Regeling vervallen per 07-12-2010

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs

Geldend van 01-07-2001 t/m 06-12-2010

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

GEMEENTE HEERLEN

GEMEENTEBLAD 15.40.30

AFDELING B d.d. 01.05.2001

(verordeningen)

nr. 15.40.30

VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS

GEMEENTE HEERLEN

GEMEENTEBLAD 15.40.30

AFDELING B d.d. 01.05.2001

(verordeningen)

nr. 15.40.30

De raad der gemeente Heerlen;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 april 2001 (Gemeenteblad Afd. A 2001 nr. 75);

gezien het advies van de vaste commissie welzijn van 25 april 2001;

gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 217 van deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs;

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen;

b e s l u i t :

in te trekken de bij zijn besluit van 2 november 1999 vastgestelde "Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heerlen" en

vast te stellen de volgende:

VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

ARTIKEL 1

BEGRIPSBEPALINGEN

In deze verordening wordt verstaan onder:

minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertise-centra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw, dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs;

- school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs;

2 -

school voor voortgezet onderwijs: een school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijsals bedoeld in deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs;

nevenvestiging: deel van een school voor basisonderwijs en of voortgezet onderwijs, dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor vergoeding van een voorziening of voor vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

aanvraag: verzoek om vergoeding van een voorziening of om vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding;

voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f, negende lid van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 210, negende lid van deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs;

verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 225, eerste lid van deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs;

beslissing Gedeputeerde Staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 225, tweede lid van deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs;

eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, vierde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 225, vierde lid van deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs.

ARTIKEL 2

OMSCHRIJVING VOORZIENINGEN IN DE HUISVESTING

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

nieuwbouw voor een school, die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, danwel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

uitbreiding van een gebouw, waarin een school is gehuisvest;

gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

terrein voorzover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1. tot en met 4. omschreven voorziening;

3 -

inrichting met onderwijsleerpakketof met leer- en hulpmiddelen; voorzover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

inrichting met meubilair voorzover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw, dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;

aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten, zoals onderscheiden in bijlage I;

onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit een of meer activiteiten, zoals onderscheiden in bijlage I;

herstel van een constructiefout, bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

ARTIKEL 3

BOUWVOORBEREIDING VOORZIENINGEN

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1 + 2 en onder b kan een aanvraag worden ingediend voor een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding. Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

ARTIKEL 4

VASTSTELLING VERGOEDING VOORZIENINGEN

Bij toekenning van een van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van vergoeding voor de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen, gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A. De vergoedingsbedragen, die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten, worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, sub 1, 2, 6 en 7; dit geldt ook voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3;

Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, sub 3, 4, 5 en 8 en onder b, c, d, e en f.

ARTIKEL 5

INFORMATIEVERSTREKKING

Het bevoegd gezag verstrekt aan burgemeester en wethouders gegevens, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Bij de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

De in het eerste lid bedoelde gegevens worden onderscheiden in:

basisgegevens, zijnde gegevens die eenmalig in hun geheel worden verstrekt en vervolgens alleen in geval van wijziging worden gemeld bij burgemeester en wethouders;

periodieke gegevens, zijnde gegevens die regelmatig door het bevoegd gezag dienen te worden verstrekt.

4 -

De in het tweede lid onder a genoemde basisgegevens omvatten:

gegevens over het bevoegd gezag, bestaande uit naam, adres, denominatie en vestigingsplaats, alsmede een opgave van een contactpersoon inzake aangelegenheden aangaande de huisvesting;

gegevens over de onder het beheer van het bevoegd gezag staande school of scholen, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest zijn in een gebouw gelegen in de gemeente, bestaande uit het Brin-nummer, naam, adres, onderwijssoort en eventuele onderwijsafdelingen en, voorzover van toepassing, de aanduiding of de school bestaat uit een hoofdvestiging met een of meer nevenvestigingen;

gegevens over de bij de school of nevenvestiging in gebruik zijnde gebouwen, gespecificeerd per gebouw, bestaande uit:

het adres;

de status van het gebouw zijnde hoofdgebouw of dislocatie;

de bouwaard zijnde permanent of noodlokaal;

het bouwjaar zijnde het oorspronkelijk bouwjaar of, ingeval het gebouw bestaat uit in verschillende jaren gebouwde delen, de bouwjaren onderscheiden naar gebouwdeel met de daarbij behorende bruto-vloeroppervlakte;

de bruto-vloeroppervlakte van het gebouw uitgedrukt in m²;

de genormeerde en feitelijke capaciteit van het gebouw voorzover bestemd voor een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, te bepalen aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel A en B;

de oppervlakte van het dak, uitgedrukt in m²;

het aantal bouwlagen van het gebouw;

gegevens over de omvang van het medegebruik uitgedrukt in het aantal groepen, voorzover het een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs betreft en het aantal in medegebruik genomen m², voorzover het voortgezet onderwijs betreft, te verstrekken door de hoofdgebruiker van het gebouw, waarin het medegebruik plaatsvindt;

gegevens over het adres, het stichtingsjaar en de oppervlakte van de oefenzaal, indien een bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of school voor voortgezet onderwijs eigenaar is van een gymnastiekruimte.

De in het tweede lid onder b genoemde periodieke gegevens omvatten:

een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen, dat op de wettelijk teldatum staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw, gelegen op het grondgebied van de gemeente;

een afschrift van een tussentijdse opgave aan de minister van het aantal leerlingen, dat staat ingeschreven op de school in verband met een groei van het aantal leerlingen;

indien de school gedeeltelijk is gehuisvest in een of meer locaties op het grondgebied van de gemeente, een opgave van het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum per locatie.

De onder 1 en 2 vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag tegelijkertijd met de opgave aan de minister verstrekt aan burgemeester en wethouders. De 3. vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag gevoegd bij de jaarlijkse opgave als bedoeld onder 1.

Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van het voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte.

Deze opgave bevat de volgende gegevens:

de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

de aanduiding van de gymnastiekruimte of ruimten, waarin het gebruik wordt gewenst;

de tijden, waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

In aanvulling op de in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde gegevens verstrekken de bevoegde gezagsorganen op verzoek van burgemeester en wethouders alle inlichtingen, die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening. Hieronder kunnen in ieder geval zijn begrepen:

een oordeel over de juistheid en volledigheid van door burgemeester en wethouders voorgelegde gegevens, die betrekking hebben op het bevoegd gezag;

inlichtingen, die noodzakelijk zijn voor het opmaken van de staat van het onderhoud als bedoeld in artikel 37.

5 -

HOOFDSTUK 2

PROGRAMMA EN OVERZICHT

PARAGRAAF 2.1 AANVRAGEN PROGRAMMA

ARTIKEL 6

INDIENING AANVRAAG

Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij burgemeester en wethouders. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.

Indien de aanvraag niet voor 1 februari is ingediend, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen. Het besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag.

ARTIKEL 7

INHOUD AANVRAAG; GELEGENHEID TOT AANVULLEN AANVRAAG;

NIET BEHANDELEN ONVOLLEDIGE AANVRAAG

De aanvraag vermeldt in ieder geval:

de naam en het adres van de aanvrager;

de dagtekening;

de naam van de school en, voorzover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

welke voorziening wordt aangevraagd;

de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6 tot en met 8 en artikel 2, onder d, e, en f;

de aanduiding van de gewenste plaats, waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1 tot en met 4;

een rapportage, waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt, indien het een voorziening betreft, bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, uit aanpassing aan de buitenzijde van een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs of uit herstel van een constructiefout;

een duidelijk onderbouwde raming/calculatie van de kosten, gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening, waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is;

een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.

Bij de rapportage als bedoeld onder c wordt gebruik gemaakt van het door burgemeester en wethouders vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid delen burgemeester en wethouders dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen.

Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

6 -

Indien een door burgemeester en wethouders in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school, waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar, waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager onverwijld aan burgemeester en wethouders een afschrift van de opgave als bedoeld in artikel 5, vierde lid onder 1. Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, delen burgemeester en wethouders dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluit de raad de aanvraag niet te behandelen.

Een besluit om ingevolge het derde lid de aanvraag niet te behandelen, wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na het verstrijken van de daarin genoemde termijn. Een besluit om ingevolge het vierde lid de aanvraag niet te behandelen, wordt binnen vier weken na het nemen van de daarin genoemde beslissing bekend gemaakt aan de aanvrager.

ARTIKEL 8

OPGAVE INGEDIENDE AANVRAGEN

Burgemeester en wethouders verstrekken ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen. Voorzover van toepassing geven burgemeester en wethouders daarbij aan, welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

PARAGRAAF 2.2

OVERLEG VOORAFGAAND AAN VASTSTELLING PROGRAMMA EN OVERZICHT

ARTIKEL 9

TOELICHTING AANVRAAG; OVERLEG OVER INGEDIENDE BEGROTING

Na het in behandeling nemen van een aanvraag door burgemeester en wethouders, kan de aanvraag voor 1 mei volgend op de datum als genoemd in artikel 6, door de aanvrager nader worden toegelicht. De toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de aanvrager of op verzoek van burgemeester en wethouders.

Indien de aanvraag een voorziening betreft, waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is, treden burgemeester en wethouders voor de in het eerste lid genoemde datum in overleg met de aanvrager, indien zij van oordeel zijn, dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag, dan geven burgemeester en wethouders dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3.

Burgemeester en wethouders geven in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

ARTIKEL 10

OVERLEG PROGRAMMA EN OVERZICHT; ADVIES ONDERWIJSRAAD

Alvorens burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad doen met betrekking tot het programma en het overzicht, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door burgemeester en wethouders vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

De bevoegde gezagsorganen, die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders stellen de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

7 -

Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van burgemeester en wethouders op deze zienswijzen, wordt door burgemeester en wethouders een verslag gemaakt. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen en wordt gevoegd bij het voorstel aan de raad.

Indien een bevoegd gezag of burgemeester en wethouders een advies wensen van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of burgemeester en wethouders tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen, waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

De bevoegde gezagsorganen en burgemeester en wethouders worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

Burgemeester en wethouders zijn belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgen zij ervoor, dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door burgemeester en wethouders toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door burgemeester en wethouders bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordelen burgemeester en wethouders of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Burgemeester en wethouders geven dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Burgemeester en wethouders informeren de raad over dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in het vierde lid.

PARAGRAAF 2.3

VASTSTELLING BEDRAG, PROGRAMMA EN OVERZICHT

ARTIKEL 11

TIJDSTIP VASTSTELLING

De raad stelt als onderdeel van de gemeentebegroting het bedrag vast, dat beschikbaar is voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bedrag kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening. Tevens kan van het bedrag een deel worden afgezonderd voor huisvestingsvoorzieningen als gevolg van de groepsgrootteverkleining. Het programma en het overzicht worden door de raad tegelijkertijd met de gemeentebegroting vastgesteld.

Indien de gemeentebegroting niet uiterlijk op 31 december wordt vastgesteld van het jaar, waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan worden het bedrag, het programma en het overzicht, afzonderlijk van de gemeentebegroting, uiterlijk op 31 december vastgesteld.

Indien ten tijde van de vaststelling van de gemeentebegroting het bedrag, het programma en het overzicht nog niet kunnen worden vastgesteld, dan vindt de vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht plaats op uiterlijk 31 december van het jaar, waarin de datum genoemd in artikel 6 vervalt.

Indien de uiterste datum als genoemd in het tweede en het derde lid voor de vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht wordt overschreden, worden de aangevraagde en in behandeling genomen voorzieningen geacht voor vergoeding in aanmerking te zijn gebracht. Voor de hoogte van de vergoeding is dan het gestelde in artikel 4 in samenhang met bijlage IV bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt dan volgens het bepaalde in paragraaf 2.4.

8 -

ARTIKEL 12

INHOUD PROGRAMMA

De aangevraagde voorzieningen,waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voorzover de raad heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past de raad de regels toe met betrekking tot:

de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt de raad, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voorzover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan de raad bij de vaststelling van het programma afwijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voorzover van toepassing, door de raad aangegeven:

het genormeerde bedrag, dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

het geraamde bedrag, gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;

de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

ARTIKEL 13

INHOUD OVERZICHT

Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven, waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

ARTIKEL 14

BEKENDMAKING BESLUITEN VASTSTELLING BEDRAG,

PROGRAMMA EN OVERZICHT

De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door burgemeester en wethouders van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

PARAGRAAF 2.4

UITVOERING PROGRAMMA

ARTIKEL 15

OVERLEG WIJZE VAN UITVOERING

Binnen vier weken na de datum van vaststelling van het programma treden burgemeester en wethouders in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt, die nodig is voor de uitvoering van de voorziening.

9 -

Daarbij worden, voorzover van toepassing, afspraken gemaakt over:

het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

de wijze waarop door burgemeester en wethouders toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;

de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.

Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voorzover van toepassing gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.

De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de aanvrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming of geen overeenstemming is bereikt.

Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, nemen burgemeester en wethouders binnen vier weken, nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip, waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, delen burgemeester en wethouders binnenvier weken,nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven, dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

ARTIKEL 16

GOEDKEURING BOUWPLANNEN EN BEGROTING;

TIJDSTIP AANVANG BEKOSTIGING;

TOETSING WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN EN NIEUWE FEITEN

EN OMSTANDIGHEDEN;

OVERLEGGING OFFERTES

Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter goedkeuring in bij burgemeester en wethouders.

Binnen zes weken na ontvangst beslissen burgemeester en wethouders over de goedkeuring van de bouwplannen en de desbetreffende begroting en over het tijdstip, waarop de bekostiging een aanvang kan nemen.

Burgemeester en wethouders kunnen, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, worden de bouwplannen en de begroting geacht te zijn goedgekeurd en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip.

Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip, waarop de bekostiging een aanvang neemt, delen burgemeester en wethouders de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stellen burgemeester en wethouders eveneens vast of de feiten en omstandigheden, waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar oordeel van burgemeester en wethouders ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

De goedkeuring van de bouwplannen, de goedkeuring van de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven, als naar het oordeel van burgemeester en wethouders dat niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Burgemeester en wethouders doen hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

10 -

De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege, indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

De beslissing van burgemeester en wethouders als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Nadat burgemeester en wethouders het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin hebben goedgekeurd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan burgemeester en wethouders de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag, dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip, waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

De goedkeuringen zoals bedoeld in dit artikel hebben betrekking op de goedkeuring conform de vigerende onderwijs wet- en regelgeving. Aan deze goedkeuringen kunnen geen enkele rechten ontleend worden bij de (separaat) te volgen procedures inzake ruimtelijke ordening of bouwvergunning.

ARTIKEL 17

AANVANG BEKOSTIGING

Burgemeester en wethouders kunnen bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip, dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

ARTIKEL 18

VERVALLEN AANSPRAAK OP VERGOEDING

De aanspraak op vergoeding van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend danwel een koop, huur of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan niet vóór 15 oktober daaropvolgend aan burgemeester en wethouders is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd.

De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.

De aanspraak op vergoeding vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij burgemeester en wethouders tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

Burgemeester en wethouders beslissen voor 15 september over het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

11 -

HOOFDSTUK 3

AANVRAGEN MET SPOEDEISEND KARAKTER

PARAGRAAF3.1

AANVRAAG

ARTIKEL 19

INDIENING AANVRAAG

Een aanvraag om vergoeding van een voorziening in de huisvesting, die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij burgemeester en wethouders. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.

ARTIKEL 20

INHOUD AANVRAAG

De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

een nadere aanduiding van de omstandigheden, die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

de reden, waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage 11 omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6 tot en met 8 en artikel 2 onder d, e en f;

een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

Indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij burgemeester en wethouders. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

PARAGRAAF 3.2

BEOORDELING AANVRAAG; UITVOERING BESLUIT

ARTIKEL 21

TIJDSTIP BESLISSING

Burgemeester en wethouders beslissen binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag of binnen zes weken, nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door burgemeester en wethouders.

De aanvraag wordt geacht voor vergoeding in aanmerking te zijn gebracht, indien burgemeester en wethouders niet binnen de in het eerste lid genoemde termijnen een beslissing hebben genomen. Voor de hoogte van de vergoeding is dan het gestelde in bijlage IV bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt dan volgens het bepaalde in artikel 23.

12 -

ARTIKEL 22

INHOUD BESLISSING

De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien burgemeester en wethouders hebben vastgesteld, dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling passen burgemeester en wethouders de regels toe met betrekking tot:

de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage l;

de prognosecriteria als bedoeld in bijlage 11;

de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

De beslissing van burgemeester en wethouders kan een gedeelte van de gewenste voorziening danwel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermelden burgemeester en wethouders, welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, danwel wat het geraamde bedrag is, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

ARTIKEL 23

UITVOERING BESLISSING

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treden burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.

Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij overeenkomstig van toepassing, met uitzondering van de in tweede lid van artikel 16 genoemde termijn van zes weken. Hiervoor moet worden gelezen drie weken.

In het overleg wordt vastgesteld voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, danwel een koop, huur of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan burgemeester en wethouders moet zijn gezonden.

ARTIKEL 24

VERVALLEN AANSPRAAK VERGOEDING

Indien niet voor de in artikel 23, tweede lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, danwel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan burgemeester en wethouders, vervalt de aanspraak op vergoeding. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, danwel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

De aanspraak op vergoeding vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij burgemeester en wethouders tot verlenging van de termijn.

Burgemeester en wethouders beslissen binnen drie weken na ontvangst van het verzoek. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.

13 -

HOOFDSTUK 4

VERGOEDING KOSTEN BOUWVOORBEREIDING

ARTIKEL 25

AANVRAAG

Het bevoegd gezag, dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij burgemeester en wethouders voor een vergoeding van de kosten van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

De aanvraag wordt gedaan voor 1 februari van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de vergoeding gewenst wordt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.

De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

de naam en het adres van de aanvrager;

de dagtekening;

de naam van de school ten behoeve waarvan de vergoeding wordt gewenst;

de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw: een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt;

een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien de vergoeding kosten bouwvoorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

Bij de rapportage als bedoeld onder g wordt gebruik gemaakt van het door burgemeester en wethouders vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, delen burgemeester en wethouders dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stellen hem in de gelegenheid om voor 15 maart de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde en vijfde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 26

TOELICHTING EN OVERLEG AANVRAAG

Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting is het gestelde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

Alvorens burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad doen met betrekking tot het besluit over de aanvraag om een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding, treden zij in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. De leden twee, drie en vier van artikel 10 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 27

BESCHIKKING OP AANVRAAG

De raad neemt op het tijdstip als bedoeld in artikel 11 een beslissing over de aanvraag.

De aanvraag wordt toegewezen indien en voorzover:

er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

er een reële mogelijkheid is, dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

14 -

Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in de beschikking vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip, dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden, die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en burgemeester en wethouders.

Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

ARTIKEL 28

VERVALLEN AANSPRAAK VERGOEDING

De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van een vergoeding van de kosten van

bouwvoorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet voor 15 september van het jaar, dat volgt op het

jaar, waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk gestart is met de bouwvoorbereiding en niet binnen

twee weken daaropvolgend informatie is verstrekt aan burgemeester en wethouders, waaruit dit blijkt.

15 -

HOOFDSTUK 5

MEDEGEBRUIK EN VERHUUR

PARAGRAAF 5.1

MEDEGEBRUIK TEN BEHOEVE VAN ONDERWIJS OF EDUCATIE

ARTIKEL 29

AANDUIDING OMSTANDIGHEDEN

Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school, berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze en

er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

ARTIKEL 30

OMSCHRIJVING LEEGSTAND

Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen, zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw, zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt, dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs (met uitzondering van een zelfstandige school voor praktijkonderwijs), indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van Bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van Bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten. Voor een zelfstandige school voor praktijkonderwijs (niet zijnde een afdeling voor praktijkonderwijs) is hetgeen bepaald in lid a van dit artikel van toepassing.

Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

wanneer het betreft een gebouw, dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik, dat wordt vergoed op grond van artikel 38 minder is dan 40 klokuren;

wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

wanneer het een gebouw betreft, dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen, genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

16 -

ARTIKEL 31

NALATEN VORDERING; VOLGORDE VAN VORDEREN

Burgemeester en wethouders gaan niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik, indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw, waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing, indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw, dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw, waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en

vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw, dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

Burgemeester en wethouders kunnen, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

ARTIKEL 32

OVERLEG EN MEDEDELING

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voeren zij daarover overleg met het bevoegd gezag, waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag, waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11 doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag, waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien, als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voeren zij daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag, waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag, waarvoor de huisvesting is bestemd.

Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag, waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien, als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

De schriftelijke mededeling van burgemeester en wethouders als bedoeld in de tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

een aanduiding van het aantal groepen of aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

een aanduiding van het gebouw, waarop de vordering betrekking heeft;

een aanduiding van het aantal en het type ruimten, dat gevorderd wordt;

de periode, waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

ARTIKEL 33

VERGOEDING

De bevoegde gezagsorganen, die het betreft, stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

17 -

PARAGRAAF 5.2

MEDEGEBRUIK TEN BEHOEVE VAN CULTURELE,

MAATSCHAPPELIJKE OF RECREATIEVE DOELEINDEN

ARTIKEL 34

AANDUIDING OMSTANDIGHEDEN

Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot vordering, indien:

er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte, zoals bepaald in artikel 30;

er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen, die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

ARTIKEL 35

OVERLEG EN MEDEDELING

Alvorens over te gaan tot vordering voeren burgemeester en wethouders overleg met het bevoegd gezag.

In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

wat naar de mening van burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

Binnen vier weken na afloop van het overleg doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg, zoals bedoeld in het eerste lid, heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van burgemeester en wethouders over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

PARAGRAAF 5.3

VERHUUR

ARTIKEL 36

TOESTEMMING BURGEMEESTER EN WETHOUDERS

Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan burgemeester en wethouders.

Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

Burgemeester en wethouders verlenen de toestemming niet, indien:

de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs of regelgeving;

de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

Burgemeester en wethouders nemen binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit en zenden dat aan het bevoegd gezag.

18 -

HOOFDSTUK 6

EINDE GEBRUIK GEBOUWEN EN TERREINEN

ARTIKEL 37

TIJDSTIP BEEÏNDIGING GEBRUIK; STAAT VAN ONDERHOUD

Nadat een gebouw of terrein niet meer door het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum, genoemd in de door burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum, zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

Indien er, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van burgemeester en wethouders na overleg met het bevoegd gezag.

Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld, welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan burgemeester en wethouders betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast, welke handelwijze gevolgd wordt.

Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege, indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet nodig is.

19 -

HOOFDSTUK 7

GEBRUIK EN VERGOEDING GYMNASTIEKRUIMTE VOOR BASISONDERWIJS

EN (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

ARTIKEL 38

OMVANG EN VERGOEDING GEBRUIK

De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week, waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt.

Voor een basisschool wordt het maximaal aantal klokuren, dat voor vergoeding in aanmerking komt, vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B en bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van zes jaar en ouder.

Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het maximaal aantal klokuren, dat voor vergoeding in aanmerking komt, vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B, en bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal en ten hoogste 2,25 klokuur per groep leerlingen van zes jaar en ouder.

Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs of school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks een vergoeding. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage IV, deel A, op basis van de door het betreffende bevoegd gezag ingevolge artikel 5, derde lid, onder 5, verstrekte gegevens. Het maximaal aantal voor vergoeding in aanmerking komende klokuren wordt op grond van het eerste lid vastgesteld. Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer andere scholen voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs wordt voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd.

Burgemeester en wethouders keren de ingevolge het tweede lid vastgestelde jaarlijkse vergoeding in driemaandelijkse termijnen uit aan het bevoegd gezag als bedoeld in het tweede lid, waarbij de eerste termijn aanvangt aan het begin van het schooljaar.

ARTIKEL 39

MUTATIES AANTAL KLOKUREN BINNEN BESCHIKBARE

CAPACITEIT; INROOSTERING GEBRUIK

De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in artikel 5, vijfde lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande, dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks voor 1 juni voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

Burgemeester en wethouders nemen bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school, dat eigenaar is van een gymnastiekruimte, wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

20 -

Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

het aantal klokuren, waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

de aanduiding van de gymnastiekruimte, waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte, wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

voorzover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren, dat ingevolge artikel 38, eerste lid voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

Burgemeester en wethouders nemen het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering, voorzover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik, dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

Het voorstel tot inroostering wordt door burgemeester en wethouders binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stellen burgemeester en wethouders voor 15 juli volgend op de genoemde datum in het tweede lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien burgemeester en wethouders daarbij afwijken van een of meer in het overleg als bedoeld in het vijfde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van burgemeester en wethouder over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.

21 -

HOOFDSTUK 8

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL 40

INVOERING EURO (€)

De in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor vergoeding van voorzieningen, voorzover vastgesteld in Nederlandse guldens, worden met ingang van 1 januari 2002 op basis van de officiële waardeverhouding volgend uit de EU-verordening 1103/97 omgezet in euro’s. De officiële waardeverhouding is: € 1,-- = ƒ 2,20371. Het zo omgerekende bedrag wordt afgerond op twee decimalen.

ARTIKEL 41

BESLISSING BURGEMEESTER EN WETHOUDERS IN GEVALLEN

WAARIN DE VERORDENING NIET VOORZIET

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

ARTIKEL 42

INDEXERING

Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

ARTIKEL 43

CITEERTITEL; INWERKINGTREDING

De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Heerlen.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2001.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Heerlen van 1 mei 2001.

de secretaris, de voorzitter,

Bekend gemaakt d.d. : de Uitkijk d.d.

Ter inzage d.d. : G.I.C. d.d.

2.4.1 Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden, waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

deel A: lesgebouwen;

deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

DEEL A Lesgebouwen

1. School voor basisonderwijs

De voorzieningen, genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2a, 1.3.2b en 1.10 d, worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

1.0 Voorziening als gevolg van de groepsgrootteverkleining

De noodzaak van een voorziening als gevolg van de groepsgrootteverkleining blijkt uit het feit, dat:

het een voorziening is als bedoeld onder 1.8 voorzover het de toeslag meubilair als gevolg van de groepsgrootteverkleining betreft, waarbij;

wordt voldaan aan de criteria onder 1.8.

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

het feit, dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

het feit, dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

het feit, dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw, alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

het feit, dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

het feit, dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw, alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders;

vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is, dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

2 -

1.3 Uitbreiding

1.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

het feit, dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

het feit, dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn, die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw kunnen worden gehuisvest en

het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw, alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

1.3.2a Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

het feit, dat de basisschool ten minste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht, terwijl

voor het spelen van (een deel van) de vier en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onderwijs binnen 300 meter hemelsbreed.

1.3.2b Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en

evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.

1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

het feit, dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

het feit, dat het huidige gebouw, voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste 15 jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

3 -

er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit, dat:

er op basis van een prognose, die voldoet aan de eisen uit bijlage II, een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

1.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit, dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit, dat de school op grond van de meest recente teldatum uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

1.8 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak voor de eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school op grond van de meest recente teldatum uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

De noodzaak voor een toeslag meubilair als gevolg van de groepsgrootteverkleining blijkt uit het feit dat de basisschool als gevolg van de toekenning van formatie ten behoeve van het verkleinen van de groepsgrootte, tenminste 1 groep extra creëert, en een toeslag meubilair voor deze groep in de periode vanaf 1 augustus 1997 nog niet eerder is toegekend.

1.9 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit, dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

1.10 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:

wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw, indien het gebouw anders niet geschikt is voor een school voor basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar;

creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw;

creëren speellokaal binnen het gebouw;

voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet en regelgeving;

vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties en

het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

4 -

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit, dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, te verwezenlijken zijn.

Ad b

De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit, dat door terugloop van het aantal groepen leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd, omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.

De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit, dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.

Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit, dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen een afstand van 2000 meter hemelsbreed.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist, alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit, dat de school niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m5 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Voor een speciale school voor basisonderwijs is de noodzaak ook afhankelijk van het feit, dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten.

Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit, dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert, dat vervanging noodzakelijk is.

Ad g

De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden, indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

5 -

1.11 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voorzover omschreven in het bijgevoegde overzicht "onderhoud primair onderwijs";

(algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

Ad a

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit, dat het gevraagde gebouwelement ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Ad b

De noodzaak van vervanging blijkt uit het feit, dat ten minste 75% van de binnenkozijnen en binnendeuren, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is, dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Ad c

De noodzaak van vervanging blijkt uit het feit, dat de conditie van ten minste 75% van de radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is, dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking, indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school noodzakelijk is.

Noodzakelijk onderhoud aan een noodlokaal komt voor bekostiging in aanmerking, indien:

het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, nog ten minste vierjaren noodzakelijk is en

voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen een straal van 2000 meter hemelsbreed.

1.12 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage, waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.13 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bi j zondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit, dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De voorzieningen, genoemd onder 2.2, 2.3.1 en 2.3.2, worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

2.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

het feit, dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

het feit, dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

het feit, dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw, alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

6 -

2.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de verlenging van de levensduur);

het feit, dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

het feit, dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw, alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders;

vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is, dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

2.3 Uitbreiding

2.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

het feit, dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A aanwezig is;

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

het feit, dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn, die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw kunnen worden gehuisvest;

het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw, alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

2.3.2 Uitbreiding met een speellokaal

De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

het feit, dat aan de school of afdeling kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

het feit, dat de school volgens de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

het feit, dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en

evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speellokaal te maken.

7 -

2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

het feit, dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

het feit, dat het huidige gebouw voor vervanging in aanmerking of uitbreiding komt, terwijl

de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereiste uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste 15 jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

2.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit, dat:

er op basis van een prognose, die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

2.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit, dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen, gesteld in bijlage III, deel D.

2.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit, dat de school op grond van de meest recente teldatum uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 januari 1988 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

De noodzaak van eerste inrichting voor een gekozen vak in het voortgezet speciaal onderwijs blijkt uit het feit, dat het desbetreffende vak voor het eerst in de school wordt gegeven op basis van een door de onderwijsinspecteur goedgekeurd schoolwerkplan.

2.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit, dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

2.9 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:

wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw, indien het gebouw anders niet geschikt is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D;

verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten;

creëren van een extra lesruimte;

verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw;

functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak (alleen voortgezet speciaal onderwijs);

8 -

voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet en regelgeving;

vervangen van een oliegestookte verwarmingsinstallatie en

het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit, dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, te verwezenlijken zijn.

De noodzaak voor deze activiteit kan ook aanwezig zijn, indien een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijssoort. De voorzieningen, die dan noodzakelijk zijn, zijn de specifieke voorzieningen voor die onderwijssoort, die nog niet in het gebouw aanwezig zijn.

Ad b

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit, dat het aantal groepen leerlingen zodanig terugloopt, dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd, omdat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs.

Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit, dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen een afstand van 2000 meter hemelsbreed.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van meer dan 60 leerlingen SO of meer dan 42 leerlingen VSO, terwijl volgens de prognose als vereist volgens bijlage II deze leerlingen ten minste vijftien jaren aanwezig zullen zijn en de dislocatie voor vijftien jaren of meer - gelet op de bouwkundige staat - als hoofdgebouw kan dienen.

Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit, dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd.

Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad g

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit, dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert, dat vervanging noodzakelijk is.

Ad h

De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk gegeven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden, indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

9 -

2.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voorzover omschreven in het bijgevoegde overzicht "onderhoud primair onderwijs";

(algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

Ad a

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit, dat het gevraagde gebouwelement ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Ad b

De noodzaak van vervanging blijkt uit het feit, dat de conditie van ten minste 75% van de binnenkozijnen en binnendeuren volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is, dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Ad c

De noodzaak van vervanging blijkt uit het feit, dat de conditie van ten minste 75% van de radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is, dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking, indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

Noodzakelijk onderhoud aan noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking, indien:

het noodlokaal/de noodlokalen op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, nog ten minste vier jaren noodzakelijk zijn en

voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.

2.11 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage, waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

2.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bi j zondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit, dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid

het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

3. School voor voortgezet onderwijs

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het reguliere voortgezet onderwijs. Als het praktijkonderwijs als afdeling deel uitmaakt van een reguliere school voor voortgezet onderwijs dan is het bepaalde in dit hoofdstuk van toepassing. Als het praktijkonderwijs wordt verzorgd door een zelfstandige school voor praktijkonderwijs gelden de criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen, zoals vastgelegd in hoofdstuk 2 van deze bijlage. De criteria, zoals deze gelden voor een school voor VSO-mlk zijn van toepassing op een school voor praktijkonderwijs.

De voorzieningen, genoemd onder 3.2 en 3.3, worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

10 -

3.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

het feit, dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

het feit, dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

het feit, dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw, alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

3.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit, dat:

voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, in zo’n slechte/matige conditie zijn, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vier jaren dit aantal leerlingen kan worden verwacht en

het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw, alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders;

vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

3.3 Uitbreiding

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

het feit, dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A - voor de aanwezige capaciteit - en bijlage III, deel B - voor de ruimtebehoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en

het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw, alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

3.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

het feit, dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

het feit, dat het huidige gebouw voor vervanging en uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

11 -

er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

3.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit, dat:

er op basis van een prognose, die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

3.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit, dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

3.7 Eerste inrichting leer en hulpmiddelen en meubilair

Aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat, wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school.

Tevens bestaat aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair. indien een toegekende uitbreiding van het aantal leslokalen is gerealiseerd door middel van een inpandige aanpassing.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra leer- en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.

3.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit, dat de school een aantal leerlingen heeft, waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze, zoals beschreven is bij 3.3.a.

3.9 Aanpassing

Buitenzijde gebouw en terrein

De voorziening aanpassing buitenzijde gebouw en terrein bestaat uit de activiteiten, die zijn opgenomen in het bijgevoegde overzicht "activiteiten VO buitenzijde".

De noodzaak van aanpassing buitenzijde gebouw en terrein blijkt uit het feit, dat het gevraagde element ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat danwel uit de aanwezigheid van een rolstoelgebruiker als het betreft de activiteit "terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers".

Binnenzijde gebouw

Daarnaast behoren de activiteiten op het bijgevoegde overzicht "Activiteiten VO binnenzijde" tot aanpassingen, voorzover deze uitkomen boven het drempelbedrag, zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO/VO.

12 -

Activiteiten uit het bijgevoegde overzicht "activiteiten VO binnenzijde" zijn aan de orde bij:

wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw, indien het gebouw anders niet geschikt is voor het te geven voortgezet onderwijs, gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D;

verbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten door middel van een aanpassing van de indeling;

creëren danwel aanpassen van ruimte(n) binnen het gebouw;

aanpassingen in verband met eisen voortkomend uit wet- en regelgeving.

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 3.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het desbetreffende voortgezet onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, te verwezenlijken zijn.

Ad b

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit, dat door terugloop van het aantal leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd, omdat binnen andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is.

Ad c

De noodzaak voor het creëren van extra ruimte(n) blijkt uit het feit, dat er meer leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een verschil tussen feitelijke en genormeerde bruto-vloeroppervlakte, dat het mogelijk maakt inpandig of deels inpandig de noodzakelijke extra ruimte(n) te creëren.

De noodzaak voor het aanpassen van bestaande ruimte(n) blijkt uit het feit, dat de betreffende (ruimte(n) niet voldoen aan de eisen, die gelden voor het onderwijs in die ruimte(n).

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit, dat de inrichting van het gebouw niet overeenkomt met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil moet worden opgeheven. De noodzaak voor het aanbrengen van een traplift bij een meerlaags schoolgebouw blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leraar of leerling waarvoor vanwege de handicap deze voorziening noodzakelijk is. Tevens dient het niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden, indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere voorziening (die minder kost) mogelijk is.

3.10 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage, waarin wordt vastgesteld, dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

Voor constructiefouten aan de binnenzijde van het gebouw geldt het drempelbedrag, zoals opgenomen in de huisvesting PO/VO. Tot dit drempelbedrag vormen constructiefouten geen voorziening in de huisvesting die bij de gemeente kan worden aangevraagd en komen de kosten voor rekening van het bevoegd gezag.

3.11 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer en hulpmiddelen en meubilair in geval van bi j zondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit, dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

13 -

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

1. School voor basisonderwijs

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

het feit, dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten danwel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen, waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten danwel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen, waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

1.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

het feit, dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m5 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten danwel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen, waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

het feit, dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

het feit, dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten danwel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftienjaren het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

14 -

1.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit, dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen danwel onvoldoende terrein aanwezig is.

1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

het feit, dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

het feit, dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

1.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

het feit, dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

het feit, dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit, dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit, dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad 3

De noodzaak blijkt uit het feit, dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, te verwezenlijken zijn.

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet en regelgeving, terwijl onontkoombaar is, dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit, dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert, dat vervanging noodzakelijk is.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden, indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

het feit, dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

het feit, dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het nood-zakelijke meubilair is verstrekt.

1.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit, dat het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

15 -

1.9 Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

het maken van voldoende wasgelegenheid, waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, danwel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

het maken van voldoende kleedgelegenheid, waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, danwel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw, indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

1.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voorzover omschreven in het overzicht "onderhoud primair onderwijs";

(algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming.

Ad a

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit, dat het gevraagde gebouwelement ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Ad b

De noodzaak blijkt uit het feit, dat de conditie van ten minste 75% van de binnenkozijnen en binnendeuren volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is, dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Ad c

De noodzaak blijkt uit het feit, dat de conditie van ten minste 75% van de radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming, volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is, dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud. Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in Bijlage II, het gebouw nog tenminste vier jaren voor de school nodig is.

1.11 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in g e val van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit, dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

16 -

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

het feit, dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten danwel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen, waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

2.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder d, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduur-verlenging) en

het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten danwel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen, waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

2.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

het feit, dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten danwel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen, waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

2.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

het feit, dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

het feit, dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in 2.2 onder a, in aanmerking komt en

het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten danwel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

17 -

2.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit, dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen danwel onvoldoende terrein aanwezig is.

2.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

het feit, dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

het feit, dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste onderwijsleerpakket is verstrekt.

2.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

het feit, dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

het feit, dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair is verstrekt.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

het feit, dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

het feit, dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder het specifiek noodzakelijk meubilair is verstrekt.

2.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit, dat het door de gemeente getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

2.9 Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

het maken van voldoende wasgelegenheid, waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, danwel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, danwel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw, indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit, dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit, dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad 3

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit, dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, te verwezenlijken zijn.

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is, dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

18 -

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit, dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert, dat vervanging noodzakelijk is.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden, indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

2.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw, voorzover omschreven in het overzicht "onderhoud primair onderwijs";

(algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming.

Ad a

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit, dat het gevraagde gebouwelement ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Ad b

De noodzaak blijkt uit het feit, dat de conditie van ten minste 75% van de binnenkozijnen en binnendeuren volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is, dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Ad c

De noodzaak blijkt uit het feit, dat de conditie van ten minste 75% van de radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming, volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is, dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in Bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

2.11 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage, waarin wordt vastgesteld, dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

2.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in g e val van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit, dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

3. School voor voortgezet onderwijs

3.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

het feit, dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten danwel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen, waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

19 -

3.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten danwel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen, waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

3.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

het feit, dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten danwel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen, waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

3.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

het feit, dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

het feit, dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 3.2 onder a, in aanmerking komt en

het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten danwel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

het feit, dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen, waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn en

het feit, dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

3.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit, dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen danwel onvoldoende terrein aanwezig is.

3.6 Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs

De noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit:

het feit, dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

het feit, dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder eerste inrichting voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

3.7 Medegebruik

3.7.1 Medegebruik gymnastiekruimte

De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit, dat klokuren gymnastiek noodzakelijk zijn, waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

3.7.2 Huur van een sportterrein

De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:

het feit, dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en

er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.

20 -

3.8 Aanpassing

Buitenzijde gebouw en terrein

De voorziening aanpassing buitenzijde gebouw en terrein bestaat uit de activiteiten, die zijn opgenomen in het overzicht "activiteiten VO buitenzijde".

De noodzaak van de aanpassing buitenzijde gebouw en terrein blijkt uit het feit, dat het gevraagde element ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Binnenzijde gebouw

Daarnaast behoren de activiteiten, die op het overzicht "activiteiten VO binnenzijde" zijn opgenomen, tot aanpassingen. In het geval van aanpassingen aan de binnenzijde van het gebouw blijft het bedrag per leerling, zoals opgenomen in het Besluit tot vaststelling van het drempelbedrag, bedoeld in artikel 76c, eerste lid, onder b2, van de Wet op het voortgezet onderwijs voor rekening van het bevoegd gezag.

Activiteiten uit het overzicht "activiteiten VO binnenzijde" zijn aan de orde bij:

wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw, indien het gebouw anders niet geschikt is voor het te geven voortgezet onderwijs, gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D;

eisen voortkomend uit wet- en regelgeving.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden, indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont, dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

3.9 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage, waarin wordt vastgesteld, dat het gaat om (herstel van) een constructiefout. Voor constructiefouten aan de binnenzijde geldt, dat het bevoegd gezag de aanpassing tot het drempelbedrag zelf moet dragen.

3.10 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in g e val van bijzo n dere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit, dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

21 -

I 1 Overzicht "Onderhoud PO"

Activiteiten, die behoren tot het onderhoud:

Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten.

Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.

Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.

Vervangen brandtrap.

Vervangen erfscheiding.

Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein.

Vervangen binnenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renovatie activiteit).

Vervangen buitenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renovatie activiteit).

Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen (renovatie activiteit).

Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.

Vervanging boeiboorden.

I 2 Overzicht "Activiteiten VO binnenzijde"

Activiteiten, die behoren tot het aanpassen (aanbrengen, verplaatsen, verwijderen) en vernieuwen (ingrijpend onderhoud) van:

binnenwanden; vloeren; waterleiding;

vouwwanden; vloertegels; binnenriolering;

binnenkozijnen; sanitair; gasleiding;

binnenzonwering; aanrechten; c.v.-leiding;

stucwerk; keukenkastjes; radiatoren;

plafonddelen; zuurkasten; traplift.

I 3 Overzicht "aanpassing VO buitenzijde"

Activiteiten, die behoren tot het aanpassen (aanbrengen, verplaatsen, verwijderen) en vernieuwen (ingrijpend onderhoud) van:

stenen dakbedekking; voegwerk; bestrating;

dakranden; buitenkozijnen; rijwielloodsen;

dakvensters; entreepui; afrastering;

lichtkoepels; buitenzonwering; buitenriolering;

buitenwanden; buitentrappen; terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers.

Het op kleine schaal vernieuwen van onder aanpassing genoemde elementen, zoals het vervangen van enkele dakpannen, behoort tot het programma van eisen onderhoud (klein en dagelijks onderhoud). Het bijbehorend schilderwerk, de vervanging van de vloerbedekking en overige zaken, die in het programma van eisen onderhoud zijn opgenomen, vallen eveneens buiten de vergoeding voor aanpassing.

TOELICHTING

Algemeen

De wet geeft expliciet aan op grond waarvan een voorziening kan worden geweigerd. Voor toepassing van de weigeringsgronden dienen deze artikelen nog nader te worden uitgewerkt. Dat vindt in deze bijlage plaats door per voorziening de beoordelingscriteria te beschrijven. Ze hebben betrekking op eisen qua aanwezigheid van leerlingen, prognoses, oppervlakten/capaciteit van gebouwen, bouwkundige staat van een gebouw, enzovoort. De noodzaak van de aangevraagde voorziening(en) - of van mogelijke alternatieve voorzieningen - voor de desbetreffende school wordt vastgesteld op basis van de beoordelingscriteria.

Na toepassing van de beoordelingscriteria kan er antwoord worden gegeven op de vraag: "Is de voorziening noodzakelijk?"

De noodzaak van een voorziening zal in het algemeen afhangen van:

de capaciteit van het gebouw of de gebouwen, die door de school worden gebruikt;

de (onderhouds)staat van het gebouw of de gebouwen;

het leerlingaantal nu en op korte en/of lange termijn;

de mogelijkheid via andere en eenvoudiger voorzieningen adequaat de noodzaak van de gevraagde voorziening op te heffen.

22 -

Veel voorzieningen vragen een forse investering. Een gebruik gedurende ten minste een bepaalde periode voorkomt dat de investering als desinvestering gaat gelden. De minimaal gewenste termijn van zekerheid over het aantal leerlingen en daarmee het gebruik van de voorziening, is evenredig met de zwaarte van de voorziening in financiële zin. De prognose, die wordt gevraagd, dient ertoe het verwachte aantal leerlingen voor een aantal jaren zo nauwkeurig mogelijk te voorspellen.

Toekenning van huisvestingsvoorzieningen - behalve bij onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair, bij medegebruik, bij constructiefouten en bij vervanging of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden - kan plaatsvinden, indien volgens de prognose, die voldoet aan de prognosecriteria (in bijlage II), voldoende duidelijkheid bestaat over het voortbestaan van het instituut of de nevenvestiging voor een termijn van minimaal vier jaren.

Indien de gevraagde voorziening een voor blijvend gebruik bestemde voorziening (nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of aanpassing) betreft, is de termijn voor de prognose in elk geval vijftien jaren te rekenen vanaf het gewenste jaar van bekostiging.

Voor nieuwbouw en voor uitbreiding kan de voorziening - afhankelijk van de verwachte duur van het gebruik en de mogelijkheden van medegebruik of ingebruikname van een bestaand gebouw - in tijdelijke vorm (noodbouw en dergelijke) of in permanente vorm worden gerealiseerd. Nieuwbouw is slechts aan de orde indien het gaat om een nieuw instituut of om een nieuwe afdeling.

In alle andere gevallen gaat het om vervangende bouw, voor het hele instituut of voor een deel daarvan, of om uitbreiding, bijvoorbeeld ter vervanging van een bouwkundig slecht gebouw.

Indien het huidige leerlingaantal niet kan worden ondergebracht in de school (eventueel gehuisvest in meerdere gebouwen), ontstaat er in principe aanspraak op een voorziening, waarmee het tekort aan huisvestingscapaciteit kan worden opgeheven.

In welke vorm de extra capaciteit voor het desbetreffende instituut ter beschikking komt, hangt af van de mogelijkheden van burgemeester en wethouders om gebruik te maken van beschikbare capaciteit bij andere scholen. Dit beperkt zich in principe tot de gebouwen in gebruik bij het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs. Bij medegebruik is geen lange termijnprognose nodig. Voor inzicht in de periode van medegebruik is wel een indicatie van de duur nodig, alsmede inzicht in de eventuele ontwikkeling van de leegstand in het gebouw van de hoofdgebruiker.

Bij medegebruik van leegstand elders verdient het de voorkeur zoveel mogelijk de leerlingen naar één ander gebouw te verwijzen om te voorkomen, dat de school over (te) veel locaties wordt verspreid. Overigens wordt het aantal locaties vrijgelaten.

De mogelijkheden voor benutting van de beschikbare capaciteit hangen af van de ligging en de geschiktheid van de feitelijke leegstand.

De verwijsafstand - die de ligging ten opzichte van andere gebouwen aangeeft - is hier vastgelegd door te werken met een vaste straal (een maximale hemelsbrede afstand). Daar waar het verkeer geen verwijzing toelaat, is het aan het aanvragende schoolbestuur daarvoor de argumenten op tafel te leggen.

De andere mogelijkheid om met de ligging van andere gebouwen rekening te houden, is die van vaststelling van verwijsgebieden. Verwijsgebieden kunnen worden bepaald door te letten op de wijkgebondenheid van scholen. De grenzen van het verwijsgebied moeten - om gemakkelijk een prognose te kunnen maken - samenvallen met de sociaal geografische grenzen. Eventueel kan dit per onderwijssector. Binnen de gebieden kan wel worden verwezen, maar daarbuiten niet.

Het geschikt zijn van de leegstand blijkt uit de capaciteit van het betreffende lokaal, zoals in de nulmeting (zie bijlage III, deel A) is aangegeven. Als uitgangspunt kan dienen, dat onderwijsruimten (speellokalen, vaklokalen, werkplaatsen, etc., gymnastieklokalen), die niet gedurende de gehele werkweek in gebruik zijn bij de school, die (hoofd)gebruiker van het gebouw is, kunnen worden gebruikt door scholen, die onvoldoende ruimte hebben in hun eigen huisvesting.

Voor het primair onderwijs is feitelijke leegstand binnen het primair onderwijs per definitie geschikt. Voor het voortgezet onderwijs is het moeilijker feitelijke leegstand vast te stellen. Voorzover lokalen niet noodzakelijk zijn, kunnen zij worden gebruikt door andere scholen.

Leegstand, die in feite niet aanwezig is, omdat het gebouw minder lokalen telt (zoals in de nulmeting geconstateerd) dan op basis van de normering mag worden aangenomen, telt niet mee voor de mogelijkheden van medegebruik. Dit geldt eveneens voor ruimten, die een bevoegd gezag volledig met eigen middelen heeft gerealiseerd en waarvoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten. Hieronder vallen dus niet de zogenaamde eigendoms- en huurscholen.

Medegebruik is voor gemeenten een belangrijk instrument als het gaat om het realiseren van de benodigde doelmatigheid.

23 -

Indien binnen redelijke termijn een ander geschikt gebouw vrijkomt, kan worden bezien of gebruik maken van het vrijkomende gebouw een goede oplossing biedt voor het huisvestingsprobleem. Ervan uitgaande, dat door toepassing van een meerjarenplanning samen met de schoolbesturen er optimaal zicht bestaat op het vrijkomen van (onderwijs)gebouwen, kan hergebruik voor andere scholen worden gekoppeld aan de meerjarenplanning. Overigens kan de gemeente in het kader van ander beleid beslissen, dat een vrijkomend schoolgebouw niet opnieuw voor onderwijs wordt gebruikt, maar bijvoorbeeld voor kinderopvang gaat dienen of wordt afgebroken, opdat aan die plaats een andere bestemming kan worden gegeven.

De minimaal benodigde gebruiksduur om in aanmerking te kunnen komen voor (extra) huisvesting is nu geharmoniseerd tussen primair onderwijs en voortgezet onderwijs. Voor een voor blijvend gebruik bestemde huisvesting is die periode vijftien jaren. Voor tijdelijke huisvesting is deze periode vier jaren of meer.

Voor gebruik van minder dan vier jaren wordt uitgegaan van opvang binnen het bestaande gebouw, bijvoorbeeld in de gemeenschapsruimte. Slechts indien dit onmogelijk is, wordt een andere voorziening goedgekeurd. Daartoe is onder uitbreiding in het basisonderwijs en in het (voortgezet) speciaal onderwijs een beoordelingscriterium opgenomen.

Deel A

Lesgebouwen

Vervangende bouw komt in het algemeen voort uit de slechte conditie van een gebouw. Om uitspraken te kunnen doen over de (slechte) bouwkundige staat en om verschillen in de bouwkundige toestand van verschillende gebouwen in een volgorde te kunnen plaatsen, is het noodzakelijk één techniek van schouwing voor alle gebouwen te hebben, waaruit subjectieve factoren zo veel mogelijk zijn geëlimineerd. Deze techniek kan worden vastgesteld door burgemeester en wethouders.

Vervangende bouw om andere dan bouwkundige redenen kan betrekking hebben op een budgettair neutrale oplossing, een herschikkingsoperatie of verband houden met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

Budgettair neutrale vervanging van een gebouw betekent, dat daarvoor geen extra kosten worden gemaakt. De kosten voor de gemeente mogen niet hoger zijn dan de huidige kosten. Daarnaast kunnen - in overeenstemming met het aanvragende schoolbestuur - eventuele gelden voor exploitatie, aanpassingen (VO) en onderhoud (VO) van het schoolbestuur worden ingezet.

Fusies kunnen aanleiding geven tot een herschikkingsoperatie, maar ook bijvoorbeeld een flink overschot aan gymnastiekruimten. Doel van een herschikkingsplan is in elk geval het realiseren van een optimale huisvestingssituatie en een grotere doelmatigheid.

Bij de ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening valt bijvoorbeeld te denken aan stadsvernieuwing en het realiseren van een centrumplan, waarvoor het noodzakelijk is, dat het gebouw vervangen wordt.

Uit de nulmeting kan naar voren komen, dat de feitelijke oppervlakte groter is dan de genormeerde oppervlakte voor het aantal groepen, dat in het gebouw kan worden gehuisvest. In zo=n geval is er sprake van een zogenaamde verschiloppervlakte. Bij een aanvraag voor uitbreiding zal in dat geval worden bezien of de verschiloppervlakte niet kan worden betrokken bij de omvang van de uitbreiding, met andere woorden, of niet (deels) inpandig de benodigde extra capaciteit is te realiseren. Indien dit te duur is ten opzichte van uitbreiding, dan wordt er van uitgegaan dat uitbreiding wordt gerealiseerd (zie ook bijlage III, deel A).

In het voortgezet onderwijs bestaat pas de noodzaak de capaciteit uit te breiden, als ook met een 10% hogere gebruiksduur van de bestaande capaciteit er onvoldoende capaciteit voor de school aanwezig is.

De wijze, waarop de voorziening - na goedkeuring - wordt gerealiseerd, hangt af van de normering, die in bijlage III, deel C, is uitgewerkt.

Voor de uitbreiding met een tweede speellokaal in het basisonderwijs is aangegeven, wanneer dit noodzakelijk is. Nieuw ten opzichte van de eerder geldende regelgeving is ten eerste het loslaten van de automatische uitbreiding met een tweede speellokaal bij het vormen van de veertiende groep. Koppeling aan het aantal groepen - van een zekere omvang - jongste leerlingen (in nieuwbouwwijken vaak een aanzienlijk deel van de leerlingen) maakt meer maatwerk mogelijk. Ten tweede is om een efficiënt gebruik van gebouwen te bevorderen, een verwijzingsmogelijkheid naar een op korte afstand aanwezig speellokaal of gymnastiekruimte, waar nog ruimte is, opgenomen. Op het punt van afstand heeft harmonisatie met het speciaal onderwijs plaatsgevonden.

24 -

Bij mogelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan spelen bij de toekenning, naast de ligging, ook de omvang en de kwaliteit een belangrijke rol. Voor de ligging zij verwezen naar hetgeen hiervoor is gesteld. De omvang maakt een nauwkeurige beoordeling van de noodzakelijke aanpassingen nodig (tenzij het een gebouw betreft dat reeds voor onderwijs geschikt is).

Indien de kosten samen met de (eventuele) verwervingskosten te hoog zijn (het ministerie van OCenW hield daarvoor 70 procent van de kosten van nieuwbouw aan), is de vraag gerechtvaardigd of vervangende bouw niet een betere optie is. Natuurlijk staat het de gemeente vrij hiertoe te besluiten (en daarmee af te wijken van dit percentage), bijvoorbeeld in verband met de locatie, het (monumentale) gebouw of het ontbreken van alternatieve mogelijkheden voor huisvesting binnen de wijk. Ook ontstaat hier - evenals bijvoorbeeld bij het bijbouwen van noodlokalen - een onderhandelingssituatie, waarbij alternatieven worden bezien en gewaardeerd.

Het automatisme bij de toewijzing van terrein in het primair onderwijs is verlaten. Indien terrein noodzakelijk is, wordt daar bij de eventuele toestemming voor een andere huisvestingsvoorziening rekening mee gehouden.

Voor het primair onderwijs gaat het bij eerste inrichting onderwijsleerpakket (en meubilair) om het aantal groepen leerlingen. Bij fusie van scholen kan er enkel sprake zijn van een extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen groter is dan het totaal bekostigde onderwijsleerpakket en meubilair van de aan de fusie deelnemende scholen. De bestaande scheiding tussen onderwijsleerpakket en meubilair (enkel onderwijsleerpakket voor wegingsgroepen in het basisonderwijs) - aangebracht tijdens de periode van de Tijdelijke wet beperking huisvestingsvoorzieningen - blijft bestaan.

Voor de eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair is ook de nulmeting van belang. Op 1 augustus 1985 voor het basisonderwijs en op 1 januari 1988 voor het (voortgezet) speciaal onderwijs werden alle scholen geacht voldoende te zijn ingericht. Daar waar dat niet het geval was, kon via overgangsartikelen aanvullende eerste inrichting worden verkregen. Voor de nulmeting impliceert dit dat alle toekenningen tot aan 1 augustus 1985 resp. 1 januari 1988 ook worden begrepen onder de aanwezige eerste inrichting.

De aanspraak op eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair in het voortgezet onderwijs is gekoppeld aan de toekenning van een voorziening in de huisvesting met dien verstande, dat die voorziening een uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school tot gevolg moet hebben.

Aanpassingen komen voort uit gewijzigde eisen of wensen. In elk geval zullen aanpassingen, die noodzakelijk zijn om te voldoen aan (nieuwe) wettelijke vereisten (bijvoorbeeld volgend uit het Bouwbesluit of uit de regelgeving op het gebied van de arbeidsomstandigheden) tot toekenningen leiden, voorzover niet in overgangsbepalingen bij dergelijke regelingen een (tijdelijke) vrijstelling is verleend.

Voor het primair onderwijs zijn de aanpassingen uitgezonderd, waarvoor een schoolbestuur rechtstreeks van het rijk een vergoeding ontvangt. Het betreft het aanbrengen van een gehandicaptentoilet en het geschikt maken van het gebouw voor gehandicapten.

Voor het voortgezet onderwijs vergoedt de gemeente slechts aanvragen voor aanpassingen binnenzijde gebouw voorzover deze het drempelbedrag per leerling van de school te boven gaan. Bij de beoordeling van dergelijke aanpassingen moet worden nagegaan of er geen onderhoud in de aanvraag is opgenomen. Immers, in het voortgezet onderwijs krijgt het bevoegd gezag daarvoor rechtstreeks inkomsten van het rijk. Een lijst van "activiteiten onderhoud VO", waarvoor het bevoegd gezag zelf een vergoeding ontvangt, is bij deze toelichting gevoegd.

Aanpassingen om een gebouw (vaak de dislocatie) te kunnen afstoten, bestaan uit het aanbrengen van die voorzieningen in het gebouw, die niet aanwezig zijn, maar wel aanwezig waren in de dislocatie en die noodzakelijk zijn om het onderwijs aan de leerlingen uit het af te stoten gebouw te kunnen geven. Een integratieverbouwing kan dan bijvoorbeeld bestaan uit:

samenvoegen van twee lokalen of één lokaal en een aangrenzende ruimte tot speellokaal inclusief berging;

veranderen van leslokalen in werklokalen;

plaatsen van kleutertoiletten en maken toezichtraam;

maken zandbak en buitenberging;

aanpassing deel van de buitenspeelplaats.

25 -

In het primair onderwijs is geen specifieke aanpassing opgenomen, die het mogelijk moet maken eenmaal in de levenscyclus van een permanent gebouw voor primair onderwijs te besluiten de inrichting te optimaliseren. Ten eerste is moeilijk een sluitende lijst van activiteiten hiervoor aan te geven en ten tweede bieden de aanpassingen om te voldoen aan eisen voortkomend uit wet- en regelgeving een kapstok om de noodzakelijke aanpassingen te kunnen beoordelen.

Onderhoud is conform de wet enkel een voorziening in het primair onderwijs. Ook hier geldt, dat door het bevoegd gezag moet worden aangetoond, dat het onderhoud noodzakelijk is en dat regulier onderhoud, waarvoor het bevoegd gezag in de materiële instandhouding een vergoeding ontvangt, niet langer volstaat.

Voordat onderhoud aan noodlokalen wordt toegekend, zal worden nagegaan of de desbetreffende noodlokalen nog noodzakelijk zijn voor in elk geval meer dan vier jaar. Indien de groepen uit de noodlokalen elders in medegebruik kunnen worden ondergebracht, zal voor die optie worden gekozen.

Bij herstel van constructiefouten is het van (groot) belang daadwerkelijk vast te stellen, dat het gaat om een constructiefout.

In het voortgezet onderwijs is de gemeente alleen aan te spreken op constructiefouten aan de buitenzijde van het gebouw en op die aan de binnenzijde, voorzover die laatste het drempelbedrag per leerling van de school te boven gaan.

Vervanging of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden.

Bij bepaling van de omvang van de vervanging of het herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden kan rekening worden gehouden met de situatie van de school. Bij vervanging na brand kan bijvoorbeeld een totaal afgebrande school met acht lokalen worden vervangen door een kleiner gebouw met zes lokalen, omdat de school zes groepen leerlingen telt, terwijl uit de prognose blijkt, dat het onwaarschijnlijk is, dat de school de eerste vijftien jaren meer dan zes groepen zal krijgen.

Indien de schade is verzekerd, doet de gemeente er verstandig aan eerst na te gaan op welke basis de verzekeraar tot uitkering overgaat.

Deel B

Gymnastiekruimten

Bij de voorzieningen voor de lichamelijke oefening is steeds sprake van gymnastiekruimte. De definitie van gymnastiekruimte omvat niet enkel het traditionele gymnastieklokaal bij het schoolgebouw, maar ook het gebruik van de (gemeentelijke) sporthal. De verwijzing strekt zich niet enkel uit over de aanwezige ruimten, maar ook over de ruimten, die binnenkort worden gerealiseerd. Zo kan bijvoorbeeld in een nieuwbouwwijk het aanvragende schoolbestuur voor het bewegingsonderwijs worden verwezen naar de sporthal, die de gemeente daar op korte termijn gaat bouwen. Op deze wijze kan optimaal gebruik worden gemaakt van de aanwezige ruimte. In feite wordt voorafgaand aan elke beslissing - nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming - bezien of niet door medegebruik de gevraagde voorziening overbodig is. Overigens laat de praktijk zien, dat - zeker in de plattelandsgemeenten - eventueel vervoer naar een verder weg gelegen gymnastiekruimte een goed alternatief kan zijn. Uiteraard is hiervoor overleg met het bevoegd gezag noodzakelijk.

Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt met gymnastiekruimte tevens bedoeld een lokaal voor motorische therapie en een schoolbad (watergewenningsbad of hydrotherapiebad). Vanzelfsprekend deze laatste twee enkel voor de onderwijssoorten, waarvoor een dergelijke ruimte verplicht is.

Om vast te stellen of er daadwerkelijk medegebruik mogelijk is, wordt gekeken naar de klokuurnorm, zoals de gemeenteraad, die voor het primair onderwijs heeft vastgesteld en naar het rooster. Voor het voortgezet onderwijs is enkel het rooster van belang.

In tegenstelling tot de situatie voor 1997 wordt het maken van was- en kleedgelegenheden in gymnastiekruimten niet meer als uitbreiding gezien, maar als aanpassing. Dit ondanks het feit, dat het maken van deze ruimtes fysiek meestal een uitbreiding van het gebouw tot gevolg heeft.

Het maken van douches in plaats van wasbakken in gymnastiekruimten behoort ook tot de aanpassingen, met name tot het voldoen aan wet- en regelgeving (eisen met betrekking tot hygiëne).

Aanvullend meubilair voor het bewegingsonderwijs kan als eerste inrichting worden verstrekt, wanneer men gaat van een kleine zaal (oefenvloer) naar een grote en wanneer nog niet eerder het complete meubilair is verstrekt.

26 -

Lijst "activiteiten onderhoud VO" (voor rekening bevoegd gezag)

Goten vervangen

hemelwaterafvoeren vervangen

schoorstenen vervangen

tegels herstraten

klinkers herstraten

asfalt nieuwe laag aanbrengen

gazon maaien

beplanting verzorgen en vervangen

sportvelden maaien etc.

terreinmeubilair vervangen

hout binnen en binnen/buiten schilderen, beitsen

staal buiten en binnen/buiten schilderen

steen en beton buiten schilderen

daken, bitumenlaag, grind nieuwe laag, vervangen

daken, kunststoflaag, grind vervangen

isolatie onder dakbedekking vervangen

cv-ketel en toebehoren vervangen, geregeld onderhoud

kachels vervangen, geregeld onderhoud

ventilatoren (incl. specifieke installaties

voor werkplaatsen en specifieke vaklokalen) vervangen, geregeld onderhoud

warmwatertoestel vervangen, geregeld onderhoud

brandblusvoorzieningen vervangen, geregeld onderhoud

belinstallatie vervangen

intercom vervangen

liften vervangen

klein en dagelijks onderhoud buiten schilderen, beitsen

hout en staal binnen schilderen

sauswerk nieuwe laag aanbrengen

vloerbedekking (incl. gymzaal) vervangen

industrieparket schuren, nieuwe laklaag

gietasfalt schuren, nieuwe toplaag

spijkerribbenvloer (metsellokaal) vervangen spijkerribben

verlichting vervangen lampen

diverse inventaris goederen vervangen

klein en dagelijks onderhoud binnen

2.4.2 Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lidonder f, wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest, dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte-termijnprognose.

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

het onderwijs, dat wordt gegeven.

27 -

De prognose is niet meer dan twee jaar oud.

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied, waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Voor een speciale school voor basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend. Bij aanlevering van een prognose dienen de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode op papier te zijn afgedrukt. Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door burgemeester en wethouders vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid, zoals vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Heerlen van 1 oktober 1996.

2.4.3 Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

deel A: de bepaling van de capaciteit;

deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

DEEL A De bepaling van de capaciteit

1. School voor basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

1.1 Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen (inclusief de T&B-dislocaties) met een perm a nente of tijdelijke bouwaard

De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO, zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III - 1, de "Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs".

De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen, waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidslokaal, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld.

De capaciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. Het aantal lokalen wordt verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en het aantal lokalen wordt verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

28 -

Het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de onderstaande tabellen 1, 2 en 3 voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.

Tabel 1 Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een basisschool, waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest.

Minimale bruto-vloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

315 2

420 3

525 4

720 5

825 6

930 7

035 8

140 9

245 10

350 11

455 12

560 13

655 14

en vervolgens telkens te verhogen met 105 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen.

Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal wordt de minimale bruto-vloeroppervlakte, zoals weergegeven, in tabel 1 opgehoogd met 30 m².

Permanente gebouwen voor een basisschool, waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest.

Minimale bruto vloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

300 2

Permanente gebouwen voor een speciale school voor basisonderwijs.

vaste voet incl. m² toeslag

m² per groep extra ruimte

600 4 95 125

De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte voor een speciale school voor basisonderwijs is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom "incl." gegeven. Een voorbeeld van de berekening van het aantal m² is in de toelichting opgenomen.

De toeslag voor extra ruimte (ER) voor een speciale school voor basisonderwijs omvat een aantal extra m² voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). De toeslag ER wordt toegekend bij het vormen van de 12e groep.

29 -

Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

Minimale bruto vloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

305 2

410 3

515 4

710 5

815 6

920 7

025 8

en vervolgens telkens te verhogen met 105 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen.

Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

Minimale bruto vloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

100 1

180 2

260 3

340 4

420 5

en vervolgens telkens te verhogen met 80 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen.

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen, zoals vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen, zoals is vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de normatieve BVO, behorend bij het aantal groepen, waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee de BVO van het gebouw is "overgedimensioneerd". De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze "overdimensionering" van de BVO op het moment, dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 105 m² BVO per groep leerlingen, indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard en van 80 m² per groep leerlingen, indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard.

De capaciteit van dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld. Voor dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs is de "overdimensionering" niet te bepalen.

1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld.

Dit is de rangorde, zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

30 -

Het hoofdgebouw is het gebouw, dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde, zoals hiervoor omschreven.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande, tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en burgemeester en wethouders, burgemeester en wethouders anders beslissen.

1.4 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zicht bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

1.5 Inventaris

Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen, waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen, waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen inventaris is verstrekt, tonen burgemeester en wethouders dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, danwel door middel van de correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake, indien burgemeester en wethouders, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf hebben voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

1.6 Gymnastiekruimten

1.6.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.

1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte, zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

1.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

31 -

2.1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO, zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III - 1, de "Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs".

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen, waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. In het speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2, indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3, indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen, waarvoor het gebouw geschikt is. In het voortgezet speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2, indien het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3, indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen om het aantal groepen te bepalen, waarvoor het gebouw geschikt is.

Indien het een school betreft voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de capaciteit van het gebouw berekend door het aantal mogelijk te huisvesten groepen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs afzonderlijk te bepalen.

Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de oppervlakteformules, voor gebouwen met een permanente bouwaard, van tabel 4 "Ruimtenormering (V)SO". Voor de vaststelling van het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is voor gebouwen met een tijdelijke bouwaard worden de tabellen 2 "Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting" en tabel 3 "Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting" gehanteerd.

Tabel 4 Ruimtenormering (V)SO

schoolsoort vaste voet incl. m² correctie m² toeslag m²

m² per groep VSO extra ruimte

SO doven 775 7 75 105

VSO doven 800 7 84 60

SO sh/esm 628 4 95 130

SO visg 727 4 96 116

SO lg 850 4 134 150

SO lz 638 4 100 105

SO lom/mlk 600 4 95 125

SO zmlk 585 4 95 100

SO zmok 585 4 95 105

SO pi 575 4 95 92

SO mg 733 4 110 132

VSO sh/esm 563 4 84 65

VSO visg 660 4 88 45

VSO lg 725 4 110 70

VSO lz 575 4 80 90

VSO mlk 690 4 104 90

VSO zmlk 600 4 93 80

VSO zmok 600 4 80 102

VSO lom 638 4 95 100

VSO pi 535 4 80 75

VSO mg 725 4 113 60

32 -

(SO VSO)

schoolsoort vaste voet incl. m² correctie m² toeslag m²

m² per groep VSO extra ruimte

sg doven 775 6 77 7 105 60

sg sh/esm 628 3 96 -12 115 60

sg visg 727 3 96 -10 116 45

sg lg 850 3 135 -27 135 70

sg lz 638 3 99 -14 120 65

sg mlk 600 3 102 8 105 50

sg zmlk 585 3 -2 100 80

sg zmok 585 3 105 -19 55 85

sg lom 600 3 104 -5 75 70

sg pi 575 3 95 -12 92 60

sg mg 733 3 108 5 132 50

De vaste voet aan bruto-vloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom "incl." gegeven. De relatie tussen de vaste voet en de minimum opheffingsnorm voor de scholen is hiermee in stand gebleven.

In de bruto-vloeroppervlakte voor SOVSO-scholen is uitgegaan van dezelfde vaste voet als voor de SO-component. Het aantal m² per groep, alsmede de extra toe te kennen ruimte, kan anders zijn dan bij categoriale SO- of VSO-scholen. Tevens wordt op het aantal vierkante meters per groep een correctie toegepast voor het aantal aanwezige VSO-groepen.

Een voorbeeld van de berekening van het aantal m² is in de toelichting opgenomen.

De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra m² voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). In het speciaal onderwijs wordt de toeslag ER toegekend bij het vormen van de 12e groep, in het voortgezet speciaal onderwijs bij het vormen van de 13e groep.

Indien het aantal groepen, waarvoor het gebouw normatief geschikt is, zoals vastgesteld op basis van de tabel ruimtenormering (V)SO, groter is dan het aantal groepen, zijnde de capaciteit op basis van het aantal lokalen, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de BVO, behorend bij het aantal groepen, waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m², waarmee het gebouw is "overgedimensioneerd" en wordt als zodanig geregistreerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze "overdimensionering" van de BVO op het moment, dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

2.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen, waarvoor het gebouw geschikt is.

Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld.

N.B.: Voor dislocaties is de "overdimensionering" niet te bepalen.

2.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt, als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen.

Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een ofmeerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde, zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

33 -

Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Het hoofdgebouw is het gebouw, dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande, tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en burgemeester en wethouders, burgemeester en wethouders anders beslissen.

2.4 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zicht bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

2.5 Inventaris

De inventarisgegevens betreffen de gegevens ter vaststelling van het aantal groepen van de desbetreffende school, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen, waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen, waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997. Indien in het verleden voor meer groepen inventaris is verstrekt, tonen burgemeester en wethouders dit aan door middel van de door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, danwel door middel van de correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake, indien burgemeester en wethouders, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf hebben voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de ISOVSO, voor minder groepen inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

2.6 Gymnastiekruimten

2.6.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren.

2.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte, zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten, gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

2.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

3. School voor voortgezet onderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:

de bruto vloeroppervlakte van gebouwen:

het aantal specifieke ruimten;

het aantal werkplaatsen;

het aantal gymnastieklokalen;

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het reguliere voortgezet onderwijs. Als het praktijkonderwijs als afdeling deel uitmaakt van een reguliere school voor voortgezet onderwijs dan is het bepaalde in dit hoofdstuk van toepassing. Als het praktijkonderwijs wordt verzorgd door een zelfstandige school voor praktijkonderwijs gelden de criteria voor de bepaling van de capaciteit zoals vastgelegd in hoofdstuk 2 van deze bijlage. De criteria zoals deze gelden een school voor VSO-mlk zijn van toepassing op een school voor praktijkonderwijs.

34 -

3.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of een tijdelijke bouw aard

De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO, zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III - 2 de "Meetinstructie voor het vaststellen van de BVO van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs".

Naast de bruto-vloeroppervlakte zal het gegeven "aantal gymnastieklokalen" moeten worden vastgelegd, evenals het gegeven "aantal specifieke ruimten en werkplaatsen", indien en voorzover deze noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding danwel medegebruik. Bij het gegeven “aantal specifieke ruimten en werkplaatsen” moeten de ruimtesoorten worden onderscheiden, zoals deze binnen het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

3.2 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt, als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde, zoals vastgelegd in de Basisregistratie Huisvesting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande, tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en burgemeester en wethouders, burgemeester en wethouder anders beslissen.

3.3 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zicht bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de ka-dastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

3.4 Inventaris

Voor de inventaris is het uitgangspunt, dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris.

De bruto-vloeroppervlakte algemene ruimten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen als zodanig is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

3.5 Gymnastiekruimten

3.5.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 uur.

3.5.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte, zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten, gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

3.5.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

35 -

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

1. School voor basisonderwijs

1.1 Lesgebouwen

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening danwel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend.

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b.

De formatie die aan basisscholen wordt toegekend is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D).

Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

G = (A + B + C) / 179

Waarbij:

G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

Voor een toekenning ten behoeve van het kalenderjaar 2001 niet met ‘9' vermenigvuldigd maar met ‘8,14’.

Het verkregen getal A wordt niet afgerond.

B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

Het verkregen getal B wordt niet afgerond.

C = 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.

Het verkregen getal C wordt niet afgerond.

Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

G = (A + B + C + D) / 179 + E + 0,5 F

Waarbij:

G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A = a. het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

Voor een toekenning ten behoeve van het kalenderjaar 2001 niet met ‘9’ vermenigvuldigd maar met ‘8,14’.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

B = a. het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

36 -

C = a. 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

D = a. som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 9% van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, verminderd met 9 % van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.

Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

E = aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, derde lid van de Wet op het primair onderwijs.

F = het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering.

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N-factor". De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond, indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

1.2 Gymnastiekruimten

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6-12-jarigen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed (conform artikel 38 en 39 van de verordening). Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule

G = (A + B + C + D) / 179

De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht "splitsing aantal groepen leerlingen" zoals weergegeven in tabel 5.

1 in de nieuwe formule voor de tijdelijke ruimtebehoeftebepaling wordt met het gewicht alleen de opslag bedoeld. Het gewicht van een oude 1,7 leerling is in de nieuwe formule derhalve 0,7. De som van deze gewichten is het totaal van het aantal leerlingen maal het gewicht.

37 -

Tabel 5 "Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)"

Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening. Aangezien de groepsgrootteverkleining in een aantal stappen wordt doorgevoerd, is in de tabel voor verschillende jaren de splitsing in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen gegeven. Vanaf 2002 wordt uitgegaan van de volledige doorvoering van de groepsgrootteverkleining.

Aantal groepen per school

Aantal groepen 4-5 jarigen

Aantal groepen 6-12 jarigen

(G)

2000/2001

2001/2002

2002/2003 e.v.

2000/2001

2001/2002

2002/2003 e.v.

2

1

1

1

1

1

1

3

1

1

1

2

2

2

4

2

2

2

2

2

2

5

2

2

2

3

3

3

6

2

2

2

4

4

4

7

2

2

3

5

5

4

8

3

3

3

5

5

5

9

3

3

3

6

6

6

10

3

3

3

7

7

7

15

5

5

5

10

10

10

16

5

5

5

11

11

11

17

5

5

6

12

12

11

18

6

6

6

12

12

12

19

6

6

6

13

13

13

20

6

6

6

14

14

14

21

6

6

7

15

15

14

22

7

7

7

15

15

15

23

7

7

7

16

16

16

24

7

7

8

17

17

16

24

7

7

8

17

17

16

23

7

7

7

16

16

16

24

7

7

8

17

17

16

25

7

8

8

18

17

17

26

8

8

8

18

18

18

27

8

8

9

19

19

18

28

8

8

9

20

20

19

29

9

9

9

20

20

20

30

9

9

9

21

21

21

31

9

9

10

22

22

21

32

9

10

10

23

22

22

33

10

10

10

23

23

23

34

10

10

11

24

24

23

35

10

10

11

25

25

24

36

11

11

11

25

25

25

37

11

11

11

26

26

26

38

11

11

12

27

27

26

39

11

12

12

28

27

27

40

12

12

12

28

28

28

41

12

12

13

29

29

28

42

12

12

13

30

30

29

43

13

13

13

30

30

30

44

13

13

14

31

31

30

45

13

13

14

32

32

31

46

13

14

14

33

32

32

47

14

14

14

33

33

33

48

14

14

15

34

34

33

49

14

14

15

35

35

34

50

14

15

15

36

35

35

38 -

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed.

Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N-factor". De "N-factor" is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.

1.3 Bepaling aantal groepen ten behoeve van (uitbreiding van) eerste aanschaf onderwijsleer pakket en meubilair.

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, danwel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule.

Het aantal groepen op basis van het aantal gewogen leerlingen wordt bepaald met behulp van de formule

F = X + 0,5 (Y - X) + Z.

Waarbij:

F = het aantal formatieplaatsen;

X = de basisformatie:

het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend aan de hand van tabel 5a, met dien verstande dat wordt gerekend met het ongewogen aantal leerlingen op de meest recente teldatum 1 oktober, verhoogd met 3% waarbij het verkregen getal op een geheel getal naar beneden wordt afgerond, of,

(indien de formatie opnieuw berekend wordt bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend aan de hand van tabel 5a, met dien verstande dat wordt gerekend met het ongewogen aantal leerlingen dat staat ingeschreven op de datum dat de berekening is uitgevoerd;

Y = de basisformatie + de formatie onderwijsachterstandenbestrijding:

het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend aan de hand van tabel 5a, met dien verstande dat wordt gerekend met het gewogen aantal leerlingen, vermeerderd met het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering. Het gewogen aantal leerlingen wordt berekend door de som van de gewichten toegekend aan de leerlingen op de meest recente teldatum 1 oktober, te verminderen met 9% van het ongewogen aantal leerlingen. Het verkregen getal wordt op een geheel getal naar beneden afgerond. Artikel 121, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs is van toepassing. Indien deze berekening leidt tot een gewogen aantal leerlingen dat lager is dan het ongewogen aantal leerlingen op de meest recente teldatum 1 oktober, dan wordt het gewogen aantal leerlingen gelijkgesteld aan dat aantal leerlingen.

Vervolgens wordt dat aantal leerlingen verhoogd met 3% waarbij het verkregen getal op een geheel getal naar beneden wordt afgerond, of,

2 In tegenstelling tot de gewichtenbepaling in de nieuwe formule voor bepaling van de tijdelijke ruimtebehoefte (zie paragraaf 1.1) blijft hier de volledige leerling als uitgangspunt voor de som van de gewichten (dit is conform de oude systematiek) meetellen. Het gewicht van een 1,4 leerling is derhalve 1,4.

39 -

(indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend aan de hand van tabel 5a, met dien verstande dat wordt gerekend met het gewogen aantal leerlingen. Het gewogen aantal leerlingen wordt in dit geval berekend door de som van de gewichten van het aantal leerlingen op de datum dat de berekening is uitgevoerd, te verminderen met 9% van het ongewogen aantal leerlingen op die datum, waarbij het verkregen getal op een geheel getal naar beneden wordt afgerond.

Indien deze berekening leidt tot een gewogen aantal leerlingen dat lager is dan het ongewogen aantal leerlingen op die datum, dan wordt het gewogen aantal leerlingen gelijkgesteld aan dat aantal leerlingen;

Z = aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden: het aantal formatieplaatsen, toegekend op basis van artikel 120, derde lid van de Wet op het primair onderwijs.

Het verkregen getal F wordt, voor het bepalen van de ruimtebehoefte alleen op een geheel getal naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal op een geheel getal naar beneden afgerond.

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, danwel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule.

Het aantal groepen op basis van het aantal ongewogen leerlingen wordt bepaald met behulp van de formule

F = X

Waarbij:

F = het aantal formatieplaatsen;

X = de basisformatie: het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend aan de hand van tabel 5a, met dien verstande dat wordt gerekend met het ongewogen aantal leerlingen dat naar verwachting op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, verhoogd met 3%, waarbij het verkregen getal op een geheel getal naar beneden wordt afgerond.

Het verkregen getal F wordt, voor het bepalen van de ruimtebehoefte, alleen op een geheel getal naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal op een geheel getal naar beneden afgerond.

40 -

Tabel 5a "Schema formatieplaatsen"

De formatie wordt berekend aan de hand van onderstaand schema:

(on)gewogen aantal leerlingen

formatieplaatsen

(on)gewogen aantal leerlingen

formatieplaatsen

1 tot en met 30

2,0

252 tot en met 260

8,9

31 tot en met 36

2,2

261 tot en met 268

9,2

37 tot en met 42

2,4

269 tot en met 277

9,5

43 tot en met 49

2,6

278 tot en met 285

9,8

50 tot en met 56

2,8

286 tot en met 293

10,1

57 tot en met 63

3,0

294 tot en met 302

10,4

64 tot en met 70

3,2

303 tot en met 310

10,7

71 tot en met 77

3,4

311 tot en met 319

11,0

78 tot en met 84

3,6

320 tot en met 327

11,3

85 tot en met 91

3,8

328 tot en met 335

11,6

92 tot en met 98

4,0

336 tot en met 344

11,9

99 tot en met 105

4,2

345 tot en met 352

12,2

106 tot en met 116

4,4

353 tot en met 361

12,5

117 tot en met 126

4,7

362 tot en met 369

12,8

127 tot en met 137

5,0

370 tot en met 377

13,1

138 tot en met 147

5,3

378 tot en met 386

13,4

148 tot en met 158

5,6

387 tot en met 394

13,7

159 tot en met 168

5,9

395 tot en met 403

14,0

169 tot en met 179

6,2

404 tot en met 411

14,3

180 tot en met 189

6,5

412 tot en met 419

14,6

190 tot en met 199

6,8

420 tot en met 428

14,9

200 tot en met 209

7,1

429 tot en met 436

15,2

210 tot en met 218

7,4

437 tot en met 445

15,5

219 tot en met 226

7,7

446 tot en met 453

15,8

227 tot en met 235

8,0

454 tot en met 461

16,1

236 tot en met 243

8,3

462 tot en met 470

16,4

244 tot en met 251

8,6

471 tot en met 478

16,7

en vervolgens boven het aantal van 478 (on)gewogen leerlingen telkens voor achtereenvolgens 9, 8, 8, 9 en 8 (on)gewogen leerlingen verhoogd met 0,3 formatieplaats

41 -

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Lesgebouwen

Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N-factor". De N-factor bepaalt de maximale groepsgrootte. In onderstaande tabel 6, "N-factor", is de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype weergegeven (artikel 14 Formatiebesluit WEC). Het getal wordt alleen naar boven afgerond, indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Tabel 6 "N-factor"

Onderwijssoort

N-factor SO

N-factor VSO

Dove kinderen (DO)

6

6

Slechthorende kinderen (SH)

12

7

Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)

12

7

Visueel gehandicapte kinderen (VISG)

12

7

Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG)

12

7

Langdurig zieke kinderen (LZ)

13

7

Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)

12

7

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

12

7

Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)

10

7

Meervoudig gehandicapte kinderen (MG)

7*

7*

SO

SVO

Moeilijk lerende kinderen (MLK)

-

14

Kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (LOM)

-

14

* tenzij bij beschikking van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen anders is vastgesteld.

De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO-school of een SO-school, waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.

2.2 Gymnastiekruimten

Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed.

Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N-factor". De "N-factor" is bepalend voor de groepsgrootte. In tabel 6 is de "N-factor" weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond, indien het cijfer achter de komma hoger is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO-school of een SO-school, waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.

42 -

3. School voor voortgezet onderwijs

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het reguliere voortgezet onderwijs. Als het praktijkonderwijs als afdeling deel uitmaakt van een reguliere school voor voortgezet onderwijs dan is het bepaalde in dit hoofdstuk van toepassing. Als het praktijkonderwijs wordt verzorgd door een zelfstandige school voor praktijkonderwijs gelden de criteria voor de wijze van bepalen van de ruimtebehoefte, zoals vastgelegd in hoofdstuk 2 van deze bijlage. De criteria, zoals deze gelden voor een school voor VSO-mlk, zijn van toepassing op een school voor praktijkonderwijs.

3.1 Lesgebouwen

Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte bepaald. Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten:

een leerlinggebonden component;

een vaste voet.

ad 1. Een leerlinggebonden component

Deze wordt bepaald door aan de hand van in tabel 7.1.a "Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs" opgenomen bruto-vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt.

ad 2 . Een vaste voet

De vast voet wordt bepaald aan de hand van in tabel 7.1.b "Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs" opgenomen bruto-vloeroppervlakten per instelling, sector of afdeling. De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg.

Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector of afdeling geeft, uitgedrukt in bruto vierkante meters, de totale ruimtebehoefte van de instelling.

Het RBM voorziet in een normering voor een afdeling voor praktijkonderwijs. Voor instellingen of afdelingen voor speciaal voortgezet onderwijs die omgezet worden in een zelfstandige instelling of vestiging voor praktijkonderwijs geldt de normering zoals deze voor het VSO-mlk is vastgesteld. Een zelfstandige school voor praktijkonderwijs maakt dus geen deel uit van het RBM. De normering voor het VSO-mlk staat omschreven in hoofdstuk 2 van dit deel van deze bijlage.

Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten ter ondersteuning van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn derhalve in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.

Voor een onderbouwing van de in tabel 7.1.a en 7.1.b opgenomen bruto-normoppervlakten wordt verwezen naar de toelichting van deze bijlage. Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze onderbouwing de leegstand in onderwijsruimten binnen een g e bouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald.

43 -

Tabel 7.1.a

Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

Ruimtetype

BVO/II

Onderbouw

Algemene ruimte

6,02

AVO/VWO

Algemene ruimte

5,69

Theoretische leerweg

TLW

Algemene ruimte

5,80

LWOO

Algemene ruimte

6,49

Handel/Verkoop/Administratie

GLW

Algemene ruimte

4,86

Specifieke ruimte

1,04

BLW

Algemene ruimte

4,73

Specifieke ruimte

1,32

LWOO

Algemene ruimte

4,87

Specifieke ruimte

1,81

(uiterlijke) verzorging/mode en commercie

GLW

Algemene ruimte

4,70

Specifieke ruimte

1,88

BLW

Algemene ruimte

4,13

Specifieke ruimte

4,09

LWOO

Algemene ruimte

4,28

Specifieke ruimte

5,41

Techniek algemeen

GLW

Algemene ruimte

4,85

Werkplaatsen

3,21

BLW

Algemene ruimte

4,10

Werkplaatsen

6,66

LWOO

Algemene ruimte

3,79

Werkplaatsen

11,44

Consumptief

GLW

Algemene ruimte

5,05

Werkplaatsen consumptief

2,31

BLW

Algemene ruimte

4,18

Werkplaatsen comsumptief

6,91

LWOO

Algemene ruimte

4,04

Werkplaatsen consumptief

10,36

Grafische techniek

GLW

Algemene ruimte

5,07

Werkplaatsen

1,87

BLW

Algemene ruimte

4,24

Werkplaatsen

5,57

LWOO

Algemene ruimte

4,11

Werkplaatsen

8,45

44 -

Onderwijssoort

Leerweg

Ruimtetype

BVO/II

Landbouw

GLW

Algemene ruimte

5,25

Werkplaatsen

0,78

BLW

Algemene ruimte

4,77

Werkplaatsen

2,34

LWOO

Algemene ruimte

4,44

Werkplaatsen

4,69

AVMB

Algemene ruimte

5,28

Werkplaatsen

3,21

Afdeling praktijkonderwijs

Algemene ruimte

7,85

Legenda

TLW theoretische leerweg

LWOO leerwegondersteunend onderwijs

GLW gemengde leerweg

BLW beroepsgerichte leerweg

45 -

Tabel 7.1.a b

Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortg e zet onder wijs

Onderwijssoort

Afdeling

Ruimtetype

Vaste voet

Per vestiging:

Hoofdvestiging

Algemene ruimte

980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

Algemene ruimte

550

Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak

0

Handel/verkoop/administratie

BLW-Administratie

Specifieke ruimte

72

BLW-Handel en Verkoop

Specifieke ruimte

181

(Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

BLW-Mode en Commercie

Specifieke ruimte

124

BLW-Uiterlijke Verzorging

Specifieke ruimte

148

BLW-Verzorging

Specifieke ruimte

168

Techniek algemeen

BLW-Bouwtechniek

Werkplaatsen

299

BLW-Elektrotechniek

Werkplaatsen

171

BLW-Installatietechniek

Werkplaatsen

166

BLW-Metaal

Werkplaatsen

230

BLW-Voertuigentechniek

Werkplaatsen

196

Consumptief

BLW-Consumptieve techniek

Werkplaatsen consumptief

196

Grafische techniek

BLW-Grafische techniek

Werkplaatsen

166

Landbouw

BLW-Landbouw

Werkplaatsen

117

Afdeling praktijkonderwijs

Algemene ruimte

274

Legenda

BLW beroepsgerichte leerweg

De vaste voet per instelling is 980 m² bruto-vloeroppervlakte (BVO), welke wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging, die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoo d zaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m² BVO. Indien van toepassing worden vaste voeten behorende bij die afdelingen waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden toege kend op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar een afdeling voor pra k tijkonderwijs aanwezig is.

46 -

3.2 Gymnastiekruimten

De in onderstaande tabel 7.2 "Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs" vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.

Tabel 7.2

Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

BVO/ll

Onderbouw

1,66

AVO/VWO

0,78

Theoretische leerweg

TLW

1,11

LWOO

1,26

Handel/verkoop/administratie

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

(Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

Techniek algemeen

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

Consumptief

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

Grafische techniek

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

Landbouw

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

AVMB

1,57

Afdeling praktijkonderwijs

1,99

Legenda

TLW theoretische leerweg

LWOO leerwegondersteunend onderwijs

GLW gemengde leerweg

BLW beroepsgerichte leerweg

47 -

DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

1. School voor basisonderwijs

1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, nieuwbouw, danwel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, danwel uitbreiding ter vervangingvan een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen, waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte, zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit".

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats, indien de kosten van aanpassing van het gebouw, danwel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

Een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding danwel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding danwel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend, indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw danwel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte, dat noodzakelijk is voor het aantal groepen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen, waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen, waarvoor huisvesting aanwezig is.

1.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, danwel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal groepen, waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbreiding, danwel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen, waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep.

Het aantal groepen wordt bepaald, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

Een tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding danwel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding danwel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat.

48 -

Een tweede tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de o m vang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw danwel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte, zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit".

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats, indien de kosten van aanpassing van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte, dat noodzakelijk is voor het aantal groepen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen, waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen, waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

1.3 Overige voor blijvend gebruik danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, danwel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, danwel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen, waarvoor reeds eerste aanschaf van het onde r wijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de meest recente teld a tum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschr e ven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, danwel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen, waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de meest recente teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt de omvang van de toeslag meubilair als gevolg van de groepsgroott e verkle i ning bepaald door het verschil in het op een geheel getal afgeronde aantal groepen, op basis van de formule ter bepaling van de omvang van voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen zoals weergeg e ven in paragraaf 1.1 in deel B van deze bijlage, en het op een geheel getal afgeronde aantal groepen op basis van de formule ter bepaling van de omvang van de voorziening eerste aanschaf van het meubilair, danwel uitbreiding van de eerste aanschaf meubilair zoals weergegeven in paragraaf 1.3 in deel B van deze bijl a ge.

49 -

Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, danwel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de meest recente teldatum.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten, die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, danwel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten, die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten, die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

1.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, danwel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering, zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen, zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten, die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, danwel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, danwel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, danwel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van inge-bruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten, die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten, die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, danwel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, danwel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen, waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

50 -

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opge-nomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte, zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit".

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats, indien de kosten van aanpassing van het gebouw, danwel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte, dat noodzakelijk is voor het aantal groepen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen, waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen, waarvoor huisvesting aanwezig is.

2.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, danwel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, danwel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen, waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte, zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit".

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats, indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte, dat noodzakelijk is voor het aantal groepen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting, medegebruik, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen, waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen, waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen, waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar.

Het aantal groepen wordt bepaald, zoals beschreven onder B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

51 -

2.3 Overige voor blijvend gebruik danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, terrein, danwel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, danwel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen, waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen, zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de meest recente teldatum.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, danwel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

2.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, danwel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering, zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen, zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten, die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, danwel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, danwel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, danwel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van inge-bruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten, die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten, die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

52 -

3. School voor voortgezet onderwijs

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het reguliere voortgezet onderwijs. Als het praktijkonderwijs als afdeling deel uitmaakt van een reguliere school voor voortgezet onderwijs dan is het bepaalde in dit hoofdstuk van toepassing. Als het praktijko n derwijs wordt verzorgd door een zelfstandige school voor praktijkonderwijs gelden de criteria voor de bepaling van de omvang van de toekenning, zoals vastgelegd in hoofdstuk 2 van deze bijlage. De criteria, zoals deze gelden voor een school voor VSO-mlk, zijn van toepassing op een school voor praktijkonderwijs.

3.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, danwel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, danwel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of uitbreiding door middel van ingebruikneming, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en de huisvesting die aanwezig is. Indien op grond van deze uitkomst een tekort aan ruimte wordt geconstateerd, wordt eveneens onder toepassing van het Ruimtebehoeftemodel de naar soort ruimten uitgewerkte ruimtebehoefte bepaald. De omvang van de toekenning wordt vervolgens bepaald door het naar ruimtesoort uitgewerkte tekort met als maximum het ruimtetekort bepaald met behulp van tabel 7.1..

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte, dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening aanpassing de binnenzijde van het gebouw betreffende, wordt bepaald door de activiteiten, die minimaal noodzakelijk zijn om de onbelemmerde voortgang van het onderwijs te kunnen garanderen voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en voorzover de kosten van deze activiteiten het drempelbedrag per leerling, zoals opgenomen in het Besluit tot vaststelling van het drempelbedrag, bedoeld in artikel 76c, eerste lid, onder b2, van de Wet op het voortgezet onderwijs, te boven gaan.

3.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, danwel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van tabel 7.1, zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimte-behoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, danwel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m5 bruto vloeroppervlakte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van tabel 7.1, zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

53 -

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt b e paald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte, dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimt e behoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medege-bruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aan-wezig op de laatst bekende teldatum en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijs-ruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting verplaatsing van nood-lokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van tabel 7.1 zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden, waarvoor vergoeding wordt gegeven, wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym): 460. Voor het Lwoo wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym): 322.

3.3 Overige voor blijvend gebruik danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de voor blijvend, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, danwel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke oppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk g e bruik bestemde voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, danwel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, is gekoppeld aan de omvang van de to e gekende voorziening in de huisvesting. De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair als er sprake is van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt o m gezet in specifieke en/of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de b e staande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing de buitenzijde van het gebouw of het terrein betreffende, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om de onbelemmerde voortgang van het onderwijs te kunnen garanderen voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten, die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

3.4 Gymnastiekruimten

Voor de omvang van voorzieningen voor een school voor praktijkonderwijs wordt verwezen naar het be paal de in par a graaf 2.4 van deze bijlage "De bepaling van de omvang van de toekenning".

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, danwel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting bij deze bijlage.

54 -

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte ten minste vijftien jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte, die aanwezig is.

De omvang van de goedgekeurde aanpassing, de buitenzijde van het gebouw of het terrein betreffende, wordt bepaald door de activiteiten, die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde aanpassing, de binnenzijde van het gebouw betreffende, wordt bepaald door de activiteiten, die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, danwel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs en voorzover de kosten van deze activiteiten het drempelbedrag per leerling, zoals opgenomen in het Besluit tot vaststelling van het drempelbedrag, bedoeld in artikel 76c, eerste lid, onder b2, van de Wet op het voortgezet onderwijs, te boven gaan.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van inge-bruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten, die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) : 460. Voor het Lwoo wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) : 322.

Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie deel A paragraaf 3.5.1).

DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

1. School voor basisonderwijs

minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m²/ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

1 speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 84 m², vanaf de veertiende groep een tweede speellokaal met een minimum netto oppervlakte van 84 m² ;

minimumoppervlakte leslokaal: 42 m² netto.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m²/ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

een speellokaal heeft een minimum netto oppervlakte van 84 m²;

minimum oppervlakte leslokaal: 42 m² netto.

3. School voor voortgezet onderwijs

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het reguliere voortgezet onderwijs. Als het praktijkonderwijs als afdeling deel uitmaakt van een reguliere school voor voortgezet onderwijs dan is het bepaalde in dit hoofdstuk van toepassing. Als het praktijkonderwijs wordt verzorgd door een zelfstandige school voor praktijkonderwijs gelden de minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen zoals vastgelegd in hoofdstuk 2 van deze bijlage. De criteria zoals deze gelden een school voor VSO-mlk zijn van toepassing op een school voor praktijkonderwijs.

55 -

Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m²:

theorielokaal: 42 m²

theorievaklokaal: 50 m²

vaklokaal natuurkunde: 50 m²

vaklokaal biologie: 50 m²

vaklokaal scheikunde: 60 m²

vaklokaal handvaardigheid: 60 m²

vaklokaal overig: 80 m²

specifiek vaklokaal lassen: 50 m²

specifiek vaklokaal meten: 50 m²

werkplaats: 115 m²

restaurant: 80 m²

4. Gymnastiekruimten

De oefenruimte is minimaal 252 m² netto.

De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was/douchegelegenheid.

III.1 Overzicht "Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de school g e bouwen in het primair onderwijs"

De vaststelling van de bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw:

De bruto vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

De bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.

De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de bruto-vloeroppervlakte te worden gerekend.

De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw.

Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto-vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

Tot de bruto-vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voorzover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m2.

Uitzonderingen: In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen, die uitsluitend van buitenaf berei k baar zijn, worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend.

Indien de bruto-vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto-oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto-vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden netto vloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto-vloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte > 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1. Voorzover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto-vloeroppervlakte.

III. 2 Overzicht "Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de school gebo u wen in het voortgezet onderwijs"

Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties, waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het ministerie van OCenW.

56 -

De bruto-oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende "beloopbare" binnenruimten. De bruto-vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.

Tot de bruto-oppervlakte behoort eveneens:

de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;

de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voorzover groter dan 0,5 m2.

Uitzonderingen:

De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

Open brand of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto-oppervlakte niet meegerekend.

Niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.

TOELICHTING

DEEL A De bepaling van de capaciteit

Basisonderwijs

Capaciteit van de gebouwen

De vaststelling van de capaciteit van de gebouwen, ten behoeve van de nulmeting en later, is van belang om aanvragen voor uitbreiding te kunnen beoordelen, maar ook om de leegstand te kunnen bepalen ten behoeve van mogelijk medegebruik. De capaciteit van de gebouwen wordt vastgelegd in een aantal groepen.

De eerste keer geschiedt dit in de nulmeting. Lang niet alle gebouwen voldoen aan de voor de decentralisatie gehanteerde oppervlaktenormering, vooral veel oudere gebouwen hebben meer m² BVO dan behoort bij het aantal groepen, waarvoor het gebouw geschikt is. Indien een dergelijk gebouw moet worden uitgebreid is het reëel naar de mogelijkheid te kijken of met de uitbreiding de "overdimensionering" van het gebouw kan worden teruggedrongen. Van belang daarbij is onder andere de BVO van het gebouw. De BVO is een gegeven, dat is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van OCenW en als zodanig meermaals geverifieerd.

De capaciteit van het gebouw is ook een bij het ministerie van OCenW vastliggend gegeven, maar is normatief, aan de hand van oppervlaktetabellen vastgesteld. De werkelijkheid kan afwijkend zijn van de registratie. Om deze reden is gekozen voor een nieuwe vaststelling van de capaciteit van de gebouwen. De capaciteit van een gebouw in groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het gebouw. Indien de normatieve BVO behorend bij het vastgestelde aantal groepen, dat in het gebouw kan worden gehuisvest, lager is dan de werkelijke BVO, is het gebouw "overgedimensioneerd". Het aantal m² van deze "overdimensionering" is van belang op het moment, dat een gebouw moet worden uitgebreid. Op dat moment kan worden bezien, in hoeverre de fysieke uitbreiding van het gebouw kan worden beperkt, terwijl de noodzakelijke capaciteitsvergroting van het gebouw wordt gerealiseerd. De vermindering van de "overdimensionering" van de BVO van het gebouw is van belang om een gunstiger uitgangspunt te creëren voor de vergoeding van de materiële exploitatie.

Rangordebepaling

Indien de school beschikt over meerdere gebouwen, een hoofdgebouw en dislocaties, wordt een rangorde vastgesteld voor het geval, dat het leerlingaantal terugloopt, en als gevolg daarvan moet worden bepaald of en zo ja, welke gebouwen kunnen worden afgestoten. Het hoofdgebouw heeft vanzelfsprekend het laagste nummer: wordt dus als laatste afgestoten. De dislocaties, die een permanente bouwaard hebben, worden later afgestoten dan dislocaties met een tijdelijke bouwaard. Vervolgens hebben de kleinste gebouwen het hoogste rangnummer, omdat deze gebouwen eerder zullen kunnen worden afgestoten dan grotere gebouwen. De rangorde is nu bij het ministerie van OCenW vastgelegd en wordt als zodanig overgenomen. Er zijn redenen denkbaar om voor een andere rangorde te kiezen. Bijvoorbeeld een kleinere dislocatie kan structureel voldoende huisvesting bieden en door de rangorde aan te passen kan de grotere dislocatie worden afgestoten. In een dergelijk geval stellen burgemeester en wethouders, na overleg met het bevoegd gezag, een andere volgorde van de dislocaties vast.

57 -

Terrein

De terreinoppervlakte in het basisonderwijs wordt voor de eerste keer geregistreerd. De gegevens, zoals deze bij het Kadaster zijn vastgelegd, zijn maatgevend voor de gemeentelijke administratie. Voor het openbaar onderwijs is in niet alle gevallen de terreinoppervlakte geregistreerd, die hoort bij het onderwijsgebouw. Het kan zijn, dat de terreinoppervlakte van het openbaar groen en andere openbare gebouwen als één geheel is geregistreerd. In die gevallen wordt geen terreinoppervlakte geregistreerd.

Inventaris

De hoeveelheid inventaris, die is verstrekt is van belang voor het moment, dat uitbreiding hiervan wordt gevraagd. Er wordt van uitgegaan, dat een inventaris is verstrekt voor het aantal groepen, waarvoor voor het schooljaar 1996/1997 huisvesting zou kunnen worden gevraagd. Vaststaat dat voor dit aantal groepen ook een onderwijsleerpakket en meubilair aangevraagd had kunnen worden op basis van de oktobertelling 1995 of op basis van de buitenreguliere telling augustus 1996. Op deze aanvragen is nog door het ministerie van OCenW beslist. Het kan zijn, dat in het verleden voor meer groepen onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt, dan het aantal groepen, waarvoor voor het schooljaar 1996/1997 huisvesting kan worden gevraagd.

De gemeente kan dit aantonen aan de hand van de hiertoe afgegeven beschikkingen door het ministerie van OCenW. In een aantal gevallen hebben burgemeester en wethouders, zonder een goedkeurende beschikking van OCenW, zelf gezorgd voor de uitbreiding van het onderwijsleerpakket en meubilair. Ook dit is aantoonbaar door middel van de daartoe gevoerde correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van de school. In beide gevallen is het hoogste aantal groepen, waarvoor een onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt het uitgangspunt voor het beoordelen van de omvang van de noodzakelijke uitbreiding van het onderwijsleerpakket en meubilair.

De periode, waarnaar wordt gekeken, is de periode na inwerkingtreding van de WBO. In de OWBO is bepaald, dat de inventaris aanwezig op het moment van inwerkingtreding van de wet wordt geacht te voldoen. Verder terugkijken in de tijd heeft dus geen zin.

Gymnastiekruimten

De vaststelling van de capaciteit van de gymnastiekruimten is van belang vanwege aanvragen voor uitbreiding van het aantal klokuren, dat gebruik wordt gemaakt van een gymnastiekruimte, maar ook vanwege de bepaling van leegstand ten behoeve van mogelijk medegebruik. De capaciteit van de gymnastiekruimten wordt vastgelegd in een aantal klokuren. Een gymnastiekruimte behorende tot een school voor basisonderwijs kan 40 klokuren worden gebruikt. Een school voor het basisonderwijs kan gezien de schooltijden van de school echter niet meer dan 26 klokuren gebruik maken van de gymnastiekruimte.

Indien een school aanspraak maakt (kan maken) op klokuren gebruik van een andere gymnastiekruimte dan behorende bij de school dan is de capaciteit van deze gymnastiekruimte ten behoeve van de betreffende school bepaald door het aantal uren, dat deze gymnastiekruimte beschikbaar is gedurende de schooltijden van de school, waarvoor de klokuren noodzakelijk zijn. Het betreft een gymnastiekruimte behorend bij een andere school in het primair of voortgezet onderwijs, een sportaccommodatie van de gemeente of een sportaccommodatie beheerd door derden.

De terreinoppervlakte van een gymnastiekruimte is de oppervlakte, zoals deze is geregistreerd bij het Kadaster. In veel gevallen zal de gymnastiekruimte gelegen zijn op het terrein van de school en als zodanig opgenomen zijn in de terreinoppervlakte van het lesgebouw. In dat geval heeft het geen zin de terreinoppervlakte voor de gymnastiekruimte afzonderlijk te registreren, omdat bij een eventuele aanvraag voor uitbreiding van het terrein van de gymnastiekruimte, bijvoorbeeld omdat het gebouw wordt uitgebreid met een kleedruimte, de totale terreinoppervlakte van het lesgebouw en de gymnastiekruimte wordt bekeken ter beoordeling van een noodzakelijke uitbreiding van het terrein. In het enkele geval, dat de gymnastiekruimte op een afzonderlijk terrein is gelegen, los van het terrein van het lesgebouw, wordt de terreinoppervlakte geregistreerd.

Ten aanzien van de inventaris van de gymnastiekruimten is bepaald, dat deze wordt geacht voldoende te zijn. Dit impliceert, dat slechts voor nieuw te realiseren gymnastiekruimten een aanvraag voor eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair kan worden gesanctioneerd. In het enkele geval, dat voor de invulling van het noodzakelijke aantal klokuren gymnastiek wordt verwezen naar medegebruik van een beschikbare gymnastiekruimte kan, indien vaststaat dat het meubilair niet geschikt is voor de groep leerlingen, die de gymnastiekruimte in gebruik gaat nemen, aanvullend meubilair worden verstrekt.

58 -

(Voortgezet) speciaal onderwijs

Capaciteit van de gebouwen

De vaststelling van de capaciteit van de gebouwen is van belang om aanvragen voor uitbreiding te kunnen beoordelen, maar ook om de leegstand te kunnen bepalen ten behoeve van mogelijk medegebruik. De capaciteit van de gebouwen wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen.

De eerste keer geschiedt dit in de nulmeting. Lang niet alle gebouwen voldoen aan de voor de decentralisatie gehanteerde oppervlaktenormering, vooral veel oudere gebouwen he b ben meer m² BVO dan behoort bij het aantal groepen, waarvoor het gebouw geschikt is. Indien een dergelijk gebouw moet worden uitg e breid, is het reëel naar de mogelijkheid te kijken of met de uitbreiding van de zogenaamde "overdimensi o nering" van het gebouw kan worden teruggedrongen. Van belang daarbij is onder andere de BVO van het gebouw. De BVO is een gegeven, dat is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van OCenW en als zodanig mee r maals geverifieerd.

De capaciteit van het gebouw is ook een bij het ministerie van OCenW vastliggend gegeven, maar is normatief, aan de hand van het aanwezige aantal lokalen vastgesteld. De werkelijkheid kan afwijkend zijn van deze registratie. Om deze reden is gekozen voor een nieuwe vaststelling van de capaciteit van de gebouwen. De capaciteit van een gebouw, vastgesteld aan de hand van het aantal groepen, is gelijk aan het aantal lokalen in het gebouw verminderd met 1. In het speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2, indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3, indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen, waarvoor het gebouw normatief geschikt is. In het voortgezet speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2, indien het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3, indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen om het aantal groepen te bepalen, waarvoor het gebouw normatief geschikt is.

Indien de normatieve BVO behorend bij het vastgestelde aantal groepen, dat in het gebouw kan worden gehuisvest, lager is dan de werkelijke BVO, is het gebouw "overgedimensioneerd". Het aantal m² van deze "overdimensionering" is van belang op het moment, dat een gebouw moet worden uitgebreid. Op dat moment kan worden bezien in hoeverre de fysieke uitbreiding van het gebouw kan worden beperkt, terwijl de noodzakelijke capaciteitsvergroting van het gebouw wordt gerealiseerd. De vermindering van de "overdimensionering" van de BVO van het gebouw is van belang om een gunstiger uitgangspunt te creëren voor de vergoeding van de materiële exploitatie.

In tabel 4, Ruimtenormering (V)SO, is de genormeerde BVO weergegeven onderscheiden naar de verschillende schoolsoorten. De bepaling van de genormeerde BVO voor een scholengemeenschap van 6 groepen speciaal onderwijs en 5 groepen voortgezet speciaal onderwijs voor visueel gehandicapten is als volgt:

vaste voet voor een scholengemeenschap visueel gehandicapten 727 m²;

het totaal aantal groepen is 11, waarvan 3 in de vaste voet zijn opgenomen dus voor 8 groepen geldt het aantal m² per groep: 8 * 96 = 768 m²;

ten behoeve van de groepen van het VSO dient een correctie te worden gemaakt: 5 * 10 = 50 m²;

totaal 727 + 768 + ( 50) = 1445 m².

Rangordebepaling

Indien de school beschikt over meerdere gebouwen, een hoofdgebouw en dislocaties, wordt een rangorde vastgesteld voor het geval, dat het leerlingaantal terugloopt, en als gevolg daarvan moet worden bepaald of en zo ja, welke gebouwen kunnen worden afgestoten. Het hoofdgebouw heeft vanzelfsprekend het laagste nummer: wordt dus als laatste afgestoten. De dislocaties, die een permanente bouwaard hebben worden later afgestoten dan dislocaties met een tijdelijke bouwaard.

Vervolgens hebben de kleinste gebouwen het hoogste rangnummer, omdat deze gebouwen eerder zullen kunnen worden afgestoten dan grotere gebouwen. De rangorde is nu bij het ministerie van OCenW vastgelegd en wordt als zodanig overgenomen. Er zijn redenen denkbaar om voor een andere rangorde te kiezen. Bijvoorbeeld: kan een kleinere dislocatie structureel voldoende huisvesting bieden en kan door de rangorde aan te passen de grotere dislocatie worden afgestoten? In een dergelijk geval stellen burgemeester en wethouders, na overleg met het bevoegd gezag, een andere volgorde van de dislocaties vast.

59 -

Terrein

De terreinoppervlakte in het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt voor de eerste keer geregistreerd. De gegevens, zoals deze bij het Kadaster zijn vastgelegd, zijn maatgevend voor de gemeentelijke administratie. Voor het openbaar onderwijs is niet in alle gevallen de terreinoppervlakte geregistreerd, die behoort bij het onderwijsgebouw. Het kan zijn, dat de terreinoppervlakte van het openbaar groen en andere openbare gebouwen als één geheel is geregistreerd. In die gevallen wordt geen terreinoppervlakte geregistreerd.

Inventaris

De inventaris, die is verstrekt, is van belang voor het moment, dat uitbreiding hiervan wordt gevraagd. Er wordt van uitgegaan, dat de inventaris is verstrekt voor het aantal groepen, waarvoor voor het schooljaar 1996/1997 huisvesting zou kunnen worden gevraagd. Vaststaat, dat voor dit aantal groepen ook een onderwijsleerpakket en meubilair aangevraagd hadden kunnen worden op basis van de oktobertelling 1995. Op deze aanvragen is nog door het ministerie van OCenW beslist. Het kan zijn, dat in het verleden voor meer groepen een onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt dan het aantal groepen, waarvoor voor het schooljaar 1996/1997 huisvesting kan worden gevraagd. De gemeente kan dit aantonen aan de hand van de hiertoe afgegeven beschikkingen door het ministerie van OCenW. In een aantal gevallen hebben burgemeester en wethouders, zonder een goedkeurende beschikking van OCenW, zelf gezorgd voor de uitbreiding van het onderwijsleerpakket en meubilair. Ook dit is aantoonbaar door middel van de daartoe gevoerde correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van de school. In beide gevallen is het hoogste aantal groepen, waarvoor onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt het uitgangspunt voor het beoordelen van de omvang van de noodzakelijke uitbreiding van onderwijsleerpakket en meubilair.

De periode, waarnaar wordt gekeken, is de periode na inwerkingtreding van de ISOVSO. In de OISOVSO is bepaald, dat de inventaris aanwezig op het moment van inwerkingtreding van de wet wordt geacht te voldoen. Verder terugkijken in de tijd heeft dus geen zin.

Gymnastiekruimten

Het is van belang de capaciteit van de gymnastiekruimten vast te stellen vanwege aanvragen voor uitbreiding van het aantal klokuren gebruik van een gymnastiekruimte, maar ook vanwege de bepaling van leegstand ten behoeve van mogelijk medegebruik. De capaciteit van de gymnastiekruimten wordt vastgelegd in een aantal klokuren. Een gymnastiekruimte behorende tot een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs kan 40 klokuren worden gebruikt. Een school voor het (voortgezet) speciaal onderwijs kan gezien de schooltijden van de school echter niet meer dan 26 klokuren gebruik maken van de gymnastiekruimte. Indien een school aanspraak maakt (kan maken) op klokuren gebruik van een andere gymnastiekruimte dan behorende bij de school wordt de capaciteit van deze gymnastiekruimte ten behoeve van de desbetreffende school bepaald door het aantal uren, dat deze gymnastiekruimte beschikbaar is gedurende de schooltijden van de school, waarvoor de klokuren noodzakelijk zijn. Het betreft een gymnastiekruimte behorend bij een andere school in het primair of voortgezet onderwijs, een sportaccommodatie van de gemeente of een accommodatie beheerd door derden.

De terreinoppervlakte van een gymnastiekruimte betreft de oppervlakte, zoals deze is geregistreerd bij het Kadaster. In veel gevallen zal de gymnastiekruimte gelegen zijn op het terrein van de school en als zodanig opgenomen zijn in de terreinoppervlakte van het lesgebouw. In dat geval heeft het geen zin de terreinoppervlakte voor de gymnastiekruimte afzonderlijk te registreren, omdat bij een eventuele aanvraag voor uitbreiding van het terrein van de gymnastiekruimte, bijvoorbeeld omdat het gebouw wordt uitgebreid met een kleedruimte, de totale terreinoppervlakte van het lesgebouw en de gymnastiekruimte wordt bekeken. In het enkele geval, dat de gymnastiekruimte op een afzonderlijk terrein is gelegen, los van het terrein van het lesgebouw, wordt de terreinoppervlakte geregistreerd.

Ten aanzien van de inventaris van de gymnastiekruimten is bepaald, dat deze wordt geacht voldoende te zijn. Dit impliceert, dat slechts voor nieuw te realiseren gymnastiekruimten een aanvraag voor eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair kan worden gesanctioneerd. In het enkele geval, dat voor de invulling van het noodzakelijke aantal klokuren gymnastiek wordt verwezen naar medegebruik van een beschikbare gymnastiekruimte kan, indien vaststaat dat het meubilair niet geschikt is voor de groep leerlingen die de gymnastiekruimte in gebruik gaat nemen, aanvullend meubilair worden verstrekt.

60 -

Voortgezet onderwijs

De nulmeting beperkt zich in het voortgezet onderwijs, waar het de gebouwen betreft tot een opname, c.q. overname van BRHU gegevens, van de bruto vloeroppervlakte. In het voortgezet onderwijs kan de belangstelling van leerlingen voor de verschillende onderwijssoorten/studierichtingen binnen instellingen sterk variëren, ook zonder dat het totale volume wijzigt. Dat heeft van tijd tot tijd wijzigingen van de functies van ruimten tot gevolg. Onder meer om deze reden is gekozen voor een eigen verantwoordelijkheid voor schoolbesturen, waar het de bouwkundige aanpassingen betreft aan de binnenzijde van de gebouwen (tot het drempelbedrag per leerling).

Een momentopname van gebouwgegevens op een niveau van afzonderlijke (les)ruimten is, gelet op deze eigen verantwoordelijkheid van schoolbesturen, niet zinvol.

Inventaris

De toekenning van inventaris is in het voortgezet onderwijs vanaf de invoeringsdatum van de decentralisatie gekoppeld aan de toekenning van een voorziening in de huisvesting. Deze methodiek wijkt fundamenteel af van de door OCenW gehanteerde systematiek, waarbij inventaristoekenningen juist niet gerelateerd waren aan toekenningen in de huisvesting.

Bij de start van de nieuwe systematiek wordt ervan uitgegaan, dat alle scholen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van inventaris.

Gymnastieklokalen

Het gegeven "aantal gymnastieklokalen in eigendom" heeft de gemeente nodig om bij een aanvraag voor toewijzing van klokuren gymnastiek door een VO-instelling te kunnen beoordelen, hoeveel uren de school in de eigen huisvesting kan verzorgen.

De vaststelling van de capaciteit van de gymnastiekruimten is van belang vanwege aanvragen voor uitbreiding van het aantal klokuren, dat gebruik wordt gemaakt van een gymnastiekruimte, maar ook vanwege de bepaling van leegstand ten behoeve van mogelijk medegebruik. De capaciteit van de gymnastiekruimten wordt vastgelegd in een aantal lesuren. Een gymnastiekruimte behorende tot een school voor voortgezet onderwijs kan 40 lesuren worden gebruikt. Indien een school aanspraak maakt (kan maken) gedurende een aantal lesuren op het gebruik van een andere gymnastiekruimte dan behorende bij de school, dan is de capaciteit van deze gymnastiekruimte het aantal uren dat deze gymnastiekruimte beschikbaar is gedurende de schooltijden van de school, waarvoor de lesuren noodzakelijk zijn. Het betreft een gymnastiekruimte behorend bij een andere school in het primair of voortgezet onderwijs, een sportaccommodatie van de gemeente of een sportaccommodatie beheerd door derden.

De terreinoppervlakte van een gymnastiekruimte is de oppervlakte, zoals deze is geregistreerd bij het Kadaster. In veel gevallen zal de gymnastiekruimte gelegen zijn op het terrein van de school en als zodanig opgenomen zijn in de terreinoppervlakte van het lesgebouw. In dat geval heeft het geen zin de terreinoppervlakte voor de gymnastiekruimte afzonderlijk te registreren, omdat bij een eventuele aanvraag voor uitbreiding van het terrein van de gymnastiekruimte, bijvoorbeeld omdat het gebouw wordt uitgebreid met een kleedruimte, de totale terreinoppervlakte van het lesgebouw en de gymnastiekruimte wordt bekeken ter beoordeling van een noodzakelijke uitbreiding van het terrein. In het enkele geval, dat de gymnastiekruimte op een afzonderlijk terrein is gelegen, los van het terrein van het lesgebouw, wordt de terreinoppervlakte geregistreerd.

Ten aanzien van de inventaris van de gymnastiekruimten is bepaald, dat deze wordt geacht voldoende te zijn. Dit impliceert, dat slechts voor nieuw te realiseren gymnastiekruimten een aanvraag voor eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair kan worden gesanctioneerd. In het enkele geval, dat voor de invulling van het noodzakelijke aantal lesuren gymnastiek wordt verwezen naar medegebruik van een beschikbare gymnastiekruimte kan, indien vaststaat dat het meubilair niet geschikt is voor de groep leerlingen, die de gymnastiekruimte in gebruik gaat nemen, aanvullend meubilair worden verstrekt.

61 -

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

School voor basisonderwijs

Het bepalen van de ruimtebehoefte van een school in het basisonderwijs houdt in, dat wordt bezien, hoe groot de capaciteitsbehoefte van de desbetreffende school is in relatie tot de eventueel reeds aanwezige capaciteit. De omvang van de noodzakelijke capaciteit of uitbreiding van de capaciteit wordt uitgedrukt in groepen, zijnde het aantal formatieplaatsen in de basisformatie. Er is onderscheid gemaakt in het bepalen van de ruimtebehoefte voor tijdelijke en voor permanente voorzieningen. Bij de bepaling van de ruimtebehoefte voor een tijdelijke voorziening wordt wel rekening gehouden met de gewogen leerlingen, bij de bepaling van de ruimtebehoefte voor een permanente voorziening wordt hiermee geen rekening gehouden.

School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Het bepalen van de ruimtebehoefte van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs houdt in, dat wordt bezien, hoe groot de capaciteitsbehoefte van de desbetreffende school is in relatie tot de eventueel reeds aanwezige capaciteit. De omvang van de noodzakelijke capaciteit of uitbreiding van de capaciteit wordt uitgedrukt in groepen.

De bepaling van de ruimtebehoefte van een SO-school, een VSO-school, een SOVSO-school, een SO-school met een of meer afdelingen of een SOVSO-school met een of meer afdelingen is afhankelijk van het totaal aantal groepen van de desbetreffende school. Het aantal groepen van de SO- en de VSO-component en van de afdelingen wordt per afzonderlijke component vastgesteld. Het aantal groepen van een of meer afdelingen wordt bij het aantal groepen van de SO- component opgeteld. De bepaling van het genormeerd aantal m5 brutovloeroppervlakte of de bepaling van de genormeerde stichtingskosten is afhankelijk van het aantal groepen SO, het aantal groepen VSO of het aantal groepen SOVSO.

School voor voortgezet onderwijs

Het bepalen van de ruimtebehoefte in het voortgezet onderwijs gaat aan de hand van het ruimtebehoeft e model. In dit model wordt op basis van een tweetal componenten de ruimtebehoefte bepaald. De ruimtebehoefte is enerzijds afhank e lijk van het aantal leerlingen dat de school bezoekt en anderzijds afhank e lijk van kenmerken van de school (zoals de aard van de vestiging en het onderwijsaanbod).

Met behulp van tabel 7.1.a kan op basis van het aantal leerlingen per onderwijssoort de zogenaamde leerlinggebonden component worden bepaald.

Ruimtesoort

Leerweg

Ruimtetype

BVO/II

aantal II

BVO

onderbouw

-

Alg. Ruimte

6,02

100

602

avo/vwo

-

Alg. Ruimte

5,69

200

1138

totaal

Alg. Ruimte

300

1740

Daarna wordt de vaste voet van de instelling berekend aan de hand van tabel 7.1.b.

De school uit het voorbeeld, Het Lokale Lyceum is een hoofdvestiging en heeft geen afdeling waarin de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden. De vaste voet van Het Lokale Lyceum bedraagt dus 980 vierkante meter Algemene Ruimte. Het totale ruimtebeslag van Het Lokale Lyceum komt dus op 2720 m² bruto vloeroppervlakte Algemene Ruimte.

Een school komt in aanmerking voor een vaste voet per afdeling als op deze school de beroepsgerichte leerweg voor deze afdeling wordt aangeboden. Uitgangspunt daarbij is dat de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden zo veel mogelijk wordt gefaciliteerd ten behoeve van het beroepsgericht onderwijs. Pas als op de instelling de beroepsgerichte leerweg van een bepaalde afdeling of sector wordt aangeboden, mag voor die afdeling of sector ook de leerwegondersteunende of de gemengde leerweg worden aangeboden.

62 -

DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

School voor basisonderwijs

Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding is afhankelijk van het aantal groepen, zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor permanente voorzieningen. In het geval van uitbreiding is de reeds beschikbare huisvesting van belang voor het bepalen van de omvang van de capaciteits-vermeerdering. Indien het bestaande gebouw groter is (meer m²) dan de norm behorend bij de capaciteit van het gebouw aangeeft, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke capaciteitsvermeerdering, geheel of gedeeltelijk, kan plaatsvinden door een interne aanpassing van het gebouw. De kosten van deze aanpassing zijn belangrijk: indien de aanpassing duurder is dan een uitbreiding van het gebouw, wordt het gebouw uitgebreid.

De omvang van de ingebruikneming is eveneens afhankelijk van het aantal groepen, zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor permanente voorzieningen. Afhankelijk van de benodigde capaciteit kan een gebouw volledig dan wel gedeeltelijk in gebruik worden gegeven.

De omvang van medegebruik wordt bepaald door het aantal groepen, waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen, waarvoor huisvesting aanwezig is.

Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding is afhankelijk van het aantal groepen, zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor tijdelijke voorzieningen. In het geval van uitbreiding is de reeds beschikbare huisvesting van belang voor het bepalen van de omvang van de capaciteitsvermeerdering. Indien het bestaande gebouw groter is (meer m²) dan de norm behorend bij de capaciteit van het gebouw aangeeft, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke capaciteitsvermeerdering, geheel of gedeeltelijk, kan plaatsvinden door een interne aanpassing van het gebouw. De kosten van deze aanpassing zijn belangrijk: indien de aanpassing duurder is dan een uitbreiding van het gebouw, wordt het gebouw uitgebreid.

De omvang van medegebruik wordt bepaald door het aantal groepen, waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen, waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen, waarvoor de huisvesting noodzakelijk is en de kosten in verhouding tot de verwachte gebruiksduur van de lokalen. Indien mogelijkheden van medegebruik aanwezig zijn, zal in eerste instantie hiernaar worden verwezen.

Overige voor blijvend danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen.

De omvang van (de uitbreiding van) het terrein wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke oppervlakte op grond van de daartoe in bijlage III, deel D, gestelde eisen met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen. De situatie op zich zal ook van invloed zijn op de omvang van de terreinoppervlakte ten behoeve van het schoolgebouw.

De omvang van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket of de uitbreiding hiervan wordt bepaald door het aantal groepen, op basis van het gewogen leerlingenaantal, waarvoor deze voorziening noodzakelijk is. In het geval van uitbreiding geldt, dat het verschil in groepen wordt bepaald door het aantal groepen, zoals aanwezig was op de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag en het aantal groepen, waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd. Het aantal groepen, waarvoor de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket reeds is bekostigd, wordt bepaald door het aantal groepen, dat wordt bekostigd bij de aanvang van het schooljaar 1996/1997, tenzij burgemeester en wethouders kunnen aantonen, dat voor meer groepen eerste inrichting van het onderwijsleerpakket is gegeven.

De omvang van de eerste aanschaf van het meubilair of uitbreiding hiervan wordt op dezelfde wijze bepaald als de eerste aanschaf of de uitbreiding van het onderwijsleerpakket. De verstrekking of de bekostiging van het meubilair wordt echter bepaald door het aantal groepen op basis van het ongewogen leerlingenaantal.

63 -

De omvang van de aanpassing wordt bepaald door de activiteiten, die strikt noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het geven van onderwijs. Dit houdt in, dat slechts die activiteiten voor bekostiging in aanmerking komen, die de normale eisen te stellen aan het gebouw voor het geven van onderwijs niet overschrijden. De aanpassing kan noodzakelijk zijn, omdat een gebouw in gebruik wordt genomen of omdat de capaciteit van het gebouw moet worden vergroot voor het creëren van een extra les of speellokaal.

Activiteiten, die noodzakelijk zijn als gevolg van specifieke wet en regelgeving, bijvoorbeeld Arbo eisen, kunnen eveneens voor bekostiging in aanmerking komen. Als een oliegestookte verwarmingsinstallatie moet worden vervangen door een gasgestookte installatie komen de meerkosten ten opzichte van het vervangen van een gasgestookte installatie door een gasgestookte installatie voor bekostiging in aanmerking. De meerkosten zullen in de meeste gevallen betrekking hebben op de noodzakelijke verplaatsing van de installatie.

De omvang van het onderhoud wordt bepaald door de activiteiten, die noodzakelijk zijn aan de buitenzijde van het gebouw, zoals deze zijn omschreven in het overzicht "onderhoud primair onderwijs", door de vervanging van de binnenkozijnen en binnendeuren of door de vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming of door het totaal van verschillende van deze activiteiten.

School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding is afhankelijk van het aantal groepen, zoals vast-gesteld volgens de berekeningswijze voor permanente voorzieningen. In het geval van uitbreiding is de reeds beschikbare huisvesting van belang voor het bepalen van de omvang van de capaciteitsvermeerdering. Indien het bestaande gebouw groter is (meer m²) dan de norm behorend bij de capaciteit van het gebouw aangeeft, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke capaciteitsvermeerdering, geheel of gedeeltelijk, kan plaatsvinden door een interne aanpassing van het gebouw. De kosten van deze aanpassing zijn belangrijk: indien de aanpassing duurder is dan een uitbreiding van het gebouw, wordt het gebouw uitgebreid.

De omvang van de ingebruikneming is eveneens afhankelijk van het aantal groepen, zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor permanente voorzieningen. Afhankelijk van de benodigde capaciteit kan een gebouw volledig dan wel gedeeltelijk in gebruik worden gegeven.

De omvang van medegebruik wordt bepaald door het aantal groepen, waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen, waarvoor huisvesting aanwezig is.

Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding is afhankelijk van het aantal groepen, zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor tijdelijke voorzieningen.

In het geval van uitbreiding is de reeds beschikbare huisvesting van belang voor het bepalen van de omvang van de capaciteitsvermeerdering. Indien het bestaande gebouw groter is (meer m²) dan de norm behorend bij de capaciteit van het gebouw aangeeft, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke capaciteitsvermeerdering, geheel of gedeeltelijk, kan plaatsvinden door een interne aanpassing van het gebouw.

De kosten van deze aanpassing zijn belangrijk: indien de aanpassing duurder is dan een uitbreiding van het gebouw, wordt het gebouw uitgebreid.

De omvang van medegebruik wordt bepaald door het aantal groepen, waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen, waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen, waarvoor de huisvesting noodzakelijk is en de kosten in verhouding tot de verwachte gebruiksduur van de lokalen. Indien mogelijkheden van medegebruik aanwezig zijn, zal in eerste instantie hiernaar worden verwezen.

64 -

Overige voor blijvend danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van (de uitbreiding van) het terrein wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke oppervlakte op grond van de daartoe in bijlage III, deel D, gestelde eisen met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen. De situatie op zich zal ook van invloed zijn op de omvang van de terreinoppervlakte ten behoeve van het schoolgebouw.

De omvang van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket of de uitbreiding hiervan wordt bepaald door het aantal groepen, waarvoor deze voorziening noodzakelijk is. In het geval van uitbreiding geldt, dat het verschil in groepen wordt bepaald door het aantal groepen, zoals aanwezig was op de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag en het aantal groepen, waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd. Het aantal groepen, waarvoor de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd, wordt bepaald door het aantal groepen, dat wordt bekostigd bij de aanvang van het schooljaar 1996/1997, tenzij burgemeester en wethouders kunnen aantonen, dat voor meer groepen eerste inrichting van het onderwijsleerpakket is gegeven.

De omvang van de eerste aanschaf van het meubilair of de uitbreiding hiervan wordt op dezelfde wijze bepaald als de eerste aanschaf of de uitbreiding van het onderwijsleerpakket.

De omvang van de aanpassing wordt bepaald door de activiteiten, die strikt noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het geven van onderwijs. Dit houdt in, dat slechts die activiteiten voor bekostiging in aanmerking komen, die de normale eisen te stellen aan het gebouw voor het geven van onderwijs niet overschrijden. De aanpassing kan noodzakelijk zijn, omdat een gebouw in gebruik wordt genomen of omdat de capaciteit van het gebouw moet worden vergroot voor het creëren van een extra les of speellokaal. De aanpassing kan ook noodzakelijk zijn, omdat een dislocatie wordt afgestoten en specifieke voorzieningen, die in de dislocatie aanwezig waren in het hoofdgebouw moeten worden gerealiseerd. Ook kan het zijn, dat een dislocatie, als gevolg van een stijging van het aantal leerlingen, de status hoofdgebouw krijgt en als gevolg hiervan moet worden aangepast. Indien de school een ander vak opneemt in het schoolwerkplan en het schoolwerkplan wordt als zodanig door de inspectie goedgekeurd, dan kan een noodzakelijke aanpassing van een lokaal tot het desbetreffende vaklokaal worden goedgekeurd.

Activiteiten, die noodzakelijk zijn als gevolg van specifieke wet en regelgeving, bijvoorbeeld Arbo eisen, kunnen eveneens voor bekostiging in aanmerking komen. In het geval, dat een oliegestookte verwarmingsinstallatie moet worden vervangen door een gasgestookte installatie, komen de meerkosten van het vervangen van de oliegestookte installatie ten opzichte van het vervangen van een oliegestookte installatie door een gasgestookte installatie voor bekostiging in aanmerking. De meerkosten zullen in de meeste gevallen betrekking hebben op de noodzakelijke verplaatsing van de installatie.

De omvang van het onderhoud wordt bepaald door de activiteiten, die noodzakelijk zijn aan de buitenzijde van het gebouw, zoals deze zijn omschreven in het overzicht "onderhoud primair onderwijs", door de vervanging van de binnenkozijnen en binnendeuren of door de vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming of door het totaal van verschillende van deze activiteiten.

School voor voortgezet onderwijs

Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald met behulp van het Ruimtebehoeftemodel, dat staat beschreven in deel B van deze bijlage en het bijbehorende gedeelte van de toelichting.

In de toekenningscriteria (Bijlage I) is bepaald, dat voor de beoordeling of een instelling voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in aanmerking komt de beschikbare capaciteit met tien procent wordt verhoogd. Vervolgens wordt bezien of de ruimtebehoefte op basis van de leerlingprognose voor langer dan vijftien jaar deze verhoogde capaciteit overschrijdt.

Indien zulks het geval is, wordt de omvang van de voorziening bepaald door vaststelling van het verschil tussen de werkelijk beschikbare capaciteit (100%) en de uitkomst van het ruimtebehoeftemodel (tabel 7.1.a en 7.1.b).

65 -

Met behulp van het RBM kan geen normatief lokalenplan worden opgesteld. Om te bepalen wat de leegstand binnen de onderwijsruimten is, zal een toets moeten plaatsvinden of er binnen het huidige le s rooster sprake is van onderbezetting. In geval van medegebruik door een andere school voor voortgezet onderwijs moet bekeken worden of de le s roosters van de scholen zo op elkaar kunnen worden afgestemd dat overschotten en tekorten elkaar opheffen. In g e val van medegebruik door een school voor primair onderwijs zal gekeken moeten worden of binnen het lesrooster een of meer lokalen lee g geroosterd kunnen worden.

Het lesrooster en het feitelijke lokalenplan zijn bepalend bij de bepaling van de leegstand. Het is nu van belang om enerzijds te toetsen of het lesrooster redelijk is. Is het aantal ingeroosterde lessen bijvoorbeeld niet hoog in verhouding tot het aantal leerlingen? Aan de hand van een aantal criteria kan het lesrooster getoetst worden, bijvoorbeeld dat het gemiddeld aantal lessen in de week niet boven de 29 uur uitkomt en dat een theorielokaal minimaal voor 32 uur in de week ingeroosterd kan worden. Aan de hand van het lokalenplan (bij voorkeur een plattegrond van de school) kan bepaald worden of alle lokalen wel ingeroosterd zijn of waarom in bepaalde lokalen de bezetting maximaal 16 is in plaats van 26 leerlingen.

Om nu te bezien of het feitelijk lesrooster redelijk is, in verhouding tot de bepaling van de ruimtebehoefte van de instelling, wordt het aan de hand van de volgende criteria getoetst:

aantal lessen per week komt niet boven de 29 lesuur per week (excl. gym);

het aantal lessen lichamelijke oefening komt niet boven de 3 lesuur per week;

de gemiddelde groepsgrootte is 26 leerlingen. Uitzondering vormen het praktijkonderwijs (14 leerlingen en het leerwegondersteunend onderwijs 16 leerlingen);

het normatieve gebruik per week ligt voor algemene ruimten op 32 uur per week. Voor specifieke lokalen en werkplaatsen ligt het normatieve gebruik op 24 uur per week;

gemiddeld past een hele groep (klas) in een onderwijsruimte. Alleen ruimten voor machinale houtbewerking en de lasserij zijn geschikt voor maximaal 8 leerlingen;

een lesuur duurt 50 minuten. Wordt uitgegaan van lesuren van 45 minuten dan wordt het aantal lessen per week naar rato verhoogd.

Voor de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening medegebruik wordt de beschikbare capaciteit verhoogd met tien procent.

Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

Met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (tabel 7.1) wordt op basis van het leerlingenaantal, dat voortvloeit uit de leerlingprognose voor een periode langer dan vier jaar en korter dan vij f tien jaar de ruimtebehoefte bepaald. Vergelijking van deze ruimtebehoefte met de met tien procent ver hoogde beschikbare capaciteit geeft als resultaat de omvang van de goedgekeurde tijdelijke voorziening, uitgedrukt in m² br u to-vloeroppervlakte.

Voor tijdelijke voorzieningen wordt deze oppervlakte niet naar lokaalsoort toegedeeld. De toekenning vindt plaats op het niveau bruto m²’s lesruimte per instelling. Als drempel voor toekenning wordt 1 lokaal gehanteerd, dat wil zeggen dat het geconstateerde ruimtetekort minimaal 58 m² bruto (= 42 m² netto, zie deel D) moet bedragen om voor toekenning van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in aanmerking te komen.

Voor de bepaling van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening medegebruik wordt de beschikbare capaciteit verhoogd met tien procent.

Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen.

De voorziening eerste aanschaf van leer en hulpmiddelen is rechtstreeks gekoppeld aan de toekenning van voorzieningen in de huisvesting, die een vergroting van de totale capaciteit tot gevolg hebben (zie ook bijlage I, paragraaf 3.7)

66 -

Gymnastiekruimten

De bepaling van de omvang van de verschillende voorzieningen in de huisvesting, die gymnastiekruimte betreffen, verloopt, onder toepassing van het Ruimtebehoeftemodel, analoog aan de bepaling van de omvang van toekenningen voor lesgebouwen.

Voor de bepaling van het aantal in medegebruik te geven lessen gymnastiek is het lesrooster maatgevend. Het maximale aantal lestijden gymnastiek kan met de in paragraaf 3.4 gegeven formule worden berekend.

DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

De wet geeft de opdracht aan gemeenten om in de verordening bepalingen op te nemen met betrekking tot de oppervlakte en de indeling van schoolgebouwen.

In de modelverordening is gekozen voor een beperkt aantal bepalingen. Enerzijds omdat op die wijze de autonomie van een schoolbestuur zo groot mogelijk is, anderzijds omdat naar aanleiding van de tweede fase van het Bouwbesluit VROM reeds een aantal centrale eisen aan schoolgebouwen gesteld zullen worden.

Ook de minister van OCenW zal, door middel van een Algemene maatregel van bestuur, enkele minimale oppervlakte eisen stellen. Deze betreffen echter niet de specifieke ruimten, doch het totale gebouw, danwel alle bij een school in gebruik zijnde gebouwen.

In aanvulling op de centrale eisen bepaalt de modelverordening alleen iets over de oppervlakte en de indeling uit het oogpunt van functionaliteit van ruimten, met name in verband met de mogelijkheden voor medegebruik.

67 -

Bijlage IV Financiële normering

De financiële normering valt uiteen in vier delen:

deel A: vergoeding op basis van normbedragen;

deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten;

deel C: bepaling medegebruikstarief.

DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen

In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.1, 1.2, 2.1, 2.2 en 3.1) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2500 m²) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.

1. School voor basisonderwijs

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

nieuwbouw (paragraaf 1.1);

uitbreiding (paragraaf 1.2);

tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3);

eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4);

onderhoud (paragraaf 1.5) en

gymnastiek (paragraaf 1.6).

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2001. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2000 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2001 (5% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 3,5% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

kosten voor terrein;

bouwkosten;

toeslag voor paalfundering;

toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen/bouwrijp maken en verhuiskosten bij vervangende bouw.

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

68 -

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven brutovloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Vaste voet (inclusief twee groepen): f. 1.076.799,-

Elke volgende groep: f. 216.149,-

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Vaste voet (inclusief vier groepen) : f. 1.746.925,-

Elke volgende groep: f. 205.373,-

Bedrag toeslag extra ruimte: f. 270.227,-

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee respectievelijk vier groepen) en een bedrag per groep.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1 < 15 m

15 < 20 m

> 20 m

Vaste voet (incl. twee groepen)

15.169,-

22.125,-

35.404,-

Elke volgende groep:

f. 3.150,-

f. 5.328,-

f. 9.536,-

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1 < 15 m

15 < 20 m

? 20 m

Vaste voet (incl. twee groepen)

23.841,-

36.775,-

61.593,-

Elke volgende groep:

f. 2.865,-

f. 4.846,-

f. 8.671,-

Bedrag toeslag extra ruimte

f. 3.770,-

f. 6.376,-

11.409,-

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Geen paalfundering nodig: f. 185.272,-

Lengte paalfundering 1 < 15 meter: f. 187.971,-

Lengte paalfundering 15 < 20 meter: f. 189.838,-

Lengte paalfundering > 20 meter: f. 193.444,-

Toeslag voor sloopkosten etc.

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

69 -

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Permanente bouw: f. 9.402,- per groep

Tijdelijke bouw: f. 4.703,- per groep

1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1000 m² brutovloeroppervlakte (maximaal 9 groepen) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1).

Indien een uitbreiding als gevolg van de groepsgrootteverkleining gelijktijdig wordt toegekend met een uitbreiding als gevolg van de feitelijke groei van het aantal leerlingen, wordt eenmaal de vaste voet toegekend.

Kosten voor terrein

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven brutovloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Vaste voet: f. 155.996,-

Bedrag per groep: f. 250.061,-

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Vaste voet: f. 159.139,-

Bedrag per groep: f. 230.806,-

Bedrag toeslag extra ruimte: f. 303.692,-

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1 < 15 m

15 < 20 m

? 20 m

Vaste voet

f. 6.983,-

f. 9.107,-

14.611,-

Per groep:

f. 1.105,-

f. 2.864,-

f. 5.790,-

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1 < 15 m

15 < 20 m

? 20 m

Vaste voet

f. 6.983,-

f. 9.107,-

14.611,-

Per groep:

998,-

f. 2.591,-

f. 5.239,-

Toeslag extra ruimte

f. 1.314,-

f. 3.410,-

f. 6.894,-

70 -

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) plaatsvindt.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Geen paalfundering nodig: f. 214.339,-

Lengte paalfundering 1 < 15 meter: f. 215.285,-

Lengte paalfundering 15 < 20 meter: f. 216.793,-

Lengte paalfundering ? 20 meter: f. 219.302,-

In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

Geen paalfundering nodig: f. 385.136,-

Lengte paalfundering 1 < 15 meter: f. 396.176,-

Lengte paalfundering 15 < 20 meter: f. 398.587,-

Lengte paalfundering ? 20 meter: f. 400.544,-

Toeslag voor sloopkosten etc.

Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

1.3 Tijdelijke voorziening

De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

Indien een uitbreiding als gevolg van de groepsgrootteverkleining gelijktijdig wordt toegekend met een uitbreiding als gevolg van de feitelijke groei van het aantal leerlingen, wordt eenmaal de vaste voet toegekend.

Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende brutovloeroppervlakte:

per groep: 80 m²;

toeslag voor eerste groep: 20 m²;

toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie: 160 m².

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep alsmede bedragen voor de beide toeslagen. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

vast bedrag: f. 70.321,- (f. 69.671,-)

bedrag per groep: f. 138.249,- (f. 130.331,-)

toeslag eerste groep: f. 34.562,- (f. 32.583,-)

toeslag hoofdlocatie: f. 276.497,- (f. 260.662,-)

71 -

Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de brutovloeroppervlakte uitgegaan van 80 m² per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is).

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

vast bedrag: f. 39.528,- (f. 31.740,-)

bedrag per groep: f. 144.862,- (f. 141.229,-)

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd.

In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. In dit deel van de bijlage is een genormeerde huurvergoeding opgenomen voor een noodlokaal. Huur van een bestaand gebouw wordt vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

De hoogte van de huurvergoeding voor een noodlokaal is gebaseerd op de hieronder genoemde genormeerde investeringswaarde van een noodlokaal, exclusief de toeslagen voor herstel/inrichting van terrein, eenmalige aansluitkosten en de toeslag voor paalfundering. Indien deze toeslagen als gevolg van de lokale omstandigheden noodzakelijk zijn, worden zij bij plaatsing van het noodlokaal vergoed.

Bij het bepalen van de investeringswaarde wordt er vanuit gegaan dat bij een huurperiode korter dan 15 jaar een restwaarde voor het noodlokaal blijft bestaan. Deze restwaarde wordt van de investeringswaarde afgetrokken, zodat een netto-investeringswaarde overblijft.

Bij de berekening van de netto-investeringswaarde wordt de volgende verdeelsleutel gehanteerd, uitgedrukt als cumulatief percentage van de nieuwbouwwaarde van een noodlokaal:

huurperiode huurperiode huurperiode

in jaren cum.% in jaren cum.% in jaren cum.%

1 26% 6 75% 11 91%

2 45% 7 79% 12 94%

3 56% 8 83% 13 96%

4 64% 9 86% 14 98%

5 70% 10 89% 15 100%

De netto-investeringswaarde voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald door het hiervoor genoemde percentage te nemen van de hieronder aangegeven bouwkosten.

Bouwkosten

Fundering

Herst. terrein

Aansluitkosten

Nieuwbouw

Vaste voet

62.804,-

650,-

f. 1.070,-

f. 7.937,-

Per groep

123.004,-

f. 7.917,-

f. 7.327,-

Toeslag eerste groep

30.751,-

f. 1.980,-

f. 1.832,-

Toeslag hoofdlocatie

246.008,-

15.833,-

14.654,-

Uitbreiding

Vaste voet

30.979,-

f. 7.788,-

762,-

Per groep

133.902,-

f. 3.634,-

f. 7.327,-

72 -

Aan de hand van de periode waarvoor de tijdelijke voorziening wordt toegekend (gebaseerd op de prognose), wordt de netto-investeringswaarde bepaald. De hoogte van de huurvergoeding wordt vervolgens gebaseerd op de gemiddelde jaarlijkse lasten aan rente en aflossing van deze netto investeringswaarde op basis van lineaire afschrijving. Het geldende rentepercentage is het rentepercentage, dat wordt gehanteerd voor de gemeentebegroting.

1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Aantal Totaal Meubilair OLP

groepen

2 f. 139.520,- f. 54.620,- f. 84.900,-

3 f. 169.772,- f. 72.815,- f. 96.957,-

4 f. 207.547,- f. 93.088,- f. 114.459,-

5 f. 241.988,- f. 109.202,- f. 132.786,-

6 f. 278.442,- f. 131.035,- f. 147.406,-

7 f. 304.589,- f. 146.111,- f. 158.479,-

8 f. 327.030,- f. 159.106,- f. 167.924,-

9 f. 363.552,- f. 176.780,- f. 186.772,-

10 f. 388.069,- f. 189.776,- f. 198.293,-

11 f. 412.235,- f. 202.772,- f. 209.463,-

12 f. 444.048,- f. 220.446,- f. 223.602,-

13 f. 476.991,- f. 233.442,- f. 243.550,-

14 f. 501.158,- f. 246.437,- f. 254.721,-

15 f. 532.971,- f. 264.112,- f. 268.859,-

16 f. 557.137,- f. 277.108,- f. 280.029,-

17 f. 586.364,- f. 290.103,- f. 296.261,-

18 f. 618.176,- f. 307.777,- f. 310.399,-

19 f. 642.344,- f. 320.774,- f. 321.570,-

20 f. 666.511,- f. 333.769,- f. 332.742,-

21 f. 703.383,- f. 351.444,- f. 351.939,-

22 f. 727.550,- f. 364.439,- f. 363.111,-

23 f. 751.717,- f. 377.436,- f. 374.281,-

24 f. 783.527,- f. 395.109,- f. 388.419,-

25 f. 822.028,- f. 413.303,- f. 408.724,-

26 f. 836.922,- f. 421.101,- f. 415.822,-

27 f. 868.734,- f. 438.775,- f. 429.959,-

28 f. 892.899,- f. 451.770,- f. 441.129,-

29 f. 922.129,- f. 464.767,- f. 457.362,-

30 f. 953.943,- f. 482.442,- f. 471.501,-

Voor een basisschool wordt per groep voor de toeslag meubilair als gevolg van de groepsgrootteverkleining een bedrag van f. 5.610,- beschikbaar gesteld.

Voor een speciale school voor basisonderwijs zijn de bedragen voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair niet opgenomen in deze verordening. Vergoeding van deze kosten vindt plaats op basis van deze verordening. Vergoeding van deze kosten vindt plaats op basis van de bedragen voor SO MLK, zoals door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen gepubliceerd in het bekostigingsstelsel (voortgezet) speciaal onderwijs 1996. In deel B van het programma van eisen 1996 zijn per schoolsoort bedragen voor eerste inrichting gegeven. Deze bedragen gelden als prijspeil per 1 juli 1996 en dienen ten behoeve van het vergoedingsjaar te worden aangepast met behulp van de indexeringssystematiek, zoals beschreven in hoofdstuk 4.

73 -

1.5 Onderhoud

Voor de in bijlage 1 onderscheiden onderhoudsactiviteiten kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Indien niet gekozen wordt voor vergoeding op basis van feitelijke kosten, maar op basis van normbedragen, worden onderhoudsactiviteiten op basis van onderstaande normering vergoed. De hierna volgende normbedragen zijn investeringsbedragen.

De normbedragen omvatten per activiteit een bedrag voor een vaste voet en een bedrag per m² bruto-vloeroppervlakte voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs.

Activiteit vaste voet bedrag per

m² bvo

Hellend dak

vervangen pannen, goten, houtwerk C* f. 38.470,- C* f. 31,61

vervangen dakgoot pvc f. 5.913,- f. 7,07

vervangen dakranden/hwa (pannendak) f. 17.263,- f. 20,56

Plat dak1

vervangen bitumendakbedekking f. 34.265,- f. 47,95

vervangen dakranden/hwa f. 20.038,- f. 24,22

vervangen daklichten f. 974,- f. 4,91

Buitenberging

vervangen dak f. 680,- f. 0,75

vervangen rijwielstalling/berging - f. 7.521,- f. 17,94

vervangen rijwielstaanders - f. 113,- f. 4,76

Terreinen

vervangen erfscheiding f. 34.283,- f. 16,05

vervangen riolering f. 2.026,- f. 11,43

vervangen bestrating - f. 1.639,- f. 41,62

Buitenzijde gebouw

alg. vervangen buitenkozijnen/-deuren

alg. vervangen hang- en sluitwerk - f. 10.105,- f. 241,25

alg. vervangen boeiboorden f. 2.266,- f. 2,65

vervangen brandtrap f. 386,-

Binnenzijde gebouw

alg. vervangen kozijnen/deuren

alg. vervangen hang- en sluitwerk f. 4.706,- f. 32,93

alg. vervangen radiatoren/

convectoren/CV-leidingen f. 5.756,- f. 89,77

1.6 Gymnastiek

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

Nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt f. 1.298.108,- (op het schoolterrein) respectievelijk f. 1.324.363,- (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Paallengte 1 < 15 meter: f. 26.110,-

Paallengte 15 < 20 meter: f. 35.994,-

Paallengte ? 20 meter: f. 50.552,-

74 -

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m².

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m². Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit:

Uitbreiding met 112 t/m 120 m²: f. 301.599,-

Uitbreiding met 121 t/m 150 m²: f. 366.635,-

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

112-120 m² 121-150 m²

Paallengte 1 < 15 meter: f. 11.689,- f. 14.616,-

Paallengte 15 < 20 meter: f. 20.246,- f. 25.301,-

Paallengte ? 20 meter: f. 33.100,- f. 41.375,-

Vergoeding per klokuur

Ingevolge artikel 117 van de Wet op het primair onderwijs worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.

Stichtingsjaar en

omvang oefenzaal Vast bedrag Variabel bedrag

Tot 1987:

< 90 m² f. 4.930,- f. 599,-

90 - 130 m f. 6.326,- f. 758,-

130 - 170 m f. 6.917,- f. 818,-

170 - 190 m f. 6.601,- f. 895,-

190 - 230 m f. 6.322,- f. 986,-

230 m² f. 7.155,- f. 1.103,-

Vanaf 1987:

? 252 m² f. 5.681,- f. 1.003,-

Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.

Indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed.

Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.

Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

75 -

OLP/meubilair

De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs f. 87.643,- bedraagt.

Onderhoud

De klokuurvergoeding voorziet niet in een genormeerde vergoeding voor onderhoudsactiviteiten aan de buitenzijde van het gebouw. Een schoolbestuur met een eigen gymnastieklokaal kan derhalve aanspraak maken op onderhoud voor de buitenzijde conform de activiteitenlijst in bijlage 1 van de verordening. De hieronder genoemde bedragen gaan uit van een gymnastiekaccommodatie van 455 m². Bij kleinere gebouwen kunnen de bedragen naar rato worden bepaald.

De bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs zien er als volgt uit:

Activiteit Investering

Vervanging dakbedekking (Bit.) f. 21.748,-

Vervanging dakranden/hwa f. 20.366,-

Vervanging daklichten f. 2.945,-

Vervanging staanders rijwielstalling f. 3.256,-

Vervanging erfscheiding f. 14.545,-

Herstel riolering f. 8.699,-

Herstel bestrating f. 5.595,-

Algemene vervanging buitenkozijnen f. 90.574,-

Algemene vervanging hang- en sluitwerk f. 1.665,-

Algemene vervanging boeiboorden f. 5.166,-

Algemene vervanging binnenkozijnen f. 68.961,-

Algemene vervanging hang- en sluitwerk f. 15.326,-

Algemene vervanging radiatoren etc. f. 16.040,-

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

nieuwbouw (paragraaf 2.1);

uitbreiding (paragraaf 2.2);

tijdelijke voorziening (paragraaf 2.3);

eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 2.4);

onderhoud (paragraaf 2.5) en

gymnastiek (paragraaf 2.6).

Daar waar in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake is van een "bedrag vaste voet" is dit bedrag mede bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan brutovloeroppervlakte zoals weergegeven in tabel 4 ruimtenormering (v)so. Het "bedrag per groep" in de financiële normering is het bedrag dat wordt vergoed voor iedere groep bovenop het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2001. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2000 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2001 (5% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 3,5% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

De financiële normering valt uiteen in een zestal kostencomponenten, te weten:

kosten voor terrein;

bouwkosten;

toeslag voor paalfundering;

toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie;

toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen/bouwrijp maken en verhuiskosten bij vervangende bouw.

76 -

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de bepaling van de minimale omvang van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Per schoolsoort is er een schoolsoortspecifieke correctiefactor. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven brutovloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bedrag vaste Bedrag Bedrag

voet per groep toeslag ER

SO-doven f. 2.064.521 f. 157.504 f. 220.505

SO-sh/esm f. 1.773.028 f. 201.461 f. 275.683

SO-visg f. 2.002.223 f. 205.558 f. 248.382

SO-lg f. 2.265.594 f. 286.924 f. 321.184

SO-lz f. 1.794.234 f. 212.064 f. 222.667

SO-zmlk f. 1.714.498 f. 205.373 f. 216.182

SO-zmok f. 1.714.498 f. 205.373 f. 226.991

SO-pi f. 1.660.634 f. 201.461 f. 195.099

SO-mg f. 1.995.695 f. 233.270 f. 279.924

VSO-doven f. 2.096.268 f. 174.675 f. 124.768

VSO-sh/esm f. 1.603.435 f. 174.675 f. 135.165

VSO-visg f. 1.840.888 f. 186.616 f. 95.429

VSO-lg f. 1.959.519 f. 231.005 f. 147.003

VSO-lz f. 1.628.389 f. 166.357 f. 187.151

VSO-mlk f. 1.886.017 f. 218.405 f. 189.004

VSO-zmlk f. 1.713.650 f. 197.219 f. 169.651

VSO-zmok f. 1.697.013 f. 168.004 f. 214.205

VSO-lom f. 1.811.654 f. 203.417 f. 214.123

VSO-pi f. 1.545.210 f. 166.357 f. 155.960

VSO-mg f. 1.940.308 f. 234.979 f. 124.768

77 -

Voor SOVSOscholen gelden de volgende bedragen:

Bedrag

vaste voet

Bedrag

per groep

Bedrag correctie

per groep

Bedrag toeslag

ER SO

VSO

SOVSO-Doven

f. 2.044.281

160.118

14.556

218.343

124.768

SOVSO-sh/esm

f. 1.755.814

201.605

-25.201

241.506

126.003

SOVSO-visg

f. 2.021.476

207.534

-21.618

250.771

97.282

SOVSO-lg

f. 2.265.594

289.066

-57.813

289.066

149.886

SOVSO-lz

f. 1.776.815

207.905

-29.401

252.006

136.503

SOVSO-mlk

f. 1.763.562

222.605

17.459

229.152

109.120

SOVSO-zmlk

f. 1.730.826

211.693

-4.365

218.240

174.592

SOVSO-zmok

f. 1.714.498

226.991

-41.075

118.900

183.754

SOVSO-lom

f. 1.763.562

226.970

-10.912

163.680

152.768

SOVSO-pi

f. 1.676.757

203.417

-25.695

196.993

128.474

SOVSO-mg

f. 1.976.319

226.805

10.500

277.207

105.002

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In veel gevallen zal echter ook fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief het aantal bijbehorende groepen), een bedrag voor elke extra groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bedragen vaste voet

Bedragen per groep

Bedragen toeslag ER

1<15

15>20

? 20

1<15

15>20

? 20

1<15

15>20

? 20

SO-doven

29.118

45.702

77.566

f. 2.262

f. 3.826

f. 6.845

f. 3.166

f. 5.356

f. 9.583

SO-sh/esm

24.685

38.204

64.149

f. 2.865

f. 4.846

f. 8.671

f. 3.920

f. 6.631

11.865

SO-visg

27.671

43.254

73.185

f. 2.895

f. 4.897

f. 4.897

f. 8.762

f. 3.498

f. 3.498

f. 5.917

10.587

SO-lg

31.380

49.528

84.411

f. 4.041

f. 6.836

12.230

f. 4.524

f. 7.652

13.691

SO-lz

24.987

38.714

65.062

f. 3.016

f. 5.101

f. 9.127

f. 3.166

f. 5.356

f. 9.583

SO-zmlk

23.388

36.010

60.224

f. 2.865

f. 4.846

f. 8.671

f. 3.016

f. 5.101

f. 9.127

SO-zmok

23.388

36.010

60.224

f. 2.865

f. 4.846

f. 8.671

f. 3.166

f. 5.356

f. 9.583

SO-pi

23.087

35.500

59.312

f. 2.865

f. 4.846

f. 8.671

f. 2.774

f. 4.693

f. 8.397

SO-mg

27.852

43.560

73.732

f. 3.317

f. 5.611

10.040

f. 3.981

f. 6.733

12.048

VSO-doven

29.872

46.978

79.848

f. 2.533

f. 4.285

f. 7.667

f. 1.809

f. 3.061

f. 5.476

78 -

Bedr a gen vaste voet

Bedr a gen per groep

Bedr a gen toeslag ER

1<15

15>20

? 20

1<15

15>20

? 20

1<15

15>20

? 20

VSO-visg

25.650

39.836

67.070

f. 2.654

f. 4.489

f. 8.032

f. 1.357

f. 2.296

f. 4.107

VSO-lg

27.610

43.152

73.002

f. 3.317

f. 5.611

10.040

f. 2.111

f. 3.571

f. 6.389

VSO-lz

23.087

35.500

59.312

f. 2.413

f. 4.081

f. 7.302

f. 2.714

f. 4.591

f. 8.214

VSO-mlk

26.555

41.366

69.808

f. 3.136

f. 5.305

f. 9.492

f. 2.714

f. 4.591

f. 8.214

VSO-zmlk

23.841

36.775

61.593

f. 2.805

f. 4.744

f. 8.488

f. 2.413

f. 4.081

f. 7.302

VSO-zmok

23.841

36.775

61.593

f. 2.413

f. 4.081

f. 7.302

f. 3.076

f. 5.203

f. 9.310

VSO-lom

24.987

38.714

65.062

f. 2.865

f. 4.846

f. 8.671

f. 3.016

f. 5.101

f. 9.127

VSO-pi

21.881

33.460

55.661

f. 2.413

f. 4.081

f. 7.302

f. 2.262

f. 3.826

f. 6.845

VSO-mg

27.610

43.152

73.002

f. 3.408

f. 5.764

10.314

f. 1.809

f. 3.061

f. 5.476

De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSOscholen. Naast deze bedragen hebben SOVSOscholen ook recht op een bedrag voor de vaste voet. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag voor de vaste voet van de SOcomponent van de SOVSOschool.

Bedragen per groep

Bedragen correctie

per groep VSO

Bedragen voor to e slag

ER SO

Bedragen voor to e slag

ER VSO

1 < 15

15 > 20

> 20

1 < 15

15 > 20

> 20

1 < 15

15 > 20

> 20

1 < 15

15 > 20

> 20

SOVSO-doven

f. 2.322

f. 3.928

f. 7.028

211

357

639

f. 3.166

f. 5.356

f. 9.583

f. 1.809

f. 3.061

f. 5.476

SOVSO-sh/esm

f. 2.895

f. 4.897

f. 8.762

-362

-612

-1.095

f. 3.468

f. 5.866

10.496

f. 1.809

f. 3.061

f. 5.476

SOVSO-visg

f. 2.895

f. 4.897

f. 8.762

-302

- 510

-913

f. 3.498

f. 5.917

10.587

f. 1.357

f. 2.296

f. 4.107

SOVSO-lg

f. 4.071

f. 6.887

12.322

-814

-1.377

f. 2.464

f. 4.071

f. 6.887

12.322

f. 2.111

f. 3.571

f. 6.389

SOVSO-lz

f. 2.986

f. 5.050

f. 9.036

-422

-714

-1.278

f. 3.619

f. 6.121

10.953

f. 1.960

f. 3.316

f. 5.933

SOVSO-mlk

f. 3.076

f. 5.203

f. 9.310

241

408

730

f. 3.166

f. 5.356

f. 9.583

f. 1.508

f. 2.551

f. 4.564

SOVSO-zmlk

f. 2.925

f. 4.948

f. 8.853

-60

-102

-183

f. 3.016

f. 5.101

f. 9.127

f. 2.413

f. 4.081

f. 7.302

SOVSO-zmok

f. 3.166

f. 5.356

f. 9.583

-573

-969

-1.734

f. 1.659

f. 2.806

f. 5.020

f. 2.563

f. 4.336

f. 7.758

SOVSO-lom

f. 3.136

f. 5.305

f. 9.492

-151

-255

-456

f. 2.262

f. 3.826

f. 6.845

f. 2.111

f. 3.571

f. 6.389

SOVSO-pi

f. 2.865

f. 4.846

f. 8.671

-362

-612

-1.095

f. 2.774

f. 4.693

f. 8.397

f. 1.809

f. 3.061

f. 5.476

SOVSO-mg

f. 3.257

f. 5.509

f. 9.857

151

255

456

f. 3.981

f. 6.733

12.048

f. 1.508

f. 2.551

f. 4.564

- 79 -

Toeslag voor een speellokaal

In de hierboven genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Geen paalfundering nodig: f. 185.272,-

Lengte paalfundering 1 < 15 meter: f. 187.971,-

Lengte paalfundering 15 < 20 meter: f. 189.838,-

Lengte paalfundering > 20 meter: f. 193.444,-

Toeslag voor liftinstallatie

Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:

Lift, inclusief aanbrengen schacht: f. 186.591,-

Toeslag voor sloopkosten etc.

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt, bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding zoals hieronder opgenomen is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Permanente bouw: f. 9.402,- per groep

Tijdelijke bouw: f. 4.703,- per groep

2.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

Voor uitbreiding van de huisvesting in een permanente bouwaard tot 1000 m² bruto-vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 2.1).

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep en, indien van toepassing, een toeslag voor extra ruimte. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

- 80 -

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bedrag Bedrag Toeslag

vaste voet per groep extra ruimte

SO-doven f. 156.018 f. 178.643 f. 250.100

SO-sh/esm f. 159.139 f. 230.806 f. 315.840

SO-visg f. 160.699 f. 235.522 f. 284.590

SO-lg f. 160.699 f. 328.750 f. 368.004

SO-lz f. 159.139 f. 242.954 f. 255.102

SO-zmlk f. 159.139 f. 230.806 f. 242.954

SO-zmok f. 159.139 f. 230.806 f. 255.102

SO-pi f. 157.579 f. 228.543 f. 221.326

SO-mg f. 159.139 f. 267.249 f. 320.699

VSO-doven f. 156.018 f. 200.080 f. 142.914

VSO-sh/esm f. 156.018 f. 200.080 f. 154.824

VSO-visg f. 157.579 f. 211.703 f. 108.257

VSO-lg f. 157.579 f. 264.629 f. 168.400

VSO-lz f. 154.458 f. 188.647 f. 212.227

VSO-mlk f. 157.579 f. 250.195 f. 216.515

VSO-zmlk f. 157.579 f. 223.732 f. 192.458

VSO-zmok f. 157.579 f. 192.458 f. 245.383

VSO-lom f. 157.579 f. 228.543 f. 240.572

VSO-pi f. 154.458 f. 188.647 f. 176.856

VSO-mg f. 157.579 f. 271.846 f. 144.343

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bedrag

vaste voet

Bedrag

per groep

Bedrag correctie

SOVSO

Toeslagen extra ruimte

SO VSO

SOVSO-doven

156.018

183.406

16.673

250.100

142.914

SOVSO-sh/esm

159.139

233.236

-29.154

279.397

145.772

SOVSO-visg

160.699

235.522

-24.534

284.590

110.401

SOVSO-lg

162.259

334.419

-66.884

334.419

173.402

SOVSO-lz

157.579

238.166

-33.680

288.686

156.372

SOVSO-mlk

159.139

247.813

19.436

255.102

121.477

SOVSO-zmlk

159.139

235.665

-4.859

242.954

194.363

SOVSO-zmok

159.139

255.102

-46.161

133.625

206.511

SOVSO-lom

160.699

255.149

-12.267

184.002

171.735

SOVSO-pi

159.139

230.806

-29.154

223.518

145.772

SOVSO-mg

160.699

264.963

12.267

323.843

122.668

- 81 -

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag, een bedrag voor elke groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte (ER).

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

vast bedrag (per uitbreiding):

paallengte 1 < 15 meter: f. 6.985,-

paallengte 15 < 20 meter: f. 9.109,-

paallengte ? 20 meter: f. 13.834,-

Bedragen per groep

Bedragen toeslag extra ruimte

1<15

15<20

? 20

1<15

15<20

? 20

SO-doven

788

f. 2.046

f. 4.136

f. 1.103

f. 2.864

f. 5.791

SO-sh/esm

998

f. 2.591

f. 5.239

f. 1.366

f. 3.546

f. 7.170

SO-visg

f. 1.009

f. 2.619

f. 5.295

f. 1.219

f. 3.164

f. 6.398

SO-lg

f. 1.408

f. 3.655

f. 7.390

f. 1.576

f. 4.092

f. 8.273

SO-lz

f. 1.051

f. 2.728

f. 5.515

f. 1.103

f. 2.864

f. 5.791

SO-zmlk

998

f. 2.591

f. 5.239

f. 1.051

f. 2.728

f. 5.515

SO-zmok

998

f. 2.591

f. 5.239

f. 1.103

f. 2.864

f. 5.791

SO-pi

998

f. 2.591

f. 5.239

967

f. 2.510

f. 5.074

SO-mg

f. 1.156

f. 3.001

f. 6.067

f. 1.387

f. 3.601

f. 7.280

VSO-doven

883

f. 2.291

f. 4.633

631

f. 1.637

f. 3.309

VSO-sh/esm

883

f. 2.291

f. 4.633

683

f. 1.773

f. 3.585

VSO-visg

925

f. 2.401

f. 4.853

473

f. 1.228

f. 2.482

VSO-lg

f. 1.156

f. 3.001

f. 6.067

736

f. 1.909

f. 3.861

VSO-lz

841

f. 2.182

f. 4.412

946

f. 2.455

f. 4.964

VSO-mlk

f. 1.093

f. 2.837

f. 5.736

946

f. 2.455

f. 4.964

VSO-zmlk

977

f. 2.537

f. 5.129

841

f. 2.182

f. 4.412

VSO-zmok

841

f. 2.182

f. 4.412

f. 1.072

f. 2.782

f. 5.625

VSO-lom

998

f. 2.591

f. 5.239

f. 1.051

f. 2.728

f. 5.515

VSO-pi

841

f. 2.182

f. 4.412

788

f. 2.046

f. 4.136

VSO-mg

f. 1.188

f. 3.082

f. 6.232

631

f. 1.637

f. 3.309

De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben de scholen ook recht op de hiervoor genoemde vaste bedragen.

82 -

Bedragen per groep   

Bedragen correctie SOVSO per groep

Bedragen toeslag extra ruimte SO

Bedragen toeslag extra ruimte VSO

1<15

15< 20

? 20

1<15

15< 20

? 20

1<15

15< 20

? 20

1<15

15< 20

? 20

SOVSO-doven

809

f. 2.100

f. 4.247

74

191

386

f. 1.103

f. 2.864

f. 5.791

631

f. 1.637

f. 3.309

SOVSO-sh/esm

f. 1.009

f. 2.619

f. 5.295

-126

-327

-662

f. 1.209

f. 3.137

f. 6.342

631

f. 1.637

f. 3.309

SOVSO-visg

f. 1.009

f. 2.619

f. 5.295

-105

-273

-552

f. 1.219

f. 3.164

f. 6.398

473

f. 1.228

f. 2.482

SOVSO-lg

f. 1.419

f. 3.683

f. 7.445

-284

-737

–1.489

f. 1.419

f. 3.683

f. 7.445

736

f. 1.909

f. 3.861

SOVSO-lz

f. 1.040

f. 2.701

f. 5.460

-147

-382

-772

f. 1.261

f. 3.273

f. 6.618

683

f. 1.773

f. 3.585

SOVSO-mlk

f. 1.072

f. 2.782

f. 5.625

84

218

441

f. 1.103

f. 2.864

f. 5.791

525

f. 1.364

f. 2.758

SOVSO-zmlk

f. 1.019

f. 2.646

f. 5.350

-21

-55

-110

f. 1.051

f. 2.728

f. 5.515

841

f. 2.182

f. 4.412

SOVSO-zmok

f. 1.103

f. 2.864

f. 5.791

-200

-518

-1.048

578

f. 1.500

f. 3.033

893

f. 2.319

f. 4.688

SOVSO-lom

f. 1.093

f. 2.837

f. 5.736

-53

-136

-276

788

f. 2.046

f. 4.136

736

f. 1.909

f. 3.861

SOVSO-pi

998

f. 2.591

f. 5.239

-126

-327

-662

967

f. 2.510

f. 5.074

631

f. 1.637

f. 3.309

SOVSO-mg

f. 1.135

f. 2.946

f. 5.956

53

136

276

f. 1.387

f. 3.601

f. 7.280

525

f. 1.364

f. 2.758

Toeslag liftinstallatie

Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan aanspraak worden gemaakt op de volgende vergoeding:

lift, inclusief aanbrengen schacht: f. 224.279,-

Toeslag voor een speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met toewijzing van een speellokaal. De vergoeding voor een speellokaal bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m² ruimte kan worden gerealiseerd.

Voor een speellokaal in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) geldt de toeslag zoals die is opgenomen in paragraaf 2.1.

In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

Geen paalfundering nodig: f. 385.136,--

Lengte paalfundering 1 < 15 meter: f. 396.176,--

Lengte paalfundering 15 < 20 meter: f. 398.587,--

Lengte paalfundering ? 20 meter: f. 400.544,--

Toeslag voor sloopkosten etc.

Voor deze toeslag gelden dezelfde voorwaarden en bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

2.3 Tijdelijke voorziening

De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt in nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen.

83 -

Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijke gebruik bestemde voorziening. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende brutovloeroppervlakte:

Per groep: 80 m²

Toeslag voor eerste groep: 20 m²

Toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie: 160 m²

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor de eerste groep een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen die als hoofdlocatie gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Indien paalfundering niet noodzakelijk is, dient een aftrek plaats te vinden van de volgende bedragen:

Voor de vaste voet: f. 650,--

Per groep: f. 7.917,--

Toeslag eerste groep: f. 1.980,--

Toeslag nieuwbouw als hoofdlocatie: f. 15.833,--

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

Toeslag 1e groep

Toeslag hoofdlocatie

SO-doven

72.029

132.172

33.063

264.502

SO-sh/esm

72.029

132.172

33.063

264.502

SO-visg

73.285

134.632

33.717

269.740

SO-lg

75.170

138.323

34.700

277.596

SO-lz

71.401

130.942

32.735

261.883

SO-zmlk

72.657

133.402

33.390

267.121

SO-zmok

72.029

132.172

33.063

264.502

SO-pi

71.401

130.942

32.735

261.883

SO-mg

75.170

138.323

34.700

277.596

VSO-doven

72.657

133.402

33.390

267.121

VSO-sh/esm

72.657

133.402

33.390

267.121

VSO-visg

73.285

134.632

33.717

269.740

VSO-lg

76.426

140.783

35.354

282.834

VSO-lz

72.029

132.172

33.063

264.502

VSO-mlk

72.657

133.402

33.390

267.121

VSO-zmlk

73.285

134.632

33.717

269.740

VSO-zmok

73.285

134.632

33.717

269.740

VSO-lom

72.657

133.402

33.390

267.121

VSO-pi

72.657

133.402

33.390

267.121

84 -

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

Toeslag 1e groep

Toeslag hoofdloc a tie

VSO-mg

75.170

138.323

34.700

277.596

SG-doven

73.285

134.632

33.717

269.740

SG-sh/esm

72.657

133.402

33.390

267.121

SG-visg

73.285

134.632

33.717

269.740

SG-lg

75.798

139.553

35.027

280.215

SG-lz

72.657

133.402

33.390

267.121

SG-mlk

73.285

134.632

33.717

269.740

SG-zmlk

73.913

135.863

34.045

272.359

SG-zmok

73.285

134.632

33.717

269.740

SG-lom

73.285

134.632

33.717

269.740

SG-pi

72.657

133.402

33.390

267.121

SG-mg

75.798

139.553

35.027

280.215

Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

Uitbreiding tijdelijke voorziening

Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de brutovloeroppervlakte uitgegaan van 80 m² per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten en de toeslag voor de paalfundering. Indien geen paalfundering noodzakelijk is, dient het bedrag voor de vaste voet te worden verminderd met f. 7.788,-- en het bedrag per groep met f. 3.633,--.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bedrag Bedrag

vaste voet per groep

SO-doven f. 39.391 f. 140.235

SO-sh/esm f. 40.011 f. 142.913

SO-visg f. 40.631 f. 145.592

SO-lg f. 40.631 f. 145.592

SO-lz f. 40.011 f. 142.913

SO-zmlk f. 40.011 f. 142.913

SO-zmok f. 40.321 f. 144.252

SO-pi f. 40.011 f. 142.913

SO-mg f. 40.011 f. 142.913

VSO-doven f. 39.391 f. 140.235

VSO-sh/esm f. 39.391 f. 140.235

VSO-visg f. 39.701 f. 141.574

VSO-lg f. 40.011 f. 142.913

VSO-lz f. 39.391 f. 140.235

85 -

VSO-mlk f. 39.701 f. 141.574

VSO-zmlk f. 40.011 f. 142.913

VSO-zmok f. 40.011 f. 142.913

VSO-lom f. 39.701 f. 141.574

VSO-pi f. 39.391 f. 140.235

VSO-mg f. 40.011 f. 142.913

SG-doven f. 39.701 f. 141.574

SG-sh/esm f. 39.701 f. 141.574

SG-visg f. 40.321 f. 144.252

SG-lg f 40.631 f. 145.592

SG-lz f. 39.701 f 141.574

SG-mlk f. 40.321 f. 144.252

SG-zmlk f. 40.011 f. 142.913

SG-zmok f. 40.321 f. 144.252

SG-lom f 40.321 f. 144.252

SG-pi f. 40.011 f. 142.913

SG-mg f. 40.321 f. 144.252

Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. In dit deel van de bijlage is een genormeerde huurvergoeding opgenomen voor een noodlokaal. Huur van een bestaand gebouw wordt vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

De hoogte van de huurvergoeding voor een noodlokaal is gebaseerd op de hieronder genoemde genormeerde investeringswaarde van een noodlokaal, exclusief de toeslagen voor eenmalige aansluitkosten en voor paalfundering. Indien deze toeslagen als gevolg van de lokale omstandigheden noodzakelijk zijn, worden zij bij plaatsing van het noodlokaal vergoed.

Bij het bepalen van de investeringswaarde wordt er vanuit gegaan dat bij een huurperiode korter dan 15 jaar een restwaarde voor het noodlokaal blijft bestaan. Deze restwaarde wordt van de investeringswaarde afgetrokken, zodat een netto-investeringswaarde overblijft. Bij de berekening van de netto-investeringswaarde wordt de volgende verdeelsleutel gehanteerd, uitgedrukt als cumulatief percentage van de nieuwbouwwaarde van een noodlokaal:

huurperiode huurperiode huurperiode

in jaren cum.% in jaren cum.% in jaren cum.%

1 26% 6 75% 11 91%

2 45% 7 79% 12 94%

3 56% 8 83% 13 96%

4 64% 9 86% 14 98%

5 70% 10 89% 15 100%

De netto-investeringswaarde wordt bepaald door het hiervoor genoemde percentage te nemen van de bouwkosten, zoals aangegeven in de onderdelen "nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie" (met eventueel daarbij de toeslagen voor hoofdlocatie of 1e groep) en "uitbreiding tijdelijke voorziening". Van deze bouwkosten worden onderstaande kosten voor fundering en eenmalige aansluitkosten afgetrokken om de netto-investeringswaarde te bepalen.

86 -

Fundering Aansluitkosten

Nieuwbouw

vaste voet f. 650,-- f. 7.937,--

per groep f. 7.917,--

toeslag eerste groep f. 1.980,--

toeslag hoofdlocatie f. 15.833,--

Uitbreiding

vaste voet f. 7.788,--

per groep f. 3.634,--

Aan de hand van de periode waarvoor de tijdelijke voorziening wordt toegekend (gebaseerd op de prognose), wordt de netto-investeringswaarde bepaald. De hoogte van de huurvergoeding wordt vervolgens gebaseerd op de gemiddelde jaarlijkse lasten aan rente en aflossing van deze netto-investeringswaarde op basis van lineaire afschrijving. Het geldende rentepercentage is het rentepercentage, dat wordt gehanteerd voor de gemeentebegroting.

2.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De bedragen voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair zijn vanwege hun omvang niet opgenomen in deze verordening. Vergoeding van deze kosten vindt plaats op basis van de bedragen, zoals door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen gepubliceerd in het bekostigingssstelsel (voortgezet) speciaal onderwijs 1996. In deel B van het programma van eisen 1996 zijn per schoolsoort bedragen voor eerste inrichting gegeven. Deze bedragen gelden als prijspeil per 1 juli 1996 en dienen ten behoeve van het vergoedingsjaar te worden aangepast met behulp van de indexeringssystematiek, zoals beschreven in hoofdstuk 4.

Bij nieuwbouw of uitbreiding wordt de vergoeding gebaseerd op het bedrag voor een theorielokaal. Indien de toeslag voor extra ruimte wordt gegeven, wordt de inrichting van een vaklokaal vergoed. De keuze van het vaklokaal is afhankelijk van het schoolwerkplan.

2.5 Onderhoud

Voor de in bijlage I onderscheiden onderhoudsactiviteiten kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Indien niet gekozen wordt voor vergoeding op basis van feitelijke kosten, maar op basis van normbedragen, worden deze voorzieningen op basis van onderstaande normering vergoed. De hierna volgende normbedragen zijn investeringsbedragen.

De normbedragen omvatten per activiteit een bedrag voor een vaste voet en een bedrag per m² bruto-vloeroppervlakte.

Activiteit Bedrag voor Bedrag per

vaste voet m² BVO

1a. Hellend dak

vervangen pannen, goten, houtwerk C1 f. 38.470,-- C1 f. 31,61

vervangen dakgoot pvc f. 5.913,-- f. 7,07

vervangen dakranden/hwa (pannendak) f. 17.263,-- f. 20,56

1b. Plat dak ²

vervangen bitumendakbedekking f. 34.265,-- f. 47,95

vervangen dakranden/hwa f. 20.038,-- f. 24,22

vervangen daklichten f. 974,-- f. 4,91

2. Buitenberging

vervangen dak f. 680,-- f. 0,75

vervangen rijwielstalling/berging f. -7.521,-- f. 17,94

vervangen rijwielstaanders f. -113,-- f. 4,76

3. Terreinen

vervangen erfscheiding f. 34.283,-- f. 16,05

vervangen riolering f. 2.026,-- f. 11,43

vervangen bestrating f. -1.639,-- f. 41,62

87 -

4. Buitenzijde gebouw

alg. vervangen buitenkozijnen/-deuren

alg. vervangen hang- en sluitwerk f. -10.105,-- f. 241,25

alg. vervangen boeiboorden f. 2.266,-- f. 2,65

vervangen brandtrap f. 386,--

5. Binnenzijde gebouw

alg. vervangen kozijnen/deuren

alg. vervangen hang- en sluitwerk f. 4.706,-- f. 32,93

alg. vervangen radiatoren/convectoren/

CV-leidingen f. 5.756,-- f. 89,77

C = de oppervlakte van het dak bedekt met dakpannen gedeeld door de bruto-vloeroppervlakte van het gebouw.

Indien een schoolgebouw bestaat uit meerdere verdiepingen, wordt niet het aantal m² BVO maar het aantal m² dakoppervlakte als maatstaf voor de hoogte van de vergoeding genomen.

2.6 Gymnastiek

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

Nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt f. 1.298.108,-- (op het schoolterrein) en f. 1.324.363,-- (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Voor LG-scholen en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component is er een toeslag van 50 m² (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van f. 130.219,--.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m² beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag (tussen haakjes vermeld). De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Paallengte 1 < 15 meter: f. 26.110,-- (f. 32.921,--)

Paallengte 15 < 20 meter: f. 35.994,-- (f. 45.593,--)

Paallengte ? 20 meter: f. 50.552,-- (f. 65.616,--)

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m².

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m². Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:

Uitbreiding met 112 t/m 120 m²: f. 301.599,--

Uitbreiding met 121 t/m 150 m²: f. 366.635,--

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

112-120 m² 121-150 m²

Paallengte 15 < 20 meter: f. 20.246,-- f. 25.301,--

Paallengte > 20 meter: f. 33.100,-- f. 41.375,--

Vergoeding per klokuur

Ingevolge artikel 115 van de Wet op de expertisecentra worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.

88 -

Stichtingsjaar en

omvang oefenzaal Vast bedrag Variabel bedrag

Tot 1987

< 90 m² f. 4.930 f. 599

90-130 m f. 6.326 f. 758

130-170 m f. 6.917 f. 818

170-190 m f. 6.601 f. 895

190-230 m f. 6.322 f. 986

230 m² f. 7.155 f. 1.103

Vanaf 1987

? 252 m² f. 5.681 f. 1.003

Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed;

indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed;

indien een gymnnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren;

indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

OLP/meubilair

De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit:

Schoolsoort Bedrag

SO-doven f. 69.890

SO-sh/esm f. 69.480

SO-visg f. 84.116

SO-lg/mg f. 92.141

SO-lz/pi f. 66.089

SO-zmlk f. 66.089

SO-zmok f. 65.953

VSO-doven f. 81.938

VSO-sh/esm f. 84.076

VSO-visg f. 100.023

VSO-lg/mg f. 102.614

VSO-lz/pi f. 80.754

VSO-lom/mlk f. 102.614

VSO-zmlk f. 80.754

VSO-zmok f. 72.088

SOVSO-doven f. 84.853

SOVSO-sh/esm f. 90.961

SOVSO-visg f. 103.798

SOVSO-lg/mg f. 105.407

SOVSO-lz/pi f. 87.637

SOVSO-lom/mlk f. 105.770

SOVSO-zmlk f. 87.637

SOVSO-zmok f. 72.906

89 -

Onderhoud Onderhoud

De klokuurvergoeding voorziet niet in een genormeerde vergoeding voor onderhoudsactiviteiten aan de buitenzijde van het gebouw. Een schoolbestuur met een eigen gymnastieklokaal kan derhalve aanspraak maken op onderhoud voor de buitenzijde conform de activiteitenlijst in bijlage I van de verordening. De hieronder genoemde bedragen gaan uit van een gymnastiekaccommodatie van 455 m². Bij kleinere gebouwen kunnen de bedragen naar rato worden bepaald.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Activiteit Investering

Vervanging dakbedekking (Bit.) f. 21.748,--

Vervanging dakranden/hwa f. 20.366,--

Vervanging daklichten f. 2.945,--

Vervanging staanders rijwielstalling f. 3.256,--

Vervanging erfscheiding f. 14.545,--

Herstel riolering f. 8.699,--

Herstel bestrating f. 5.595,--

Algemene vervanging buitenkozijnen f. 90.574,--

Algemene vervanging hang- en sluitwerk f. 1.665,--

Algemene vervanging boeiboorden f. 5.166,--

Algemene vervanging binnenkozijnen f. 68.961,--

Algemene vervanging hang- en sluitwerk f. 15.326,--

Algemene vervanging radiatoren etc. f. 16.040,--

3. School voor voortgezet onderwijs

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het reguliere voortgezet onderwijs. Als het praktijkonderwijs als afdeling deel uitmaakt van een reguliere school voor voortgezet onderwijs dan is het bepaalde in dit hoofdstuk van toepassing. Als het praktijkonderwijs wordt verzorgd door een zelfstandige school voor praktijkonderwijs geldt de financiële normering zoals vastgelegd in hoofdstuk 2 van deze bijlage. De criteria zoals deze gelden een school voor VSO-mlk zijn van toepassing op een school voor praktijkonderwijs.

De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in:

nieuwbouw/uitbreiding (paragraaf 3.1);

tijdelijke voorzieningen (paragraaf 3.2);

eerste inrichting leer en hulpmiddelen en meubilair (paragraaf 3.3); en

gymnastiek (paragraaf 3.4).

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2001.

De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2000 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2001 (5% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw, uitbreiding en huur sportvelden en 3,5% voor de huisvestingvoorziening eerste inrichting). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

3.1 Nieuwbouw en uitbreiding

Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Bij uitbreiding vindt veelal ook aanpassing van het bestaande gebouw plaats (zie voor de vaststelling van het bedrag voor de component "aanpassing" deel B).

De financiële normering voor nieuwbouw en uitbreiding valt uiteen in een tweetal kostencomponenten:

kosten van terreinen;

bouwkosten.

Kosten van terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de benodigde minimale oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

90 -

Bouwkosten Bouwkosten

Bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede de aanleg en inrichting van het schoolterrein. In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten een vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en een vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten. De ruimte-afhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m² bruto-oppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III, deel B.

De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m² bruto-vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte-afhankelijke kosten per m² bruto-vloeroppervlakte.

De bedragen zijn opgenomen in de tabel op de volgende bladzijde met vaste bedragen per m² bruto-vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m² per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, berekend op basis van Bijlage III, Deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. Berekening van de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van Bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat. De vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten vormen tezamen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.

Bedragen voor ruimte-afhankelijke kosten per bruto m²:

< 460 m² > 460 en <2500 m² >2500 m²

Algemene en specifieke ruimte f. 3.306,-- f. 1.962,-- f. 1.915,--

Werkplaatsen f. 3.229,-- f. 2.612,-- f. 2.612,--

Werkplaatsen consumptief f. 3.921,-- f. 3.304,-- f. 3.304,--

Specifieke ruimte:

(uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

Werkplaatsen:

techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

landbouw: groen-praktijk;

AVMB: werkplaats AVMB.

De overige ruimte is algemene ruimte.

Bedragen voor de sectie-afhankelijke kosten per voorziening:

> 460 en <2500 m² >2500 m²

Vaste voet algemeen f. 208.601,-- f. 208.601,--

Vaste voet algemene sectie f. 409.468,-- f. 517.711,--

Vaste voet werkplaatssectie f. 75.712,-- f. 75.712,--

Tot de werkplaatssectie behoren de volgende werkplaatsen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, consumptieve techniek, meten, elektrotechniek, grafische techniek, installatietechniek, lasserij, mechanische techniek en motorvoertuigentechniek. De overige theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en tevens de directie- en nevenruimten behoren tot de algemene sectie.

91 -

Aanvullende normkosten

Bij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.

In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingsrapport.

De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto-vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:

Nieuwbouw en uitbreiding > 1000 m²

Paallengte 1 tot 15 meter f. 6.081 + (f. 31,91 * A)

Paallengte 15 tot 20 meter f. 6.474 + (f. 53,97 * A)

Paallengte 20 meter of langer f. 7.228 + (f. 96,58 * A)

Uitbreiding > 1000 m²

Paallengte 1 tot 15 meter f. 7.426 + f. 11,18 * A)

Paallengte 15 tot 20 meter f. 9.686 + f. 29,00 * A)

Paallengte 20 meter of langer f. 14.709 + f. 58,64 * A)

Om in aanmerking te komen voor een aanvullende bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m² goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend.

De vergoeding bedraagt f. 20,71 per m² terrein.

3.2 Tijdelijke voorziening

Het vergoedingsbedrag voor een tijdelijke voorziening in het voortgezet onderwijs is gebaseerd op een vergoedingsformule, afhankelijk van het type voorziening.

De volgende typen van tijdelijke voorzieningen worden onderscheiden:

nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen;

huur van tijdelijke lokalen.

Nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen

Het bedrag voor de huisvestingskosten van nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule:

f. 1.052,-- * A + f. 72.327,--

A = het toegekende aantal m² brutovloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting.

Voor de berekening van A wordt verwezen naar bijlage III, deel C. Alle directe en indirecte kosten gemoeid met de realisatie van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. Tot die kosten behoren onder meer het aansluiten van de tijdelijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen, de leges en het geschikt maken van het terrein inclusief fundering voor de te plaatsen tijdelijke huisvestingsvoorziening.

Huur van tijdelijke lokalen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. In dit deel van de bijlage is een genormeerde huurvergoeding opgenomen voor een noodlokaal. Huur van een bestaand gebouw wordt vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

92 -

De hoogte van de huurvergoeding voor een noodlokaal is gebaseerd op de genoemde genormeerde investeringswaarde van een noodlokaal, exclusief de vergoedingen voor herstel/inrichting van terrein, eenmalige aansluitkosten en de toeslag voor paalfundering. Indien deze toeslagen als gevolg van de lokale omstandigheden noodzakelijk zijn, worden zij bij plaatsing van het noodlokaal vergoed.

Bij het bepalen van de investeringswaarde wordt er vanuit gegaan dat bij een huurperiode korter dan 15 jaar een restwaarde voor het noodlokaal blijft bestaan. Deze restwaarde wordt van de investeringswaarde afgetrokken, zodat een netto-investeringswaarde overblijft. Bij de berekening van de netto-investeringswaarde wordt de volgende verdeelsleutel gehanteerd, uitgedrukt als cumulatief percentage van de nieuwbouwwaarde van een noodlokaal:

huurperiode huurperiode huurperiode

in jaren cum.% in jaren cum.% in jaren cum.%

1 26% 6 75% 11 91%

2 45% 7 79% 12 94%

3 56% 8 83% 13 96%

4 64% 9 86% 14 98%

5 70% 10 89% 15 100%

De netto-investeringswaarde wordt bepaald door het hiervoor genoemde percentage te nemen van de bouwkosten, gebaseerd op de uitkomst van de formule onder "nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen". De berekende bouwkosten zijn dan inclusief kosten voor fundering en eenmalige aansluitkosten. De aldus berekende bouwkosten worden verminderd met de kosten van de fundering, berekend op basis van de formules in paragraaf 3.1, en de aansluitkosten (f. 7.937,--). Deze toeslagen worden, indien noodzakelijk, apart vergoed.

Aan de hand van de periode waarvoor de tijdelijke voorziening wordt toegekend (gebaseerd op de prognose), wordt de netto-investeringswaarde bepaald. De hoogte van de huurvergoeding wordt vervolgens gebaseerd op de gemiddelde jaarlijkse lasten aan rente en aflossing van deze netto-investeringswaarde op basis van lineaire afschrijving. Het geldende rente-percentage is het rente-percentage, dat wordt gehanteerd voor de gemeentebegroting.

3.3 Eerste inrichting leer en hulpmiddelen en meubilair

De toekenning van een vergoeding voor eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw (niet zijnde vervangende nieuwbouw), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd. Indien bij uitbreiding wordt verwezen naar medegebruik is toekenning van inventaris slechts van toepassing indien inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt dan wel niet geschikt is.

De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type ruimte dat wordt gerealiseerd. Door het verschil te bepalen tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en het te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype wordt de hoogte van de vergoeding bepaald aan de hand van de in onderstaande tabel genoemde bedragen.De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type ruimte dat wordt gerealiseerd. Door het verschil te bepalen tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en het te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype wordt de hoogte van de vergoeding bepaald aan de hand van de in onderstaande tabel genoemde bedragen.

Normbedragen inventaris per ruimtetype

Ruimtetype

Functie

Inventaris/m²

Algemene ruimte

270,-

Specifieke ruimte

Handel/verkoop/administratie

386,--

(Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

631,-

Werkplaatsen

Techniek algemeen

662,-

Consumptief

f. 1.282,-

Grafische techniek

f. 2.451,-

Landbouw

0,-

AVMB

364,-

93 -

Specifieke ruimte:

(uiterlijke)verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren;

Werkplaatsen:

techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

landbouw: groen-praktijk;

AVMB: werkplaats AVMB.

De overige ruimte is algemene ruimte.

3.4 Gymnastiek voortgezet onderwijs

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt f. 1.298.108,-- (op het schoolterrein) respectievelijk f. 1.324.363,-- (op afzonderlijk terrein).

De vergoeding voor de bouwkosten van een gymnastiekzaal omvat alle schaal- en ruimteafhankelijke kosten, alsmede kosten voor de inrichting van het terrein. De kosten voor de aankoop van grond zijn hierin niet begrepen.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

paallengte 1 < 15 meter: f. 26.110,--

paallengte 15 < 20 meter: f. 35.994,--

paallengte ? 20 meter: f. 50.552,--

Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaal

Naast gymnastiek in een eigen ruimte van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik van een gymnastiekaccommodatie van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd:

Indien de gymnastiekruimte van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

Indien de gymnastiekruimte van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van de gymnastiekruimte vanwege het medegebruik door de VO-school boven de 26 klokuren uitkomt, dient de VO-school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag te vergoeden.

Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente betaalt aan de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van het klokuurbedrag wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag, zoals genoemd in Bijlage IV, Deel A, paragraaf 1.6 onderdeel 'Vergoeding per klokuur', gedeeld door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden.

94 -

Huur sportvelden

Gedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt f. 35,76 per klokuur.

Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilair

In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/ meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. De vergoeding voor de inventaris van een gymzaal bedraagt f. 416,-- per vierkante meter bruto vloeroppervlakte.

4. Indexering

De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn afgeleid van het prijspeil van 1 juli 1996. Jaarlijks worden door het college van burgemeester en wethouders de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt.

Werkelijke prijsontwikkeling

Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het CBS-indexcijfer "Nieuwbouwprijzen van woningen", gepubliceerd in de "Maandstatistiek bouwnijverheid" van het CBS (eventueel zou voor onderhoud kunnen worden aangesloten bij het prijsindexcijfer van de materialen in de woningbouw).

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het CBS-indexcijfer "prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor alle huishoudens" (NR-reeks), gepubliceerd in de "Maandstatistiek van de prijzen" van het CBS.

Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma

Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) "bruto investeringen voor woningen", zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer "prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie", zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten

In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, 3e lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan.

Europese aanbesteding

Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen 1993 de richtlijnen van de Europese Unie (89/440/EG) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen:

200.000 ECU1 (exclusief BTW) voor leveringen en diensten;

- 5.000.000 ECU (exclusief BTW) voor werken.

200.000 ECU respectievelijk 5.000.000 ECU vertegenwoordigen op dit moment een waarde van circa f. 45.000,-- en f. 11.200.000,--.

95 -

Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie "werken". Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder "leveringen". Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.

De richtlijnen voor aanbesteding van deze opdrachten zijn nader uitgewerkt in het Uniform aanbestedingsreglement-EG 1991 (UAR-EG 91), hetgeen van toepassing is op opdrachten in het kader van deze verordening.

Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

Op opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen 1993, van toepassing. Deze richtlijnen en de hierbij behorende procedures zijn uitgewerkt in het Uniform aanbestedingsreglement 1986 (UAR 86), hetgeen van toepassing is op opdrachten in het kader van deze verordening.

Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat, tenzij burgemeester en wethouders na overleg anders beslissen, ten minste twee offertes gevraagd dienen te worden.

DEEL C Bepaling medegebruikstarieven

Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een vergoeding. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma's van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

2.4.5 Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen

1. Volgorde van hoofdprioriteiten

Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar, die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.

Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen;

voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onderhoud van gebouwen voor primair onderwijs en aanpassingen aan de buitenzijde van gebouwen voor voortgezet onderwijs;

voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aanpassingen voorzover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden;

voorzieningen, die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs.

Ad 1

Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voorzover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.

Ad 2

Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, onderhoud in het primair onderwijs, aanpassingen aan de buitenzijde in het voortgezet onderwijs, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing "vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie" in het primair onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit.

96 -

Ad 3

Aanpassingen aan de binnenzijde van gebouwen voor voortgezet onderwijs en de aanpassingen van gebouwen voor primair onderwijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3.

Ad 4

Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voorzover dit niet spoedeisend is.

2. Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten

Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

Onder lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vaklokalen/speellokalen en gymnastiekruimten.

Onder niet lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.

Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.

2.1 Binnen de hoofdprioriteit "voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bi j lage III op te heffen" komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

vervolgens die voorziening, die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en

vervolgens die voorziening die noodzakelijk is als gevolg van de groepsgrootteverkleining en die als eerste een ruimtetekort opheft en vervolgens die relatief gezien een zo groot mogelijk geprognosticeerd kwantitatief tekort opheft en

vervolgens die voorziening, die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.

2.2 Binnen de hoofdprioriteit "voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsn i veau te handhaven" komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

als eerste die voorziening aan een gebouw, waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslokaal, waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

vervolgens die voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte, waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

vervolgens die voorziening aan een niet lesruimte, waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

vervolgensdie voorziening aan een overige ruimte, waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.

2.3 Binnen de hoofdprioriteit "voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voorzover deze geen capaciteitsuitbre i ding betre f fen" komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

als eerste de voorziening aan een gebouw, dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

vervolgens de voorziening aan een theorielokaal/leslokaal, dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

vervolgens de voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte, dat respectievelijk die niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

97 -

vervolgens de voorziening aan een niet-lesruimte, die niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is; en

vervolgens de voorziening aan een overige ruimte, die niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is.

2.4 Binnen de hoofdprioriteit "voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwij s kund i ge inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs" komt voor plaatsing op het programma in aanme r king:

als eerste de voorziening voor theorielokalen/leslokalen, waarbij het percentage leerlingen, waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt, het hoogst is;

vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speellokalen/gymnastiekruimte, waarbij het percentage leerlingen, waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt, het hoogst is;

vervolgens de voorziening aan niet lesruimte, die als lesruimte in gebruik wordt genomen, waarbij het percentage leerlingen, waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt, het hoogst is;

vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is; en

vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet aangepaste gebouw het hoogste is.