Regeling vervallen per 01-01-2020

Uitwerkingsbesluit van burgemeester en wethouders van Heerlen houdende nadere regels Wmo zelfredzaamheid en participatie Heerlen. (Nadere regels Wmo zelfredzaamheid en participatie Heerlen 2018)

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Uitwerkingsbesluit van burgemeester en wethouders van Heerlen houdende nadere regels Wmo zelfredzaamheid en participatie Heerlen. (Nadere regels Wmo zelfredzaamheid en participatie Heerlen 2018)

Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen,

gelet op

het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

de artikelen 2, 9 derde lid en 10 vijfde lid van de “Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2018”

overwegende

dat het noodzakelijk is om burgers te ondersteunen als die dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

dat het noodzakelijk is om burgers met psychische of psychosociale problemen en burgers die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

besluit:

1. Het uitwerkingsbesluit “Nadere regels Wmo zelfredzaamheid en participatie Heerlen 2018” vast te stellen.

HOOFDSTUK 1 BEGRIPPEN EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. algemeen gebruikelijke voorziening:

voorziening die regulier verkrijgbaar is en die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, niet aanzienlijk duurder is vergelijkbare producten met hetzelfde doel en past bij het naar geldende maatschappelijke normen gangbare gebruiks- of bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager;

b. andere voorziening:

voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

c. bijdrage:

bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

d. college:

het college van Burgemeester en Wethouders van Heerlen;

e. hulpvraag:

behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

f. ingezetene:

cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Heerlen;

g. pgb:

persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

h. roerende woonvoorziening:

niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

i. verordening:

Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2015;

j. voorliggende voorziening:

algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

k. wet:

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

l. woningaanpassing:

bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een zelfstandige woonruimte;

m. zelfredzaamheid:

in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestruc-tureerd huishouden.

2. Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader of beknopt worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Algemene wet bestuursrecht en de verordening.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze regeling is van toepassing op maatschappelijke ondersteuning, voor zover dit betrekking heeft op de zelfredzaamheid en participatie van ingezetenen van de gemeente, zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 van de wet, met uitzondering van beschermd wonen en opvang.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS, MELDING EN ONDERZOEK

Artikel 3 Sociale buurtteam

Het sociale buurtteam geldt exclusief, naast het regulier gemeentelijk loket, als voorziening voor het bieden van toegang in het kader van een melding van behoefte aan maatschappelijke ondersteuning zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, tenzij de melding verband houdt met de behoefte aan beschermd wonen of opvang. Het sociale buurtteam is in de bedoelde gevallen tevens namens het college belast met het onderzoek en de overige werkzaamheden zoals beschreven in de artikelen 4 tot en met 7.

Artikel 4 Melding hulpvraag

1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet neemt het college na de melding onverwijld een beslissing tot verstrekking van een tijdelijke voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 5 Onderzoek; indienen persoonlijk plan

1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig moge-lijk met hem een afspraak voor een gesprek.

2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschik-king kan krijgen.

3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een onderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om aan het college een persoonlijk plan te overhandigen, zoals bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet.

5. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

6. De cliënt dient binnen zeven kalenderdagen na de melding het persoonlijk plan te overhandigen aan het college.

Artikel 6 Gesprek

1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

a. de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

b. het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

c. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

d. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

e. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

f. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maat-werkvoorziening;

g. de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

h. de noodzaak om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

i. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

j. de wens om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 5, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

5. In beginsel maakt het college gebruik van de Zelfredzaamheidsmatrix om de onderdelen uit het eerste lid in kaart te brengen.

Artikel 7 Verslag

1. Binnen 42 kalenderdagen na de melding verstrekt het college aan de cliënt een schriftelijk verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 8 Aanvraag

1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening indienen bij het college.

HOOFDSTUK 3 NADERE REGELS OMTRENT MAATWERKVOORZIENINGEN

Paragraaf 3.1

Ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie exclusief woningaanpassingen, collectief vervoer en hulpmiddelen.

Artikel 9 Toepassingsbereik

Onverminderd het bepaalde in artikel 2 is deze paragraaf van toepassing op maatschappelijke ondersteuning ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie, met uitzondering van een woningaanpassing, een collectieve vervoersvoorziening en een hulpmiddel.

Artikel 10 Keuzevrijheid

1. Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in natura en als pgb, onder de voorwaarden en criteria zoals genoemd deze paragraaf.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, wordt in spoedeisen-de gevallen zoals bedoeld in artikel 4 lid 3 alleen een voorziening in natura verstrekt.

Artikel 11 Voorwaarden maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget

1. Verstrekking van een maatwerkvoorziening als pgb vindt plaats op basis van een gemotiveerd verzoek van de belanghebbende of diens vertegenwoordiger, door middel van indiening van een persoonlijk plan.

2. Een pgb voor hulp bij het huishouden, persoonlijke begeleiding, kortdurend verblijf, dagbesteding en vervoer wordt alleen verstrekt, indien:

a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen;

c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

3. Bij ondersteuning geleverd door anderen dan personen uit het sociaal netwerk dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

a. de organisatie of (zelfstandig) ondernemer dient als aanbieder van WMO-ondersteuning ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel;

b. de organisatie of ondernemer voldoet aan de eisen t.a.v. de kwaliteit, zoals gesteld in hoofdstuk 3 van de Wet alsmede in hoofdstuk 5 van de Verordening;

c. de organisatie of ondernemer voldoet aan de normen voor verantwoorde zorg, zoals die voor de branche gelden;

d. er wordt gebruik gemaakt van een zorgplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde zorg;

e. er is systematische kwaliteitsbewaking;

f. de beroepskrachten en vrijwilligers beschikken over een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens, die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip, waarop betrokkene voor de organisatie of ondernemer ging werken;

g. de ingeschakelde “ervaringswerkers” beschikken, in afwijking van het onder g. gestelde, over een vergelijkbare verklaring.

h. de organisatie of ondernemer beschikt over een meldcode ten aanzien van huiselijk geweld en kindermishandeling;

i. de organisatie of ondernemer meldt alle calamiteiten en geweldsincidenten bij de door het college aangewezen toezichthoudend ambtenaar.

4. Bij ondersteuning geleverd door personen uit het sociaal netwerk dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

a. deze persoon beschikt over een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene start met de uitvoering van de betreffende ondersteuning;

b. er is een afspraak over het melden van calamiteiten en geweld.

Artikel 12 Uitsluitingscriteria verstrekking persoonsgebon-den budget

1. Verstrekking van een pgb vindt niet plaats indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden als genoemd in artikel 11.

2. Het is de budgethouder niet toegestaan het administratieve beheer van het pgb en de levering van de voorziening uit te besteden aan dezelfde organisatie of persoon.

3. Het pgb mag niet besteed worden aan de bemiddeling bij het aanvragen van een voorziening of het administratieve beheer van het pgb.

Artikel 13 Controle persoonsgebonden budget

1. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg steekproefsgewijs de inzet van de pgb’s en/of de daarmee versterkte ondersteuning.

2. De inzet van de pgb’s van budgethouders, ten aanzien waarvan door de Sociale Verzekeringsbank bijzonderheden worden gesignaleerd, worden in elk geval gecontroleerd.

3. Het pgb ten behoeve van hulp bij het huishouden, persoonlijke begeleiding, logeerzorg/respijtzorg/kortdurend verblijf, dagbesteding en vervoer kent een vrij besteedbaar bedrag, waarover geen verantwoording noodzakelijk is. Dit bedraagt € 100,00 per jaar. Dit budget kan gebruikt worden voor bijkomende kosten, zoals telefoonkosten, kosten voor de VOG-verklaring en scholing. De inzet hiervan wordt door het college niet gecontroleerd.

Artikel 14 Uitbetaling persoonsgebonden budget

Het pgb voor hulp bij het huishouden, persoonlijke begeleiding, logeerzorg/respijtzorg/kortdurend verblijf, dagbesteding eventueel al dan niet in combinatie met vervoer wordt na toekenning, op basis van declaratie, op grond van artikel 2.6.2 van de wet, uitgekeerd door de Sociale Verzekeringsbank.

Paragraaf 3.2

Ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie in de vorm van een vervoersvoorziening en hulpmiddelen

Artikel 15 Toepassingsbereik

Onverminderd het bepaalde in artikel 2 is deze paragraaf van toepassing op maatschappelijke ondersteuning ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie, in de vorm van een vervoersvoorziening en hulpmiddelen gericht op vervoer.

Artikel 16 Keuzevrijheid

1. Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in natura en als pgb, onder de voorwaarden en criteria zoals genoemd in deze paragraaf.

2. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 21, geldt bij verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een vervoersvoorziening het primaat van ondersteuning in natura, en Collectief Vraagafhankelijk Vervoer in het bijzonder.

Artikel 17 Voorwaarden maatwerkvoorziening gericht op verplaatsen en vervoer

1. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening gericht op verplaatsen en vervoer wordt uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in en rondom de woning en vervoer in de directe woon- en leefomgeving.

2. Er is sprake van een uitzondering op het eerste lid indien:

a. het vervoer betreft naar door het college vastgestelde zogenaamde puntbestemmingen;

b. het vervoer betreft naar een bovenregionaal contact, dat uitslui-tend door de cliënt zelf bezocht kan worden en dit bezoek voor de cliënt noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

3. Een ingezetene, die wegens zijn beperkingen of chronische problemen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer of een andere voorliggende voorziening, zoals gebruik van eigen auto, kan in aanmerking komen voor Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV).

4. Een ingezetene, zoals bedoeld in lid 3, kan, indien het CVV geen adequate oplossing biedt, in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening in de vorm van:

a. een scootmobiel in bruikleen;

b. een autoaanpassing als zorg in natura;

c. een persoonsgebonden budget (pgb)

5. Een maatwerkvoorziening als bedoeld in het vierde lid onder b. wordt maximaal eenmaal per vijf jaar verstrekt en alleen als de auto jonger is dan zeven jaar.

6. Indien als gevolg van het verstrekken van een maatwerkvoorziening gericht op vervoer extra verzekeringskosten en hogere kosten in verband met de motorrijtuigenbelasting ontstaan, komen deze (meer)kosten niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 18 Voorwaarden maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget

1. Verstrekking van een maatwerkvoorziening als pgb vindt plaats op gemotiveerd verzoek van de cliënt of diens vertegenwoordiger, door middel van indiening van een persoonlijk plan.

2. Een pgb voor een vervoersvoorziening of hulpmiddel wordt verstrekt, indien:

a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen;

c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de hulpmiddelen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

3. Uit het persoonlijk plan voor een maatwerkvoorziening gericht op verplaatsen of vervoer moet blijken:

a. welke maatwerkvoorziening cliënt wil aanschaffen met het pgb;

b. om welke redenen hij deze maatwerkvoorziening als passend beschouwd en

c. waar hij de maatwerkvoorziening wil inkopen en hoe hij tot deze keuze is gekomen.

4. Het wederom verstrekken van een pgb voor een reeds eerdere verstrekte soortgelijke voorziening, kan niet eerder geschieden dan

a. na vijf jaar indien het een autoaanpassing betreft;

b. na het verstrijken van de duur van de economische afschrijvings-termijn indien het een andere voorziening (hulpmiddel) betreft.

Artikel 19 Uitsluitingscriteria verstrekking persoonsgebon-den budget

1. Verstrekking van een pgb vindt niet plaats indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden als genoemd in artikel 22.

2. Het is de budgethouder niet toegestaan het administratieve beheer van het pgb en de levering van de voorziening uit te besteden aan dezelfde organisatie of persoon.

3. Het pgb mag niet besteed worden aan de bemiddeling bij het aanvragen van een voorziening of het administratieve beheer van het pgb.

Artikel 20 Uitbetaling persoonsgebonden budget

Het pgb voor een maatwerkvoorziening, gericht op verplaatsen en vervoer, wordt na toekenning aan cliënt uitbetaald.

Artikel 21 Controle persoonsgebonden budget

1. De budgethouder legt binnen zes weken na aanschaf van de voorziening verantwoording af over de besteding van het pgb door het overleggen van de factuur dan wel het betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening.

Paragraaf 3.3

Ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie in de vorm van een woningaanpassing

Artikel 22 Toepassingsbereik

Onverminderd het bepaalde in artikel 2 is deze paragraaf van toepassing op maatschappelijke ondersteuning ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie in de vorm van een woningaanpassing

Artikel 23 Keuzevrijheid

1. Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in natura en als persoonsgebonden budget, onder de voorwaarden en criteria zoals genoemd in deze paragraaf.

Artikel 24 Voorwaarden maatwerkvoorziening

1. Een cliënt komt voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing in aanmerking wanneer:

a. in het programma van eisen geen traplift is opgenomen en de totale aanpassingskosten lager zijn dan € 6.500,-;

b. in het programma van eisen één traplift is opgenomen en de aanpassingskosten, met uitzondering van de traplift, lager zijn dan € 2.500,00, waarbij de kosten van één traplift buiten beschouwing worden gelaten. Indien twee of meer trapliften noodzakelijk zijn, worden de kosten van de goedkoopste traplift volledig meegerekend bij de aanpassingskosten.

2. Indien een woningaanpassing wordt verstrekt met als doel het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het college een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, als vermeld in bijlage I.

3. Indien de woningaanpassing een woonwagen betreft en de technische levensduur van de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag:

a. minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, komt de vergoeding voor de aanpassingskosten overeen met de werkelijke kosten met een maximum van € 2.500,00;

b. vijf jaar of meer is, komt de vergoeding voor de aanpassings-kosten overeen met de werkelijke kosten met een maximum van € 6.000,00.

4. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen twaalf maanden na het afgeven van de beschikking waarin een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing wordt verleend, meldt de cliënt aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

5. Bij de gereed melding als bedoeld in het vierde lid dient een verklaring te worden ingediend dat bij het realiseren van de woningaanpassing is voldaan aan de voorwaarden waaronder deze is toegekend. Deze gereed melding geldt tevens als een verzoek om vaststelling en uitbetaling.

6. Degene aan wie een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing wordt verleend dient gedurende een periode van vijf jaar, ingaande de dag van bekendmaking van de verleningsbeschikking, alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 25 Maatwerkvoorziening in natura

1. Indien de woningaanpassing bestaat uit een losse woonvoorziening of traplift en in natura wordt verstrekt is de bruikleen- of huurovereenkomst gemeente Heerlen van toepassing.

2. Het tarief voor het realiseren van een standaard woningaanpassing, wordt gebaseerd op de tarieven woningaanpassingen, zoals nader beschreven in bijlage III.

3. Het tarief voor een overige woningaanpassing wordt gebaseerd op een kostenberekening, dan wel ingediende offerte.

Artikel 26 Voorwaarden maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget

1. Verstrekking van een maatwerkvoorziening als pgb vindt plaats op gemotiveerd verzoek van de cliënt of diens vertegenwoordiger, door middel van indiening van een persoonlijk plan.

2. Een pgb voor een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, indien:

a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de maatwerkvoorziening die wordt geleverd door een aanbieder, door hem niet passend wordt geacht en dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen;

c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de

diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

3. Uit het persoonlijk plan voor een maatwerkvoorziening voor een woningaanpassing moet blijken:

a. welke maatwerkvoorziening cliënt wil treffen met het pgb;

b. om welke redenen hij deze maatwerkvoorziening als passend beschouwd en

c. hoe en door wie hij de maatwerkvoorziening wil laten realise-ren en hoe hij tot deze keuze is gekomen.

Artikel 27 Uitbetaling persoonsgebonden budget

Het pgb voor een maatwerkvoorziening, gericht op wonen, wordt na toekenning aan cliënt uitbetaald.

Artikel 28 Afschrijvingssystematiek

1. De afschrijvingssystematiek voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een losse woonvoorziening is gebaseerd op de terugkoop-regeling met de gecontracteerde organisaties.

2. Bij het bepalen van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met afschrijving van de te vervangen gordijnen, vitrage en vloerbedekking in een periode van acht jaar, op de volgende wijze:

a. niet ouder dan 2 jaar: vergoeding van 100 % van het normbedrag;

b. ouder dan 2 jaar, maar niet ouder dan 4 jaar: vergoeding van 75 % van het normbedrag;

c. ouder dan 4 jaar, maar niet ouder dan 6 jaar: vergoeding van 50 % van het normbedrag;

d. ouder dan 6 jaar, maar niet ouder dan 8 jaar: vergoeding van 25 % van het normbedrag;

e. ouder dan 8 jaar: geen vergoeding.

Artikel 29 Terugbetaling bij verkoop

1. De eigenaar die een voorziening heeft ontvangen voor het treffen van een woningaanpassing ten bedrage van € 25.000,00 of hoger en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmel-ding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte van overdracht het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient geheel dan wel gedeeltelijk aan de gemeente te worden gerestitueerd met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid.

2.De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

in het eerste jaar 100% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

in het tweede jaar 90% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

in het derde jaar 80% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

in het vierde jaar 70% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

in het vijfde jaar 60% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

in het zesde jaar 50% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

in het zevende jaar 40% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

in het achtste jaar 30% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

in het negende jaar 20% van de meerwaarde van de woning na aanpassing

in het tiende jaar 10% van de meerwaarde van de woning na subsidie.

3. De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door het college.

4. Het te restitueren bedrag bedraagt nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorzieningen.

Artikel 30 Woningaanpassing van gemeenschappelijke ruimten in bestaande gebouwen

1. Een maatwerkvoorziening kan worden verleend voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de cliënt ontoegankelijk blijft:

a. het aanbrengen van elektrische deuropeners;

b. aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

c. het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

d. het aanbrengen van een extra trapleuning;

e. het aanleggen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

2. Indien op het moment van de aanvraag 70% of meer van de door de aanpassingen bereikbare woningen, bewoond worden door men-sen van 55 jaar of ouder, is lid 1 niet van toepassing, maar artikel 46.

HOOFDSTUK 4 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Paragraaf 4.1 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 31 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

1. De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.8 van het “Uitvoeringsbesluit Wmo 2015”.

2. De verschuldigde bijdrage in de kosten dan wel het totaal van de verschuldigde bijdragen in de kosten bedraagt niet meer dan:

a. voor de ongehuwde cliënt, niet meer dan € 17,50 per bijdrageperiode met dien verstande dat dit bedrag, indien zijn bij-drageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.9 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015:

i. meer bedraagt dan € 22.632,00 en hij de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, wordt ver-hoogd met een dertiende deel van 12,50% van het verschil tussen dat inkomen en € 22.632,00;

ii. meer bedraagt dan € 17.033,00 en hij de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 12,5% van het verschil tussen dat inkomen en € 17.033,00;

b. voor de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, wanneer een van beiden nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, nihil per bijdrageperiode, met dien verstande dat dit bedrag, indien het gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.9 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 meer bedraagt dan € 35.000,00, wordt verhoogd met een dertiende deel van 12,5% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 35.000,00;

c. voor de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, wanneer beiden de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt,

€ 17,50 per bijdrageperiode met dien verstande dat dit bedrag, indien het gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.9 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 meer bedraagt dan € 23.525,00, wordt verhoogd met een dertiende deel van 12,5% van het verschil tussen dat geza-menlijke inkomen en € 23.525,00.

3. De genoemde bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de bijdrage in de kosten in het vierde lid worden jaarlijks conform de gepubliceerde aanpassingen van het “Uitvoeringsbesluit 2015” aangepast.

4. Vaststelling en inning van de bijdrage in de kosten vindt met inachtneming van de leden 1 tot en met 3 van dit artikel alsmede van artikel 39 plaats door het Centraal Administratiekantoor (CAK).

Artikel 32 Maximaal verschuldigde eigen bijdrage

1. Voor de persoon aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt, is de verschuldigde eigen bijdrage in de kosten niet hoger dan de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

2. Voor een cliënt jonger dan achttien jaar wordt geen bijdrage in de kosten gehanteerd voor een maatwerkvoorziening, met uitzondering van een woningaanpassing, zoals bepaald in artikel 9 van de verordening, tweede lid en artikel 2.1.5 van de Wet.

3. Voor een cliënt van achttien jaar of ouder geldt een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening, zolang hij van de voorziening gebruikt maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, tenzij:

a. de persoon aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt of zijn echtgenoot een bijdrage ingevolge de artikelen 4 of 14 van het Bijdragebesluit Zorg verschuldigd is, of

b. het een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoel of een collectief vervoersysteem betreft.

4. Geen bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening is verschuldigd indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat verschuldigdheid hiervan kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor op de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige, waarvan degene aan wie die maatwerkvoorziening is verstrekt de minderjarige of de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, is.

Artikel 33 Bepaling kostprijs maatwerkvoorziening

1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de laagste prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening in 2015 en 2016 afnam van een (gecontracteerde) aanbieder.

2. De kostprijs van een maatwerkvoorziening als pgb is gelijk aan het bedrag van het pgb.

HOOFDSTUK 5 TEGEMOETKOMING IN DE MEERKOSTEN VOOR PERSONEN MET EEN BEPERKING OF CHRONISCHE PROBLEMEN

Artikel 34 Tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in art.2.1.7 van de wet en artikel 17 van de verordening

1. De tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet en artikel 17 van de verordening wordt op aanvraag verstrekt aan degene die:

a. een inkomen heeft dat niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm,

b. geen in aanmerking te nemen vermogen heeft zoals bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet, en

c. in de twee kalenderjaren voorafgaande aan het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, het eigen risico zorgverzekering volledig heeft benut.

2. De aanvraag voor een tegemoetkoming dient te worden ingediend voor 1 maart van het jaar, volgend op het jaar waarop de tegemoet-koming betrekking heeft.

3. Aanvragen die worden ingediend na het verstrijken van de in het tweede lid genoemde termijn, Worden geweigerd.

4. De tegemoetkoming bedraagt € 125,00 per jaar.

Artikel 35 Tegemoetkoming OVERIGE MEERKOSTEN

1. Een tegemoetkoming voor overige meerkosten wordt, op grond van artikel 2.1.7 van de wet, op aanvraag als volgt verstrekt:

a. Voor taxivervoer: € 1.200,- jaarlijks, met dien verstande dat:

i. indien aan een cliënt een combinatie van maatwerkvoorzieningen in het kader van vervoer toegekend is, de hoogte van deze tegemoetkoming maximaal € 900 bedraagt;

ii. voor zover de behoeften van echtgenoten niet samen-vallen, bij een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in paragraaf 3.2, niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding wordt toegekend.

b. voor rolstoeltaxivervoer: € 1.800,- jaarlijks, met dien verstande dat:

i. indien aan een cliënt een combinatie van maatwerkvoorzieningen in het kader van vervoer is toegekend, de hoogte van deze tegemoetkoming maximaal € 1350,00 bedraagt;

ii. voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen, bij een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in paragraaf 3.2, niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding wordt toegekend.

c. voor een autoaanpassing in plaats van Collectief Vraagafhankelijk Vervoer: maximaal € 3.000,- vijfjaarlijks, indien de aan te passen auto niet ouder is dan zeven jaar;

d. verhuis- en herinrichtingskosten: € 2.270,-, met dien verstande dat:

i. het toekenningsbesluit gedurende twee jaar, ingaande de dag van inwerkingtreding van dat besluit geldt;

ii. bij verhuizing naar een andere gemeente de kosten van verhuizing en inrichting voor rekening van de gemeente van vertrek komen;

iii. een tegemoetkoming kan worden verstrekt bij het op verzoek van het college vrijmaken van een bestaande aangepaste woning indien de gehandicapte niet meer is aangewezen op een aangepaste woning;

iv. er geen tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten wordt verstrekt voor bewoners van hotels, pensions, vakantiewoningen, kamerbewoners en andere tijdelijk ergens wonenden.

e. een woningaanpassing waarvan de kosten € 6.500,- of meer bedragen en waarbij de cliënt ervoor kiest niet te verhuizen, maar de woning met inzet van eigen middelen volledig adequaat aan te passen: € 2.270,-.

f. aanschaf, verzekering, onderhoud en reparatie van een sport-rolstoel: € 3.000,- per vijf jaar.

g. het bezoekbaar maken van een woning: € 3.000,-, met dien verstande dat de tegemoetkoming kan worden toegekend voor het bezoekbaar maken van maximaal één woning.

Artikel 36 Onderhoud keuring en reparatie

1. Een tegemoetkoming wordt, op grond van artikel 2.1.7 van de wet, op aanvraag verstrekt voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie ten behoeve van een verstrekte maatwerkvoorziening zoals bedoeld in paragraaf 3.3 indien;

a. de woonvoorziening in het kader van de Wet Voorzieningen Gehandicapten, Wet maatschappelijke Ondersteuning of de Wet is verleend of;

b. de woonvoorziening voorkomt op de in bijlage II genoemde voorzieningen;

c. cliënt ten tijde van het onderhoud, keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf heeft en bewoont.

2. De hoogte van de tegemoetkoming komt overeen met de in bijlage II genoemde bedragen.

Artikel 37 Complexgewijze aanpassing van bestaande woongebouwen op collectieve basis

1. Het college kan, indien artikel 37 niet van toepassing is, aan een woningeigenaar op diens aanvraag een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de volgende (collectieve) aanpassingen in bestaande wooncomplexen indien deze de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het wooncomplex, de galerijen en de woningen ten behoeve van aldaar wonende mensen met een functiebeperking ten goede komen:

a. het aanbrengen van elektrische deuropeners;

b. aanleg hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

c. het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

d. het aanbrengen van een extra trapleuning;

e. het aanleggen van een opstelplaats voor meerdere scootmobielen met een adequate stroomvoorziening.

2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt 25% van de werkelijke kosten.

HOOFDSTUK 6 WAARDERING EN ONDERSTEUNING MANTELZORGERS

Artikel 38 Ondersteuning

1. Mantelzorgers voor één of meer hulpvragers ontvangen jaarlijks op aan vraag van de hulpvrager een door het college toe te kennen ondersteuning in de vorm van:

- verwenzorg (1 dagdeel per jaar, in groepsverband met Steunpunt Mantelzorg);

- vervoer van en naar een locatie in Heerlen (3 maal per jaar, individueel);

- boodschappenservice (3 maal per jaar, individueel);

- gezelschap (3 maal per jaar individueel of 1 dagdeel in groepsverband met Steunpunt Mantelzorg);

- lichte ondersteuning bij werkzaamheden in en om het huis (in overleg, individueel).

2. De ondersteuning wordt toegekend aan degene die in het jaar waarop de ondersteuning betrekking heeft, mantelzorg verleent aan één of meerdere hulpvragers, die woonachtig zijn in de gemeente Heerlen, voor meer dan 8 uur per week, over een periode van minimaal 3 maanden.

Artikel 39 Jaarlijkse blijk van waardering

1. Mantelzorgers voor één of meer hulpvragers ontvangen jaarlijks op aanvraag van de hulpvrager een blijk van waardering in de vorm van een door het college toe te kennen geldbedrag van € 200,00. Het in de vorige volzin genoemde bedrag geldt ongeacht het aantal hulpvragers waaraan mantelzorg is verleend.

2. De blijk van waardering wordt toegekend aan de hulpvrager, die in het jaar waarop de ondersteuning betrekking heeft, hulp ontvangt van één of meerdere mantelzorgers voor meer dan 8 uur per week, over een periode van minimaal 3 maanden. De hulpvrager is in de periode van de ontvangen hulp woonachtig in gemeente Heerlen.

3. Per adres kan slechts één blijk van waardering toegekend worden. Uitzondering hier op zijn hulpvragers woonachtig in een instelling.

4. De aanvraag voor een blijk van waardering dient te worden ingediend voor 1 maart van het jaar, volgend op het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.

5. Aanvragen die worden ingediend na het verstrijken van de in het tweede lid genoemde termijn, worden geweigerd.

HOOFDSTUK 7 MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 40 Inspraak en medezeggenschap

1. Het college zal de adviesraad MO Heerlen vroegtijdig in de gelegenheid stellen voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief re kunnen vervullen.

2. Het college zorgt ervoor dat de adviesraad MO Heerlen deel kan nemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kan aanmelden, en dat deze wordt voorzien van de voor een deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 41 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Indien de “Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2018” in werking treedt, treedt deze regeling op hetzelfde tijdstip in werking met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2018.

3. Deze regeling wordt aangehaald als: “Nadere regels Wmo zelfredzaamheid en participatie Heerlen 2018”.

Aldus besloten tijdens de vergadering van het college van burgemeester en wethouders der gemeente Heerlen van 29 mei 2018.

Toelichting

Algemeen

Deze nadere regels betreffen de uitvoering aan de “Wet maatschappelijke ondersteuning 2015” (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 gaat ervan uit dat een cliënt zelf regelt wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk. Vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen

welke verdere ondersteuning nodig is. De Wmo 2015 en dit besluit leggen deze toegangsprocedure in hoofdlijnen vast.

Vanaf 2017 geldt voor de ondersteuning, gericht op zelfredzaamheid en participatie, dat deze als een algemene voorziening wordt aangeboden door de coöperatie Heerlen Standby!. De toegangsprocedure ligt dan ook bij die organisatie.

Voor de overige voorzieningen blijft het gemeentelijk Wmo-loket de toegang verzorgen.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 BEGRIPPEN EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor dit uitwerkingsbesluit. Voor de duidelijkheid is een aantal belangrijke wettelijke definities ook opgenomen in dit besluit.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Voor beschermd wonen en opvang gelden eigen nadere regels.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS, MELDING EN ONDERZOEK MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 4 Melding hulpvraag

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen.

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag voor een maatwerk-voorziening niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In het eerste lid is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg, de Participatiewet en de Leerplichtwet. Zie ook de tekst en toelichting van artikel 8, tweede lid.

In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de wet).

Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

In het derde lid is een herhaling van het bepaalde in artikel 2.3.3 van de wet. Ter volledigheid is dit artikel ook in dit besluit opgenomen. Aangezien het onderzoek naar aanleiding van een melding zes weken in beslag kan nemen, is in dit artikel opgenomen dat het college tijdens het onderzoek in spoedeisende situaties onverwijld een passende tijdelijke maatregel kan nemen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van belanghebbende. De noodzaak zal slechts in bijzondere gevallen aanwezig zijn. Indien de belanghebbende in een situatie verkeert waarin uitstel van een maatregel niet mogelijk is, dient het college daarnaar te handelen en de belanghebbende in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag te tegemoet te komen. De maatregel dient te passen bij de gegeven omstandigheden, dat wil zeggen dat zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de behoefte van de belanghebbende, zonder dat van het college kan worden verwacht dat hij op stel en sprong een precies passende maatregel treft. Het zal situaties betreffen waarbij anders, door het niet inzetten van de tijdelijke ondersteuning, voor belanghebbende of zijn directe gezinsverband onaanvaardbare risico’s ontstaan.

Artikel 5 Onderzoek; indienen persoonlijk plan

De gemeente verzamelt de al bekende informatie over een cliënt. De cliënt moet deze aanvullen. Bij de gegevensverzameling zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.

Het college is op grond van de wet verplicht informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en dit aan het college te overhandigen. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 6 Gesprek

In het eerste lid is benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Dit kunnen (zie artikel 3 van deze nadere regels) zowel medewerkers van het sociale buurtteam als van het regulier gemeentelijk loket zijn. Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 7 Verslag

In de memorie van toelichting bij de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat “de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerk-voorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag". Het kan overigens ook zijn dat er meerdere, al dan niet telefonische, gesprekken plaatsvinden. Na het laatste gesprek met cliënt wordt het verslag opgesteld. Ook kan het zijn dat nader onderzoek noodzakelijk is. De medewerker dient zo spoedig mogelijk, uiterlijk na 42 kalenderdagen na melding het verslag toesturen.

Artikel 8 Aanvraag

Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze regels wijken daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college). Is een aanvraag niet ondertekend, dan kan besloten worden deze niet in behandeling te nemen.

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

HOOFDSTUK 3 REGELS OMTRENT MAATWERKVOORZIENINGEN

Paragraaf 3.1 Ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie exclusief woningaanpassingen, zelfstandig vervoer en hulpmiddelen.

Artikel 10 Keuzevrijheid

In het tweede lid is bepaald dat een uitzondering op de keuzevrijheid in de verstrekking van een voorziening in natura of als persoonsgebonden budget het bieden van spoedeisende maatschappelijke ondersteuning is. Spoedeisende zorg wordt ingezet als tijdelijke voorziening,in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van belanghebbende.

Artikel 11 Voorwaarden maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget

De in artikel 2.3.6 van de wet genoemde mogelijkheid om de cliënt een persoonsgebonden budget te verstrekken indien hij dit wenst, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. De aanwezigheid van schulden kan een overweging zijn bij de beoordeling van de in dit artikel benoemde voorwaardes.

Uit het persoonlijk plan moet bovendien blijken dat de cliënt zich ook georiënteerd heeft op de ondersteuning die de gemeente heeft ingekocht.

Artikel 13 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget Hulp bij het Huishouden

Het is mogelijk een pgb te ontvangen voor Hulp bij het Huishouden. Bij de bepaling van het tarief wordt gekeken naar wie die de hulp gaat leveren. Het college kan, conform artikel 2.3.5 lid 3 van de wet, in principe overgaan tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De aard van de beperkingen van cliënt kan ertoe leiden dat geen adequate ondersteuning geleverd kan worden door een gecontracteerde aanbieder. In dat geval kan een PGB ingezet worden om iemand uit het sociale netwerk te betalen.

Deze bepaling is een uitwerking van de verordening.

Artikel 14 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget persoonlijke begeleiding

Deze bepaling is een uitwerking van de verordening en dan in het bijzonder de wijze waarop de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening ‘’persoonlijke begeleiding’ tot stand komt en de berekening van de daadwerkelijke hoogte van de persoonsgebonden budgetten ‘persoonlijke begeleiding’.

Artikel 15 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget dagbesteding

Ook Gezien de aard en het doel van de dagbesteding, is het niet mogelijk een PGB te krijgen om een zorgverlener uit het sociaal netwerk te financieren.

Het tarief is gebaseerd op de in 2015 en 2016 gehanteerde tarieven voor Zorg in Natura. (Voor 2016 gelden hiervoor geen tarieven meer, omdat er spraken is van een resultaatgerichte inkoop met lumpsum-financiering.)

Artikel 16 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget logeeropvang/ respijtzorg/ kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf - en respijtzorg wordt voornamelijk ingezet ter ontlasting van de 'gebruikelijke zorgers' en/of mantelzorgers. Indien sprake is van een persoonsgebonden budget, kan dit op twee verschillen-de manieren ingezet worden:

a. de ondersteuning wordt geleverd door iemand uit het sociaal netwerk of

b. door een daartoe opgeleid persoon, werkzaam als ZZP'er of in dienst bij een aanbieder.

Als de het kortdurend verblijf verzorgd wordt door iemand uit het sociaal netwerk, kan daar een onkostenvergoeding per etmaal voor betaald worden. Deze onkostenvergoeding is opgebouwd op basis van het principe 'bed-bad-brood'

Indien de ondersteuning wordt geboden door daartoe opgeleide personen in dienst bij een zorgaanbieder, dan wel als zelfstandig ondernemer geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, geldt een tarief dat gebaseerd is op de in 2015 en 2016 gehanteerde tarieven voor Zorg in Natura. Dit bedrag wordt voldoende geacht voor de inkoop daarvan. De ZZP’er dient in dat geval wel geregistreerd te staan als zorgverlener die past bij de noodzakelijke ondersteuning.

Artikel 18 Uitbetaling persoonsgebonden budget

Het pgb wordt bruto door de SVB uitgekeerd. Dat wil zeggen dat de eigen bijdrage niet direct met het pgb is verrekend. Het CAK int vervolgens de eigen bijdrages. De gemeente heeft geen inzicht in de inkomensgegevens van de cliënt. Daarom is in de Wmo voorgeschreven dat het CAK de eigen bijdrages int.

Paragraaf 3.2 Ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie in de vorm van een vervoersvoorziening en hulpmiddelen

Artikel 21 Voorwaarden maatwerkvoorziening gericht op vervoer

Een cliënt komt in aanmerking voor een rolstoel wanneer op grond van aantoonbare beperkingen incidenteel of dagelijks “zittend verplaatsen in en om de woning” noodzakelijk is.

Onder directe woon- en leefomgeving wordt verstaan een straal van maximaal 22 kilometer van de woning dan wel een reikwijdte van maximaal vijf OV-zones. Er geldt geen maximum voor het aantal te reizen zones per jaar (geen budgettering).

Daarnaast kunnen zogenaamde "puntbestemmingen" bereikt worden. Deze liggen buiten het gebied van vijf OV-zones, maar de gemeente vindt het belangrijk dat WMO reizigers deze toch kunnen bereiken.

Als puntbestemmingen gelden:

- het Zuyderland Ziekenhuis in Heerlen;

- het MUMC (AZM) in Maastricht;

- de Maastro Clinic in Maastricht;

- het Klinikum Aachen;

- Mondriaan voor Geestelijke gezondheid in Heerlen.

Voor verplaatsingen buiten het vervoersgebied van vijf OV zones is er een algemene voorziening in de vorm van het landelijk systeem voor bovenregionaal vervoer "Valys". Een ingezetene heeft de keuze om voor Valys te kiezen tegen een commercieel tarief per klant of door te reizen met het CVV tegen een kostendekkend tarief per zone per voertuig (€ 9,15 per zone per voertuig).

Artikel 22 Voorwaarden maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget

Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. De aanwezigheid van schulden kan een overweging zijn bij de beoordeling van de in dit artikel benoemde voorwaardes.

Uit het persoonlijk plan moet bovendien blijken dat de cliënt zich ook georiënteerd heeft op de ondersteuning die de gemeente heeft ingekocht.

Artikel 26 Uitbetaling persoonsgebonden budget

Het pgb wordt bruto door de SVB uitgekeerd. Dat wil zeggen dat de eigen bijdrage niet direct met het pgb is verrekend. Het CAK int vervolgens de eigen bijdrages. De gemeente heeft geen inzicht in de inkomensgegevens van de cliënt. Daarom is in de Wmo voorgeschreven dat het CAK de eigen bijdrages int.

Paragraaf 3.3 Ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie in de vorm van een woningaanpassing

Artikel 30 Voorwaarden maatwerkvoorziening

Bij het toekennen van deze voorziening wordt onderzocht of verhuizen als goedkoopst adequate voorziening mogelijk is.

Artikel 32 Voorwaarden maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget

Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Uit het persoonlijk plan moet bovendien blijken dat de cliënt zich ook georiënteerd heeft op de ondersteuning die de gemeente heeft ingekocht.

Artikel 33 Uitbetaling persoonsgebonden budget

Het pgb wordt bruto door de SVB uitgekeerd. Dat wil zeggen dat de eigen bijdrage niet direct met het pgb is verrekend. Het CAK int vervolgens de eigen bijdrages. De gemeente heeft geen inzicht in de inkomensgegevens van de cliënt. Daarom is in de Wmo voorgeschreven dat het CAK de eigen bijdrages int.

HOOFDSTUK 4 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Paragraaf 4.1 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 38 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

De in dit artikel opgenomen bedragen per vier weken, de inkomensbedra-gen en de percentages die gelden voor de berekening van de bijdrage in de kosten zijn gelijk aan die bedragen die genoemd zijn in artikel 3.1 en 3.8 van het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zoals dit geldt voor 2017. Hierin is de maximaal door een gemeente te heffen eigen bijdrage bepaald. Bij toepassing van dit artikel wordt per kalenderjaar uitgegaan van twaalf perioden van vier weken en een periode die, afhankelijk van de resterende dagen, vier of vijf weken bedraagt. De genoemde bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de bijdrage in de kosten, worden jaarlijks bijgesteld op basis van de aanpassingen in het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo.

Voor de bepaling in het vierde lid geldt dat deze verplichting al voortvloeit uit de wet. Ter volledigheid is dit artikel ook nog een keer opgenomen in dit besluit.

Artikel 39 Maximaal verschuldigde eigen bijdrage

Voor de bepaling in het eerste lid geldt dat deze verplichting al voortvloeit uit de Wet en artikel 9 van de verordening. In het tweede lid wordt de uitzondering beschreven, conform het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo. Op de eigen bijdrage gelden twee uitzonderingen: er is geen bijdrage verschuldigd voor rolstoelen en er is, met uitzondering van woningaanpassingen, geen bijdrage verschuldigd voor hulpmiddelen voor personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt.

In het derde lid wordt tevens bepaald dat ook geen bijdrage in de kosten verschuldigd is ten aanzien van een maatwerkvoorziening in de vorm van een collectief vervoerssysteem. Dit omdat de cliënt reeds een vaste bijdrage per zone verschuldigd is.

Artikel 40 Bepaling kostprijs maatwerkvoorziening

Dit artikel is een uitwerking van het bepaalde in artikel negen, vierde lid sub a van de verordening.

Paragraaf 4.2 Algemene voorzieningen

Artikel 41 Bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

HOOFDSTUK 5 TEGEMOETKOMING IN DE MEERKOSTEN ALS BEDOELD IN ART. 2.1.7 VAN DE WET EN ARTIKEL 15 VAN DE VERORDENING

Artikel 42 tot en met 45

Hierin zijn de verschillende mogelijkheden voor een tegemoetkoming in de meerkosten geregeld. Voor de tegemoetkoming chronisch zieken is aangesloten bij de norm die ook voor de bijzondere bijstand met ingang van 2017 wordt gehanteerd.

HOOFDSTUK 6 WAARDERING MANTELZORGERS

Artikel 46 en 47

Deze artikelen bevatten een regeling voor het beleid t.a.v. mantelzorg, zoals door het college vastgesteld.

HOOFDSTUK 7 MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 48 Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de MO-adviesraad vastgelegd.

HOOFDSTUK 9 SLOTBEPALINGEN

Artikel 59 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Bijlage I

Kostenberekening woonvoorzieningen

Ingevolge paragraaf 3.3 is het mogelijk om een maatwerkvoorziening te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomi-sche beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 wat voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt is per vertrek (zie tabel) gemaximeerd.

1.a Aantal m2 waarvoor ten hoogste een maatwerkvoorziening kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning

Maatwerkvoorziening in geval van aanbouw van een vertrek

Maatwerkvoorziening in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

soort vertrek

woonkamer

30

6

keuken

10

4

eenpersoons slaapkamer

10

4

tweepersoons slaapkamer

18

4

toiletruimte

2

1

badkamer

2

1

doucheruimte

3

2

entree / gang / hal

5

2

1.b Kosten padverharding

Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2.

BIJLAGE II

VERGOEDING VOOR KOSTEN VAN ONDERHOUD, KEURING EN REPARATIE

Alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) en reparatie (niet expliciet gebonden aan een maximum) aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming:

a. stoelliften;

b. rolstoel- of sta-plateauliften;

c. woonhuisliften;

d. hefplateauliften;

e. balansliften;

f. de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

g. elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren;

h. sanibroyeur en;

i. douche-föhninstallatie.

De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en/ of onderhoudscontract en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:

Keuringen

Onderhoud

Soorten liften

Frequentie

keuring

Kosten excl. BTW

Frequentie onderhoud

Kosten excl. BTW

Stoellift

1x per 4 jaar

€ 254,09

1x per jaar

€ 521,04

Rolstoel-plateaulift

1x per 4 jaar

€ 309,59

1x per jaar

€ 521,04

Woonhuisliften

1 x per 1,5 jaar

€ 309,59

2x per jaar

€ 1.042,06

Hefplateaulift

1x per 1,5 jaar

€ 314,03

2x per jaar

€ 1.042,06

Balanslift *

1x per 1,5 jaar

€ 89,91

1x per jaar

€ 531,16

* Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden. Het lifteninstituut berekent de kosten voor periodieke keuring van balansliften op grond van een uurtarief.

Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:

- 50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

- 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;

- 50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen.

Bijlage III

Tarieven woonvoorzieningen

Ingevolge paragraaf 3.3 is het mogelijk om een maatwerkvoorziening te krijgen voor woonvoorzieningen. De opgestelde kostenberekening dan wel de ingediende offerte worden beoordeeld aan de hand van de lijst Tarieven woningaanpassingen opgesteld door SCIO Consult. De hoogte van een maatwerkvoorziening voor standaardvoorzieningen zoals opgenomen in de lijst Tarieven woningaanpassingen zijn gemaximeerd.

Prijsbepaling lijst Tarieven woningaanpassingen

De limitatieve lijst is opgesteld aan de hand van landelijk gemiddelde prijzen zoals genoemd in op de bouw gerichte maandelijkse en/of halfjaarlijkse periodieken. Tevens vindt de toetsing plaats aan gemiddelde elementprijzen voor woningaanpassingen zoals door erkende aannemers en installateurs wekelijks bij SCIO Consult worden ingediend.

Voor sanitaire elementen worden de bruto catalogusprijzen van de Technische Unie gehanteerd, aangevuld met het bijbehorende hulpmateriaal en de gebruikelijke standaard montagetijd per element. Linido producten worden vergeleken met de jaarlijkse prijzenlijst van de firma Linido.

De eventuele korting die installateurs en aannemers bedingen op producten is niet verrekend in de limitatieve lijst. De kortingen variëren en zijn afhankelijk van het inkoopbeleid van de aannemer c.q. installateur.

• De benoemde artikelen worden geleverd en geplaatst volgens de standaard werkomschrijving, de standaard materialenlijst en voor de afgesproken standaardprijs.

• Indien de installateur/aannemer het technisch noodzakelijk acht af te wijken van de omschrijving van de gemeente, de standaard werkomschrijving of de standaard materialenlijst dient dit altijd in overleg met de betreffende Wmo‐consulent van de gemeente Heerlen te gebeuren.

• Subgroep 1.1 (verhoogde) toiletbrillen worden geleverd en gemonteerd door de leverancier van hulpmiddelen.

• De gereedmelding verloopt per cliënt middels een door de gemeente Heerlen ontwikkeld ‘gereedmeldingsformulier’ bin-nen een termijn van zes weken, na verzending van de beschikking en het programma van eisen.

• De benodigde bevestigingsmiddelen en reparaties van stuc‐ en tegelwerk ten gevolge van het aanbrengen van de gewenste artike-len zijn inclusief, tenzij anders is vermeld.

• De genoemde prijzen zijn exclusief 21%.

Ondertekening

de secretaris a.i.

M. Wilke

de wnd. burgemeester

E.G.M. Roemer