Regeling vervallen per 01-03-2013

Verordening Langdurigheidstoeslag 2012

Geldend van 01-07-2012 t/m 28-02-2013

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag 2012

verordening

“Verordening Langdurigheidstoeslag 2012”

artikel 1 begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet Werk en Bijstand;

    • b.

      langdurigheidstoeslag: de bijzondere bijstand op grond van artikel 36

      van de wet in relatie tot deze verordening;

    • c.

      langdurig: een ononderbroken periode van zesendertig maanden

      voorafgaande aan het jaar waarover langdurigheidstoeslag wordt

      aangevraagd;

    • d.

      laag inkomen: het inkomen inclusief vakantietoeslag dat per maand niet hoger is dan honderd procent van de voor een aanvrager toepasselijke maandelijkse bijstandsnorm, daargelaten marginale inkomensoverschrijdingen.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder belanghebbende mede verstaan:

    het gezin.

  • 3.

    In deze verordening wordt verstaan onder het in aanmerking te nemen vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 4.

    Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet.

artikel 2 recht op langdurigheidstoeslag

  • 1. Recht op langdurigheidstoeslag op grond van de wet en deze verordening heeft de belanghebbende die:

    • a.

      langdurig een laag inkomen heeft;

    • b.

      op de dag van een aanvraag voor langdurigheidstoeslag geen in aanmerking te nemen vermogen, zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, van deze verordening heeft;

    • c.

      geen zicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2. Geen langdurigheidstoeslag wordt toegekend wanneer belanghebbende in de afgelopen 36 maanden een maatregel opgelegd heeft gekregen wegens een gedraging van de 4de categorie.

  • 3. Geen langdurigheidstoeslag wordt toegekend over een langere periode dan drie jaren voorafgaande aan het jaar waarin de aanvraag wordt gedaan.

artikel 3 uitsluitingen

  • 1.

    Een belanghebbende is uitgesloten op langdurigheidstoeslag, indien:

    • a.

      deze op enig moment gedurende de periode zoals bedoeld in artikel 1,

      eerste lid, onder c van deze verordening niet als Nederlander, of

      daaraan gelijkgesteld in de zin van artikel 11 van de wet, kan worden

      aangemerkt, of;

    • b.

      deze op enig moment gedurende de periode zoals bedoeld in artikel 1,

      eerste lid, onder c van deze verordening één van de uitsluitingsgron-

      den, zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef onder a tot en met e

      van de wet, van toepassing is;

    • c.

      deze tijdens of na afloop van de in artikel 1, aanhef en onder c

      genoemde periode uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt.

  • 2.

    Kortdurende detentie en een kortdurende overschrijding van de gebruikelijke vakantieduur in de zin van artikel 13, eerste lid, onder a, respectievelijk artikel 13, eerste lid, onder d van de wet zijn geen reden om een belanghebbende uit te sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag.

  • 3.

    Onder kortdurend in de zin van het tweede lid wordt verstaan: een termijn

    van maximaal dertig dagen per jaar.

artikel 4 hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1.

    Het jaarlijkse recht op langdurigheidstoeslag bedraagt in de volgende leefsituaties:

    • a.

      gezin: €521,00

    • b.

      alleenstaande ouder: €467,00

    • c.

      alleenstaande: €365,00

  • 2.

    Bij de vaststelling van de hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt uitgegaan van het bedrag dat geldt in het jaar waarop de aanvraag om langdurigheidstoeslag betrekking heeft.

  • 3.

    De leefsituatie op 1 januari in de jaren waarin er recht is op

    langdurigheidstoeslag is bepalend voor de hoogte van de langdurigheidstoe-

    slag.

  • 4.

    De in het eerste lid genoemde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de alimentatie-index en afgerond op hele euro’s.

artikel 5 verrekening

Het college is bevoegd om de terugvorderingen zoals bedoeld in de artikelen 58 en 59 WWB, artikel 25 Ioaw, artikel 25 Ioaz, artikelen 45 tot en met 47 besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 te verrekenen met een recht op langdurigheidstoeslag.

artikel 6 inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2012. Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Heerlen.

Aldus besloten tijdens de vergadering van de raad der gemeente Heerlen van 3 juli 2012.

griffier, voorzitter,

Toelichting

1. Algemeen

1.1 Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 heeft wetsvoorstel 31 441 kracht van wet gekregen. Door de inwerkingtreding van voorgenoemd wetsvoorstel is artikel 36 WWB ingrijpend gewijzigd. Met het nieuwe artikel 36 WWB is de langdurigheidstoeslag in beleidsmatige en financiële zin gedecentraliseerd naar de gemeenten. De langdurigheidstoeslag is een vorm van categoriale bijzondere bijstand geworden.

De doestelling van de toeslag is om personen met een langdurig laag inkomen en beperkte reserveringscapaciteit extra financiële ondersteuning te bieden.

1.2 Bevoegdheid gemeente

In het artikel 36, eerste lid, is de rechtsgrond voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen, geen in aanmerking te nemen vermogen, als bedoeld in artikel 34 WWB, heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.”

Artikel 8, eerste lid, onder d WWB bepaalt dat de gemeenteraad via een verordening regels stelt met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 WWB. De raad is dus via delegatie aangewezen om regels te stellen. Dit is een exclusieve aan de raad voorbehouden bevoegdheid. Het college mag dus geen regels stellen, tenzij het beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, Awb betreft.

In artikel 8, tweede lid, onder b WWB is bepaald dat die regels in ieder geval betrekking moeten hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. De raad is dus in ieder geval verplicht om een verordening met betrekking tot het verlenen van langdurigheidstoeslag op genoemde punten in het leven te roepen.

1.4 Hoogte langdurigheidstoeslag

Hoewel de raad vrij is om te bepalen hoe hoog de langdurigheidstoeslag zal zijn, dient het uitgangspunt te zijn dat deze ook daadwerkelijk kan dienen als reservering voor onverwachte uitgaven. Aangesloten kan worden bij de wettelijke bedragen van langdurigheidstoeslag zoals deze golden voor het artikel 36 WWB, dat op 1 januari 2009 is gewijzigd.

1.3 Langdurig

De eerdere, in artikel 36 van de WWB bepaalde beoordelingsperiode, destijds ook wel referteperiode genoemd, was vijf jaar. Het staat de gemeenteraad echter vrij om een andere beoordelingsperiode te benoemen. In de verordening wordt die periode op 36 maanden vastgesteld. Dit sluit aan bij het uitgangspunt dat bij een minimuminkomen (bijstandsinkomen) na drie jaar de capaciteit om te reserveren voor vervangingsuitgaven niet langer aanwezig is. Vanaf dat moment is extra inkomensondersteuning gewenst.

1.4 Laag inkomen

Gemeenten hebben de vrijheid om zelf een inkomensgrens te kiezen. In de verordening wordt gekozen voor een inkomensgrens die honderd procent van de voor een belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, uitgezonderd marginale overschrijdingen.

Daarnaast worden de volgende inkomsten buiten beschouwing gelaten:

  • a.

    een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag;

  • b.

    premies verstrekt wegens maatschappelijke participatie of re-integratieactiviteiten;

  • c.

    huurtoeslag, zorgtoeslag, Kindgebondenbudget en kinderopvangtoeslag;

  • d.

    andere vrijlatingen op grond van artikel 31 lid 2 WWB.

    2. Toelichting per artikel van de verordening

    2.1 Artikel 1 begripsomschrijvingen

    Eerste lid (ad c)

    In artikel 1, eerste lid is vastgelegd dat iemand een langdurig laag inkomen heeft als deze ononderbroken gedurende 36 maanden voorafgaande aan het jaar waarin de langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd een laag inkomen heeft.

    Als iemand bijvoorbeeld op 1 januari 2012 langdurigheidstoeslag aanvraagt, zullen de jaren van 2009, 2010, 2011 op een ononderbroken laag inkomen worden beoordeeld. Hetzelfde gebeurt als iemand op 1 december 2011 langdurigheidstoeslag aanvraagt. Ook dan spelen dezelfde jaren een rol bij eerdergenoemde beoordeling. In beide situaties is de ingangsdatum van de langdurigheidstoeslag 1 januari 2011. Het betreft dus de langdurigheidstoeslag van 2011. Dit impliceert overigens ook dat diegene die op 1 december 2011 langdurigheidstoeslag heeft aangevraagd, vervolgens op 1 januari 2012 langdurigheidstoeslag voor 2012 kan aanvragen.

    Niet meer de datum van aanvraag is bepalend, maar het jaar waarin de langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd. Het jaar van aanvraag bepaalt dus ook de datum waarop iemand een langdurig laag inkomen heeft (1 januari van ieder jaar waarover wordt aangevraagd). Dit uitgangspunt kan worden gebillijkt vanuit het uitgangspunt van de wetgever dat het thans aan de raad is om te bepalen wat deze onder “langdurig” verstaat en daarbij die beoordelingsperiode af te bakenen.

    Eerste lid (ad d)

    Het begrip ‘laag’ inkomen wordt gedefinieerd als een inkomen niet hoger dan honderd procent van de bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van die grens kunnen worden genegeerd. Onder marginaal moet worden verstaan: een geringe overschrijding van het inkomen (netto) in enig jaar, als gevolg van belastingteruggave of een hogere vakantietoeslag. Het moet gaan om een overschrijding van maximaal € 10,00.

    De raad kiest bewust ervoor om het recht op langdurigheidstoeslag niet toe te kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Ten eerste omdat dit mogelijk ongewenste armoedevaleffecten in zich heeft. Weliswaar doen de armoedevaleffecten zich ook voor bij de grens van honderd procent van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Ten tweede is de gedachte achter de langdurigheidstoeslag juist dat mensen die langdurig een inkomen op een sociaal minimum hebben geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven. De wetgever heeft dus al geduid dat het sociale minimum de grens vormt.

    Derde lid

    Als wordt uitgegaan van het begrip “vermogen” zoals bedoeld in artikel 34 WWB gelden uiteraard ook de in dat artikel genoemde vrijlatingen en vermogensgrenzen.

    2.2 Artikel 2 recht op langdurigheidstoeslag

    Eerste lid (ad b)

    Er wordt voor wat betreft de vermogensbepaling in het kader van het recht op langdurigheidstoeslag altijd uitgegaan van de aanvraagdatum. Dit is ten gunste van aanvragers. Vermogensoverschrijdingen in de langdurige periode spelen dus geen rol. Er wordt alleen gekeken naar het vermogen op datum aanvraag.

    Eerste lid (ad c)

    De wettelijke toelichting geeft als voorbeeld van aanvragers die zicht hebben op inkomensverbetering: studenten met een uitkering op grond van de WSF. Deze kunnen in staat worden geacht na hun opleiding een zekere inkomensverbetering te bereiken. Zie artikel 3 lid 1 sub c van deze verordening.

    Tweede lid

    Er bestaat geen recht op langdurigheidstoeslag, gedurende 36 maanden vanaf het jaar dat een maatregel is opgelegd van de 4de categorie. Hieronder wordt verstaan; het verwijtbaar niet behouden van arbeid, het verwijtbaar niet aanvaarden van arbeid. De langdurigheidstoeslag is niet bedoeld om de verlaging van de uitkering door middel van de aan belanghebbende opgelegde maatregel te compenseren met langdurigheidstoeslag. Deze maatregel wordt immers opgelegd omdat de gemeente Heerlen voorgenoemde gedragingen niet accepteert. Bijvoorbeeld in 2011 heeft belanghebbende een maatregel opgelegd gekregen van de 4de categorie. Dit houdt in dat belanghebbende op 1 januari 2015 weer in aanmerking komt voor langdurigheidstoeslag.

    derde lid

    Een termijn van drie jaren wordt als redelijk gezien. Deze termijn sluit goed aan bij de doelstelling van de langdurigheidstoeslag omdat een gemiddelde vervangingstermijn van duurzame gebruiksgoederen drie jaren beloopt en het, mede gelet op die gemiddelde vervangingstermijn van drie jaren, niet zo kan zijn dat de langdurigheidstoeslag door het hanteren van een te lange termijn als een ongerichte inkomenssuppletie gezien kan worden. Een ongerichte inkomenssuppletie is in strijd met de uitgangspunten van de WWB. Categoriale bijstand is namelijk afgeschaft omdat de wetgever geen ongerichte inkomenssuppletie meer wenste.

    Een voorbeeld. Als iemand in 2018 aanvraagt, zou deze recht met terugwerkende kracht (als geen relevante veranderingen in de regelgeving zich voordoen) kunnen hebben op langdurigheidstoeslag over de jaren 2015 tot en met 2017. Over de jaren 2004 tot en met 2014 heeft de aanvrager geen recht op langdurigheidstoeslag.

    Artikel 4:104 Awb is overigens niet van toepassing. Dat artikel betreft immers de verjaringstermijn nadat de verplichting tot betaling van een bestuurlijke geldschuld is vastgesteld.

    2.3 Artikel 3 uitsluitingen

    Eerste lid

    Vanwege het feit dat de langdurigheidstoeslag per 1 januari 2009 een vorm van bijstand is geworden, zijn tevens de in de WWB geldende gronden van uitsluiting van toepassing.

    Tweede lid

    Bij de in het tweede lid genoemde gevallen zou het niet terecht zijn iemand uit te sluiten van een langdurigheidstoeslag. In dat geval moet voorbij worden gegaan aan de uitsluiting.

    Derde lid

    Een termijn van dertig dagen per jaar kan als redelijk worden gezien. In de praktijk doet zich namelijk vaak het geval voor dat belanghebbenden kortdurend zijn gedetineerd of kortdurend (te lang) in het buitenland hebben verbleven. In dat geval zou het onredelijk zijn om die betreffende periode van invloed te laten zijn op het bepalen van het recht op langdurigheidstoeslag. Perioden van kortdurende detentie in één jaar worden voorts opgeteld. Dat zou kunnen betekenen dat als die kortdurende detenties meer dan één maand belopen, de belanghebbende geen recht heeft op langdurigheidstoeslag over dat jaar.

    Indien zich de situatie voordoet dat een belanghebbende onafgebroken in 2008 en 2009 is gedetineerd, echter over 2009 is sprake van kortdurende detentie, kan dat jaar een rol spelen bij het bepalen van de periode van langdurigheid. Zou diegene over zowel 2008 als 2009 meer dan één maand zijn gedetineerd, dan kan deze pas weer op 1 januari 2013 recht doen gelden op langdurigheidstoeslag (als uiteraard over 2010 tot en met 2012 aan de voorwaarden wordt voldaan).

    2.4 artikel 4 hoogte van de toeslag

    Eerste lid (ad d en e)

    Uit het eerste lid vloeit voort dat in de gevallen, zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 3 van de verordening, een langdurigheidstoeslag naar gehuwdenhoogte kan worden toegekend.

    Tweede lid

    Bij toekenning van langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht wordt voor wat betreft de berekening van de hoogte daarvan altijd uitgegaan van het bedrag dat geldt in het jaar van de waarin het recht bestaat. Als iemand in 2015 langdurigheidstoeslag aanvraagt en deze heeft over 2012 tot en met 2014 eveneens recht, dan wordt het in 2012 geldende bedrag over 2012 uitbetaald, hetzelfde geldt voor 2013, 2014 en in 2015 het geldende bedrag uit 2015.

    Derde lid

    Het kan zijn dat iemand een langdurigheidstoeslag aanvraagt, vervolgens blijkt dat deze over een voorgaand jaar (of voorgaande jaren) recht daarop heeft en dat deze over dat jaar (of over die jaren) in verschillende leefsituaties verkeerd heeft. (Iemand is bijvoorbeeld over 2012 gehuwd en alleenstaande geweest, of heeft in dat jaar een kind gekregen.)

    Er wordt uitgegaan van de leefsituatie zoals die is op 1 januari van het jaar waarover langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd is/ of is geweest.

    Bijvoorbeeld belanghebbende verzoekt op 1 augustus 2012 om langdurigheidstoeslag. Op 1 januari van dat jaar was belanghebbende alleenstaand. Per 1 maart 2012 is belanghebbende een alleenstaand ouder. Dan is de situatie op 1 januari 2012 leidend voor de hoogte van de langdurigheidstoeslag en zal belanghebbende de hoogte van een alleenstaande ontvangen. Per 1 januari 2013 is er, bij ongewijzigde omstandigheden, recht op de langdurigheidstoeslag voor een alleenstaand ouder.

    Vierde lid

    De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de hoogte van de langdurigheidstoeslag zoals genoemd in artikel 36 WWB van vóór 1 januari 2009, waarop jaarlijks een indexering wordt toegepast. Hierdoor hoeft er niet jaarlijks een nieuw besluit te worden genomen over de hoogte van de bedragen.

    2.5 artikel 5 verrekening

    De MvT Awb 4e tranche bij artikel 4:93 (Awb) zegt dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering slechts geschiedt voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. Hieronder vallen ook verordeningen van de gemeenteraad.

    Om te kunnen verrekenen wordt deze bevoegdheid neergelegd in deze verordening. In de WWB is namelijk nergens een mogelijkheid tot verrekening van bijzondere bijstand (LDT) met algemene bijstand gegeven, tenzij de ten onrechte verstrekte LDT wordt verrekend met algemene bijstand. In dat geval kan artikel 60, derde lid, WWB als basis voor verrekening dienen. De omgekeerde situatie, teruggevorderde algemene bijstand verrekenen met de LDT kan op grond van die bepaling niet.