Regeling vervallen per 01-01-2017

Nadere regels Wmo zelfredzaamheid en participatie Heerlen 2016, eerste wijziging

Geldend van 19-03-2016 t/m 31-12-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-03-2016

Intitulé

Nadere regels Wmo zelfredzaamheid en participatie Heerlen 2016, eerste wijziging

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen,

gelet op het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gelet op de artikelen 2, 7 vierde en vijfde lid, 8 derde lid, 9 derde en vierde lid, 10 tweede lid, 14, 15 tweede lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2015;

overwegende dat het noodzakelijk is om burgers te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om burgers met psychische of psychosociale problemen en burgers die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg , of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

besluit:

Vast te stellen de Nadere regels Wmo zelfredzaamheid en participatie Heerlen 2016, eerste wijziging.

HOOFDSTUK 1 Begrippen EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening:

voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b.

    andere voorziening:

    voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappe-lijke ondersteuning 2015;

  • c.

    bijdrage:

    bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • d.

    college:

het college van Burgemeester en Wethouders van Heerlen;

  • e.

    hulpvraag:

    behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • f.

    ingezetene:

    cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Heerlen;

  • g.

    pgb:

    persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • h.

    roerende woonvoorziening:

    niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

  • i.

    verordening:

    Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2015;

  • j.

    voorliggende voorziening:

algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • k.

    wet:

    Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • l.

    woningaanpassing:

    bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woon-ruimte;

  • m.

    zelfredzaamheid:

in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestruc-tureerd huishouden.

2.Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet na-der of beknopt worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Algemene wet bestuursrecht en de verordening.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze regeling is van toepassing op maatschappelijke ondersteuning, voor zover dit betrekking heeft op de zelfredzaamheid en participatie van inge-zetenen van de gemeente, zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 van de wet, met uitzondering van beschermd wonen en opvang.

HOOFDSTUK 2 Procedureregels, melding en onderzoek

Artikel 3 Sociale buurtteam

Het sociale buurtteam geldt exclusief, naast het regulier gemeentelijk loket, als voorziening voor het bieden van toegang in het kader van een melding van behoefte aan maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, tenzij de melding verband houdt met de be-hoefte aan beschermd wonen of opvang. Het sociale buurtteam is in de bedoelde gevallen tevens namens het college belast met het onderzoek en de overige werkzaamheden zoals beschreven in de artikelen 4 tot en met 7.

Artikel 4 Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet neemt het college na de melding onverwijld een beslissing tot ver-strekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 5 Onderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke ge-gevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gege-vens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het colle-ge in overeenstemming met de cliënt afzien van een onderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om aan het college een persoonlijk plan te overhandigen, zoals bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet.

  • 5. De cliënt dient binnen zeven kalenderdagen na de melding het per-soonlijk plan te overhandigen aan het college.

ARTIKEL 6 GESPREK

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de-gene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens ver-tegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantel-zorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cli-ent;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfred-zaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maat-werkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de man-telzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maat-werkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzie-ningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbie-ders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt in-gelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 5, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het ge-sprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onvermin-derd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cli-ent afzien van een gesprek.

  • 5. In beginsel maakt het college gebruik van de Zelfredzaamheidsma-trix om de onderdelen uit het eerste lid in kaart te brengen.

ARTIKEL 7 VERSLAG

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onder-zoek.

  • 2. Binnen 42 kalenderdagen na de melding verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijf werkdagen wordt geretour-neerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft ge-voerd.

  • 4. Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem onder-tekende verslag.

ARTIKEL 8 AANVRAAG

  • 1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aan-vraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het col-lege.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier of een ondertekend verslag van het gesprek als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

HOOFDSTUK 3 REGELS OMTRENT MAATWERKVOORZIENINGEN

PARAGRAAF 3.1 ONDERSTEUNING VAN ZELFREDZAAMHEID EN PARTICIPATIE EXCLUSIEF WONINGAANPASSINGEN, ZELFSTANDIG VERVOER EN HULPMIDDELEN.

ARTIKEL 9 TOEPASSINGSBEREIK

Onverminderd het bepaalde in artikel 2 is deze paragraaf van toepassing op maatschappelijke ondersteuning ter ondersteuning van zelfredzaam-heid en participatie, met uitzondering van een woningaanpassing, een zelfstandige vervoersvoorziening en een hulpmiddel.

ARTIKEL 10 KEUZEVRIJHEID

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in natura en als pgb, onder de voorwaarden en criteria zoals genoemd deze paragraaf.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, wordt in spoedeisen-de gevallen zoals bedoeld in artikel 4 lid 3 alleen een maatwerkvoor-ziening in natura verstrekt.

ARTIKEL 11 VOORWAARDEN MAATWERKVOORZIENING ALS PERSOONS-GEBONDEN BUDGET

  • 1.

    Verstrekking van een maatwerkvoorziening als pgb vindt plaats op gemotiveerd verzoek van de cliënt of diens vertegenwoordiger, door middel van indiening van een persoonlijk plan.

  • 2.

    Een pgb voor hulp bij het huishouden, persoonlijke begeleiding, kortdurend verblijf, dagbesteding en vervoer wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht vol-doende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale net-werk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de dien-stenen andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 3.

    Bij de beoordeling van het verzoek voor verstrekking van een

pgb voor persoonlijke begeleiding, kortdurend verblijf, dagbesteding en/of vervoer kunnen de volgende factoren van belang zijn:

  • a.

    de benodigde ondersteuning is niet goed vooraf in te plannen;

  • b.

    de benodigde ondersteuning moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

  • c.

    de benodigde ondersteuning moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

  • d.

    de benodigde ondersteuning moet op verschillende locaties worden geleverd;

  • e.

    het is noodzakelijk om 24 uur ondersteuning op afroep te or-ganiseren;

  • f.

    de ondersteuning moet door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener worden geboden en/of

  • g.

    er is reeds op grond van andere wetten een pgb toegekend aan cliënt.

    • 4.

      Bij ondersteuning geleverd door een andere aanbieder dan perso-nen uit het sociaal netwerk dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

  • a.

    de normen voor verantwoorde zorg zoals omschreven in het Kwaliteitskader Verantwoorde Zorg;

  • b.

    het gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde zorg;

  • c.

    systematische kwaliteitsbewaking;

  • d.

    de aanbieder en/of zijn werknemers beschikken over een ver-klaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip, waarop be-trokkene voor de organisatie of ondernemer ging werken.

  • e.

    er is een meld procedure ten aanzien van calamiteiten en ge-weld.

    • 5.

      Bij ondersteuning geleverd door personen uit het sociaal netwerk dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

  • a.

    deze persoon beschikt over een verklaring omtrent het ge-drag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvor-derlijke gegevens, die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene start met de uitvoering van de betreffende ondersteuning;

  • b.

    er is een afspraak over het melden van calamiteiten en ge-weld.

ARTIKEL 12 UITSLUITINGSCRITERIA VERSTREKKING PERSOONSGEBONDEN BUDGET

  • 1. Verstrekking van een pgb vindt niet plaats indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden als genoemd in artikel 11.

  • 2. Verstrekking van een pgb vindt niet plaats indien de budgethouder problematische schulden heeft, tenzij gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat Zorg in Natura niet voorziet in een adequate ondersteuning.

  • 3. Het is de budgethouder niet toegestaan het administratieve beheer van het pgb en de bemiddeling en/of levering van de voorziening (zorg) uit te besteden aan dezelfde organisatie.

  • 4. Het pgb mag niet besteed worden aan de bemiddeling bij het aan-vragen van een voorziening of het administratieve beheer van het pgb.

ARTIKEL 13 VASTSTELLING HOOGTE PERSOONSGEBONDEN BUDGET HULP BIJ HET HUISHOUDEN

  • 1. De hoogte van het pgb ten behoeve van Hulp bij het Huishouden per uur dienstverlening, wordt bepaald overeenkomstig de leden 2 en 3.

  • 2. De hoogte van het pgb ten behoeve van Hulp bij het Huishouden, uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk, per uur dienstverlening, bedraagt € 13,74 Hierin is een vaste toeslag van € 1,90 per uur vanwege kosten verband houdend met het werkgever-schap inbegrepen.

  • 3. De hoogte van het pgb ten behoeve van Hulp bij het Huishouden, uitgevoerd door anderen dan een persoon uit het sociaal netwerk, per uur dienstverlening, bedraagt € 16,76 in het geval van basison-dersteuning en € 20,94 in het geval van ondersteuning waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist. Hierin is een vaste toeslag van € 1,90 per uur vanwege kosten verband houdend met het werkgeverschap inbegrepen.

ARTIKEL 14 VASTSTELLING HOOGTE PERSOONSGEBONDEN BUDGET PERSOONLIJKE BEGELEIDING

  • 1. De hoogte van het pgb ten behoeve van persoonlijke begeleiding per uur dienstverlening, wordt bepaald overeenkomstig de leden 2 en 3.

  • 2. De hoogte van het pgb ten behoeve van persoonlijke begeleiding, uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk, per uur dienstverlening, bedraagt € 13,74. Hierin is een vaste toeslag van € 1,90 per uur vanwege kosten verband houdend met het werkge-verschap inbegrepen.

  • 3. De hoogte van het pgb ten behoeve van persoonlijke begeleiding, uitgevoerd door anderen dan een persoon uit het sociaal netwerk, per uur dienstverlening, bedraagt € 32,00 in het geval van basison-dersteuning en € 40,00 in het geval van ondersteuning waarvoor bij-zondere deskundigheden zijn vereist. Hierin is een vaste toeslag van € 1,90 per uur vanwege kosten verband houdend met het werkgeverschap inbegrepen.

ARTIKEL 15 VASTSTELLING HOOGTE PERSOONSGEBONDEN BUDGET DAGBESTEDING

  • 1. De hoogte van het pgb ten behoeve van dagbesteding, per twee uur dienstverlening, wordt bepaald overeenkomstig de leden 2 en 3.

  • 2. De hoogte van het pgb ten behoeve van dagbesteding, per twee uur dienstverlening, komt overeen met het laagste tarief voor dagbe-steding in natura dat geldt voor de door de gemeente gecontrac-teerde aanbieders, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de tarieven voor dagbesteding met laag intensieve ondersteuning en voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve onder-steuning door daartoe opgeleide personen.

  • 3. De hoogte van het pgb ten behoeve van vervoer van en naar de dagbesteding komt overeen met het laagste tarief voor dergelijk vervoer in natura dat geldt voor de door de gemeente gecontrac-teerde aanbieders.

ARTIKEL 16 VASTSTELLING HOOGTE PERSOONSGEBONDEN BUDGET LOGEEROPVANG/ RESPIJTZORG/ KORTDUREND VERBLIJF

  • 1. De hoogte van het pgb ten behoeve van logeeropvang/respijtzorg/ kortdurend verblijf wordt bepaald overeenkomstig de leden 2 en 3.

  • 2. De hoogte van het pgb ten behoeve van logeeropvang/respijtzorg/ kortdurend verblijf, uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk, bedraagt € 19,85 per etmaal.

  • 3. De hoogte van het pgb ten behoeve van logeeropvang/respijtzorg/ kortdurend verblijf, uitgevoerd door anderen dan personen uit het sociaal netwerk, per etmaal dienstverlening, komt overeen met het laagste tarief per etmaal verblijf in natura dat geldt voor de door de gemeente gecontracteerde aanbieders.

ARTIKEL 17 CONTROLE PERSOONSGEBONDEN BUDGET

  • 1. Het college controleert uit het oogpunt van kwaliteit van de gelever-de zorg steekproefsgewijs de bestedingen en inzet van de pgb’s.

  • 2. Een ieder, aan wie een pgb ten behoeve van hulp bij het huishou-den, persoonlijke begeleiding, logeeropvang/respijtzorg/ kortdurend verblijf, dagbesteding en/of vervoer is toegekend , dient desge-vraagd verantwoording af te leggen over de besteding en inzet van het budget.

  • 3. De bestedingen en inzet van de pgb’s van budgethouders, ten aan-zien waarvan door de Sociale Verzekeringsbank bijzonderheden wor-den gesignaleerd, worden in elk geval gecontroleerd.

  • 4. Indien uit de controle blijkt dat

    • a.

      de budgethouder niet heeft voldaan aan de voorwaarden en criteria zoals genoemd in de artikelen 11 en 12 en/of

    • b.

      de budgethouder het persoonsgeboden budget niet heeft be-steed aan de ondersteuning waarvoor het bedoeld is en/of

    • c.

      de gegevens van de Sociale Verzekeringsbank en de bij de controle door de budgethouder overgelegde gegevens niet overeen komen volgt er na een jaar een vervolgcontrole.

  • 5. Indien uit de vervolgcontrole blijkt dat het pgb wederom onrecht-matig is besteed en/of niet aan de voorwaarden en criteria zoals ge-noemd in artikel 11 en 12 is voldaan, zal de maatwerkvoorziening omgezet worden naar Zorg-In-Natura (ZiN), onverminderd het be-paalde in artikel 2.3.10 van de wet.

  • 6. Bij budgethouders, waarmee na een controle een terugbetalingsre-geling is getroffen die langer duurt dan twaalf maanden, volgt even-eens na een jaar een vervolgcontrole

  • 7. Het pgb ten behoeve van hulp bij het huishouden, persoonlijke be-geleiding, logeerzorg/respijtzorg/kortdurend verblijf, dagbesteding en vervoer kent een vrij besteedbaar bedrag, waarover geen ver-antwoording noodzakelijk is. Dit bedraagt € 100,00 per jaar. Dit bud-get kan gebruikt worden voor bijkomende kosten, zoals telefoonkos-ten, kosten voor de VOG-verklaring en scholing.

ARTIKEL 18 UITBETALING PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Het pgb voor hulp bij het huishouden, persoonlijke begeleiding, logeer-zorg/respijtzorg/kortdurend verblijf, dagbesteding eventueel al dan niet in combinatie met vervoer wordt na toekenning, op basis van declaratie, op grond van artikel 2.6.2 van de wet, uitgekeerd door de Sociale Verzeke-ringsbank.

PARAGRAAF 3.2 ONDERSTEUNING VAN ZELFREDZAAMHEID EN PARTICIPATIE IN DE VORM VAN EEN VERVOERSVOORZIENING EN HULPMIDDELEN

ARTIKEL 19 TOEPASSINGSBEREIK

Onverminderd het bepaalde in artikel 2 is deze paragraaf van toepassing op maatschappelijke ondersteuning ter ondersteuning van zelfredzaam-heid en participatie, in de vorm van een vervoersvoorziening en hulpmid-delen gericht op vervoer.

ARTIKEL 20 KEUZEVRIJHEID

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in natura en als pgb, onder de voorwaarden en criteria zoals genoemd in deze paragraaf.

  • 2. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 21, geldt bij verstrek-king van een maatwerkvoorziening in de vorm van een vervoers-voorziening het primaat van ondersteuning in natura, en Collectief Vraagafhankelijk Vervoer in het bijzonder.

ARTIKEL 21 VOORWAARDEN MAATWERKVOORZIENING GERICHT OP VERPLAATSEN EN VERVOER

  • 1. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening gericht op ver-plaatsen en vervoer wordt uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in en rondom de woning en in de directe woon- en leefomgeving.

  • 2. Er is sprake van een uitzondering op het eerste lid indien het een bovenregionaal contact betreft, dat uitsluitend door de cliënt zelf be-zocht kan worden en dit bezoek voor de cliënt noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 3. Verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een ver-voersvoorziening geschiedt via het aanbieden van Collectief Vraagaf-hankelijk Vervoer, tenzij:

    • a.

      aantoonbare beperkingen het gebruik van het Collectief Vraag-afhankelijk Vervoer onmogelijk maken;

    • b.

      vanwege een zeer beperkte loopafstand een aanvulling op het gebruik van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer noodzake-lijk is.

  • 4. Indien Collectief Vraagafhankelijk Vervoer, met inachtneming van het bepaalde in het derde lid, geen adequate voorziening is, verstrekt het college een maatwerkvoorziening in de vorm van:

    • a.

      een autoaanpassing in natura dan wel als pgb, of

    • b.

      een bedrag voor het gebruik van de (eigen) auto.

  • 5. Een maatwerkvoorziening als bedoeld in het vierde lid onder a. wordt eenmaal per vijf jaar verstrekt.

  • 6. Indien als gevolg van het verstrekken van een maatwerkvoorziening gericht op vervoer extra verzekeringskosten en hogere kosten in verband met de motorrijtuigenbelasting ontstaan, komen deze meerkosten niet voor vergoeding in aanmerking.

ARTIKEL 22 VOORWAARDEN MAATWERKVOORZIENING ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET

  • 1. Verstrekking van een maatwerkvoorziening als pgb vindt plaats op gemotiveerd verzoek van de cliënt of diens vertegenwoordiger, door middel van indiening van een persoonlijk plan.

  • 2. Een pgb voor een vervoersvoorziening of hulpmiddel wordt ver-strekt, indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht vol-doende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale net-werk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de hulp-middelen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorzie-ning behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 3. Uit het persoonlijk plan voor een maatwerkvoorziening gericht op verplaatsen of vervoer moet blijken:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening cliënt wil aanschaffen met het pgb;

    • b.

      om welke redenen hij deze maatwerkvoorziening als passend beschouwd en

    • c.

      waar hij de maatwerkvoorziening wilt inkopen en hoe hij tot deze keuze is gekomen.

  • 4. Het wederom verstrekken van een pgb voor een reeds eerdere ver-strekte soortgelijke maatwerkvoorziening, kan slechts dan geschie-den indien de economische afschrijvingstermijn van de betreffende maatwerkvoorziening, zoals deze geldt bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura, verstreken is.

ARTIKEL 23 UITSLUITINGSCRITERIA VERSTREKKING PERSOONSGEBONDEN BUDGET

  • 1. Verstrekking van een pgb vindt niet plaats indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden als genoemd in artikel 22.

  • 2. Verstrekking van een pgb vindt niet plaats indien de budgethouder problematische schulden heeft, tenzij gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat Zorg in Natura niet voorziet in een adequate ondersteuning.

  • 3. Het is de budgethouder niet toegestaan het administratieve beheer van het pgb en de bemiddeling en/of levering van de voorziening uit te besteden aan dezelfde organisatie.

  • 4. Het pgb mag niet besteed worden aan de bemiddeling bij het aan-vragen van een voorziening of het administratieve beheer van het pgb.

ARTIKEL 24 VASTSTELLING PERSOONSGEBONDEN BUDGET VOOR VERVOER

De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een autoaanpassing komt overeen met de kosten voor de in de betreffende situatie, met inachtneming van het programma van eisen, blijkens een offerte goedkoopst adequate voorziening.

ARTIKEL 25 VASTSTELLING PERSOONSGEBONDEN BUDGET VOOR HULPMIDDELEN

De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel komt overeen met de kosten voor de in de betreffende situa-tie goedkoopst adequate voorziening in natura, blijkens een door de ge-meente afgesloten overeenkomst met de organisatie die deze voorziening biedt (inclusief eventuele kortingen die de gemeente ontvangt en BTW), dan wel blijkens een offerte, verhoogd met eventuele aanvullende kosten, zoals verzekering, onderhoud en reparatie, voor de duur van de economi-sche afschrijvingstermijn.

ARTIKEL 26 CONTROLE PERSOONSGEBONDEN BUDGET

  • 1. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de maat-werkvoorziening de bestedingen van het pgb.

  • 2. De budgethouder legt binnen zes weken na aanschaf van de voor-ziening verantwoording af over de besteding van het pgb door het overleggen van de factuur dan wel het betalingsbewijs van de aan-geschafte voorziening.

ARTIKEL 27 UITBETALING PERSOONSGEBONDEN BUDGET

1.Het pgb voor een maatwerkvoorziening, gericht op verplaatsen en vervoer, wordt na toekenning aan cliënt uitbetaald.

PARAGRAAF 3.3 ONDERSTEUNING VAN ZELFREDZAAMHEID EN PARTICIPATIE IN DE VORM VAN EEN WONINGAANPASSING

ARTIKEL 28 TOEPASSINGSBEREIK

Onverminderd het bepaalde in artikel 2 is deze paragraaf van toepassing op maatschappelijke ondersteuning ter ondersteuning van zelfredzaam-heid en participatie in de vorm van een woningaanpassing

ARTIKEL 29 KEUZEVRIJHEID

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in natura en als per-soonsgebonden budget, onder de voorwaarden en criteria zoals ge-noemd in deze paragraaf.

  • 2. Een maatwerkvoorziening in verband met longproblematiek of aller-gische aandoeningen, of in verband met rolstoelgebruik, wordt al-leen als pgb verstrekt.

ARTIKEL 30 VOORWAARDEN MAATWERKVOORZIENING

  • 1. Een cliënt kan voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing andere maatwerkvoorziening dan ondersteuning gericht op verhuizen, in aanmerking komen wanneer:

    • a.

      in het programma van eisen geen traplift is opgenomen en de totale aanpassingskosten lager zijn dan € 6.500,-;

    • b.

      in het programma van eisen één traplift is opgenomen en de aanpassingskosten, met uitzondering van de traplift, lager zijn dan € 2.500,00, waarbij de kosten van één traplift buiten be-schouwing worden gelaten. Indien twee of meer trapliften noodzakelijk zijn, worden de kosten van de goedkoopste trap-lift volledig meegerekend bij de aanpassingskosten.

  • 2. Indien een woningaanpassing wordt verstrekt met als doel het uit-breiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het college een bijdrage verlenen voor de extra te ver-werven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de bui-tenruimte bij de woning, als vermeld in bijlage I.

  • 3. Indien de woningaanpassing een woonwagen betreft en de technische levensduur van de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag:

    • a.

      minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, komt de vergoeding voor de aanpassingskosten overeen met de wer-kelijke kosten met een maximum van € 2.500,00;

    • b.

      vijf jaar of meer is, komt de vergoeding voor de aanpassingskosten overeen met de werkelijke kosten met een maximum van € 6.000,00.

  • 4. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen twaalf maanden na het afgeven van de beschikking waarin een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing wordt verleend, meldt de cliënt aan het college dat de bedoelde werk-zaamheden zijn voltooid.

  • 5. Bij de gereedmelding als bedoeld in het vierde lid dient een verkla-ring te worden ingediend dat bij het realiseren van de woningaan-passing is voldaan aan de voorwaarden waaronder deze is toegekend. Deze gereedmelding geldt tevens als een verzoek om vast-stelling en uitbetaling.

  • 6. Degene aan wie een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing wordt verleend dient gedurende een periode van vijf jaar, ingaande de dag van bekendmaking van de verleningsbeschikking, alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

ARTIKEL 31 MAATWERKVOORZIENING IN NATURA

1 Indien de woningaanpassing bestaat uit een losse woonvoorziening of traplift en in natura wordt verstrekt is de bruikleen- of huurover-eenkomst gemeente Heerlen van toepassing.

  • 2.

    Het tarief voor het realiseren van een standaard woningaanpassing, wordt gebaseerd op de tarieven woningaanpassingen, zoals nader beschreven in bijlage III.

  • 3.

    Het tarief voor een overige woningaanpassing wordt gebaseerd op een kostenberekening, dan wel ingediende offerte.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening die noodza-kelijk is in verband met longproblematiek en/of allergische aandoe-ningen, of in verband met rolstoelgebruik, komt overeen met de kosten voor de in de betreffende situatie blijkens een offerte goed-koopst adequate voorziening, met dien verstande dat de onder-staande maximum-bedragen worden gehanteerd:

    • a.

      jaloezieën € 17,22 per m2 raamoppervlak;

    • b.

      overgordijnen € 13,79 per m2 raamoppervlak;

    • c.

      vitrage woon- en slaapkamer € 11,23 per m2 raamoppervlak;

    • d.

      vloerbedekking vinyl € 11,30 per m2 vloeroppervlak;

    • e.

      vloerbedekking laminaat € 22,97 per m2 vloeroppervlak.

ARTIKEL 32 MAATWERKVOORZIENING ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET

  • 1. De hoogte van het pgb voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing komt overeen met de kosten voor de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura, blijkens een door de gemeente opgestelde kostenberekening dan wel een offerte. Bij het opstellen van de kostenberekening en bij de beoordeling van de offerte wordt rekening gehouden met hetgeen bepaald is in Bijlage I, II en III bij deze regels.

  • 2. De omvang van het pgb voor maatwerkvoorziening in de vorm van een roerende woonvoorziening komt overeen met:

    • a.

      ter zake de aanschaf: de tegenwaarde van de in de betreffen-de situatie goedkoopst, compenserend te verstrekken voor-ziening in natura. De kosten in natura zijn de kosten zoals door de gemeente overeengekomen met dienstverlenende organi-satie die deze voorziening biedt (inclusief eventuele kortingen die de gemeente ontvangt en BTW), dan wel is vastgesteld op basis van de goedkoopst adequate offerte.

    • b.

      ter zake, indien van toepassing, aanvullende kosten voor de duur van de economische afschrijvingstermijn: het bedrag dat met betrekking tot deze kosten door het college aan de dienstverlenende organisatie wordt betaald (inclusief eventue-le kortingen die de gemeente ontvangt en BTW), dan wel blijkt uit de goedkoopst adequate offerte.

ARTIKEL 33 VOORWAARDEN MAATWERKVOORZIENING ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET

  • 1. Verstrekking van een maatwerkvoorziening als pgb vindt plaats op gemotiveerd verzoek van de cliënt of diens vertegenwoordiger, door middel van indiening van een persoonlijk plan.

  • 2. Een pgb voor een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht vol-doende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale net-werk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de maatwerkvoorziening die wordt geleverd door een aanbieder, door hem niet passend wordt geacht en dat hij de maatwerk-voorziening als pgb wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

ARTIKEL 34 UITBETALING PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Het pgb voor een maatwerkvoorziening, gericht op wonen, wordt na toe-kenning aan cliënt uitbetaald.

ARTIKEL 35 AFSCHRIJVINGSSYSTEMATIEK

  • 1. De afschrijvingssystematiek voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een losse woonvoorziening is gebaseerd op de terugkoop-regeling met de gecontracteerde organisaties.

  • 2. Bij het bepalen van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met afschrijving van de te vervangen gordijnen, vitrage en vloerbedekking in een periode van acht jaar, op de volgende wij-ze:

    • a.

      niet ouder dan 2 jaar: vergoeding van 100 % van het norm-bedrag;

    • b.

      ouder dan 2 jaar, maar niet ouder dan 4 jaar: vergoeding van 75 % van het normbedrag;

    • c.

      ouder dan 4 jaar, maar niet ouder dan 6 jaar: vergoeding van 50 % van het normbedrag;

    • d.

      ouder dan 6 jaar, maar niet ouder dan 8 jaar: vergoeding van 25 % van het normbedrag;

    • e.

      ouder dan 8 jaar: geen vergoeding.

ARTIKEL 36 TERUGBETALING BIJ VERKOOP

  • 1. De eigenaar die een voorziening heeft ontvangen voor het treffen van een woningaanpassing ten bedrage van € 25.000,00 of hoger en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmel-ding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte van overdracht het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient geheel dan wel gedeeltelijk aan de gemeente te worden gerestitueerd met in-achtneming van het bepaalde in het tweede lid.

  • 2. De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    in het eerste jaar 100% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

    in het tweede jaar 90% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

    in het derde jaar 80% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

    in het vierde jaar 70% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

    in het vijfde jaar 60% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

    in het zesde jaar 50% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

    in het zevende jaar 40% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

    in het achtste jaar 30% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

    in het negende jaar 20% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

    in het tiende jaar 10% van de meerwaarde van de woning na subsidie.

  • 3. De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door het college.

  • 4. Het te restitueren bedrag bedraagt nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorzieningen.

ARTIKEL 37 WONINGAANPASSING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE RUIMTEN IN BESTAANDE GEBOUWEN

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan worden verleend voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte in-dien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de cliënt ontoegankelijk blijft:

    • a.

      het aanbrengen van elektrische deuropeners;

    • b.

      aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toe-gang van het gebouw mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

    • c.

      het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

    • d.

      het aanbrengen van een extra trapleuning;

    • e.

      het aanleggen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

  • 2. Indien op het moment van de aanvraag 70% of meer van de door de aanpassingen bereikbare woningen, bewoond worden door men-sen van 55 jaar of ouder, is artikel 47 van toepassing.

HOOFDSTUK 4 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

PARAGRAAF 4.1 MAATWERKVOORZIENINGEN

ARTIKEL 38 BIJDRAGE VOOR MAATWERKVOORZIENINGEN

  • 1. De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percen-tages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2. De verschuldigde bijdrage in de kosten dan wel het totaal van de verschuldigde bijdragen in de kosten bedraagt niet meer dan:

    • a.

      voor de ongehuwde cliënt, niet meer dan € 19,40 per bijdra-geperiode met dien verstande dat dit bedrag, indien zijn bij-drageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.9 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015:

    • i.

      meer bedraagt dan € 22.486,00 en hij de pensioenge-rechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 22.486,00;

    • ii.

      meer bedraagt dan € 16.887,00 en hij de pensioenge-rechtigde leeftijd heeft bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat in-komen en € 16.887,00;

    • b.

      voor de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, niet meer dan € 27,80 per bijdrageperiode, met dien verstande dat dit bedrag, indien het gezamenlijke bijdrageplichtig inko-men, berekend volgens artikel 3.9 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015:

    • i.

      meer bedraagt dan € 28.177,00 en een van beiden of beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 28.177,00;

    • ii.

      meer bedraagt dan € 23.374,00 en beiden de pensioen-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 23.374,00.

  • 3. De genoemde bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de bijdrage in de kosten in het vierde lid worden jaarlijks op basis van de door het ministerie van VWS opgestelde advies en geadviseerde parameter-set, bijgesteld.

  • 4. Vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten vindt plaats door het Centraal Administratiekantoor (CAK), conform de door het colle-ge afgegeven parameters en de kostprijs van de betreffende maat-werkvoorzieningen.

ARTIKEL 39 MAXIMAAL VERSCHULDIGDE EIGEN BIJDRAGE

  • 1. Voor de persoon aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt, is de verschuldigde eigen maatschappelijke onder-steuning.

  • 2. Voor een cliënt jonger dan achttien jaar wordt geen bijdrage in de kosten gehanteerd voor een maatwerkvoorziening, met uitzondering van een woningaanpassing, zoals bepaald in artikel 9 van de veror-dening, tweede lid en artikel 2.1.5 van de Wet.

  • 3. Voor een cliënt van achttien jaar of ouder geldt een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening, zolang hij van de voorziening gebruikt maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt , tenzij:

    • a.

      de persoon aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt of zijn echtgenoot een bijdrage ingevolge de artikelen 4 of 14 van het Bijdragebesluit Zorg verschuldigd is, of

    • b.

      het een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoel of een collectief vervoersysteem betreft.

  • 4. Geen bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening is ver-schuldigd indien de persoon aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt een inkomen heeft dat niet hoger is dan het normbedrag van de Participatiewet.

  • 5. Geen bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening is ver-schuldigd indien het college, na advies van een instelling voor alge-meen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat verschuldigdheid hiervan kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor op de opvoe-ding en ontwikkeling van een minderjarige, waarvan degene aan wie die maatwerkvoorziening is verstrekt de minderjarige of de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, is.

ARTIKEL 40 BEPALING KOSTPRIJS MAATWERKVOORZIENING

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de laagste prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening af-neemt van een (gecontracteerde) aanbieder.

  • 2. De kostprijs van een maatwerkvoorziening als pgb is gelijk aan het bedrag van het pgb.

PARAGRAAF 4.2 ALGEMENE VOORZIENINGEN

ARTIKEL 41 BIJDRAGE IN DE KOSTEN VOOR EEN ALGEMENE VOORZIENING

  • 1. Voor het gebruik van een algemene voorziening die geheel of ge-deeltelijk wordt bekostigd door de gemeente, niet zijnde cliënton-dersteuning, is de cliënt een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd aan de aanbieder. De bijdrage is nooit meer dan kostendekkend.

ARTIKEL 42 BIJDRAGE VOOR ALGEMENE VOORZIENINGEN

  • 1. Voor de volgende algemene voorzieningen is de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      collectief vervoer;

    • b.

      was- en strijkservice. .

  • 2. De bijdrage in de kosten van:

    • a.

      het collectief vervoer bedraagt € 0,65 per zone;

    • b.

      was- en strijkservice bedraagt € 5,00 per uur. .

HOOFDSTUK 5 TEGEMOETKOMING IN DE MEERKOSTEN

ARTIKEL 43 TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN PERSONEN MET EEN BEPERKING OF CHRONISCHE PROBLEMEN

De tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet en artikel 15 van de verordening wordt op aanvraag verstrekt aan degene die:

  • a.

    een inkomen heeft dat niet hoger is dan 110% van de toepasse-lijke bijstandsnorm,

  • b.

    geen in aanmerking te nemen vermogen heeft zoals bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet, en

  • c.

    in de twee kalenderjaren voorafgaande aan het jaar waarop de te-gemoetkoming betrekking heeft, het eigen risico zorgverzekering volledig heeft benut.

    • 2.

      De aanvraag voor een tegemoetkoming kan worden ingediend uiter-lijk 30 april van het jaar, volgend op het jaar waarop de tegemoet-koming betrekking heeft.

    • 3.

      Aanvragen die worden ingediend na het verstrijken van de in het tweede lid genoemde datum, kunnen worden geweigerd.

    • 4.

      De tegemoetkoming bedraagt € 125,00 per jaar.

ARTIKEL 44 TEGEMOETKOMING VOOR KOSTEN VOOR TAXI, ROLSTOELTAXI, AUTOAANPASSING, VERHUIZING, HERINRICHTING WONING, SPORTROLSTOEL EN BEZOEKBAAR MAKEN WONING

  • 1. Een tegemoetkoming wordt, op grond van artikel 2.1.7 van de wet, op aanvraag verstrekt voor de in het tweede lid genoemde kosten.

  • 2. De tegemoetkoming bedraagt voor:

    • a.

      taxivervoer: € 1.200,- jaarlijks, met dien verstande dat:

    • i.

      indien aan een cliënt een combinatie van maatwerkvoorzie-ningen in het kader van vervoer toegekend is, de hoogte van deze tegemoetkoming maximaal € 900 bedraagt;

    • ii.

      voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenval-len, bij een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in paragraaf 3.2, niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding wordt toegekend.

    • b.

      rolstoeltaxivervoer: € 1.800,- jaarlijks, met dien verstande dat:

    • i.

      indien aan een cliënt een combinatie van maatwerkvoor-zieningen in het kader van vervoer is toegekend, de hoogte van deze tegemoetkoming maximaal € 1350,00 bedraagt;

    • ii.

      voor zover de behoeften van echtgenoten niet samen-vallen, bij een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in paragraaf 3.2, niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding wordt toegekend.

    • c.

      een autoaanpassing: € 3.000,- vijfjaarlijks, met dien verstande dat:

    • i.

      de aan te passen auto niet ouder is dan vijf jaar;

    • ii.

      een tegemoetkoming in de kosten van een autoaanpas-sing van de eigen auto kan worden verstrekt, in plaats van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer.

    • a.

      verhuis- en herinrichtingskosten: € 2.270,-, met dien verstan-de dat:

    • i.

      het toekenningsbesluit gedurende twee jaar, ingaande de dag van inwerkingtreding van dat besluit geldt;

    • ii.

      bij verhuizing naar een andere gemeente de kosten van verhuizing en inrichting voor rekening van de gemeente van vertrek komen;

    • iii.

      een tegemoetkoming kan worden verstrekt bij het op verzoek van het college vrijmaken van een bestaande aange-paste woning indien de gehandicapte niet meer is aangewe-zen op een aangepaste woning;

    • iiii.

      er geen tegemoetkoming voor verhuis- en herinrich-tingskosten wordt verstrekt voor bewoners van hotels, pensi-ons, vakantiewoningen, kamerbewoners en andere tijdelijk er-gens wonenden.

    • b.

      een woningaanpassing waarvan de kosten € 6.500,- of meer bedragen en waarbij de cliënt ervoor kiest niet te verhuizen, maar de woning met inzet van eigen middelen volledig ade-quaat aan te passen: € 2.270,-.

    • c.

      aanschaf, verzekering, onderhoud en reparatie van een sport-rolstoel: € 3.000,- per vijf jaar.

    • d.

      het bezoekbaar maken van een woning: € 3.000,-, met dien verstande dat de tegemoetkoming kan worden toegekend voor het bezoekbaar maken van maximaal één woning

ARTIKEL 45 ONDERHOUD KEURING EN REPARATIE

  • 1. Een tegemoetkoming wordt, op grond van artikel 2.1.7 van de wet, op aanvraag verstrekt voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie ten behoeve van een verstrekte maatwerkvoorziening zo-als bedoeld in paragraaf 3.3 indien;

    • a.

      de woonvoorziening in het kader van de Wet Voorzieningen Gehandicapten, Wet maatschappelijke Ondersteuning of de Wet is verleend of;

    • b.

      de woonvoorziening voorkomt op de in bijlage II genoemde voorzieningen;

    • c.

      cliënt ten tijde van het onderhoud, keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf heeft en bewoont.

  • 2. De hoogte van de tegemoetkoming komt overeen met de in bijlage II genoemde bedragen.

ARTIKEL 46 COMPLEXGEWIJZE AANPASSING VAN BESTAANDE WOONGEBOUWEN OP COLLECTIEVE

BASIS

  • 1.

    Het college kan, indien artikel 37 niet van toepassing is, op collectie-ve basis op diens aanvraag een financiële tegemoetkoming verlenen aan de woningeigenaar voor het treffen van de volgende voorzienin-gen in bestaande wooncomplexen indien deze de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het wooncomplex, de galerijen en de wonin-gen ten behoeve van aldaar wonende mensen met een functiebe-perking ten goede komen:

    • a.

      het aanbrengen van elektrische deuropeners;

    • b.

      aanleg hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

    • c.

      het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

    • d.

      het aanbrengen van een extra trapleuning;

    • e.

      het aanleggen van een opstelplaats voor meerdere scootmo-bielen met een adequate stroomvoorziening.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt 25% van de werkelijke kosten.

HOOFDSTUK 6 MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

ARTIKEL 47 INSPRAAK EN MEDEZEGGENSCHAP

  • 1. Het college zal de adviesraad MO Heerlen vroegtijdig in de gelegen-heid stellen voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelij-ke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvor-ming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maat-schappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief re kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat de adviesraad MO Heerlen deel kan ne-men aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kan aanmelden, en dat deze wordt voorzien van de voor een deel-name aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

HOOFDSTUK 7 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 48 Overgangsbepaling jaarlijkse waardering mantelzorgers

De aanvraag voor de jaarlijkse blijk van waardering mantelzorg, die betrek-king heeft op 2015, kan ingediend worden tot en met 31 mei 2016 en wordt volgens de “Nadere regels Wmo zelfredzaamheid en participatie Heerlen 2015” beoordeeld en afgehandeld.

ARTIKEL 49 INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL

  • 1.

    De “Nadere regels Wmo zelfredzaamheid en participatie Heerlen 2016” worden ingetrokken.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking de dag na bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot 1 maart 2016.

  • 3.

    Deze regeling wordt aangehaald als: “Nadere regels Wmo zelfred-zaamheid en participatie Heerlen 2016, eerste wijziging”.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders der gemeente Heerlen op 8 maart 2016.
De burgemeester,
R.K.H. Krewinkel
De gemeentesecretaris,
C.L.A.F.M. Bruls

Nota-toelichting

ALGEMENE TOELICHTING

Deze nadere regels geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke onder-steuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financi-ele decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toege-voegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijker-wijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervol-gens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of spra-ke is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reik-wijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015 en dit besluit leggen deze toegangsprocedure daarom in hoofdlijnen vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke onder-steuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, twee-zijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoen-de bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daar-tegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomge-ving kan blijven.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1

BEGRIPPEN EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Begripsbepalingen

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor dit uit-werkingsbesluit. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities opgenomen in dit besluit.

Artikel 2

Toepassingsbereik

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

HOOFDSTUK 2

PROCEDUREREGELS, MELDING EN ONDERZOEK

Artikel 3

Sociale buurtteam

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 4

Melding hulpvraag

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarbor-gen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatie-bepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente in ieder geval bepaalt op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Deze bepaling ver-ankert ook in het besluit dat bij het college een melding kan worden ge-daan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefo-nisch bij het college worden gedaan. Zie de algemene toelichting over mandatering door het college.

In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familie-lid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In het eerste lid is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulp-vraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan di-rect en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet. Zie ook de tekst en toelichting van artikel 8, tweede lid.

In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de wet). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, zou dit ook kunnen wor-den afgesproken.

Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag be-slaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangst-bevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

In het derde lid is een herhaling van het bepaalde in artikel 2.3.3 van de wet. Ter volledigheid is dit artikel ook in dit besluit opgenomen. Aangezien het onderzoek naar aanleiding van een melding zes weken in beslag kan nemen, is in dit artikel opgenomen dat het college tijdens het onderzoek in spoedeisende situaties onverwijld een passende tijdelijke maatregel kan nemen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aan-vraag van belanghebbende. De noodzaak om een tijdelijke maatwerkvoor-ziening te verstrekken, zal slechts in bijzondere gevallen aanwezig zijn. In dien de belanghebbende in een situatie verkeert waarin uitstel van een maatregel niet mogelijk is, dient het college daarnaar te handelen en de belanghebbende in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag te tegemoet te komen. De maatregel dient te passen bij de ge-geven omstandigheden, dat wil zeggen dat zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de behoefte van de belanghebbende, zonder dat van het college kan worden verwacht dat hij op stel en sprong een precies pas-sende maatregel treft. Het zal situaties betreffen waarbij anders, door het niet inzetten van de tijdelijke ondersteuning, voor belanghebbende of zijn directe gezinsverband onaanvaardbare (gezondheids)risico’s ontstaan.

Artikel 5

Onderzoek; indienen persoonlijk plan

Het is belangrijk om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de cliënt afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronder-zoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.

De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.

Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het onderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen.

Artikel 6

Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarbor-gen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatie-bepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet.

De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de wet opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samen-spraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegen-woordiger”. De memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie ver-kregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het on-derzoek is vrij.

In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “de ultieme toetssteen of de maat-schappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke on-dersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaam-heid of participatie. In de wet staat het bereiken van dit resultaat centraal”.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend per-soonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 7

Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossier-vorming en een zorgvuldige procedure. Het eerste lid borgt dat altijd ver-slag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een in-zichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onder-zoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uit-komst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelf-redzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplich-tingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een paar dagen over-heen. Daarom begint het tweede lid met de zinsnede “Binnen 42 kalen-derdagen na de melding”. Het kan overigens ook zijn dat er meerdere, al dan niet telefonisch, gesprekken plaatsvinden. Na het laatste gesprek met cliënt wordt het verslag opgesteld. Ook kan het zijn dat nader onderzoek noodzakelijk is. De medewerker zal zo spoedig mogelijk, uiterlijk na 42 kalenderdagen na melding het verslag toesturen.

Artikel 8

Aanvraag

Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verorde-ning in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, be-schermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschik-king moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels ge-geven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college).

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van mach-tiging of vertegenwoordiging gesteld.

Een aanvraag die niet is ingediend met gebruikmaking van een aanvraag-formulier hoeft niet in behandeling genomen te worden. Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Het college formuleert nader beleid om de omvang van de toe te kennen ondersteuning als bedoeld in paragraaf 3.1. van deze nadere regels.

HOOFDSTUK 3

REGELS OMTRENT MAATWERKVOORZIENINGEN

Paragraaf 3.1

Ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie exclusief wo-ningaanpassingen, zelfstandig vervoer en hulpmiddelen.

Artikel 9

Toepassingsbereik

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 10

Keuzevrijheid

In het tweede lid is bepaald dat een uitzondering op de keuzevrijheid in de verstrekking van een maatwerkvoorziening in natura of als persoonsge-bonden budget het bieden van spoedeisende zorg en dagbesteding is. Zoals reeds in artikel 2 beschreven wordt spoedeisende zorg ingezet als tijdelijke maatwerkvoorziening en in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van belanghebbende. In deze situaties is het noodzakelijk om acuut ondersteuning te kunnen inzetten. Dit kan alleen gewaarborgd worden middels het inzetten van een maatwerkvoorziening in natura. In het verdere onderzoek en de aanvraag kan cliënt alsnog de keuze maken tussen een maatwerkvoorziening in natura of als persoons-gebonden budget.

Naast deze keuzevrijheid bestaat nog een andere vorm van keuzevrijheid, namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Het is hierbij wel een vereiste dat belanghebbende kiest voor een aanbieder die aansluit op de aard van de beperkingen, de voor hem noodzakelijke ondersteuning en bijbehorende doelstellingen. Om deze reden zal de consulent cliënt een opsomming geven van de, bij de voor hem noodzakelijke maatwerkvoorziening, passende aanbieders. cliënt kan vervolgens uit deze aanbieders een keuze maken.

Artikel 11

Voorwaarden maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget

De in artikel 2.3.6 van de wet genoemde verplichting om de cliënt een persoonsgebonden budget te verstrekken indien hij dit wenst, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Uit het per-soonlijk plan moet bovendien blijken dat de cliënt zich ook georiën-teerd heeft op de ondersteuning die de gemeente heeft ingekocht.

Artikel 12

Uitsluitingscriteria verstrekking persoonsgebonden budget

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 13

Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget Hulp bij het Huishou-den

Het is mogelijk een Pgb te ontvangen voor Hulp bij het Huishouden. Bij de bepaling van het tarief wordt gekeken naar de zorgverlener die de onder-steuning gaat leveren. Het college kan, conform artikel 2.3.5 lid 3 van de wet, in principe overgaan tot het verstrekken van een maatwerkvoorzie-ning, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het col-lege niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikma-king van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De aard van de beperkingen van cliënt kan ertoe leiden dat geen adequate onder-steuning geleverd kan worden door een van de contracteerde aanbieders. In dat geval kan een PGB ingezet worden om iemand uit het sociale net-werk te betalen.

Deze bepaling is een uitwerking van de verordening en dan in het bijzon-der de wijze waarop de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening ‘hulp bij het huishouden’ tot stand komt en de daadwerkelijke hoogte van de persoonsgebonden budgetten ‘hulp bij het huishouden’.

De berekening van de genoemde bedragen staat in bijlage IV van deze nadere regels.

Artikel 14

Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget persoonlijke begelei-ding

Deze bepaling is een uitwerking van de verordening en dan in het bijzon-der de wijze waarop de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening ‘’persoonlijke begeleiding’ tot stand komt en de daadwerkelijke hoogte van de persoonsgebonden budgetten ‘persoonlijke begeleiding’. De berekening van de genoemde bedragen staat in bijlage IV van deze nadere regels.

Artikel 15

Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget dagbesteding

Deze bepaling is een uitwerking van de verordening en dan in het bijzon-der de wijze waarop de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening ‘dagbesteding’ tot stand komt. Er wordt uitge-gaan van het feit dat de hoogte van het persoonsgebonden budget over-een komt overeen met het laagste tarief voor dergelijke begeleiding in natura door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds groepsbegeleiding of dagbe-steding met laag intensieve ondersteuning en anderzijds gespecialiseerde begeleiding met hoog intensieve ondersteuning door daartoe opgeleide personen. Een dergelijk budget wordt voldoende geacht voor de inkoop daarvan. Gezien de aard en het doel van de dagbesteding, is het niet mo-gelijk een PGB te krijgen om een zorgverlener uit het sociaal netwerk te financieren.

Artikel 16

Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget logeeropvang/ respijt-zorg/ kortdurend verblijf

Deze bepaling is een uitwerking van de verordening en dan in het bijzon-der de wijze waarop de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening ‘logeeropvang/ kortdurend verblijf en respijtzorg’ tot stand komt.

Kortdurend verblijf - en respijtzorg wordt voornamelijk ingezet ter ontlas-ting van de 'gebruikelijke zorgers' en/of mantelzorgers. Deze zorg wordt per etmaal geïndiceerd. Indien cliënt kiest voor een persoonsgebonden budget, kan dit op twee verschillende manieren ingezet worden:

a. de ondersteuning wordt geleverd door iemand uit het sociaal netwerk of

b. door een daartoe opgeleid persoon, werkzaam als ZZP'er of in dienst bij een aanbieder. Als de het kortdurend verblijf verzorgd wordt door iemand uit het sociaal netwerk, kan daar een onkostenvergoeding per etmaal voor betaald worden. Deze onkostenvergoeding is opgebouwd op basis van het principe 'bed-bad-brood'. De berekening van deze onkostenvergoeding is gebaseerd op de bedragen uit de NIBUD-prijzengids.

Activiteit Kosten1

Gebruik wasmachine en –droger € 2,50

Baden/ douchen € 1,00

Voeding € 6,50

Dagactiviteit € 10,00

De volledige berekening is in bijlage IV opgenomen.

Indien de ondersteuning wordt geboden door daartoe opgeleide personen in dienst bij een zorgaanbieder, dan wel als zelfstandig ondernemer gere-gistreerd bij de Kamer van Koophandel, wordt er uitgegaan van het feit dat de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoor-ziening , overeen komt met het laagste tarief per etmaal van een door de gemeente gecontracteerde in natura aanbieder. Een dergelijk budget wordt voldoende geacht voor de inkoop daarvan. De ZZP’er dient in dat geval wel geregistreerd te staan als zorgverlener die past bij de noodzake-lijke ondersteuning.

Artikel 17

Controle persoonsgebonden budget

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

ARTIKEL 18

UITBETALING PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Het pgb wordt bruto door de SVB uitgekeerd. Dat wil zeggen dat de eigen bijdrage niet direct met het pgb is verrekend. Het CAK int vervolgens de eigen bijdrages. De gemeente heeft geen inzicht in de inkomensgegevens van de cliënt. Daarom is in de Wmo voorgeschreven dat het CAK de eigen bijdrages int.

Paragraaf 3.2

Ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie in de vorm van een vervoersvoorziening en hulpmiddelen

Artikel 19

Toepassingsbereik

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 20

Keuzevrijheid

De financiële tegemoetkoming is in de Wet verdwenen als verstrekkings-vorm voor maatwerkvoorzieningen. Dit betekent dat de financiële tege-moetkomingen voor het gebruik van de eigen auto en de auto-aanpassing, indien CVV adequaat is, niet meer als een maatwerkvoorzie-ning wordt verstrekt per 1 januari 2015. Deze tegemoetkomingen worden met ingang van 1 januari 2015 verstrekt als een tegemoetkoming voor de meerkosten op grond van artikel 2.1.7 van de wet.

Artikel 21

Voorwaarden maatwerkvoorziening gericht op vervoer

Een cliënt kan voor een maatwerkvoorziening gericht op verplaatsen in de vorm van een rolstoel in aanmerking gebracht worden wanneer dit op grond van aantoonbare beperkingen incidenteel of dagelijks zittend ver-plaatsen in en om de woning noodzakelijk is.

Met directe woon- en leefomgeving wordt verstaan het verplaatsen op basis van een reikwijdte van vijf OV-zones.

De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participa-tie door middel van verplaatsingen in de directe woon- en leefomge-ving met tenminste een omvang van 1500 kilometer met een band-breedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Daarnaast kunnen zogenaamde "puntbestemmingen" bereikt worden. Deze liggen buiten het gebied van vijf OV zones, maar de gemeente vindt het belangrijk dat WMO reizigers deze toch kunnen bereiken. Puntbestemmingen zijn het AMC te Maastricht en het Klinikum te Aken.

Voor verplaatsingen buiten het vervoersgebied van vijf OV zones is er een algemene voorziening in de vorm van het landelijk systeem voor bovenregionaal vervoer "Valys".

Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsin-gen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

Met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- en leefomgeving wordt rekening gehouden als een bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden. Daarbij moet het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk zijn om dreigende vereenzaming te voor-komen.

Artikel 22

Voorwaarden maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget

De in artikel 2.3.6 van de wet genoemde verplichting om de cliënt een persoonsgebonden budget te verstrekken indien hij dit wenst, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Uit het per-soonlijk plan moet bovendien blijken dat de cliënt zich ook georiën-teerd heeft op de ondersteuning die de gemeente heeft ingekocht.

Artikel 23

Uitsluitingscriteria verstrekking persoonsgebonden budget

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 24

Vaststelling persoonsgebonden budget voor vervoer

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 25

Vaststelling persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 26

Controle persoonsgebonden budget

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 27

Uitbetaling persoonsgebonden budget

Het pgb wordt bruto door de SVB uitgekeerd. Dat wil zeggen dat de eigen bijdrage niet direct met het pgb is verrekend. Het CAK int vervolgens de eigen bijdrages. De gemeente heeft geen inzicht in de inkomensgegevens van de cliënt. Daarom is in de Wmo voorgeschreven dat het CAK de eigen bijdrages int.

Paragraaf 3.3

Ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie in de vorm van een woningaanpassing

Artikel 28

Toepassingsbereik

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 29

Keuzevrijheid

De financiële tegemoetkoming is in de Wet verdwenen als verstrekkings-vorm voor maatwerkvoorzieningen. Dit betekent dat de financiële tege-moetkomingen voor verhuis- en inrichtingskosten niet langer als een maatwerkvoorziening wordt verstrekt per 1 januari 2015. Deze tegemoet-komingen worden met ingang van 1 januari 2015 verstrekt als een tege-moetkoming voor de meerkosten op grond van artikel 2.1.7 van de wet.

Artikel 30

Voorwaarden maatwerkvoorziening

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 31

Maatwerkvoorziening in natura

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 32

Maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 33

Voorwaarden maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget

De in artikel 2.3.6 van de wet genoemde verplichting om de cliënt een persoonsgebonden budget te verstrekken indien hij dit wenst, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Uit het per-soonlijk plan moet bovendien blijken dat de cliënt zich ook georiën-teerd heeft op de ondersteuning die de gemeente heeft ingekocht.

ARTIKEL 34

UITBETALING PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Het pgb wordt bruto door de SVB uitgekeerd. Dat wil zeggen dat de eigen bijdrage niet direct met het pgb is verrekend. Het CAK int vervolgens de eigen bijdrages. De gemeente heeft geen inzicht in de inkomensgegevens van de cliënt. Daarom is in de Wmo voorgeschreven dat het CAK de eigen bijdrages int.

Artikel 35

Afschrijvingssystematiek

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 36

Terugbetaling bij verkoop

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Artikel 37

Woningaanpassing van gemeenschappelijke ruimten in bestaande gebouwen

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

HOOFDSTUK 4

BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Paragraaf 4.1

Maatwerkvoorzieningen

Artikel 38

Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

In dit artikel is bepaald dat de bedragen per vier weken, de inkomensbe-dragen en de percentages die gelden voor de berekening van de bijdrage in de kosten gelijk zijn aan die bedragen die genoemd zijn in artikel 3.1 en 3.8 van het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo. Hierin is de maximaal door een gemeente te heffen eigen bijdrage bepaald. Bij toepassing van dit artikel wordt per kalenderjaar uitgegaan van twaalf perioden van vier we-ken en een periode die, afhankelijk van de resterende dagen, vier of vijf weken bedraagt. De genoemde bedragen per vier weken, de inkomens-bedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de bij-drage in de kosten, worden jaarlijks bijgesteld op basis van de door het ministerie van VWS opgestelde advies en geadviseerde parameterset.

Voor de bepaling in het vierde lid geldt dat deze verplichting al voortvloeit uit de wet, concreet het artikel 5.1.3 van de Wet. Ter volledigheid is dit artikel ook nog een keer opgenomen in dit besluit.

  

Artikel 39

Maximaal verschuldigde eigen bijdrage

Voor de bepaling in het eerste lid geldt dat deze verplichting al voortvloeit uit de Wet en artikel 9 van de verordening. In het tweede lid wordt de uitzondering beschreven, conform het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo. Op de eigen bijdrage gelden twee uitzonderingen: er is geen bijdrage ver-schuldigd voor rolstoelen en er is, met uitzondering van woningaanpassin-gen, geen bijdrage verschuldigd voor hulpmiddelen voor personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt.

In het derde lid wordt tevens bepaald dat ook geen bijdrage in de kosten verschuldigd is ten aanzien van een maatwerkvoorziening in de vorm van een collectief vervoerssysteem. Dit omdat de cliënt reeds een vaste bij-drage per zone verschuldigd is.

Tenslotte is in dit artikel geregeld dat cliënten met een inkomen op bij-standsniveau vrijgesteld zijn van het betalen van een eigen bijdrage. Hier-voor zouden zij namelijk een aanvraag kunnen indienen voor bijzondere bijstand. Door deze regeling wordt derhalve bespaard op extra werk voor de gemeente.

 

Artikel 40

Bepaling kostprijs maatwerkvoorziening

Dit artikel is een uitwerking van het bepaalde in artikel negen, vierde lid sub a van de verordening.

  

Paragraaf 4.2

Algemene voorzieningen

 

Artikel 41

Bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

 

Artikel 42

Bijdrage voor algemene voorzieningen

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

  

HOOFDSTUK 5

TEGEMOETKOMINGEN IN DE MEERKOSTEN

 

Artikel 43

Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chroni-sche problemen

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

  

Artikel 44

Tegemoetkoming voor kosten taxi, rolstoeltaxi, autoaanpassing, ver-huizing, herinrichting woning, sportrolstoel en bezoekbaar maken woning

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

 

Artikel 45

Onderhoud keuring en reparatie

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

 

Artikel 46

Complexgewijze aanpassing van bestaande woongebouwen op collec-tieve basis

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

  

HOOFDSTUK 6

MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

 

Artikel 47

Inspraak en medezeggenschap

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

  

HOOFDSTUK 7

OVERGANSG- EN SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 48

Voor de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers wordt een nieu-we regeling voorbereid. De afhandeling van aanvragen over 2015 kunnen op basis van de nadere regels, zoals die voor 2015 golden, nog afgedaan worden.

 

Artikel 49

Inwerkingtreding en citeertitel

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

     

BIJLAGE I

KOSTENBEREKENING WOONVOORZIENINGEN

 

Ingevolge paragraaf 3.3 is het mogelijk om een maatwerkvoorziening te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomi-sche beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 wat voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt is per vertrek (zie tabel) ge-maximeerd.

 

1.a Aantal m2 waarvoor ten hoogste een maatwerkvoorziening kan wor-den verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning

 

Maatwerkvoorziening in geval van aanbouw van een vertrek Maatwerkvoorziening in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig ver-trek

soort vertrek

woonkamer 30 6

keuken 10 4

eenpersoons slaapka-mer 10 4

tweepersoons slaap-kamer 18 4

toiletruimte 2 1

badkamer 2 1

doucheruimte 3 2

entree / gang / hal 5 2

  

1.b Kosten padverharding

Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpas-sen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2.

    

BIJLAGE II

VERGOEDING VOOR KOSTEN VAN ONDERHOUD, KEURING EN REPARATIE

 

Alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) en reparatie (niet ex-pliciet gebonden aan een maximum) aan de hieronder genoemde onder-delen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming:

a. stoelliften;

b. rolstoel- of sta-plateauliften;

c. woonhuisliften;

d. hefplateauliften;

e. balansliften;

f. de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

g. elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren;

h. sanibroyeur en;

i. douche-föhninstallatie.

De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en/ of onderhouds-contract en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhui-zen bedraagt:

Keuringen Onderhoud

Soorten liften Frequentie

keuring Kosten excl. BTW Frequentie onderhoud Kosten excl. BTW

Stoellift 1x per 4 jaar € 254,09 1x per jaar € 521,04

Rolstoel-plateaulift 1x per 4 jaar € 309,59 1x per jaar € 521,04

Woonhuisliften 1 x per 1,5 jaar € 309,59 2x per jaar € 1.042,06

Hefplateaulift 1x per 1,5 jaar € 314,03 2x per jaar € 1.042,06

Balanslift * 1x per 1,5 jaar € 89,91 1x per jaar € 531,16

 

* Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden. Het lifteninstituut berekent de kosten voor perio-dieke keuring van balansliften op grond van een uurtarief.

  

Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:

- 50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

- 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;

- 50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven pla-teaus en/of afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen.

  

BIJLAGE III

TARIEVEN WOONVOORZIENINGEN

 

Ingevolge paragraaf 3.3 is het mogelijk om een maatwerkvoorziening te krijgen voor woonvoorzieningen. De opgestelde kostenberekening dan wel de ingediende offerte worden beoordeeld aan de hand van de lijst Tarie-ven woningaanpassingen opgesteld door SCIO Consult. De hoogte van een maatwerkvoorziening voor standaardvoorzieningen zoals opgenomen in de lijst Tarieven woningaanpassingen zijn gemaximeerd.

 

Prijsbepaling lijst Tarieven woningaanpassingen

 

De limitatieve lijst is opgesteld aan de hand van landelijk gemiddelde prij-zen zoals genoemd in op de bouw gerichte maandelijkse en/of halfjaarlijk-se periodieken. Tevens vindt de toetsing plaats aan gemiddelde element-prijzen voor woningaanpassingen zoals door erkende aannemers en instal-lateurs wekelijks bij SCIO Consult worden ingediend.

 

Voor sanitaire elementen worden de bruto catalogusprijzen van de Techni-sche Unie gehanteerd, aangevuld met het bijbehorende hulpmateriaal en de gebruikelijke standaard montagetijd per element. Linido producten worden vergeleken met de jaarlijkse prijzenlijst van de firma Linido.

De eventuele korting die installateurs en aannemers bedingen op pro-ducten is niet verrekend in de limitatieve lijst. De kortingen variëren en zijn afhankelijk van het inkoopbeleid van de aannemer c.q. installateur.

• De benoemde artikelen worden geleverd en geplaatst volgens de standaard werkomschrijving, de standaard materialenlijst en voor de afgesproken standaardprijs.

• Indien de installateur/aannemer het technisch noodzakelijk acht af te wijken van de omschrijving van de gemeente, de standaard werkomschrijving of de standaard materialenlijst dient dit altijd in overleg met de betreffende Wmo‐consulent van de gemeente Heer-len te gebeuren.

• Subgroep 1.1 (verhoogde) toiletbrillen worden geleverd en gemon-teerd door de leverancier van hulpmiddelen.

• De gereedmelding verloopt per cliënt middels een door de gemeen-te Heerlen ontwikkeld ‘gereedmeldingsformulier’ binnen een ter-mijn van zes weken, na verzending van de beschikking en het pro-gramma van eisen.

• De benodigde bevestigingsmiddelen en reparaties van stuc‐ en te-gelwerk ten gevolge van het aanbrengen van de gewenste artikelen zijn inclusief, tenzij anders is vermeld.

• De genoemde prijzen zijn exclusief 21%.

  

BIJLAGE IV

BEREKENING TARIEVEN PERSOONSGEBONDEN BUDGET VOOR MAATWERKVOORZIENING “HULP BIJ HET HUISHOUDEN”, “PERSOONLIJKE BEGELEIDING – INDIVIDUEEL” EN “LOGEEROPVANG/RESPIJTZORG/KORTDUREND VERBLIJF”

 

Inleiding

Bij de totstandkoming van de tarieven voor een persoonsgebonden bud-get is uitgegaan van het wettelijk minimunloon voor het sociaal netwerk, en CAO-lonen voor ZZP’ers en zorgaanbieders.

 

Bij gecontracteerde zorg zitten echter veel overheadkosten en deze hoe-ven in principe niet meegenomen te worden in het persoonsgebonden budget; alleen de directe loonkosten zijn maatgevend. Een budgethouder wordt geacht zelf zijn zaken te regelen die nodig zijn bij het beheren van een persoonsgebonden budget en de gemeente hoeft die kosten niet te compenseren (dit is ook in de Wmo 2007 en de AWBZ van toepassing geweest). Afhankelijk van de feitelijke situatie kan een persoonsgebonden budget worden toegekend variërend van de kosten van de soort hulp en afhankelijk van de indicatie die gesteld wordt. Bij PGB-gefinancierde zorg wordt uitgegaan van de loonkosten die gelden bij Zorg in Natura (dus zon-der de overheadkosten). In dat geval zijn de gemiddelde lonen voor de soort hulpen volgens de CAO Thuiszorg (hulp bij het huishouden) en CAO Gehandicaptenzorg (persoonlijke begeleiding) richtinggevend. Deze is vol-doende geobjectiveerd als het gaat om reële bedragen. Daarnaast dient de het persoonsgeboden budget per uur in ieder geval gelijk te zijn aan het minimumloon. Om te komen tot een reële hoogte van het persoons-gebonden budget zijn een viertal bronnen geraadpleegd:

• De Sociale verzekeringsbank; voor informatie over het minimum-loon, zie ook tabel 1;

• CAO VVT (Thuiszorg): voor het gemiddeld uurloon voor het leveren van

‘hulp bij het huishouden’, zie tabel 2 en 3;

• CAO GHZ (Gehandicaptenzorg): voor het gemiddeld uurloon voor het leveren van ‘persoonlijke begeleiding - individueel’, zie tabel 4 en 5;

• Zorgaanbieders: voor inzicht in functieschalen, behorende bij de diverse producten.

 

Minimumloon

 

Leeftijd zorg-verlener Per maand (incl. vakan-tiegeld) Per uur Per uur (incl. vakantiegeld) Per uur (incl. vakantiegeld en uren)

Vanaf 23 jaar € 1.501,80 € 9,63 € 10,40 € 11,20

22 jaar € 1.276,55 € 8,18 € 8,83 € 9,51

21 jaar € 1.088,80 € 6,98 € 7,54 € 8,12

20 jaar € 923,60 € 5,92 € 6,39 € 6,88

19 jaar € 788,45 € 5,05 € 5,45 € 5,87

18 jaar € 683,30 € 4,38 € 4,73 € 5,10

17 jaar € 593,20 € 3,80 € 4,10 € 4,42

16 jaar € 518,10 € 3,32 € 3,59 € 3,87

15 jaar € 450,55 € 2,89 € 3,12 € 3,36

Tabel 1: Bedragen minimumloon per 1 januari 2015

 

CAO Thuiszorg (VVT)

 

Periodiek Volgnr. Maandsalaris Periodesala-ris Uurloon Per uur (incl. vakantiegeld en uren)

0 1 € 1.425,48 € 1.311,84 € 9,11

1 2 € 1.452,32 € 1.336,32 € 9,28

2 3 € 1.479,23 € 1.360,80 € 9,45

3 4 € 1.536,81 € 1.414,08 € 9,82

4 5 € 1.593,12 € 1.465,92 € 10,18 € 11,84

Tabel 2: CAO-VVT, FWG 10: Hulp bij het huishouden basis

  

Periodiek Volgnr. Maandsalaris Periodesalaris Uurloon

Aanloop-periodiek 0 3 € 1.479,23 € 1.360,80 € 9,45

Aanloop-periodiek 1 4 € 1.536,81 € 1.414,08 € 9,82

0 5 € 1.593,12 € 1.465,92 € 10,18

1 6 € 1.623,76 € 1.494,72 € 10,38

2 7 € 1.666,60 € 1.533,60 € 10,65

3 8 € 1.708,25 € 1.572,48 € 10,92

4 9 € 1.753,55 € 1.612,80 € 11,20

5 10 € 1.802,52 € 1.658,88 € 11,52

6 11 € 1.857,63 € 1.709,28 € 11,87

7 12 € 1.915,18 € 1.762,56 € 12,24

8 13 € 1.980,0 € 1.821,60 € 12,65

Tabel 3: CAO-VVT, FWG 15: Hulp bij het huishouden plus

 

CAO Gehandicaptenzorg (GHZ)

 

Functie-

jaar Inpas-nummer Maandsalaris Uurloon Per uur

(incl. vakan-tiegeld en - uren)

0 10 € 1.801,00

1 12 € 1.913,00

2 14 € 2.042,00

3 16 € 2.170,00

4 17 € 2.225,00

5 18 € 2.290,00

6 19 € 2.351,00

7 20 € 2.415,00

8 21 € 2.476,00

9 22 € 2.538,00

10 23 € 2.602,00

11 24 € 2.664,00 € 14,51 € 16,88

Tabel 4: CAO-GHZ, FWG 40: Persoonlijke begeleiding individueel

   

Functie-

jaar Inpas-nummer Maandsalaris Uurloon Per uur

(incl.

vakantiegeld en -uren)

0 12 € 1.913,00

1 14 € 2.042,00

2 16 € 2.170,00

3 18 € 2.290,00

4 20 € 2.415,00

5 21 € 2.476,00

6 22 € 2.538,00

7 23 € 2.602,00

8 24 € 2.664,00

9 25 € 2.730,00

10 26 € 2.797,00

11 27 € 2.866,00

12 28 € 2.926,00 € 18,76 € 21,82

Tabel 5: CAO-GHZ, FWG 45: Persoonlijke begeleiding individueel – module gedrag

     

Berekening van de PGB-uurtarieven

 

1. Ondersteuning geleverd door een zorgaanbieder of een bij de

Kamer van Koophandel geregistreerde zelfstandig ondernemer.

Bij het bepalen van het PGB-uurtarief is rekening gehouden met het vol-gende:

• Gemiddelde bruto-uurloon conform CAO VVT :

• Hulp bij het huishouden basis = FWG 10 (artikel 7 tweede lid onder b.)

• Hulp bij het huishouden plus = FWG15 (artikel 7 tweede lid onder c.)

• Gemiddelde bruto-uurloon conform CAO GHZ :

• Persoonlijke begeleiding individueel = FWG 40 (artikel 8 tweede lid onder b.)

• Persoonlijke begeleiding individueel, module gedrag = FWG 45 (arti-kel 8 tweede lid onder c.)

• Toeslag voor indirecte uren, reistijd, mogelijke afdrachten belasting-dienst en werkgeverslasten.

• Toeslag voor extra kosten m.b.t. tot het uitvoeren van de werkge-verstaken , zoals extra telefoonkosten en portokosten.

 

In het geval dat de ondersteuning geleverd wordt door een Zelfstan-dige zonder Personeel (ZZP’er), dient deze ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel (KvK). De inschrijving bij de KvK dient ver-band te houden met de noodzakelijke ondersteuning die geleverd dient te worden.

  

2. Ondersteuning geleverd door iemand uit het sociaal netwerk

In het pgb-tarief is rekening gehouden met het minimumloon 2014.

 

PGB sociaal netwetk Wettelijk mi-nimum uur-loon o.b.v. 36 uur p.w. 8% Vakantie-geld & 8,33% vakantie-uren Overige kos-ten PGB per uur PGB per uur gelijktrek-ken aan PGB HbH

 

€ 9,63 € 1,57 € 1,90 € 13,10 € 13,74

  

Uurtarieven persoonsgebonden budgetten 2016

 

Hulp bij het

huishouden Sociaal netwerk € 13,74

Basis € 16,76

Plus € 20,94

Persoonlijke

begeleiding –

individueel Sociaal netwerk € 13,74

Individueel € 32,00

Individueel – mo-dule gedrag € 40,00

Tabel 8: Uurtarieven PGB voor ‘hulp bij het huishouden’ en ‘persoonlijke be-geleiding – individueel’

   

Vaststelling persoonsgebonden budget kortdurend verblijf/ logeerop-vang/ respijtzorg

 

Het tarief per etmaal, voor ondersteuning die wordt geboden door het sociaal netwerk of mensen die niet als zelfstandig ondernemer bij de Ka-mer van Koophandel geregistreerd zijn, is gebaseerd op basis van de kos-ten voor bed-bad-brood en een dagactiviteit met belanghebbende. Voor het bepalen van deze kosten is uitgegaan van de gegevens van het NIBUD, zoals hieronder weergegeven.

   

Kosten van voeding 2014 per persoon per dag

ontbijt 2e broodmaal-tijd warme maaltijd Tussendoor-tjes totaal

man 14 - 65 jaar € 0,58 € 1,42 € 2,39 € 1,96 € 6,35

vrouw 14 - 65 jaar € 0,53 € 1,33 € 2,33 € 1,62 € 5,81

man en vrouw 65+ € 0,48 € 1,25 € 2,10 € 1,76 € 5,59

 

Waskosten 2014*

Wastemperatuur Kosten

90°C € 1,20

60°C € 0,95

40°C € 0,80

* Meegerekend zijn de kosten voor elektriciteit, water, waspoeder en af-schrijving en onderhoud van de wasmachine. De bedragen in de tabel zijn voor een was zonder voorwas.

 

Droogkosten 2014

Ongeveer € 1,30 per droogbeurt

 

Bad- en douchekosten 2014

Kosten bad Kosten douche

Gasboiler € 0,57 € 0,30

Elektrische boiler € 1,00 € 0,45

 

Kosten dagactiviteit

Voor de kosten van een dagactiviteit zijn gemiddelde tarieven bekend. Het is echter niet zo, dat een dagactiviteit altijd geld dient te kosten. De ene keer blijft men in de woonsituatie en vindt daar de dagactiviteit plaats. Een andere keer is er sprake van een dagactiviteit buitenshuis met evt. en-treegeld of een extra kop koffie. Om deze reden is gekozen om uit te gaan van een gemiddeld bedrag voor dagbesteding, waarvoor een bedrag ad. € 10,00 reëel wordt geacht.

 

Om er voor te zorgen dat er 1 tarief per etmaal gehanteerd kan worden voor alle belanghebbenden die ondersteuning ontvangen door het sociaal netwerk of mensen die niet als zelfstandig ondernemer bij de Kamer van Koophandel geregistreerd zijn, wordt van elke kostenpost het hoogste bedrag gehanteerd:

Activiteit Kosten1

Gebruik wasmachine en -droger € 2,50

Baden/ douchen € 1,00

Voeding € 6,35

Dagactiviteit € 10,00

Totaal € 19,85