Regeling vervallen per 01-01-2014

Langdurigheidstoeslag 2013

Geldend van 01-03-2013 t/m 31-12-2013

Intitulé

Langdurigheidstoeslag 2013

v erordening

LANGDURIGHEIDSTOESLAG 2013

Artikel 1 begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet Werk en Bijstand;

    • b.

      langdurigheidstoeslag: de bijzondere bijstand op grond van artikel 36

      van de wet in relatie tot deze verordening;

    • c.

      langdurig: een ononderbroken periode van zesendertig maanden

      voorafgaande aan het jaar waarover langdurigheidstoeslag wordt

      aangevraagd;

    • d.

      laag inkomen: het inkomen inclusief vakantietoeslag dat per maand

niet hoger is dan honderd procent van de voor een aanvrager toepasselijke maandelijkse bijstandsnorm, daargelaten marginale inkomensoverschrijdingen.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder belanghebbende mede verstaan:

    het gezin.

  • 3.

    In deze verordening wordt verstaan onder het in aanmerking te nemen

    vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 4.

    Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn

    omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 recht op langdurigheidstoeslag

  • 1. Recht op langdurigheidstoeslag op grond van de wet en deze verordening

    heeft de belanghebbende die:

    • a.

      langdurig een laag inkomen heeft;

    • b.

      op de dag van een aanvraag voor langdurigheidstoeslag geen in

      aanmerking te nemen vermogen, zoals bedoeld in artikel 1, derde lid,

      van deze verordening heeft;

    • c.

      geen zicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2. Geen langdurigheidstoeslag wordt toegekend wanneer belanghebbende in de

    afgelopen 36 maanden een maatregel opgelegd heeft gekregen wegens een

    gedraging van de 4de categorie.

  • 3. Geen langdurigheidstoeslag wordt toegekend over een langere periode dan

    drie jaren voorafgaande aan het jaar waarin de aanvraag wordt gedaan.

Artikel 3 uitsluitingen

  • 1.

    Een belanghebbende is uitgesloten op langdurigheidstoeslag, indien:

    • a.

      deze op enig moment gedurende de periode zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c van deze verordening niet als Nederlander, of

      daaraan gelijkgesteld in de zin van artikel 11 van de wet, kan worden

      aangemerkt, of;

    • b.

      deze op enig moment gedurende de periode zoals bedoeld in artikel 1,

      eerste lid, onder c van deze verordening één van de uitsluitingsgronden,

      zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef onder a tot en met e

      van de wet, van toepassing is;

    • c.

      deze tijdens of na afloop van de in artikel 1, aanhef en onder c genoemde periode uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt.

  • 2.

    Kortdurende detentie en een kortdurende overschrijding van de gebruikelijke vakantieduur in de zin van artikel 13, eerste lid, onder a, respectievelijk

artikel 13, eerste lid, onder d van de wet zijn geen reden om een belanghebbende uit te sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag.

3.Onder kortdurend in de zin van het tweede lid wordt verstaan: een termijn van maximaal dertig dagen per jaar.

Artikel 4 hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. Het jaarlijkse recht op langdurigheidstoeslag bedraagt in de volgende

    leefsituaties:

    • a.

      gezin: €530,00

    • b.

      alleenstaande ouder: €475,00

    • c.

      alleenstaande: €371,00

  • 2. Bij de vaststelling van de hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt uitgegaan van het bedrag dat geldt in het jaar waarop de aanvraag om langdurigheidstoeslag betrekking heeft.

  • 3. De leefsituatie op 1 januari in de jaren waarin er recht is op langdurigheidstoeslag is bepalend voor de hoogte van de langdurigheidstoeslag.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de alimentatie-index en afgerond op hele euro’s.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2013.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag 2013 gemeente Heerlen.

Aldus besloten tijdens de vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Heerlen van 12 maart 2013.

griffier, voorzitter,

Toelichting

1.1 Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 heeft wetsvoorstel 31 441 kracht van wet gekregen. Door de

inwerkingtreding van voorgenoemd wetsvoorstel is artikel 36 WWB ingrijpend

gewijzigd. Met het nieuwe artikel 36 WWB is de langdurigheidstoeslag in

beleidsmatige en financiële zin gedecentraliseerd naar de gemeenten. De

langdurigheidstoeslag is een vorm van categoriale bijzondere bijstand geworden.

De doestelling van de toeslag is om personen met een langdurig laag inkomen en

beperkte reserveringscapaciteit extra financiële ondersteuning te bieden.

1.2 Bevoegdheid gemeente

In het artikel 36, eerste lid, is de rechtsgrond voor de langdurigheidstoeslag

opgenomen:

“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van

21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen, geen in aanmerking te nemen vermogen, als bedoeld in artikel 34 WWB, heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.”

Artikel 8, eerste lid, onder d WWB bepaalt dat de gemeenteraad via een

verordening regels stelt met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 WWB. De raad is dus via delegatie aangewezen om regels te stellen. Dit is een exclusieve aan de raad voorbehouden bevoegdheid. Het college mag dus geen regels stellen, tenzij het beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, Awb betreft.

In artikel 8, tweede lid, onder b WWB is bepaald dat die regels in ieder geval

betrekking moeten hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze

waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. De

raad is dus in ieder geval verplicht om een verordening met betrekking tot het

verlenen van langdurigheidstoeslag op genoemde punten in het leven te roepen.

1.3 Hoogte langdurigheidstoeslag

Hoewel de raad vrij is om te bepalen hoe hoog de langdurigheidstoeslag zal zijn, dient het uitgangspunt te zijn dat deze ook daadwerkelijk kan dienen als reservering voor onverwachte uitgaven. Aangesloten kan worden bij de wettelijke bedragen van langdurigheidstoeslag zoals deze golden voor het artikel 36 WWB, dat op 1 januari 2009 is gewijzigd.

1.4 Langdurig

De eerdere, in artikel 36 van de WWB bepaalde beoordelingsperiode, destijds ook

wel referteperiode genoemd, was vijf jaar. Het staat de gemeenteraad echter vrij

om een andere beoordelingsperiode te benoemen. In de verordening wordt die

periode op 36 maanden vastgesteld. Dit sluit aan bij het uitgangspunt dat bij een

minimuminkomen (bijstandsinkomen) na drie jaar de capaciteit om te reserveren

voor vervangingsuitgaven niet langer aanwezig is. Vanaf dat moment is extra

inkomensondersteuning gewenst.

1.5 Laag inkomen

Gemeenten hebben de vrijheid om zelf een inkomensgrens te kiezen. In de

verordening wordt gekozen voor een inkomensgrens die honderd procent van de

voor een belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, uitgezonderd

marginale overschrijdingen.

Daarnaast worden de volgende inkomsten buiten beschouwing gelaten:

  • a.

    een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag;

  • b.

    premies verstrekt wegens maatschappelijke participatie of re-

integratieactiviteiten;

  • c.

    huurtoeslag, zorgtoeslag, Kindgebondenbudget en kinderopvangtoeslag;

  • d.

    andere vrijlatingen op grond van artikel 31 lid 2 WWB.

2. Toelichting per artikel van de verordening

2.1 Artikel 1 begripsomschrijvingen

Eerste lid (ad c)

In artikel 1, eerste lid is vastgelegd dat iemand een langdurig laag inkomen heeft

als deze ononderbroken gedurende 36 maanden voorafgaande aan het jaar waarin

de langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd een laag inkomen heeft.

Als iemand bijvoorbeeld op 1 januari 2012 langdurigheidstoeslag aanvraagt, zullen

de jaren van 2009, 2010, 2011 op een ononderbroken laag inkomen worden

beoordeeld. Hetzelfde gebeurt als iemand op 1 december 2011 langdurigheidstoeslag

aanvraagt. Ook dan spelen dezelfde jaren een rol bij eerdergenoemde

beoordeling. In beide situaties is de ingangsdatum van de langdurigheidstoeslag 1

januari 2011. Het betreft dus de langdurigheidstoeslag van 2011. Dit impliceert

overigens ook dat diegene die op 1 december 2011 langdurigheidstoeslag heeft

aangevraagd, vervolgens op 1 januari 2012 langdurigheidstoeslag voor 2012 kan

aanvragen.

Niet meer de datum van aanvraag is bepalend, maar het jaar waarin de

langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd. Het jaar van aanvraag bepaalt dus ook

de datum waarop iemand een langdurig laag inkomen heeft (1 januari van ieder

jaar waarover wordt aangevraagd). Dit uitgangspunt kan worden gebillijkt vanuit

het uitgangspunt van de wetgever dat het thans aan de raad is om te bepalen wat

deze onder “langdurig” verstaat en daarbij die beoordelingsperiode af te bakenen.

Eerste lid (ad d)

Het begrip ‘laag’ inkomen wordt gedefinieerd als een inkomen niet hoger dan

honderd procent van de bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van die grens

kunnen worden genegeerd. Onder marginaal moet worden verstaan: een geringe

overschrijding van het inkomen (netto) in enig jaar, als gevolg van belastingteruggave of een hogere vakantietoeslag. Het moet gaan om een overschrijding van maximaal € 10,00.

De raad kiest bewust ervoor om het recht op langdurigheidstoeslag niet toe te

kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Ten eerste omdat dit mogelijk

ongewenste armoedevaleffecten in zich heeft. Weliswaar doen de armoedevaleffecten zich ook voor bij de grens van honderd procent van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Ten tweede is de gedachte achter de langdurigheidstoeslag juist dat mensen die langdurig een inkomen op een sociaal minimum hebben geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven. De wetgever heeft dus al geduid dat het sociale minimum de grens vormt.

Derde lid

Als wordt uitgegaan van het begrip “vermogen” zoals bedoeld in artikel 34 WWB

gelden uiteraard ook de in dat artikel genoemde vrijlatingen en vermogensgrenzen.

2.2 Artikel 2 recht op langdurigheidstoeslag

Eerste lid (ad b)

Er wordt voor wat betreft de vermogensbepaling in het kader van het recht op

langdurigheidstoeslag altijd uitgegaan van de aanvraagdatum. Dit is ten gunste van

aanvragers. Vermogensoverschrijdingen in de langdurige periode spelen dus geen

rol. Er wordt alleen gekeken naar het vermogen op datum aanvraag.

Eerste lid (ad c)

De wettelijke toelichting geeft als voorbeeld van aanvragers die zicht hebben op

inkomensverbetering: studenten met een uitkering op grond van de WSF. Deze

kunnen in staat worden geacht na hun opleiding een zekere inkomensverbetering te

bereiken. Zie artikel 3 lid 1 sub c van deze verordening.

Tweede lid

Er bestaat geen recht op langdurigheidstoeslag, gedurende 36 maanden vanaf het

jaar dat een maatregel is opgelegd van de 4de categorie. Hieronder wordt verstaan;

het verwijtbaar niet behouden van arbeid, het verwijtbaar niet aanvaarden van

arbeid. De langdurigheidstoeslag is niet bedoeld om de verlaging van de uitkering

door middel van de aan belanghebbende opgelegde maatregel te compenseren met

langdurigheidstoeslag. Deze maatregel wordt immers opgelegd omdat de gemeente

Heerlen voorgenoemde gedragingen niet accepteert. Bijvoorbeeld in 2012 heeft

belanghebbende een maatregel opgelegd gekregen van de 4de categorie. Dit houdt

in dat belanghebbende op 1 januari 2016 weer in aanmerking komt voor

langdurigheidstoeslag.

derde lid

Een termijn van drie jaren wordt als redelijk gezien. Deze termijn sluit goed aan bij

de doelstelling van de langdurigheidstoeslag omdat een gemiddelde vervangingstermijn van duurzame gebruiksgoederen drie jaren beloopt en het, mede gelet op die gemiddelde vervangingstermijn van drie jaren, niet zo kan zijn dat de langdurigheidstoeslag door het hanteren van een te lange termijn als een

ongerichte inkomenssuppletie gezien kan worden. Een ongerichte inkomenssuppletie is in strijd met de uitgangspunten van de WWB. Categoriale bijstand is namelijk afgeschaft omdat de wetgever geen ongerichte inkomenssuppletie meer wenste.

Een voorbeeld. Als iemand in 2018 aanvraagt, zou deze recht met terugwerkende

kracht (als geen relevante veranderingen in de regelgeving zich voordoen) kunnen

hebben op langdurigheidstoeslag over de jaren 2015 tot en met 2017. Over de

jaren 2004 tot en met 2014 heeft de aanvrager geen recht op langdurigheidstoeslag. Artikel 4:104 Awb is overigens niet van toepassing. Dat artikel betreft immers de verjaringstermijn nadat de verplichting tot betaling van een bestuurlijke geldschuld is vastgesteld.

2.3 Artikel 3 uitsluitingen

Eerste lid

Vanwege het feit dat de langdurigheidstoeslag per 1 januari 2009 een vorm van

bijstand is geworden, zijn tevens de in de WWB geldende gronden van uitsluiting

van toepassing.

Tweede lid

Bij de in het tweede lid genoemde gevallen zou het niet terecht zijn iemand uit te

sluiten van een langdurigheidstoeslag. In dat geval moet voorbij worden gegaan

aan de uitsluiting.

Derde lid

Een termijn van dertig dagen per jaar kan als redelijk worden gezien. In de praktijk

doet zich namelijk vaak het geval voor dat belanghebbenden kortdurend zijn

gedetineerd of kortdurend (te lang) in het buitenland hebben verbleven. In dat

geval zou het onredelijk zijn om die betreffende periode van invloed te laten zijn op

het bepalen van het recht op langdurigheidstoeslag. Perioden van kortdurende

detentie in één jaar worden voorts opgeteld. Dat zou kunnen betekenen dat als die

kortdurende detenties meer dan één maand belopen, de belanghebbende geen

recht heeft op langdurigheidstoeslag over dat jaar.

Indien zich de situatie voordoet dat een belanghebbende onafgebroken in 2008 en

2009 is gedetineerd, echter over 2009 is sprake van kortdurende detentie, kan dat

jaar een rol spelen bij het bepalen van de periode van langdurigheid. Zou diegene

over zowel 2008 als 2009 meer dan één maand zijn gedetineerd, dan kan deze pas

weer op 1 januari 2013 recht doen gelden op langdurigheidstoeslag (als uiteraard

over 2010 tot en met 2012 aan de voorwaarden wordt voldaan).

2.4 artikel 4 hoogte van de toeslag

Eerste lid (ad d en e)

Uit het eerste lid vloeit voort dat in de gevallen, zoals bedoeld in het tweede lid van

artikel 3 van de verordening, een langdurigheidstoeslag naar gehuwdenhoogte kan

worden toegekend.

Tweede lid

Bij toekenning van langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht wordt voor wat

betreft de berekening van de hoogte daarvan altijd uitgegaan van het bedrag dat

geldt in het jaar van de waarin het recht bestaat. Als iemand in 2015

langdurigheidstoeslag aanvraagt en deze heeft over 2012 tot en met 2014

eveneens recht, dan wordt het in 2012 geldende bedrag over 2012 uitbetaald,

hetzelfde geldt voor 2013, 2014 en in 2015 het geldende bedrag uit 2015.

Derde lid

Het kan zijn dat iemand een langdurigheidstoeslag aanvraagt, vervolgens blijkt dat

deze over een voorgaand jaar (of voorgaande jaren) recht daarop heeft en dat deze

over dat jaar (of over die jaren) in verschillende leefsituaties verkeerd heeft.

(Iemand is bijvoorbeeld over 2012 gehuwd en alleenstaande geweest, of heeft in

dat jaar een kind gekregen.)

Er wordt uitgegaan van de leefsituatie zoals die is op 1 januari van het jaar

waarover langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd is/ of is geweest.

Bijvoorbeeld belanghebbende verzoekt op 1 augustus 2012 om langdurigheidstoeslag.

Op 1 januari van dat jaar was belanghebbende alleenstaand. Per 1 maart

2012 is belanghebbende een alleenstaand ouder. Dan is de situatie op 1 januari

2012 leidend voor de hoogte van de langdurigheidstoeslag en zal belanghebbende

de hoogte van een alleenstaande ontvangen. Per 1 januari 2013 is er, bij

ongewijzigde omstandigheden, recht op de langdurigheidstoeslag voor een

alleenstaand ouder.

Vierde lid

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de hoogte van de

langdurigheidstoeslag zoals genoemd in artikel 36 WWB van vóór 1 januari 2009,

waarop jaarlijks een indexering wordt toegepast. Hierdoor hoeft er niet jaarlijks een

nieuw besluit te worden genomen over de hoogte van de bedragen.