoersvoorziening in de ‘leefsituatie onderdeel uitmaakt dan wel rechtstreeks samenhangt met een vervoersvoorziening in de werksituatie, is het verstrekken van de combinatie een taak van het UWV (art. 13 lid 1 v.h. Besluit AAW-voorzieningenverstrekking).

Indien voor een gehandicapte de werkvoorziening eindigt vanwege de beëindiging van de verzekering, houdt ook de verstrekking van de leefvoorziening via het UWV op (art. 13 lid 2 v.h. Besluit AAW-voorzieningenverstrekking). Eindigt de werkvoorziening om een andere reden dan eindigt de leefvoorziening op de termijn in de beschikking met een uiterste van 12 maanden (art. 13 lid 3 v.h. Besluit AAW-voorzieningenverstrekking).

Regeling vervoerkosten Wvg

Indien een gehandicapte in aanmerking komt voor een werkvoorziening terwijl hij een tegemoetkoming in de kosten van een vervoermiddel via de Wvg heeft, wordt deze laatste beëindigd op de datum van de beschikking of uiterlijk na 12 maanden (art. 1 Regeling vervoerskostenvergoeding Wvg).

De REA

Als een arbeidsgehandicapte kosten moet maken voor het woon - werkverkeer kan een beroep worden gedaan op de REA. Het moet dus gaan om de directe kosten van vervoer naar de werkplek. Alle andere kosten van vervoer behoren tot het terrein van de Wvg. (Arbeidsgehandicapte zie Wet REA artikel 2, derde lid).

Artikel 3.2 Algemene uitgangspunten

JURISPRUDENTIE VERVOER

3.2.1 Zelfstandige vervoersbehoefte

Het eerste uitgangspunt is dat er sprake moet zijn van een zelfstandige vervoersbehoefte, dat wil zeggen dat de persoon waarvoor een voorziening wordt aangevraagd in staat moet zijn om ‘zelf, eventueel met hulp van een begeleider sociale contacten te leggen en te onderhouden’.

Bij zeer jonge kinderen (onder de 5 jaar) zal hier in de regel geen sprake van zijn.

Ook bij zeer ernstig verstandelijk gehandicapten zal in veel gevallen geen zelfstandige vervoersbehoefte bestaan. Dit dient echter wel onderzocht te worden ( zie arr. Breda 15-6-98, Wvg journaal 9-9-1998 en CRvB 15-1-1999, Wvg journaal 2-2-1999).

Met betrekking tot het vervoer van kinderen jonger dan 5 jaar dient nog opgemerkt te worden dat het gemeentelijk beleid er van uitgaat dat deze kinderen geen afwijkende vervoersprobleem hebben. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voorzover ze betrekking hebben op begeleiding, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van niet-gehandicapte leeftijdgenoten dat er aanleiding is voor een voorziening. Gevallen waarin de regel onredelijk zou werken moeten individueel worden beoordeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval met kinderen jonger dan 5 jaar die vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het openbaar vervoer mee kunnen.

3.2.2 Verplaatsingen in het kader van het leven van alledag

Het gemeentelijk beleid is voor wat betreft vervoersvoorzieningen afgeleid van het AAW-beleid. Bij het vaststellen van de individuele vervoersbehoefte wordt uitgegaan van het leven van alledag. Uitgangspunt van het beleid is dat de aanvrager in staat wordt gesteld in ieder geval datgene te doen wat mensen - door de bank genomen - van dag tot dag plegen te doen. Voor het grootste deel zijn dat routine verplaatsingen. Het betreft voornamelijk regelmatig voorkomende activiteiten, zoals het doen van de dagelijkse boodschappen en het bezoeken van familie en kennissen, het zomaar buiten zijn en deelnemen aan sportactiviteiten. Dergelijke verplaatsingen bevinden zich in de regel in de directe woon- en leefomgeving van de gehandicapte.

De zorgplicht is er op gericht, gehandicapten de mogelijkheid te bieden nog in aanvaarbare mate deel te nemen aan het leven van alledag. De zorgplicht heeft, volgens diverse uitspraken van de Centrale Raad van Beroep betrekking op deelname aan het leven van alledag in de directe woon- en leefomgeving, tenzij het gaat om bezoek naar een wezenlijk contact buiten dat gebied dat alleen onderhouden kan worden door persoonlijk bezoek van de gehandicapte en wanneer het wegvallen van dat contact zou leiden tot vereenzaming (zie o.a. CRvB 7-7-1997, 96/3468 Wvg, bijstandsactualiteiten 19-2-1998).

Voorzieningen voor recreatie en ontspanning zijn niet naar de gemeenten gedecentraliseerd in het kader van de Wvg. Recreatieve bestemmingen kunnen onderdeel vormen van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een Wvg-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Een hulpmiddel dat alleen of voornamelijk wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt niet in het kader van de Wvg verstrekt.

3.2.3 Primaat van het collectief aanvullend vervoersysteem (OV-taxi)

Aangezien in onze gemeente een systeem van collectief aanvullend openbaar vervoer functioneert (OV-taxi), zal in de regel allereerst bezien worden of een pasje voor de OVtaxi de goedkoopst adequate oplossing is. Het pasje geeft korting op het reizen met de servicetaxi.

Wanneer de OVtaxi niet de goedkoopst adequate oplossing biedt, kan de gehandicapte voor een van de andere vervoersvoorzieningen in aanmerking komen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn:

  • - gehandicapten ernstige benauwdheid ondervinden als gevolg van bijvoorbeeld allergie, CARA, longemfyseem waardoor reizen met anderen onmogelijk is;

  • - privacygevoelige zaken die een extreme schaamte of gene tot gevolg hebben voor de cliënt.

Het collectief vervoersysteem kan gebruikt worden in het gebied zoals dit is aangegeven in de folder: ‘Openbaar vervoer van deur tot deur, OV Taxi Noord Holland’. Het systeem van de OV-taxi komt overeen met de jurisprudentie rondom ‘grens collectief vervoer’ In Wvg journaal jaargang 8 afl. 5 nr. 18 wordt aangegeven dat een vervoersvoorziening wordt geboden die reizen van 5 OV-zones tegen strippenkaarttarief mogelijk moet maken.

Het systeem van de gemeente is derhalve meer dan adequaat.

3.2.4 De inkomensgrens

In het kader van de Wvg wordt voor het aanvragen van een voorziening in natura, te weten een bruikleenauto (artikel 3.1 lid 2.a en 3.1 lid 3.b,c,d) een inkomensgrens gehanteerd. In de verordening is er voor gekozen de inkomensgrens deze voorziening vast te stellen op 1,5 x het norminkomen (artikel 3.2 lid 7 van de verordening voorzieningen gehandicapten).

Artikel 3.3 Individuele vervoersvoorzieningen

3.3.1 Vervoersvoorzieningen in natura

Onder deze voorzieningen vallen:

a de open elektrische buitenwagen; of

b de al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

c de (al dan niet aangepaste) bruikleenauto;

d een ander verplaatsingsmiddel.

Een open elektrische buitenwagen

Een open elektrische buitenwagen, ook wel scootmobiel genoemd, kan geïndiceerd zijn indien er een substantiële vervoersbehoefte is in de directe omgeving van de woning. De vervoersbehoefte zal voor elke gehandicapte worden vastgesteld en afhankelijk van de vervoersbehoefte wordt de oplossing door middel van verschillende voorzieningen, met alsuitgangspunt de goedkoopst adequate voorziening, vastgesteld.

Een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen

Een gesloten buitenwagen is een specifiek invalidenvoertuig. Het is dan ook als zodanig omschreven in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens en moet aan bepaalde eisen voldoen.

Een invalidenvoertuig mag altijd, ook zonder parkeerontheffing, parkeren op een algemene invalidenparkeerplaats.

Uitgangspunt van deze voorziening is dat hiermee alle vervoersbehoeften op korte afstand en de iets langere afstand kunnen worden ingevuld, omdat het openbaar vervoer, het aanvullend openbaar vervoer (de OV-Taxi) en andere verplaatsingsmiddelen (bijvoorbeeld fiets, scootmobiel) niet in aanmerking komen. Voor betrokkene moet een medische noodzaak aanwezig zijn tot bescherming tegen weersomstandigheden. Verder gelden de voorwaarden en criteria zoals omschrijven onder open elektrische buitenwagen.

De bruikleenauto

Gezien de opdracht die gemeenten gegeven is de goedkoopst, adequate voorziening te verstrekken, zal de bruikleenauto in het gemeentelijk verstrekkingenbeleid voorzieningen gehandicapten het sluitstuk van de te verstrekken voorzieningen vormen.

In vrijwel alle gevallen zal het verstrekken van een bruikleenauto de duurste oplossing zijn en deze optie kan dus alleen aan de orde komen als er geen andere adequate oplossingen te bieden zijn.

Anders gezegd: indien andere vervoersvoorzieningen niet adequaat zouden blijken te zijn, komt de bruikleenauto in beeld als mogelijke verstrekking.

De bruikleenauto is een vervoersmogelijkheid voor zowel de korte als de lange afstand. Indien er zowel voor de korte als voor de lange afstand een voorziening dient te worden getroffen, zal de afweging gemaakt moeten worden of de bruikleenauto goedkoper is dan een combinatie van twee of meer adequate voorzieningen (bijvoorbeeld taxikostenvergoeding plus een vervoermiddel voor de korte afstand).

Wanneer de belanghebbende voor zijn verplaatsingsprobleem beslist op een auto is aangewezen, kan een auto in bruikleen worden verstrekt mits het inkomen niet hoger is dan 1,5 x norminkomen.

Als een bruikleenauto wordt toegekend, kan ook een financiële vergoeding voor het gebruik worden verstrekt. Het bedrag en de voorwaarden staan vermeld in de verordening en in het ‘Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten’. Verder gelden de voorwaarden en criteria zoals omschrijven onder open elektrische buitenwagen.

Een ander verplaatsingsmiddel

de fiets of driewielfiets

Het meest gebruikelijke verplaatsingsmiddel is de fiets. De fiets is een zodanig normaal vervoermiddel, dat de fiets als algemeen gebruikelijk beschouwd kan worden. Om deze reden zal een fiets nooit voor verstrekking in aanmerking kunnen komen. Dit geldt evenzeer voor de bromfiets en de fiets met hulpmotor (bijvoorbeeld de Spartamet). Deze redenering gaat niet op voor bijzondere fietsen. Te denken valt daarbij aan driewielfietsen of vierwielfietsen. Deze fietsen worden speciaal gebruikt door gehandicapten met een slecht evenwichtsgevoel, hetgeen het gebruik van een normale fiets gevaarlijk maakt. Ook andere groepen gehandicapten kunnen gebaat zijn bij een driewielfiets, zoals verstandelijk gehandicapten of mensen met een gestoorde motoriek.

Een normale (kinder)driewieler kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en hoeft niet voor verstrekking in aanmerking te komen. Alle driewielfietsen voor kinderen in bijzondere uitvoering kunnen dat in principe wel.

De tandem

De tandem geeft de mogelijkheid tot fietsen aan personen die zonder hulp van een bestuurder niet zelfstandig tot fietsen in staat zijn. Hierbij kan gedacht worden aan visueel gehandicapten (men is zeer slechtziend of blind) of aan sommige groepen motorisch gehandicapten of aan verstandelijk gehandicapten, waarvoor het noodzakelijk is dat een ander een vast tempo aangeeft en het stuur ter hand neemt.

Als de tandem louter een rol speelt voor ontwikkeling en ontspanning, valt deze verstrekking niet onder de zorgplicht van de gemeente: met de invoering van de Wvg zijn de voorzieningen voor ontwikkeling en ontspanning afgeschaft, zodat men daartoe nog slechts een beroep kan doen op de bijzondere bijstand.

De loopfiets

Een loopfiets stelt gehandicapten in staat zich over grotere afstanden te verplaatsen. De loopfiets kan een geschikt hulpmiddel zijn voor gehandicapten die voor het dagelijks verplaatsen gebruik maken van krukken of een stok. Vereist is een goed evenwicht. Indicatie voor een loopfiets zal vooral gelegen zijn in versleten heup- en kniegewrichten. Een goede loopmotoriek is noodzakelijk om van een loopfiets gebruik te kunnen maken. In het kader van de Wvg kan een loopfiets alleen worden verstrekt als verplaatsingsmiddel voor buiten. Voor binnen gebruik dient men een beroep te doen op de AWBZ.

De handbike

Dit hulpmiddel bestaat uit een rolstoel met daaraan gekoppeld een fietsdeel met versnellingsnaaf. De handbike kan verstrekt worden aan gehandicapten die zijn aangewezen op een rolstoel en met de combinatie rolstoel en fietsdeel een substantieel deel van de bestemmingen in het kader van het leven van alledag bereiken

3.3.2 Financiële tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van:

a aanpassing van een eigen auto;

b stallingkosten;

c aanschaf en/of aanpassing van een ander verplaatsingsmiddel;

d gebruik van een ander verplaatsingsmiddel dan in het tweede en het vierde lid genoemde;

e noodzakelijke begeleiding van de gehandicapte.

Aanpassing van een eigen auto

In sommige gevallen zal een gehandicapte alleen in staat zijn een auto te besturen als deze aan zijn handicap is aangepast. Aanpassingen aan de auto moeten functioneel noodzakelijk zijn voor mensen met een handicap en niet algemeen gebruikelijk of standaard ingebouwd zijn.

Een vergoeding voor een autoaanpassing wordt niet verstrekt indien gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer of het aanvullend openbaar vervoer (OV-taxi). Een vergoeding wordt ook niet verstrekt indien het inkomen van de cliënt zich onder 1.5 maal het norminkomen bevindt. Er wordt dan van uit gegaan dat het niet algemeen gebruikelijk is dat de cliënt een auto rijdt.

Een vergoeding van de kosten is alleen mogelijk als de auto redelijk is aan te passen, in goede staat verkeerd en in beginsel niet ouder is dan 3 jaar of nog 6 jaar meekan.

Er kan pas een financiële tegemoetkoming worden verstrekt als duidelijk is welke auto moet worden aangepast. Een aanvraag kan dus niet worden gehonoreerd als een aanvrager nog een auto aan moet schaffen, maar de financiering daarvan nog niet rond heeft.

Indien een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor autoaanpassingen, dan zal deze vergoeding berusten op standaard aanpassingen.

Indien de gemeente besluit een vergoeding te geven voor autoaanpassingen wordt uitgegaan van een gebruiksduur van deze aanpassingen van 5 jaar.

Stallingkosten

Indien de belanghebbende stallingkosten moet maken voor een scootmobiel of driewielfiets, omdat er in of rond de woning geen stallingmogelijkheid is, kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Auto rijlessen

Rijlessen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk en komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.

Noodzakelijke begeleiding van de gehandicapte.

Het komt voor, dat een gehandicapte wel van het openbaar vervoer gebruik kan maken, maar dat hij daarbij is aangewezen op hulp van een begeleider. Aangezien het openbaar vervoer de begeleiderkaart kent waarop een begeleider gratis mag meereizen, zijn er in die gevallen geen meerkosten en behoeft er dus geen vergoeding te worden verstrekt. De gemeente kan bij een aanvraag voor begeleiderkosten verwijzen naar de begeleiderkaart voor het openbaar vervoer en hoeft geen begeleiderkostenvergoeding te verstrekken voor de extra kosten die de begeleider maakt (bijv. de reiskosten naar de gehandicapte om daarna met hem verder te reizen).

Dat geldt niet in situaties waarin de gehandicapte zo volledig op zijn of haar begeleider is aangewezen dat van een ‘excessief beroep op de beschikbaarheid’ sprake is teneinde isolement van de gehandicapte te voorkomen (CRvB 18-2-1997 reg. Nr. 96.10154 Wvg R011).

Kindervoorzieningen

Voor de volgende kindervoorzieningen kan een financiële vergoeding worden verstrekt:

-fiets- en autozitjes.

Fiets- en autozitjes

Voor gehandicapte kinderen zijn er speciale zitjes voor in de auto of op de fiets. Deze voorzieningen maken het vervoer van kinderen op verantwoorde wijze mogelijk.

Kunnen de ouders geen gebruik maken van fiets of auto, omdat er geen aangepast fietszitje of autostoeltje is , dan kan een zitje of stoeltje worden verstrekt.

Ouders die deze voorziening aanvragen komen hiervoor in aanmerking, indien zij genoodzaakt zijn hun gehandicapt kind mee te nemen bij hun verplaatsingen in het kader van het ‘leven van alle dag’. Voor gebruik op een fiets of in de auto moet deze voorziening noodzakelijk zijn. Een autozitje is noodzakelijk als voor het vervoer van het gehandicapte kind geen gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer, de fiets en niet van het aanvullend openbaar vervoer (servicetaxi).

3.3.3. Een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van:

a gebruik van een bruikleenauto;

b gebruik van een taxi of een eigen auto;

c gebruik van een rolstoeltaxi.

Als wordt vastgesteld dat een gehandicapte geen gebruik kan maken van de OV-taxi (primaat), is de goedkoopst adequate oplossing vaak het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of auto. Financiële vergoedingen worden alleen verstrekt als men een inkomen heeft dat lager is dan 1,5 maal het norminkomen.

De maximale hoogte van deze vergoedingen is vastgelegd in het ‘Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten’.

Of het maximale bedrag moet worden toegekend, is afhankelijk van de vervoersbehoefte van de gehandicapte. Bij het vaststellen van de vervoersbehoefte dient gekeken te worden naar de volgende zaken:

  • a. de leeftijd;

  • b. de woonsituatie;

  • c. het gebruik van andere vervoersvoorzieningen;

  • d. vervoersbehoefte.

In alle gevallen moet worden getoetst of er in het voorliggende individuele geval aanleiding is om van de beleidsregel af te wijken.

Ad a

Tenzij het tegendeel blijkt, wordt ervan uitgegaan dat er bij kinderen jonger dan 5 jaar geen sprake is van vervoersproblemen, omdat de ouders hen meenemen, zoals dat ook gebruikelijk is met niet-gehandicapte kinderen. Dit uitgangspunt leidt tot de volgende regel: aan gehandicapte kinderen tot 5 jaar wordt geen vervoerskostenvergoeding verstrekt

Ad c

Indien de gehandicapte een substantiële vervoersbehoefte heeft in de directe omgeving rond de woning kan hij daarvoor een scootermobiel, driewielfiets, etc. verstrekt krijgen. De gehandicapte kan in de plaats van een vervoersvoorziening in natura kiezen, afhankelijk van de handicap, de situatie en de overige vervoersbehoefte voor een aanvullende vervoerskostenver-goeding, welke een vast bedrag betreft.

Ad d

Of er sprake is van een vervoersbehoefte, moet individueel worden beoordeeld. In sommige gevallen kan er aanleiding zijn de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de taxi of auto te verhogen. Dat kan bijvoorbeeld wanneer een gehandicapte door omstandigheden op grote afstand van familie woont, die familie regelmatig bezoekt en er zonder deze bezoeken sprake zou zijn van dreigende vereenzaming.

Indien een financiële tegemoetkoming voor een deel van het kalenderjaar wordt toegekend, dan is de tegemoetkoming voor dat jaar een evenredig deel van het bedrag op jaarbasis.

Indien gedurende het kalenderjaar de tegemoetkoming wordt beëindigd, dan is het bedrag dat uitbetaald wordt een evenredig deel van het bedrag op jaarbasis.

Artikel 3.4 Vervoersvoorzieningen voor bewoners van AWBZ-instellingen

3.4.1 Algemeen

Op grond van de ministeriële ‘Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen’ heeft de gemeente ook de zorgplicht voor het verlenen van vervoersvoorzieningen aan bewoners van onder andere instellingen voor zwakzinnigen, verpleeginrichtingen, gezinsvervangende tehuizen en regionale instellingen voor beschermd wonen (art.1 lid 1 van deze regeling).

De uitgangspunten die zijn genoemd in tweede paragraaf van dit hoofdstuk, zoals de zelfstandige vervoersbehoefte en verplaatsingen in het kader van het leven van alledag, zijn ook van toepassing op de bewoners van AWBZ-instellingen.

financiële vervoerskostenvergoeding voor vervoer binnen de directe woon- en leefomgeving

Als wordt vastgesteld dat de bewoner in een AWBZ-instelling geen gebruik kan maken van de servicetaxi voor het vervoer in de regio, is de goedkoopst adequate oplossing vaak het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of auto.

begeleiding

Zie voor begeleiding paragraaf 3.2.3 Financiële tegemoetkomingen onder kopje ‘Vergoeding noodzakelijke kosten begeleider’.

weekendvervoer

Het weekendvervoer (vervoer van de instelling naar ouders en vice versa) valt onder de Wvg. Dit wil niet zeggen, dat het weekendvervoer van een gehandicapte die in een AWBZ-instelling woont, zonder meer, laat staan volledig, door de gemeente moet worden vergoed. De normale regels rond het verstrekken van een vervoerskostenvergoeding zijn van toepassing.

Dat betekent onder meer dat de gehandicapten in staat gesteld moeten worden in hun directe woonomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Met directe woonomgeving wordt bedoeld, de omgeving rondom de AWBZ-instelling waar de gehandicapte verblijft en niet het ouderlijk huis.

Daarin ligt tevens besloten dat in dit verband de aanwezigheid van belangrijke boven regionale contacten op zichzelf geen beslissende rol speelt, wat echter anders kan liggen indien komt vast te staan dat er sprake is van dusdanige - uitsluitend door persoonlijk bezoek te onderhouden- contacten dat zonder deze vereenzaming of sociaal isolement optreedt.

Men kan er niet vanuit gaan dat voor alle AWBZ-bewoners het bezoeken van het ouderlijk huis een noodzakelijke voorwaarde is om het ontstaan van vereenzaming of sociaal isolement te voorkomen. Daar moeten wel individuele eigenschappen en omstandigheden bijkomen.

Als geconstateerd wordt dat bezoeken aan het ouderlijk huis noodzakelijk zijn, doet zich de vraag voor hoeveel noodzakelijke bezoeken tot de zorgplicht behoren om vereenzaming te voorkomen.

Bij de vaststelling van de frequentie dient rekening gehouden te worden met het feit dat de noodzakelijke contacten mede in de instelling kunnen worden onderhouden en het feit dat het leven van alledag van een AWBZ-bewoner zich in de instelling afspeelt.

Indien de ouders ook de contacten kunnen onderhouden in de instelling, moeten 10 bezoeken per jaar naar het ouderlijk huis mogelijk worden gemaakt.

Indien het onderhouden van contacten in de instelling niet mogelijk is, dienen maximaal 2 bezoeken per maand mogelijk te worden gemaakt.

Daarbij kan in principe uitgegaan worden van het primaat van het collectief vervoer. Als dit niet mogelijk is, dient de forfaitaire vergoeding voor bovenregionaal vervoer te worden verstrekt.

Vervoerswensen in het weekend vanuit het adres van de familie, worden niet gehonoreerd, aangezien er door de mogelijkheid van weekendvervoer geen sprake kan zijn van vereenzaming of sociaal isolement.

HOOFDSTUK 4 Rolstoelen

Inleiding

Volgens artikel 4.2 van de verordening voorzieningen gehandicapten komt iemand in aanmerking voor een rolstoel wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek in belangrijke mate zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ (bijvoorbeeld een rollator) een onvoldoende oplossing bieden.

Door indicatie wordt bepaald wat in een individueel geval de goedkoopst adequate voorziening is. Indien blijkt dat dit een loophulpmiddel is, is afstemming noodzakelijk met de zorgverzekeraar waar iemand verzekerd is.

Uit de tekst van de Wvg en de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen, vloeit voor dat bewoners van een AWBZ-instelling, niet zijnde een gezinsvervangend tehuis of regionale instelling voor beschermd wonen (Ribw), niet voor een verstrekking van een rolstoel ingevolge de Wvg in aanmerking kunnen komen (CRvB 7-11-1997 97/4799)

Voor bewoners van ribw’s (i.c. Moutmolen 1) en gezinsvervangende tehuizen (i.c. Prunella) heeft de gemeente dus wel een zorgplicht voor rolstoelen.

Uitsluitend in het kader van de Wet REA kunnen rolstoelen worden verstrekt die bestemd zijn als werkvoorziening.

Per 01-04-2003 heeft een wijziging plaatsgevonden op Het Besluit Zorgaanspraken. Na 01-04-2003 moeten gemeenten rolstoelen in alle AWBZ-instellingen verstrekken als de persoon in kwestie geen indicatie heeft voor de “functie behandeling”. (Overigens is op dit moment ((okt. 2003)) nog niet exact aan te geven in welke gevallen de gemeente rolstoelen zou moeten verstrekken in het kader van de Wvg)

Artikel 4.1 Soorten rolstoelen

In de Wvg wordt geen definitie gegeven van het begrip rolstoel. Onder deze voorziening vallen de volgende verstrekkingen:

a Handbewogen rolstoel;

b Elektrische rolstoel;

c Sportrolstoel;

d Kinderrolstoel / buggy;

e Aanpassingen aan rolstoelen;

f Accessoires

Ad a. handbewogen rolstoelen

Onder handbewogen rolstoel vallen naast de zogenaamde zelfbewegers (grote achterwielen met hoepels) ook de duwwandelwagens (kleine achterwielen).

Ad b. elektrische rolstoelen

Een elektrische rolstoel is noodzakelijk indien een handbewogen rolstoel niet geschikt of toepasbaar is (bijv. beperkte arm- of handfunctie, zich minder dan een aantal meters kunnen verplaatsen met een handbewogen rolstoel bijvoorbeeld vanwege energetische problemen). De loophulpmiddelen op grond van de Ziekenfondswet moeten een onvoldoende oplossing bieden.

Deze voorziening kan gecombineerd worden met andere vervoersvoorzieningen.

Ad c. sportrolstoelen

Aan rolstoelgebruikers kan een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf en het onderhoud van één sportrolstoel worden verstrekt. De hoogte van de vergoeding is vastgelegd in het 'Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten’. De vergoeding wordt eenmaal in de drie jaar verstrekt.

Gehandicapten kunnen zelf bepalen welke sportrolstoel zij willen aanschaffen. De belanghebbende moet in staat zijn tot en aantoonbaar in de praktijk deelnemen aan een tak van sport. Bijvoorbeeld door een lidmaatschap van een sportvereniging.

Naast een sportrolstoel bestaat een zgn. actief-rolstoel die zowel voor sport als voor vervoer geschikt is. Indien deze voor beide doeleinden noodzakelijk is, wordt de rolstoel in bruikleen verstrekt.

Ad d. Kinderrolstoel / buggy

Een buggy wordt voor kinderen tot de leeftijd van 4 jaar vergoed voor zover de buggy om reden van specifieke aanpassingen niet in de reguliere handel te koop is. Het is algemeen gebruikelijk dat kinderen tot 4 jaar een buggy gebruiken.

Bij kinderrolstoelen worden een aantal voorzieningen (accessoires) standaard geadviseerd aan te brengen. Het betreft anti-kiepwieltjes, duwhandvatten en spaakbeschermers.

Verstrekkingenbeleid Wvg 22

Ad e. Aanpassingen aan rolstoelen

Aanpassingen aan rolstoelen worden volledig vergoed, indien geïndiceerd. Niet-geïndiceerde aanpassingen komen voor rekening van de klant.

Anti-decubituskussens worden regelmatig toegepast bij rolstoelen om doorzitten te voorkomen. Losse anti-decubituskussens die in een rolstoel of kinderduwwandelwagen worden gebruikt kunnen via de Regeling hulpmiddelen AWBZ vergoed worden, indien de rolstoelgebruiker langdurig op het gebruik van dergelijke kussens is aangewezen.

Anti-decubituskussens die een vast onderdeel uitmaken van de rolstoel vallen niet onder de Regeling hulpmiddelen AWBZ, maar onder de Wvg. Indien de toepassing van een vast anti-decubituskussen in een rolstoel nodig is om de rolstoel tot een adequate voorziening te maken, is de gemeente gehouden dergelijke kussens te financieren.

Ad f. Accessoires

Accessoires die gezien de stoornissen, beperkingen en belemmeringen van de gehandicapte noodzakelijk zijn voor het gebruik van de rolstoel worden vergoed. In de regel betreft dit een vergoeding in de kosten

van spaakbeschermers, been- en voetzakken, schootskleden, stokkenbak. Mits geïndiceerd en mogelijk wordt dit in de bruikleen opgenomen. In de overige situaties wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt.

Accessoires die betrekking hebben op handelingen in het kader van ADL-functies worden in beginsel niet vergoed.

Artikel 4.2 Vergoeding voor onderhoud en reparatie

Kosten van reparatie en onderhoud zijn opgenomen in de bruikleenovereenkomst met Zorglease. Reparaties die het gevolg zijn van opzettelijk onzorgvuldig gebruik, dient de cliënt zelf te betalen.

De onderhoudskosten van een sportrolstoel komen voor rekening van de gehandicapte.

Bijlage 1 Basispakket AWBZ-uitleenartikelen kruisverenigingen

Artikelen Basispakket uitleen 1999

  • 1.

    Anti-decubituskussen

  • 2.

    Anti-decubitusmatras

  • 3.

    Arthrodesestoel

  • 4.

    Bedheffer/papegaai

  • 5.

    Bedleestafel

  • 6.

    Bedverhogers

  • 7.

    Bedverlengers

  • 8.

    Dekensteun

  • 9.

    Douchestoel

  • 10.

    Draaischijf

  • 11.

    Elleboogkrukken

  • 12.

    Hoog/laagbed met verstelbare bodem of bed op verpleeghoogte (met rugverstelling)

  • 13.

    Infuusstandaard

  • 14.

    Looprek

  • 15.

    Luchtring (windring)

  • 16.

    Okselkrukken

  • 17.

    Onderarmschaalkrukken

  • 18.

    Ondersteek

  • 19.

    Ondersteek slofmodel

  • 20.

    Onrustrekken

  • 21.

    Overtoiletstoel

  • 22.

    Patiëntenlift

  • 23.

    Rollator

  • 24.

    Rolstoel

  • 25.

    Rugsteun

  • 26.

    Uitzuigapparaat

  • 27.

    Toiletstoel

  • 28.

    Toiletverhoger

  • 29.

    Trippelstoel

  • 30.

    Wandelstok 4-poot (eiffelkruk)

  • 31.

    Badplank

Bijlage 2 Lijst met voorzieningen

Voorziening Wet of regelgeving

aangepaste box geen vergoeding

aangepaste kinderstoel Regeling hulpmiddelen 1996

aangepaste tafel Regeling hulpmiddelen 1996

aangepaste stoel Regeling hulpmiddelen 1996

aangepaste auto Wvg

aankleedtafel voor kinderen

en volwassenen geen vergoeding

aankoppelfiets (fietswiel gekoppeld

aan een rolstoel) Wvg

aanpassingen aan auto’s Wvg met uitzondering van lopende

bruikleenvoorzieningen.

aanpassingen aan binnenschip Wvg

aanpassingen aan rolstoelen Wvg met uitzondering van lopende

bruikleenvoorzieningen.

aanpassingen aan sportrolstoelen

(in verband met de handicap) Wvg (hoger normbedrag)

aanpassingen aan vervoermiddelen Wvg met uitzondering van lopende

bruikleenvoorzieningen

(bij fiets: meerkosten van aanpassingen)

aanpassingen aan woonwagen Wvg

aanpassingen in ADL-clusterwoningen Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring van aanpassingen bestaande ADL-clusters2000

ADL-assistentie Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring ADL-assistentie

ADL-clusterwoning Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring van te verwezelijken ADL-clusters 2000

ADL-unit Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring van te verwezelijken ADL-clusters 2000

airconditioning Wvg

alarmeringsapparatuur flankerend beleid Welzijnswet bij een

sociale indicatie; Regeling hulpmiddelen 1996 bij een medische indicatie

alarmintercomsysteem in ADL-clusters Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring ADL-clusters

allergeenvrije matras-/kussenhoezen Regeling hulpmiddelen 1996

anti-decubitus kussen in rolstoel

of auto Wvg

anti-decubitus kussen

m.u.v. in rolstoel of in auto Regeling hulpmiddelen 1996

anti-decubitus matras/overtrek Regeling hulpmiddelen 1996

asbak aan rolstoel Wvg (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

auto-aanpassing Wvg met uitzondering van lopende bruikleenvoorzieningen.

autokeuringskosten Wvg (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

autokostenvergoeding Wvg

automatische transmissie algemeen gebruikelijk

auto-rijlessen (meerkosten) Wvg (indien noodzakelijk i.v.m. de vervoersvoorziening)

autostoel (speciale) Wvg met uitzondering van lopende bruikleenvoorzieningen.

autoverzekering Wvg (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

autozitje Wvg

badzitje Wvg

badlift Wvg

bagagetas bij rolstoel Wvg (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

bandenpomp bij rolstoel Wvg (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

bedbox voor de liggende

verzorging van kinderen Regeling hulpmiddelen 1996

bedden in speciale uitvoering Regeling hulpmiddelen 1996

losstaande bedgalgen Regeling hulpmiddelen 1996

bedportalen Regeling hulpmiddelen 1996

bedverkorters/-verlengers Regeling hulpmiddelen 1996

beenzak voor rolstoel Wvg (indien in verordening/verstrekkingenbeleid

opgenomen)

begeleidingskosten openbaar vervoer Wvg

binnenschip (aanpassing) Wvg

blindengeleidehond AWBZ

blindentaststokken Regeling hulpmiddelen 1996

boodschappennet bij rolstoel Wvg (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

braillehorloge geen vergoeding via Regeling hulpmiddelen 1996 of anderzins

brillen gecombineerd met bijzondere gezichtshulpmiddelen Regeling hulpmiddelen 1996

bromfiets algemeen gebruikelijk

bruikleenauto Wvg

buitenwagen Wvg

buggies Wvg

centrale verwarming algemeen gebruikelijk.

collectief vervoersysteem Wvg

communicatie-apparatuur (aangepast) Regeling hulpmiddelen 1996

computer, incl. in- en uitvoerapp.

(op indicatie) Regeling hulpmiddelen 1996

contactlenzen

(op zeer stricte indicatie) Regeling hulpmiddelen 1996

dekenbogen Regeling hulpmiddelen 1996

dieetkosten indien dieetpreparaten: Regeling farmaceutische hulp 1996;

indien dieetprodukten: bijzondere bijstand

dieetpreparatenbij bepaalde indicaties Regeling farmaceutische hulp 1996

dieetproducten bijzondere bijstand

douche-/toiletstoel Wvg

douche-brancard Wvg

douche-stretcher Wvg

douchestoel Wvg

doventelefoon/teksttelefoon apparatuur

via Regeling hulpmiddelen 1996; geen vergoeding voor gesprekskosten

doventolk in leefsituatie AWBZ

doventolk in werksituatie Wet Rea

draaischrijf (hulpmiddel om van bed

op stoel te komen) Wvg

driewielfiets Wvg

duwwandelwagens Wvg

éénhandelmengkraan algemeen gebruikelijk

eetapparaten Regeling hulpmiddelen 1996, uitsluitend indien

hulpmiddel niet algemeen gebruikelijk is en de aanschafkosten redelijk subsidiabel zijn

elastische kousen Regeling hulpmiddelen 1996

elektrische schrijfmachine Regeling hulpmiddelen 1996

elektrische rolstoel Wvg

elektrische buitenwagens Wvg

faxappartuur Regeling hulpmiddelen 1996

fiets/spartamet/fiets met hulpmotor algemeen gebruikelijk

fietszitje (speciaal) Wvg

gebruikskosten eigen/bruikleenauto Wvg

gehoorhulpmiddelen

(beperkt aantal hoortoestellen) Regeling hulpmiddelen 1996

gesloten buitenwagen Wvg

gezichtshulpmiddelen

(op zeer stricte indicatie) Regeling hulpmiddelen 1996

handbewogen rolstoel Wvg

handi-move (onderdeel patientenlift) Wvg

herstelonderhoud rolstoelen/vervoer-

middelen Wvg (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

herstelonderhoud woonvoorziening Wvg (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

hobbyruimte (aanpassing) geen vergoeding mogelijk, woningaanpassing betreft het normale gebruik van de woning

hobbyvoorziening eventueel bijzondere bijstand

hoepelrolstoel Wvg

hoog-laag bed Regeling hulpmiddelen 1996

hoortoestellen Regeling hulpmiddelen 1996

huishoudelijke hulp Regeling Ziekenfondsraad huishoudelijke hulp; via gezinsverzorging

HDL (gezinsverzorging) AWBZ

hulpmiddelen voor het zitten Regeling hulpmiddelen 1996

hulpmiddelen voor het slapen Regeling hulpmiddelen 1996

hulpmiddelen voor communicatie Regeling hulpmiddelen 1996

inductiekookplaat meerkosten t.o.v.

keramisch injectiespuiten Regeling hulpmiddelen 1996

inkomensondersteunende

voorzieningen bijzondere bijstand

invalidetoilet schoolgebouw geen vergoeding, verantwoordelijkheid schoolbestuur

(WPO, WEC, WVO)

invalidenparkeerkaart gemeente voor afgifte

invalidenparkeerplaats op kenteken gemeente voor afgifte

keramische kookplaat algemeen gebruikelijk

keuringskosten auto Wvg

kilometer- en taxikosten Wvg

kilometervergoedingen Wvg

kinderrolstoel Wvg

kledingslijtage bijzondere bijstand

kruiphulpmiddel Wvg

kruipwagen Wvg

krukken Regeling hulpmiddelen 1996

kussenhoezen (stofdicht/allergeenvrij) Regeling hulpmiddelen 1996

leerlingenvervoer gemeente (Wet op het Basisonderwijs en Interimwet op het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs)

ligbad Wvg, indien aan te brengen om ergonomische belemmering te verminderen

ligfiets algemeen gebruikelijk

loophulpmiddelen (loopfiets) Regeling hulpmiddelen 1996

looprek Regeling hulpmiddelen 1996

loopwagens Regeling hulpmiddelen 1996

losse woonvoorzieningen in

ADL-clusterwoningen Wvg

luchtfilters (plaatsing) Wvg (indien er sprake is van ergonomische beperkingen, want onroerende woonvoorziening)

maaltijdvoorziening flankerend beleid Welzijnswet

matras- en kussenhoezen (stofdicht) Regeling hulpmiddelen 1996

matrassen (orthopedisch) niet opgenomen in Regeling hulpmiddelen 1996, derhalve geen vergoeding

mobiele telefoon algemeen gebruikelijk

onrusthekken Regeling hulpmiddelen 1996

ontwikkeling en ontspanning bijzondere bijstand

open buitenwagen Wvg

oplaadkosten Wvg (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

orthesen Regeling hulpmiddelen 1996

orthopedische matrassen niet opgenomen in Regeling hulpmiddelen 1996, derhalve geen vergoeding

papegaai (langdurige verstrekking) Regeling hulpmiddelen 1996

parkeerontheffing gemeente voor afgifte

parkeervoorzieningen gemeente voor afgifte; Wvg wat betreft de kosten

patiëntenlift Wvg

patiëntenlift met bandages Wvg

personal computer Regeling hulpmiddelen 1996

personenalarmering flankerend beleid Welzijnswet bij een sociale

indicatie; Regeling hulpmiddelen 1996 bij een

medische indicatie (excl. abonnementskosten)

plateaurolstoel Wvg

po-stoel Wvg

prothesen Regeling hulpmiddelen 1996

pruiken Regeling hulpmiddelen 1996

reclinatie-corsetten Regeling hulpmiddelen 1996

rekenmachines (aangepaste) Regeling hulpmiddelen 1996

reparatiekosten rolstoel/vervoermiddel Wvg

roadmaster (speelmobiel) Wvg

rollators Regeling hulpmiddelen 1996

rolstoel Wvg

rolstoelaanpassingen Wvg

rolstoelaccessoires Wvg (indien indicatie)

rolstoelhandschoenen geen vergoeding

2e rolstoel AWBZ-bewoners

(m.u.v. GVT en RIBW) AWBZ

rolstoel in focus-woning Wvg

rolstoel in verpleeghuis AWBZ

rolstoel in verzorginshuis Wvg

rolstoeltaxivervoer Wvg

rolstoeltraining Wvg

rolstoelverzekering Wvg (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

schootskleed Wvg (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

schrijfmachines Regeling hulpmiddelen 1996

scootermobiel Wvg

serveerwagen Regeling hulpmiddelen 1996

sociale honden (SOHO) geen vergoeding

sondevoeding (toedieningsapparatuur) Regeling hulpmiddelen 1996

sondevoeding (preparaten) Regeling farmaceutische hulp 1996

spaakbeschermer (bij rolstoel) Wvg (indien noodzakelijk)

Spartamet (fiets met hulpmotor) algemeen gebruikelijk

speciale auto Wvg

speelmobielen Wvg

speelvoertuigen Wvg of algemeen gebruikelijk (afh. van vraag en beperkingen)

sportrolstoel Wvg

sta-orthese Regeling hulpmiddelen 1996

sta-/zitrolstoelen voor kinderen in zijn geheel Wvg

stoelen op wielen (niet elektrisch

te verplaatsen) Regeling hulpmiddelen 1996

stoel met katapultzitting Regeling hulpmiddelen 1996

stofdichte matrashoes Regeling hulpmiddelen 1996

stookkosten bijzondere bijstand

stuurbekrachtiging algemeen gebruikelijk

systemen van aanvull. openb. vervoer Wvg

tandem (verplaatsing alledag) Wvg

tandem (ontwikkeling en ontspanning) bijzondere bijstand

tandemet Wvg (afhankelijk van situatie)

taxikostenvergoedingen Wvg

teksttelefoon apparatuur via Regeling hulpmiddelen 1996; geen vergoeding voor gesprekskosten

telefoneerhulpmiddelen Regeling hulpmiddelen 1996

teleplusdienst geen vergoeding gesprekskosten, niet opgenomen in Regeling hulpmiddelen 1996

thermostatische mengkraan algemeen gebruikelijk

tijdelijke rolstoelverstrekking Besluit hulp vanwege een kruisorganisatie bijzondere ziektekostenverzekering

tilvest (bij patiëntenlift) Wvg

tinitus maskeerders (ter behandeling

van ernstig oorsuizen) Regeling hulpmiddelen 1996

toegankelijk maken terrein

schoolgebouw Verordening onderwijshuisvesting

toiletstoel Wvg

toiletverhoger Wvg

transferbed Regeling hulpmiddelen 1996

transferhulpmiddelen Wvg

traplift Wvg

traplift schoolgebouw Verordening onderwijshuisvesting

trippelstoel Regeling hulpmiddelen 1996

uitleenartikelen (tijdelijk) Besluit hulp vanwege een kruisorganisatie bijzondere ziektekostenverzekering

uitraasruimte Wvg

vakantiewoning (aanpassing) geen vergoeding mogelijk

vergoeding voor extra stookkosten bijzondere bijstand

vergoeding voor extra kledingslijtage bijzondere bijstand

verhoogde toiletpot Wvg

verhuis- en (her)inrichtingskosten Wvg

verhuiskostenvergoeding Wvg

verzorgingsmiddelen Regeling hulpmiddelen 1996 (art.15)

verstelbare keukens Wvg

verticale sta-unit Regeling hulpmiddelen 1996

vervangen van lavet door douche algemeen gebruikelijk

vervoer sociale werkvoorziening Wet sociale werkvoorziening

vervoer naar ziekenhuis Besluit ziekenvervoer ziekenfondsverzekerden of particuliere ziektekostenverzekering

vervoer naar (medisch) specialisten Besluit ziekenvervoer ziekenfondsverzekerden of particuliere ziektekostenverzekering

vervoerskosten schoolbezoek gemeenten (Wet op het Basisonderwijs en Interimwet op

het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs) of Wet Rea

vervoerskosten overig onderwijs Wet Rea, anders op basis van CAO afspraken

vervoersvoorziening (leef-) Wvg

vervoersvoorziening (werk) Wet Rea

vervoersvoorzieningen voor

Nederlanders die in het buitenland

wonen UWV

verwijderen woonvoorzieningen Wvg (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

vierpoots eifelkruk Regeling hulpmiddelen 1996

vierwielfiets Wvg

vliegende hollander Wvg

voetenzak (bij rolstoel) Wvg

warme-maaltijdvoorziening flankerend beleid Welzijnswet

wasdroger algemeen gebruikelijk

waterbed algemeen gebruikelijk

wek- en waarschuwingsinstallatie

(voor doven) Regeling hulpmiddelen 1996

werkblad bij rolstoel Wvg (indien in verordening/verstrekkingenbeleid opgenomen)

werkrolstoel

(in verband met arbeidstoeleiding

vanuit ABW) Wet Rea (gemeente)

werkrolstoel

(bij dienstverband langer dan 6 mnd

in dienst) Wet Rea (UWV)

werkvoorzieningen

(in verband met arbeidstoeleiding) Wet Rea (gemeente)

werkvoorziening

(bij dienstverband langer dan 6 mnd

in dienst) Wet Rea (UWV)

winterbekleding (op rolstoel) Wvg

woningaanpassing tot 100.000 Wvg

woningaanpassing in ADL-clusters Regeling Ziekenfondsraad ADL-clusters en ADL-assistentie 1996

woningsanering Wvg

woonschip (aanpassing) Wvg

woonvoorziening Wvg

woonwagen (aanpassing) Wvg

zitbad Wvg, geen vergoeding indien aangebracht om therapeutische redenen (huidziekte)

zitorthesen Wvg, indien vast onderdeel van rolstoel of duwwandelwagen

zitschalen Wvg, indien vast onderdeel van rolstoel of

duwwandelwagen

zonnescherm (bij buggy/wandelwagen) geen vergoeding

N.B.: Lopende bruikleenvoorzieningen: Aanpassingen aan rolstoelen en vervoermiddelen die door de oude uitvoerders in bruikleen zijn verstrekt en waarvan het bruikleencontract nog niet is afgelopen vallen niet onder de Wvg. Deze aanpassingen worden door de oude uitvoerder (APB, GMD of AMP) beoordeeld en gefinancierd.

Bijlage 3: Beslisboom: verhuiskostenvergoeding – woningaanpassing

Bijlage 4: Beslisboom: vervoersvergoedingen

Heerhugowaard,

De Raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,