Regeling vervallen per 06-06-2012

Peuterspeelzalen, kwaliteitsregels

Geldend van 01-12-2010 t/m 05-06-2012

Intitulé

Peuterspeelzalen, kwaliteitsregels

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen vanaf twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

    • b.

      peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

    • c.

      houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

    • d.

      beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

    • e.

      begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinde-ren bij een peuterspeelzaal.

Hoofdstuk 2 MELDINGSPLICHT

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1 Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.

  • 2 De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar ge-steld formulier.

Artikel 3

  • 1 De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau van het peuter-speelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

    • a.

      ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’;

    • b.

      ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’;

    • c.

      ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’.

Artikel 4 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1 Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van de melding.

  • 2 Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, eerder is ge-bleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1 Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toe-zichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 6 Register

  • 1 Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 zijn verstrekt

  • 2 Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het regis-ter heeft plaatsgevonden.

  • 3 Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage.

Artikel 7 Wijzigingen van gegevens

  • 1 De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2 Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.

Hoofdstuk 3 KWALITEITSEISEN

Artikel 8 Algemene kwaliteitseisen

  • 1 De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goe-de en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2 De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zo-danige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

Artikel 9 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

  • 1 De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

Artikel 10 Oppervlakte speelruimte

  • 1 Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2 Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 m2 per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is.

Artikel 11 Groepen en groepsgrootte

  • 1 De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlij-ke ruimtes.

  • 2 In een groep zijn ten hoogste het volgende aantal kinderen gelijktijdig aanwezig:

    • a.

      in 2008 maximaal twintig kinderen

    • b.

      in 2009 maximaal negentien kinderen

    • c.

      in 2010 maximaal achttien kinderen

    • d.

      in 2011 maximaal zeventien kinderen

    • e.

      vanaf 2012 en verder maximaal zestien kinderen

Artikel 12 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

  • 1 Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau.

  • 2 Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’ zijn er in elke groep ten minste twee begeleiders aanwezig en er is één beroepskracht voor ten minste 50% van de openingsuren aanwezig in de peuterspeelzaal.

  • 3 Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en sig-naleren’ zijn er in elke groep ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig.

  • 4 Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signa-leren en ondersteunen’ zijn er in elke groep ten minste twee beroepskrachten aanwezig.

Artikel 13 Overeenkomst tussen houder en ouder

  • 1 Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.

Artikel 14 Informatieplicht aan de ouders

  • 1 De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

    • a.

      de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

    • b.

      het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3;

    • c.

      het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pe-dagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

    • d.

      de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeel-zaal.

Artikel 15 Verklaring omtrent het gedrag

  • 1 Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2 Deze verklaring wordt aan de houder overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aan-vangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3 Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer vol-doet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Artikel 16 Protocol kindermishandeling

  • 1 De houder heeft een protocol kindermishandeling. Dit protocol is gelijk of gelijkwaardig aan het landelijke protocol zoals bijgevoegd in bijlage.

  • 2 De houder zorgt ervoor dat de beroepskrachten en begeleiders op de hoogte zijn van de meld-code kindermishandeling.

Hoofdstuk 4 HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 17 Aanwijzing van toezichthouders

  • 1 Het college wijst toezichthouders aan.

Artikel 18 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1 De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschrif-ten in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3 Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 19 Het inspectierapport

  • 1 De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2 Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3 Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ont-werprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4 De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daar-van zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5 De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 20 Aanwijzing en bevel

  • 1 Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectie-rapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2 In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3 Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zoda-nig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven da-gen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4 De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel ge-stelde termijn.

Artikel 21 Strafbepaling

  • 1 Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordeningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Hoofdstuk 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 22 Overgangsbepaling

  • 1 Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwerkingtre-ding van deze verordening één of meerdere peuterspeelzalen in Heiloo exploiteren.

  • 2 Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 3 Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de in-werkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 23 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 augustus 2008.

Artikel 24 Citeertitel

  • 1 De verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Heiloo.

VERMOEDEN KINDERMISHANDELING, PROTOCOL VOOR KINDERDAGVERBLIJF, PEUTERSPEELZAAL EN BUITENSCHOOLSE OPVANG 1

Dit landelijke voorbeeldprotocol is tot stand gekomen in samenwerking met de MOgroep, de Branchevereniging voor Ondernemers in de Kinderopvang en het Landelijk Platform Peuterspeelzaalwerk. Dit protocol gaat in op de aanpak van kindermishandeling en is afgeleid van het Protocol 'Vermoeden kindermishandeling' van JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding, Preventie Kindermishandeling Haaglanden.

InhoudsopgaveAchtergrondinformatieInleiding protocolVerdeling verantwoordelijkhedenStappenschemaToelichting op stappenschema

Bijlagen1. Informatie over Bureau Jeugdzorg en het Advies & Meldpunt Kindermishandeling (AMK)2. Signalenlijst A. kindermishandeling 0-4 jarigen3. Signalenlijst B. kindermishandeling 4-12 jarigen4. Observatieformulier5. Gesprekspunten overleggroep6. Aandachtpunten voor een gesprek met verzorgers7. Enkele aandachtspunten in het contact met allochtone gezinnen8. Aandachtspunten tijdens een gesprek met een jong kind9. Aandachtspunten voor een gesprek met een kind10. Omgaan met privacy11. Meldrecht, meldplicht en zorgplicht12. Sociale kaart13. Invulblad sociale kaart14. Verdere informatie15. Literatuurlijst16. Bronnen17. Protocol ‘Hoe te handelen in geval van ongewenste omgangsvormen cq. seksuele intimidatie door een medewerker’ 

Achtergrondinformatie

Kindermishandeling komt overal voor. In Nederland zijn naar schatting minstens 80.000 kinderen per jaar slachtoffer van kindermishandeling. Tussen de 50 en 80 kinderen per jaar overlijden aan de gevolgen van kindermishandeling.Kindermishandeling is een ernstig probleem. Kinderen die mishandeld worden hebben recht op hulp. En liefst zo vroeg mogelijk. De schade kan dan beperkt blijven.Kinderopvang is bij uitstek een plaats waar (een vermoeden van) kindermishandeling gesignaleerd kan worden.

Kindercentra dragen een eigen verantwoordelijkheid voor het signaleren van kindermishandeling en voor het ondernemen van actie na het signaleren. De signalen moeten worden doorgegeven aan de instanties die hulp kunnen bieden aan het gezin. De leidsters hebben hierin een duidelijke taak. Zij zien de kinderen regelmatig en kunnen opvallend of afwijkend gedrag signaleren. Nadat zij signalen hebben opgemerkt is het ook hun taak actie te ondernemen, waarna het protocol wordt gevolgd. De leidinggevenden steunen de leidsters bij deze taak en geven sturing aan de uitvoering van het protocol. Zij zijn er verantwoordelijk voor dat de signalen bij de juiste instantie terechtkomen. Dit betekent dat er enige deskundigheid moet zijn in het signaleren en in het omgaan met de signalen van kindermishandeling

Dit protocol geeft de stappen aan die gezet kunnen worden in het proces van signaleren.

Een specifieke vraag van veel kindercentra was: hoe ga ik handelen als een medewerker binnen het kindercentrum zich schuldig maakt aan bijvoorbeeld seksueel misbruik. Daarom is achter dit protocol een protocol specifiek voor het omgaan met ongewenste omgangsvormen en seksuele intimidatie door een medewerker binnen de kinderopvang opgenomen. Zie bijlage 16.

N.B. In dit protocol wordt over leidsters gesproken. Waar leidster staat kan ook leider gelezen worden. 

Inleiding protocol

Kindermishandeling is geen eenduidig begrip. Wat iemand kindermishandeling noemt, heeft te maken met eigen normen en waarden, de manier waarop men zelf is opgevoed en de cultuur waarin men leeft. Het is van belang onderscheid te maken tussen kindermishandeling en minder gewenste opvoedingssituaties. Iedere ouder maakt immers wel eens fouten, is onredelijk of driftig of deelt een tik uit. Bij kindermishandeling is er echter sprake van structureel, stelselmatig, steeds terugkerend geweld of het ontbreken van zorg van de ouder(s) naar zijn/haar kinderen.

Definitie van kindermishandelingKindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychi-sche of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernsti-ge schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. (Wet op de jeugdzorg, 2005)

Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.

Vormen van kindermishandeling Lichamelijk mishandelingEr is sprake van lichamelijke mishandeling wanneer de verzorgers het kind verwonden.Voorbeelden: de verzorger slaat en schopt het kind, de verzorger brandt het kind met een sigaret, bijten, snijden, dwingen om schadelijke stoffen in te nemen.

Lichamelijke verwaarlozingDe verzorger is niet in staat of bereid tot het verschaffen van minimale zorg t.a.v. de lichamelijke behoeften van een kind op een of meerdere gebieden: voeding, kleding, onderdak, bezoek aan arts en/tandarts, hygiëne.Voorbeelden: de verzorger zorgt regelmatig niet voor eten voor de kinderen, het kind is vuil en heeft (langdurig en regelmatig) luizen, de verzorger zorgt niet voor een geschikte slaapplaats voor het kind. Het kind komt altijd met vieze luiers en heeft ernstige luieruitslag, het kind heeft medicijnen nodig, maar de verzorgers zorgen er niet voor dat het kind ze regelmatig krijgt, een kind wordt 's nachts vele uren alleen gelaten.

Emotionele mishandelingVrijwel alle vormen van kindermishandeling brengen negatieve emotionele/psychologische boodschappen over naar het kind. Voorbeelden: de verzorger kleineert het kind vaak, er is sprake van partnergeweld, de verzorger geeft het kind de schuld van relatieproblemen, de verzorger staat geen vriendschap met leeftijdsgenootjes toe, het kind wordt achtergesteld bij andere kinderen uit het gezin, het kind wordt gepest, getreiterd, de verzorger houdt het kind vaak thuis om op jongere kinderen te passen; de verzorger is ervan op de hoogte dat het kind zich inlaat met illegale praktijken maar grijpt niet in; de verzorger verkoopt drugs in het bijzijn van het kind; het kind wordt ingeschakeld bij de verkoop van drugs.

Getuige zijn van huiselijk geweld: kinderen die opgroeien in een gewelddadig gezin, voelen de spanning, horen de kreten, zien de verwondingen, willen tussenbeide springen en kunnen daar-door ernstige psychische schade oplopen. Die kinderen leven in constante angst.

Emotionele verwaarlozingHet ontzeggen van warmte, aandacht, respect, contact, nooit eens knuffelen.

Seksueel misbruik De verzorger heeft seksueel contact met het kind, probeert dit te hebben of laat het kind kijken naar, ter bevrediging van de seksuele gevoelens van de betrokken verzorger en/of uit geldelijk gewin. Voorbeelden: de verzorger laat het kind pornografisch materiaal zien, de verzorger betrekt het kind in wederzijdse masturbatie, de verzorger verkracht het kind.

TerminologieIn dit protocol is gekozen voor het gebruik voor de term verzorger. Onder verzorger wordt verstaan de ouder en/of wettelijk vertegenwoordiger (bijvoorbeeld een voogd) van het kind. 

Verdeling verantwoordelijkheden

Bij gebruik van dit protocol moet duidelijk zijn wie binnen de organisatie waarvoor verantwoordelijk is.

Verantwoordelijkheden directie, bestuur, leidinggevende:• Opnemen van het protocol kindermishandeling in het kwaliteitsbeleid van de organisatie.• Informeren van ouders en medewerkers over dit beleid.• Steunen van alle medewerkers in het handelen volgens het protocol.• Zorgdragen voor voldoende deskundigheid bij medewerkers over signaleren en omgaan met (vermoedens van) kindermishandeling.• Eindverantwoordelijkheid dragen voor de uitvoering van het protocol.

Verantwoordelijkheden leidinggevende:• Herkennen van signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling.• Functioneren als vraagbaak binnen de organisatie voor algemene informatie over (het protocol) kindermishandeling.• Overleg plegen met de medewerker die zorg heeft over een kind.• Indien nodig overleggen met andere beroepskrachten.• Kennis hebben van de handelwijze volgens het protocol. • Vaststellen van taken van een ieder (wie doet wat wanneer).• Zonodig contact op nemen met het AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling) voor ad-vies of melding.• Waken voor de veiligheid van het kind bij het nemen van beslissingen.• Toezien op zorgvuldige omgang met de privacy van het betreffende gezin.• Verslaglegging.• Afsluiten van het protocol.• Evalueren van de genomen stappen.• Bijhouden van de sociale kaart.• Periodiek bijstellen van het protocol.

Verantwoordelijkheden medewerker kindercentrum:• Herkennen van signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling.• Overleg plegen met de leidinggevende bij zorg over een kind aan de hand van waargenomen signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling.• Uitvoeren van afspraken die zijn voortgekomen uit het overleg met de leidinggevende, zoals observeren of een gesprek met de verzorger.• Bespreken van de resultaten van deze ondernomen stappen met de leidinggevende.

De directie, de leidinggevende en de medewerkers zijn niet verantwoordelijk voor:• Vaststellen of er al dan niet sprake is van kindermishandeling.• Verlenen van professionele hulp aan ouders of kinderen (begeleiding, therapie).Stappenschema

Fase 1: De leidster heeft een vermoeden• Observeer en leg vast• Onderzoek naar onderbouwing• Leg waarnemingen voor aan verzorger(s)Verantwoordelijkheid bij de leidster.

Fase 2: De leidster bespreekt het onderbouwde vermoeden in een overleggroep• Bespreken informatie• (Eventueel) extra gegevens• Plan van aanpakVerantwoordelijkheid bij de leidster en leidinggevende.

Fase 3: Het uitvoeren van een plan van aanpak• Consulteren AMK• Praten met verzorger(s)• (Eventueel) praten met kind• Bespreken van de resultatenVerantwoordelijkheid bij de leidinggevende.

Fase 4: Beslissing• De vermoedens zijn na overleg met de betrokkenen niet bevestigd.• Na gesprek(ken) met verzorger(s) is duidelijk dat verzorger(s) ook be-zorgd zijn.• Na overleg met verzorger(s) blijft er ernstige twijfel bestaan.• Het vermoeden van kindermishandeling blijkt na het gesprek met de ver-zorger(s) gegrond.• Er ontstaat een crisissituatie.Verantwoordelijkheid bij de (aangewezen verantwoordelijke in) overleggroep.

Fase 5: Handelen• Wanneer de vermoedens na overleg met de betrokkenen niet zijn beves-tigd: vernietig de werkaantekeningen en sluit de zaak af. • Wanneer na gesprek(ken) met verzorger(s) duidelijk is dat verzorger(s) ook bezorgd zijn, verwijs de verzorger(s) door.• Wanneer er na overleg met verzorger(s) ernstige twijfel blijft bestaan spreek een extra observatieperiode af.• Wanneer het vermoeden van kindermishandeling na het gesprek met de verzorger(s) gegrond blijkt, wordt er een melding bij het AMK gedaan.• Wanneer er een crisissituatie ontstaat, wordt er gemeld bij:- politie of- crisisdienst bureau Jeugdzorg.Verantwoordelijkheid bij de (aangewezen verantwoordelijke in) overleggroep.

Fase 6: Evaluatie• Evalueer het proces en de procedure• Stel zonodig afspraken bij• RegistreerVerantwoordelijkheid bij de (aangewezen verantwoordelijke in) overleggroep.

Fase 7: Nazorg• Blijf alert op het welzijn van het kind.• Blijf signalen en zorgen melden bij het AMK.Verantwoordelijkheid bij de leidster en (aangewezen verantwoordelijke in) overleggroep. 

Toelichting stappenschema

Fase 1: Signaleren, de leidster heeft een vermoedenKinderen die mishandeld worden, kunnen veel verschillende signalen laten zien. Deze signalen kunnen wijzen op kindermishandeling, maar kunnen ook een andere oorzaak hebben zoals een scheiding of een sterfgeval.

Het bewust worden van een vermoeden van kindermishandeling geeft vaak een vervelend gevoel: onzekerheid over de opgemerkte signalen, angst om je er mee te bemoeien. Wat helpt om kinder-mishandeling te durven signaleren is de overtuiging en de wetenschap dat kindermishandeling een ernstig probleem is en waar je niet omheen kunt als je met jonge kinderen werkt.Signaleren begint vaak met een niet-pluis gevoel. Bij signaleren gaat het in de eerste plaats om de zorg die de leidster heeft over een kind, waarvoor zij geen geruststellende verklaring kan vinden. Kindermishandeling is één van de mogelijke oorzaken. Het is niet aan de leidster om vast te stellen dat er sprake is van kindermishandeling. Het gaat om de zorgen die zij heeft over een kind. Meestal zullen mishandelde kinderen of degene die hen mishandelt niet uit zichzelf over de situatie vertellen. Het is nodig dat personen in de omgeving van het kind de verantwoordelijkheid nemen om situaties van kindermishandeling bespreekbaar te maken en te stoppen.Bepaal voor deze fase een tijdlimiet (maximaal één maand).

• Observeer het kind, leg waarnemingen vast en zoek naar onderbouwingAls er signalen zijn die zouden kunnen wijzen op kindermishandeling probeert de leidster met ge-bruik van het observatieformulier (zie bijlage) de zorgen rond een kind duidelijker te krijgen. Hierbij maakt zij gebruik van haar eigen waarnemingen. Zij kan informatie vragen aan haar collega’s en collega’s die broertjes of zusjes in de groep hebben. Ook kan zij informatie uit de gebruikelijke con-tacten met ouders halen, bijvoorbeeld bij de breng- en haalcontacten en de tafeltjes gesprekken op het kinderdagverblijf, peuterspeelzaal of buitenschoolse opvang.

Het is belangrijk dat bij het verhelderen van de vermoedens een onderscheid wordt gemaakt tus-sen objectieve gegevens en subjectieve gegevens. Onder objectieve gegevens wordt verstaan datgene wat daadwerkelijk gezien kan worden, zoals een blauwe plek op een arm, een kapot re-genjasje of te kleine schoenen. Onder subjectieve gegevens wordt verstaan hoe de gegevens ge-interpreteerd worden. Bijvoorbeeld het kind heeft een blauwe plek: “Het kind is geslagen” of “het kind ziet er verwaarloosd uit”.Op het observatieformulier worden de objectieve gegevens genoteerd. Het observatieformulier gaat het dossier in. Wanneer u behoefte heeft ook de subjectieve gegevens te noteren, doe dat dan in anonieme werkaantekeningen. Werkaantekeningen gaan het dossier niet in en zijn niet ter inzage van de verzorger(s). Ga zorgvuldig met werkaantekeningen om (zie bijlage 9: Omgaan met privacy).

Houd er rekening mee dat signalen ook op andere oorzaken kunnen wijzen en dat één signaal op zichzelf niets zegt. Pas wanneer er meerdere signalen worden gezien die door meerdere mensen worden opgemerkt, kan men denken aan een vermoeden van kindermishandeling.

Let op: • het is niet de taak van de leidster om speurwerk naar een dader te doen. • Het is niet de taak van de leidster om tot 100 procent zekerheid te komen over de mishande-ling.• Het is wel de taak van de leidster om het kind te steunen, het beeld over het gedrag duidelijker te krijgen en de zorgen die er zijn te onderbouwen.

• Leg de waarnemingen voor aan de verzorger(s)Signalen als hoofdpijn, angst of agressie kunnen bij kinderen verschillende oorzaken hebben. Het is belangrijk deze signalen in de vorm van concrete waarnemingen zo veel mogelijk rechtstreeks met de verzorger(s) te bespreken. In deze eerste fase is het verstandig de vermoedens van kin-dermishandeling niet uit te spreken in het contact met verzorger(s). Bijvoorbeeld: Karin heeft een wond op haar hoofd, wat is er gebeurd? In plaats van Karin heeft een wond op haar hoofd en ik denk dat vader haar heeft geslagen. Zorg ervoor dat een gesprek met de verzorger(s) niet op zich zelf staat maar logisch voortvloeit uit de contacten die er al zijn. Door regelmatig met hen informatie uit te wisselen over het functioneren van het kind in de groep en thuis is het gemakkelijker om ook zorgen rond een kind vroegtijdig be-spreekbaar te maken.In veel gevallen zal het bespreken van de signalen ertoe leiden dat er een verklaring volgt die het vermoeden kan wegnemen. In een aantal gevallen zal de informatie van de verzorger(s) de zorgen niet kunnen wegnemen en zijn verdere stappen noodzakelijk (zie ook de bijlage 5,6 een gesprek met verzorger(s). Ook kunt u bij de regionale preventieteams een training aanvragen over hoe je je zorgen kunt delen met ouders.

Fase 2: De leidster bespreekt het onderbouwde vermoeden in een overleggroep • Bespreek de informatie met collega’s en leidinggevende De leidster legt de zorgen voor aan de leidinggevende. De leidinggevende kan de leidster onder-steunen en begeleiden in het proces van het verkrijgen van informatie.

De leidinggevende zorgt voor het samenstellen van de overleggroep. In een overleggroep zit bij-voorbeeld de leidinggevende, de medewerker met de zorg, een collega die het kind ook kent, eventueel een collega van de groep waar broertje of zusje zit. Sommige instellingen hebben peda-gogen in dienst. Die kan dan ook aan de overleggroep deelnemen. Indien aanwezig kan de peda-goog ook al in een eerder stadium om advies worden gevraagd.Wanneer er bijvoorbeeld geen leidinggevende is op een peuterspeelzaal, leg dan je zorgen voor aan het bestuur of aan je collega. De overleggroep kan ook uit 2 mensen bestaan. Sommige peu-terspeelzalen kunnen hun zorgen voorleggen aan de wijkverpleegkundige van het consultatiebu-reau. Je kunt de werkaantekeningen ook bespreken in een al bestaande overleggroep. Bijvoor-beeld in de overleggroep van de school als de peuterspeelzaal bij de basisschool ‘inwoont’. Met wie je ook spreekt, houd de groep zo klein mogelijk en houd rekening met de privacy van verzorger en kind.

In de overleggroep worden de zorgen besproken die er zijn en wordt besproken waarom er wordt gedacht aan kindermishandeling. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van bijlage 2, 3 en 4. Dit overleg dient als middel om het vermoeden te toetsen bij anderen, informatie te verzamelen, maar ook om ruimte te geven aan eventuele emoties.

Om tot een goede onderbouwing te komen van de vermoedens wordt er besproken welke gege-vens er zijn en welke nog ontbreken.

Eén persoon is verantwoordelijk voor de coördinatie en voortgang. Bij voorkeur is dit niet de leid-ster. De coördinator van de overleggroep let op de voortgang en bewaakt de tijdslimiet van de ver-schillende fases.

• Extra gegevensWanneer er nog gegevens ontbreken worden er afspraken gemaakt over extra observaties en wordt afgesproken waarop, door wie wordt geobserveerd. Het gebruik van de signalenlijst kan soms duidelijkheid geven (zie ook bijlage 2a en 2b). 

Verder kan met toestemming van de verzorger(s) ook het consultatiebureau of een medewerker van een opvoedbureau om informatie en/of advies gevraagd worden. Wanneer verzorger(s) hier geen toestemming voor geven kunnen de zorgen omtrent het gezin / het kind besproken worden zonder de naam van het kind te noemen.

• Plan van aanpakDe overleggroep bespreekt de informatie en de extra gegevens.

Wanneer de vermoedens niet onderbouwd kunnen worden en ook de zorgen bestaan niet meer, sluit de zaak dan af en ga naar fase 6. De persoonlijke werkaantekeningen worden vernietigd.Indien het vermoeden blijft bestaan, besluit dan tot een plan van aanpak.In het plan van aanpak worden de mogelijke stappen beschreven, die uitgewerkt worden in fase 3.

Fase 3: het uitvoeren van een plan van aanpak Een consultatie bij het AMKOverleg met het AMK is in alle gevallen aan te raden. Het AMK biedt ondersteuning bij het inter-preteren van signalen en bij het nadenken over de vervolgstappen die noodzakelijk zijn. (zie ook bijlage 1)

• Praten met verzorger(s)Overleg binnen de overleggroep wie het beste met de verzorger(s) kan spreken. Bereidt het ge-sprek goed voor (zie ook bijlage 5,6). Overleg na afloop van het gesprek in de overleggroep over verdere stappen. Het AMK kan adviseren hoe een gesprek gevoerd kan worden met de verzor-ger(s).

Een gesprek met de verzorger(s) hoeft niet bedreigend te zijn voor de ouders als zij de ruimte krij-gen om hun ideeën naar voren te brengen.

In het gesprek met de verzorger(s) gaat het om het bespreken van de dingen die opvallen aan hun kind en die aanleiding geven tot zorg over hun kind. Ook moet worden besproken dat de zorg al langere tijd bestaat en dat de zorg om aanleiding is tot zorg over de ontwikkeling van het kind.

• (Eventueel) praten met kindOverleg binnen de overleggroep of een gesprek(je) met het kind meerwaarde heeft (zie bijlage ook 7 en 8). Een gesprek heeft als doel het kind te ondersteunen. Zorg ervoor dat een gesprek waar-devol voor het kind is. Let op dat u in het gesprek de verzorger(s) niet veroordeeld. Een kind heeft immers maar één (paar) verzorger(s). Houd ook in gedachten dat een gesprek niet als hoofddoel mag hebben om informatie uit het kind te halen. Laat het geen verhoor worden.

• Bespreek de resultaten in de overleggroepBespreek maximaal na 1 maand alle waarnemingen/ gegevens die tot nu verzameld zijn. Ook de informatie uit de gesprekken wordt besproken. Zorg ervoor dat u een beeld krijgt van de verzorging en opvoedingssituatie van het kind. Schat ook de draaglast/draagkracht in van de verzorger(s). 

Fase 4: BeslissingIn de overleggroep wordt de beslissing genomen.

• De vermoedens zijn na overleg met de betrokkenen niet bevestigd en ook de zorgen over het kind bestaan niet meer. • Na gesprek(ken) met verzorger(s) is duidelijk dat verzorger(s) ook bezorgd is/zijn. De oorzaak van de zorgen kan een minder gewenste opvoedingssituatie zijn of een andere oorzaak hebben. In het gesprek wordt duidelijk dat ook de verzorgers vinden dat het belangrijk is dat er hulp op gang komt.• Na overleg met betrokkenen blijft er ernstige twijfel bestaan; het is niet duidelijk of er wel of niet sprake is van een vermoeden. • Het vermoeden van kindermishandeling blijkt na het gesprek met de betrokkenen ge-grond en de zorg over het kind blijft bestaan. • Er ontstaat een crisissituatie.

Fase 5: Handelen • De vermoedens zijn na overleg met de verzorger(s) niet bevestigd en ook de zorgen over het kind bestaan niet meer.Sluit de zaak af en vernietig alle schriftelijke aantekeningen.

Na gesprek(ken) met verzorger(s) is duidelijk dat verzorger(s) ook bezorgd is/zijn.De oorzaak van de zorgen kan een minder gewenste opvoedingssituatie zijn of een andere oorzaak hebben. Wanneer in het gesprek duidelijk wordt dat de verzorger(s) ook vinden dat het belangrijk is dat er hulp voor hen komt, kan er worden doorverwezen. Bijvoorbeeld naar Bureau Jeugdzorg. Zorg er wel voor dat de verzorger(s) die hulp krijgen die zij nodig hebben om ook daadwerkelijk bij Bureau Jeugdzorg binnen te komen. Bureau Jeugdzorg zal daarna bekijken welke hulp gewenst is.

Na overleg met verzorger(s) blijft er ernstige twijfel bestaan; het is niet duidelijk of er wel of niet sprake is van een vermoeden.In dit geval is het goed om de situatie rondom het kind nog een tijdje in de gaten te houden en na een vastgestelde periode (niet langer dan een maand) opnieuw in een intern/extern overleg te bespreken. Maak duidelijke afspraken waarop geobserveerd zal gaan worden en door wie. Ga daarna dan weer naar fase 4 de beslissing.Het is belangrijk dat op zeker moment besloten wordt tot ofwel actie ofwel afsluiten van de zaak. Vermijd het risico dat een gezin jarenlang achtervolgd wordt door vage vermoedens en onduidelijkheden.

Het vermoeden van kindermishandeling blijkt na het gesprek met de verzorger(s) ge-grond en de zorg over het kind blijft bestaan.In overleg met de directie en overleggroep meldt je bij het AMK. (Zie bijlage 10 over meldrecht, meldplicht en zorgplicht)Het vermoeden hoeft niet bewezen te zijn! Als er in de overleggroep besloten is dat de ver-moedens van kindermishandeling worden gemeld bij het AMK, is het belangrijk dat dit aan de verzorger(s) in een persoonlijk gesprek verteld wordt. Het AMK kan advies geven over het voe-ren van dit gesprek. Hoewel dit een moeilijk gesprek is, is het van belang voor de verdere hulp-verlening aan het kind.  

Verzorger(s) zijn sneller bereid problemen te erkennen en hulpverlening te aanvaarden wan-neer er in alle openheid over gesproken wordt. Zodat zij niet het gevoel hebben dat er zaken stiekem achter hun rug om gebeuren. Isolement houdt kindermishandeling in stand. Openheid kan het doorbreken.

Wanneer het in het belang van het kind is om zonder medeweten van verzorger(s) te melden bij het AMK, dan is dit ook mogelijk.

• Er ontstaat een crisissituatieWanneer een crisissituatie en/of een levensbedreigende situatie voor het kind ontstaat, belt u de politie of de crisisdienst van het Bureau Jeugdzorg.

Fase 6: Evaluatie Evalueer het proces en de procedure• De overleggroep evalueert datgene wat er is gebeurd en de procedures die zijn gevolgd. • Zonodig wordt de zaak ook doorgesproken met andere betrokkenen. • Zonodig worden verbeteringen in afspraken en/of procedures aangebracht.• Zorg ervoor dat geanonimiseerde gegevens met betrekking tot het vermoeden van kindermis-handeling worden geregistreerd. Deze gegevens worden door de directie op een centraal punt bewaard.• De gegevens worden geregistreerd en bewaard om in kaart te kunnen brengen hoe vaak ver-moedens van kindermishandeling binnen de gehele organisatie voorkomen en op welke wijze daarmee wordt omgegaan. Rapportage naar directie.

Fase 7: Nazorg Blijf alert op het welzijn van het kindHet op gang brengen van hulp in het gezin is de aanzet tot het verhelpen van de problemen. Het kost enige tijd voordat die hulp vruchten afwerpt. De verantwoordelijkheid van het kindercentrum in het kader van nazorg is:• Het bieden van een veilige plek aan het kind.• De begeleiding en het observeren van het kind.• De bereidheid tot het geven van informatie aan het AMK over het functioneren van het kind in de groep en het contact met de verzorger(s).• Het meedenken in overlegsituaties ten behoeve van hulpverlening aan het kind en de verzor-ger(s).

Zoek zonodig opnieuw contact met het AMKAls het kind is gemeld bij het AMK en er nieuwe signalen zijn, is het van belang deze door te ge-ven aan het AMK. Het AMK kan zonodig contact opnemen met het gezin of met de betrokken hulpverleningsinstellingen.Wanneer het kind, zonder duidelijke opgaaf van redenen wegblijft van het kindercentrum, is het belangrijk om dit door te geven aan het AMK.

• Zorgen rondom het kind kunnen bij de medewerker allerlei twijfels en gevoelens losge-maakt hebben. Naast het feit dat het de verantwoordelijkheid van de medewerker zelf is om twijfels en gevoelens kenbaar en bespreekbaar te maken, is het belangrijk dat er in de overleggroep aandacht aan wordt besteed. Het is van belang dat er ook nazorg voor de medewerkers beschikbaar is.• Iedere medewerker heeft recht op een veilige werkplek. De werkgever dient hiervoor de voorwaarden te scheppen.

Informatie over Bureau Jeugdzorg en het Advies 2

Bijlage 1: Informatie over Bureau Jeugdzorg en het Advies & Meldpunt Kindermishandeling (AMK)

Sinds januari 2003 is het AMK opgenomen als onderdeel van het Bureau Jeugdzorg. Op dit mo-ment kunnen het Bureau Jeugdzorg en het AMK echter afzonderlijk van elkaar benaderd worden. Onder druk van de nieuwe Wet op de jeugdzorg zal de toegang naar het Bureau Jeugdzorg in 2005 enigszins anders geregeld worden. De wijze van aanmelding is nu als volgt.

Werkwijze Bureau JeugdzorgBureau Jeugdzorg biedt informatie, advies, begeleiding en hulp aan jongeren tot 18 jaar en hun ouders en/of verzorgers, beroepskrachten of andere betrokkenen op psychosociaal of opvoedkun-dig gebied. Daarnaast is het Bureau Jeugdzorg de toegang tot de geïndiceerde jeugdhulpverlening en zorgt het indien nodig voor een adequate doorverwijzing naar andere vormen van zorg.Wanneer men zich als beroepskracht/overleggroep zorgen maakt over een kind of jongere kan men hem/haar en/of de verzorgers doorverwijzen naar Bureau Jeugdzorg als de verzorgers zelf hulp willen. Indien uit de aanmelding blijkt dat er een hulpvraag is, volgt een screening. In dit ge-sprek wordt samen met de cliënt bekeken wat de problemen zijn en wat de hulpvraag is. Van dit gesprek wordt een verslag gemaakt. Het screeningsverslag wordt intern besproken in een muldis-ciplinair team. Hier wordt beoordeeld welke hulp nodig is. Er wordt een advies gegeven over het vervolgtraject. Dit advies wordt met de cliënt besproken. Wanneer er geen vrijwillige hulpverlening op gang komt, dan wordt besproken met de beroeps-kracht/overleggroep hoe de jongere het beste geholpen kan worden en of een onderzoek door het AMK of de Raad voor de Kinderbescherming nodig is.

Werkwijze AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling)Het AMK streeft ernaar zo laagdrempelig mogelijk te werken en kan telefonisch benaderd worden door allerlei mensen die zich zorgen maken over de situatie van bepaalde kinderen. Dit kunnen mensen zijn die beroepshalve met kinderen te maken hebben, maar ook buren of familieleden. Voor beroepsbeoefenaren, zoals leidsters, leerkrachten, huisartsen en jgz-medewerkers, is het mogelijk om anoniem te melden. Via het AMK wordt de naam van de melder dan niet bekend ge-maakt bij het kind, diens gezin of derden.Na een telefonisch contact zijn er drie mogelijkheden:

1. AdviesHierbij worden geen gegevens geregistreerd over het betreffende kind of gezin. Het AMK komt niet in actie in de richting van het kind waarover melding is gedaan.

2. ConsultOok dit richt zich op degene die belt. Het consult richt zich op het uitvoeren van een advies. De consultvrager wordt begeleid in de, op advies van het AMK, te nemen stappen. Er wordt geen actie ondernomen door het AMK richting kind/gezin waarover melding is gedaan en er worden geen gegevens geregistreerd. Er kan wel een dossier op naam van de consultvrager worden aangelegd.

3. MeldingHierbij neemt het AMK alle gegevens op over het kind of het gezin waar melding over wordt ge-maakt. Hierop volgt intern een intakeoverleg, waarbij een vertrouwensarts aanwezig is. In dit over-leg wordt besloten of het AMK verantwoordelijkheid moet nemen voor de gemelde situatie. De melder krijgt bericht of de zaak is aangenomen en het AMK verantwoordelijkheid neemt.Uitgangspunt bij een melding is om zo min mogelijk buiten de ouders/verzorgers om te opereren en zo snel mogelijk contact te leggen met hen zelf (binnen vier tot zes weken). Alleen indien het belang van het kind zich hiertegen verzet wordt dit contact uitgesteld en in eerste instantie huis-arts, school en dergelijke benaderd.

Adviezen en hulp door Bureau Jeugdzorg en AMK zijn gratis.  

Signalenlijst A. kindermishandeling 0-4 jarenge 3

Bijlage 2:  A. Signalenlijst kindermishandeling 0-4 jarigen

VoorwoordAls kinderen mishandeld, verwaarloosd en/of misbruikt worden, kunnen ze signalen uitzenden. Het gebruik van een signalen¬lijst kan zinvol zijn, maar biedt ook een zekere mate van schij¬nzekerheid. De meeste signalen zijn namelijk stressindicato¬ren, die aangeven dat er iets met het kind aan de hand is. Dit kan ook iets anders zijn dan kindermishan¬deling (echt¬scheiding, overlijden van een familie¬lid, enzovoort). Hoe meer signalen van deze lijst een kind te zien geeft, hoe groter de kans dat er sprake zou kunnen zijn van kindermishan¬deling.

Het is niet de bedoeling om aan de hand van een signalenlijst het 'bewijs' te leveren van de mis-handeling. Het is wel moge¬lijk om een vermoeden van mishandeling meer te onderbouwen naar-mate er meer signalen uit deze lijst geconstateerd worden. Een goed beargumenteerd vermoeden is voldoende om in actie te komen! Om na signalering een volgende stap te kunnen zetten, is het aan te bevelen dat een organisatie beschikt over een handleiding ten aanzien van kinder¬mishandeling. De signalenlijst kan dan als bijlage aan de handleiding worden toegevoegd.

De signalen die in deze lijst worden vermeld, hebben betrek¬king op alle vormen van mishandeling. Aan het einde van de lijst zijn nog enkele signalen opgenomen die meer specifiek zijn voor seksu-eel mis¬bruik. Om een duidelijk beeld te krijgen van wat er aan de hand zou kunnen zijn, is het van belang de hele context van het gezin erbij te betrekken. Daarom worden ook een aantal signa¬len van ouders en gezin genoemd.U kunt ook altijd overleggen met het AMK over signalen die u zorgen baren, bijvoorbeeld blauwe plekken op vreemde plaatsen.

1. Psycho-sociale signalen

Ontwikkelingsstoornissen• achterblijven in taal-, spraak-, motorische, emotionele en/of cognitieve ontwikke¬ling• schijnbare achterstand in verstandelijk ontwikkeling • regressief gedrag• niet zindelijk op leeftijd waarvan men het verwacht

Relationele problementen opzichte van de verzorgers:• totale onderwerping aan de wensen van de verzorgers• sterk afhankelijk gedrag ten opzichte van de verzorgers• onverschilligheid ten opzichte van de verzorgers• kind is bang voor verzorger• kind vertoont heel ander gedrag als verzorgers in de buurt zijn

ten opzichte van andere volwassenen:• bij oppakken houdt het kind zich opvallend stijf• bevriezing bij lichamelijk contact• allemansvriend• lege blik in ogen en vermijden van oogcontact• waakzaam, wantrouwendten opzichte van andere kinderen:• speelt niet met andere kinderen• is niet geliefd bij andere kinderen• wantrouwend • terugtrekken in eigen fantasiewereld.

Gedragsproblemen• plotselinge gedragsverandering• geen of nauwelijks spontaan spel, geen interesse in spel• labiel, nerveus• depressief• angstig • passief, in zichzelf gekeerd, meegaand, apathisch, lusteloos• agressief• hyperactief• niet lachen, niet huilen• niet tonen van gevoelens, zelfs niet bij lichamelijke pijn• eetproblemen• slaapstoornissen• vermoeidheid, lusteloosheid

2. Medische signalen

Lichamelijke kenmerken (specifiek voor lichamelijke mishandeling)• blauwe plekken• krab-, bijt- of brandwonden• botbreuken• littekens

Voedingsproblemen• ondervoeding• voedingsproblemen bij baby's• steeds wisselen van voeding• veel spugen• matig groeien, ondanks voldoende hoeveelheid voeding• weigeren van voeding• achterblijven in lengtegroei

Verzorgingsproblemen • slechte hygiëne• ernstige luieruitslag• onvoldoende kleding• onvoldoende geneeskundige en tandheelkundige zorg• veel ongevallen door onvoldoende toezicht• herhaalde ziekenhuisopnamen• recidiverende ziekten door onvoldoende zorg • traag herstel door onvoldoende zorg 

3. Kenmerken verzorgers/gezin

Verzorger/kind relatiestoornis• verzorger draagt kind als een 'postpakketje'• verzorger troost kind niet bij huilen• verzorger klaagt overmatig over het kind• verzorger heeft irreële verwachtingen ten aanzien van het kind• verzorger toont weinig belangstelling voor het kind

Signalen verzorger• geweld in eigen verleden• apathisch en (schijnbaar) onverschillig• onzeker, nerveus en gespannen• onderkoeld brengen van eigen emoties• negatief zelfbeeld• steeds naar andere artsen/ziekenhuizen gaan ('shopping')• afspraken niet nakomen• kind opeens van peuterspeelzaal/kinderdagverblijf afhalen• aangeven het bijna niet meer aan te kunnen• verzorger met psychiatrische problemen• verslaafde verzorger

Gezinskenmerken• ‘multi-problem’ gezin• ouder die er alleen voorstaat• regelmatig wisselende samenstelling van gezin• isolement• vaak verhuizen• sociaal-economische problemen: werkloosheid, slechte behui¬zing, migratie, et cetera• veel ziekte in het gezin• draaglast gezin gaat draagkracht te boven• geweld wordt gezien als middel om problemen op te lossen

4. Signalen specifiek voor seksueel misbruik

Lichamelijke kenmerken• verwondingen aan genitaliën• vaginale infecties en afscheiding• jeuk bij vagina en/of anus• problemen bij het plassen• recidiverende urineweginfecties• pijn in de bovenbenen• pijn bij lopen en/of zitten• seksueel overdraagbare ziekten

Relationele problemen• angst voor mannen of vrouwen in het algemeen of voor een man of vrouw in het bijzon¬derGedragsproblemenafwijkend seksueel gedrag:• excessief en/of dwangmatig masturberen• angst voor lichamelijk contact of juist zoeken van seksueel getint lichamelijk contact• niet leeftijdsadequaat seksueel spel• niet leeftijdsadequate kennis van seksualiteit• angst om zich uit te kleden• angst om op de rug te liggen • negatief lichaamsbeeld: ontevredenheid over, boosheid op of schaamte voor eigen lichaam • schrikken bij aangeraakt worden• houterige motoriek (onderlichaam 'op slot') • geen plezier in bewegingsspel

5. Signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld

Gedragsproblemen• agressie: kopiëren van gewelddadig gedrag van vader (sommige kinderen, met name jongens kopiëren hun vaders gedrag door hun moeder of jongere broertjes/zusjes te slaan)• opstandigheid• angst• negatief zelfbeeld• passiviteit en teruggetrokkenheid• zichzelf beschuldigen• verlegenheid

Problemen in sociaal gedrag en competentie• wantrouwen ten aanzien van de omgeving• gebrek aan sociale vaardigheden 

Signalenlijst B. kindermishandeling 4-12 jarigen 4

Bijlage 3:  B. Signalenlijst kindermishandeling 4-12 jaar

Als kinderen mishandeld, verwaarloosd en/of misbruikt worden, kunnen ze signalen uitzenden. Het gebruik van een signalenlijst kan zinvol zijn, maar biedt ook een zekere mate van schijnzekerheid. De meeste signalen zijn namelijk stress-indicatoren, die aangeven dat er iets met het kind aan de hand is. Dit kan ook iets anders zijn dan kindermishandeling (echtscheiding, overlijden van een familielid, enzovoort). Hoe meer signalen van deze lijst een kind te zien geeft, hoe groter de kans dat er sprake zou kunnen zijn van kindermishandeling.

Het is niet de bedoeling om aan de hand van een signalenlijst het 'bewijs' te leveren van de mis-handeling. Het is wel mogelijk om een vermoeden van mishandeling meer te onderbouwen naar-mate er meer signalen uit deze lijst geconstateerd worden. Een goed beargumenteerd vermoeden is voldoende om in actie te komen!

De signalen die in deze lijst vermeld worden, hebben betrekking op alle vormen van mishandeling Om een duidelijk beeld te krijgen van wat er aan de hand zou kunnen zijn, is het van belang de hele context van het gezin erbij te betrekken. Daarom worden ook een aantal signalen van verzor-gers en gezin genoemd.

1. Psycho-sociale signalen

Ontwikkelingsstoornissen• achterblijven in taal-, spraak-, motorische, emotionele en/of cognitieve ontwikkeling• schijnbare achterstand in verstandelijke ontwikkeling• regressief gedrag• niet zindelijk

Relationele problementen opzichte van de verzorgers:• totale onderwerping aan de wensen van de verzorgers• sterk afhankelijk gedrag ten opzichte van de verzorgers• onverschilligheid ten opzichte van de verzorgers• kind is bang voor verzorger• kind vertoont heel ander gedrag als verzorgers in de buurt zijn

Relationele problemen ten opzichte van andere volwassenen: • bevriezing bij lichamelijk contact• allemansvriend• lege blik in de ogen en vermijden van oogcontact• waakzaam, wantrouwend

Relationele problemen ten opzichte van andere kinderen:• speelt niet met andere kinderen• is niet geliefd bij andere kinderen• wantrouwend• terugtrekken in eigen fantasiewereld.Gedragsproblemen• plotselinge gedragsverandering• labiel, nerveus gespannen• depressief• angstig• passief, in zichzelf gekeerd, meegaand, apathisch, lusteloos• agressief• hyperactief• destructief• geen of nauwelijks spontaal spel, geen interesse in spel• vermoeidheid, lusteloosheid• niet huilen, niet lachen• niet tonen van gevoelens, zelfs niet bij lichamelijke pijn• schuld- en schaamtegevoelens• zelfverwondend gedrag• eetproblemen• anorexia / boulimia• slaapstoornissen• bedplassen / broekpoepen

2. Medische signalen

Lichamelijke kenmerken (specifiek voor lichamelijke mishandeling)• blauwe plekken• krab-, bijt- of brandwonden • botbreuken• littekens

Verzorgingsproblemen (specifiek voor verwaarlozing)• slechte hygiëne• onvoldoende kleding• onvoldoende geneeskundige en tandheelkundige zorg• veel ongevallen door onvoldoende toezicht• herhaalde ziekenhuisopnamen• recidiverende ziekten door onvoldoende zorg• traag herstel door onvoldoende zorg

Overige medische signalen• ondervoeding• achterblijven in lengtegroei• psychosomatische klachten (buikpijn, misselijkheid, hoofdpijn, etc.) 

3. Kenmerken verzorgers / gezin

Verzorger-kind relatiestoornis• verzorger troost kind niet bij huilen• verzorger klaagt overmatig over het kind• verzorger heeft irreële verwachtingen ten aanzien van het kind • verzorger toont weinig belangstelling voor het kind

Signalen verzorger• geweld in eigen verleden• apathisch en (schijnbaar) onverschillig• onzeker, nerveus en gespannen• onderkoeld brengen van eigen emoties• negatief zelfbeeld• steeds naar andere artsen/ziekenhuizen gaan ('shopping') • afspraken niet nakomen• kind opeens van buitenschoolse opvang afhalen• aangeven het bijna niet meer aan te kunnen• verzorger met psychiatrische problemen• verslaafde verzorger

Gezinskenmerken• ‘multi-problem' gezin• verzorger die er alleen voorstaat• regelmatig wisselende samenstelling van gezin• isolement• vaak verhuizen• sociaal-economische problemen: werkloosheid, slechte behuizing, migratie, et cetera• veel ziekte in het gezin• draaglast gezin gaat draagkracht te boven• geweld wordt gezien als middel om problemen op te lossen

4. Specifieke signalen bij seksueel misbruik

Lichamelijke kenmerken• verwondingen aan genitaliën• vaginale infecties en afscheiding• jeuk bij vagina en/of anus• problemen bij het plassen• recidiverende urineweginfecties• pijn in de bovenbenen• pijn bij lopen en/of zitten• seksueel overdraagbare ziekten

Relationele problemen• angst voor mannen of vrouwen in het algemeen of voor een man of vrouw in het bijzonder• sterk verzorgend gedrag, niet passend bij de leeftijd van het kind (parentificatie)

GedragsproblemenAfwijkend seksueel gedrag• excessief en/of dwangmatig masturberen• angst voor lichamelijk contact of juist zoeken van seksueel getint lichamelijk contact• seksueel agressief en dwingend gedrag ten opzichte van andere kinderen • niet leeftijdsadequaat seksueel spel• niet leeftijdsadequate kennis van seksualiteit• angst voor zwangerschap• angst om zich uit te kleden• angst om op de rug te liggen• negatief lichaamsbeeld: ontevredenheid over, boosheid op of schaamte voor eigen lichaam• schrikken bij aangeraakt worden• houterige motoriek (onderlichaam 'op slot')• geen plezier in bewegingsspel

5. Signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld

Gedragsproblemen• agressie: kopiëren van gewelddadig gedrag van vader (sommige kinderen, met name jongens kopiëren hun vaders gedrag door hun moeder of jongere broertjes/zusjes te slaan)• alcohol- of drugsgebruik• opstandigheid• angst• depressie• negatief zelfbeeld• passiviteit en teruggetrokkenheid• zichzelf beschuldigen• verlegenheid• suïcidaliteit

Problemen in sociaal gedrag en competentie• sociaal isolement: proberen thuissituatie geheim te houden en ondertussen aansluiting te vin-den met leeftijdsgenoten (zonder ze mee naar huis te nemen)• wantrouwen ten aanzien van de omgeving• gebrek aan sociale vaardigheden

Schoolproblemen• schooluitval• moeite met concentreren• overcompenseren (opvallend extra inzet op school) 

Observatieformulier 5

Bijlage 4: Observatieformulier

Bij een vermoeden van kindermishandeling ga je eerst deze vragenlijst na om er achter te komen of je ongerustheid gegrond is.

Jongen/meisje:

Geboortedatum:

Kindercentrum:

Groep:

Naam leidsters:

  • 1.

    Sinds wanneer is het kind op het kindercentrum?

  • 2.

    Sinds wanneer vertoont het kind opvallend gedrag?

  • 3.

    Beschrijf het opvallende gedrag

  • 4.

    Hoe is het contact met andere kinderen in de groep?

  • 5.

    Hoe is het contact met volwassenen?

  • 6.

    Hoe is de uiterlijke verzorging van het kind?

  • 7.

    Hoe is de algehele ontwikkeling van het kind (verstandelijk, sociaal, emotioneel, motorisch)

  • 8.

    Hoe is het contact tussen kind en verzorgers?

  • 9.

    Hoe is het contact tussen verzorgers en leidsters?

  • 10.

    Zijn er bijzonderheden over het gezin te melden? Vermeld indien mogelijk ook de bron

  • 11.

    Is er de laatste tijd iets in het gedrag of in de situatie van het kind veranderd?

  • 12.

    Wat is bekend over eventuele broertjes of zusjes?

Gesprekspunten overleggroep 6

Bijlage 5: Gesprekspunten overleggroep

Wanneer de vragenlijst reden geeft tot ongerustheid, kunnen de onderstaande punten in de ge-spreksgroep besproken worden.

Algemene gegevens:Jongen/meisjeLeeftijd in jaar en maandenAantal dagen/dagdelen op het kindercentrumOp het kindercentrum sindsAantal en leeftijd broertjes en zusjesInformatie bij aanmelding

Gegevens over de ontwikkelingHoe is de motorische ontwikkeling?Hoe is de verstandelijke ontwikkeling?Hoe is de sociaal-emotionele ontwikkeling?

Algemene gegevens over het kindercentrumGrootte van de groepVerdeling naar leeftijdAantal leidsters

Algemene informatie over het gedrag van het kindHoe verloopt het contact met de leiding?Hoe verloopt het contact met andere kinderen?Welke positie neemt het kind in de groep in?Hoe verloopt het halen/brengen?Denkt u/ weet u of het kind het naar zijn zin heeft?Wat doet het kind graag, waar speelt het kind mee?Zijn er observatieverslagen uit het verleden?

Specifieke informatie over het opvallende gedrag van het kind op het kindercentrumWelk gedrag neemt u waar? Beschrijf dit gedrag.Hoe lang doet dit gedrag zich al voor?Weet u een concrete aanleiding die eraan vooraf ging? Waar gebeurde dit?Hoe vaak komt dit gedrag voor? Elke keer wanneer het kind aanwezig is? Meerdere keren op een dagdeel? Af en toe? Hoe vaak precies?Op welke momenten en/of in welke situaties komt het gedrag voor?Hoe heeft u tot nu toe gereageerd op het opvallende gedrag? Wat was het effect?

Gegevens over de woon/thuissituatieHerkennen de ouders het hierboven beschreven gedrag?Vertoont het kind dit gedrag ook thuis? Zo ja, hoe vaak?Vertoont het kind het gedrag ook in andere situaties? Zo ja, welke?Hoe gaan de verzorgers om met dit gedrag?Wat is het effect van de manier waarop verzorgers met het gedrag omgaan?Hoe is de relatie van het kind met de andere gezinsleden?

Factoren kind, verzorgers, kinderdagverblijf, BSOZet de factoren op een rijtje die van invloed kunnen zijn op het gedrag vanuit het kind, het gezin en het kindercentrum. 

Aandachtpunten voor een gesprek met verzorgers 7

Bijlage 6: Aandachtspunten voor een gesprek met verzorger(s)

Het doel van een gesprek is om de zorgen over datgene is waargenomen bij het kind, aan gedrag of concrete lichamelijke verschijnselen, met de verzorger(s) te delen.

Houd de volgende uitgangspunten in de gaten:• Bespreek wat je waarneemt bij het kind, bespreek niet je vermoedens.• Ga er van uit dat verzorger(s) het beste voor hun kinderen willen en dat is ook wat jij wilt: daar zit jullie gemeenschappelijke noemer.

Je hoeft geen schuldvraag aan de orde te stellen; je doet een beroep op de zorg van verzorger(s) voor hun kind. Omdat de verzorger(s) hun kind een aantal dagen per week aan jou toevertrouwen, ben jij een belangrijk persoon voor het kind en de verzorger(s). Het is dus logisch om de zorgen over het kind te delen. Dit delen van zorgen is een proces en vraagt om een procesmatige aanpak.

Fases in een procesmatige aanpak

1. Afwegingen vóór het gesprek:• Voer je het gesprek met de verzorger(s) alleen of samen (dit laatste heeft de voorkeur) met een vertrouwenspersoon/leidinggevende /directielid?• Nodig je beide verzorgers expliciet samen uit, leg je deze keuze voor aan één verzorger, of laat je dit aan de verzorgers over?

2. Spreek de zorg om het kind uit:Ik heb je kind nu (aantal) keer/maanden gezien/in de groep. Ik maak me zorgen over een aantal dingen die ik graag met jou/jullie zou willen bespreken. Is dit goed?

3. Bespreek een voor een de signalen aan de hand van onderstaande punten:• Beschrijf het signaal in concrete lichamelijke verschijnselen of waarneembaar gedrag: ‘Het is mij opgevallen dat jullie kind 's morgens vaak komt met hele volle vieze luiers en ook luieruit-slag heeft die maar niet over lijkt te gaan; Jullie kind speelt in de poppenhoek vaak seksuele handelingen na met de poppen en hij/zij doet dit als volgt…’En dan vul je concrete waarnemin-gen in.• Vraag of dit signaal herkend wordt: Is jullie dit wel eens opgevallen? Gebeurt dit thuis ook wel eens? Hoe lang is dit al zo? In welke situaties gebeurt dit?’• Vraag of ouders een idee hebben waar dit vandaan komt: Hebben jullie enig idee waar dit van-daan komt? Wat vinden jullie ervan?• Spreek (indien nodig) je zorg uit over dit signaal: ‘Ik maak me er toch zorgen over dat jullie kind dit doet/heeft.’

4. De verzorger(s) delen de zorg

5. De verzorger(s) nemen de zorg overAandachtspunten:• Gebruik niet het woord signaal, maar beschrijf concrete lichamelijke verschijnselen of waar-neembaar gedrag.• Leg de nadruk op het delen van zorg, niet op het beschuldigen/verdenken van de verzorger(s).

 

 

Zorgen delenJe kunt zorgen niet delen met de verzorger(s), wanneer het niet de zorgen van beide partijen zijn. Het kan geruime tijd in beslag nemen om zover te komen. Wanneer de verzorger(s) datgene wat je hebt waargenomen absoluut (nog) niet kunnen waarnemen, is het van het grootste belang om bij dit onderdeel stil te blijven staan en niet de volgende fase van het gesprek in te gaan. Je kunt verzorger(s) in zo’n geval bijvoorbeeld vragen om het kind eens een tijdje te observeren en op te letten of ze dan toch het gedrag waarnemen dat jij als leidster genoemd hebt. In een volgen-de afspraak kunnen jullie het er dan weer over hebben. Een andere mogelijkheid is te vragen of de verzorger(s) een ochtendje in de groep wil(len) komen kijken. Je kunt dan meteen aanwijzen welk gedrag je bedoelt. Neem hier de tijd voor. Want zolang verzorger(s) de signalen die jij met ze be-sproken hebt niet waarnemen, is delen van de zorg niet aan de orde.

EmotiesIn deze fase kunnen emoties een grote rol spelen. De verzorger(s) kunnen bijvoorbeeld boos wor-den, zich tekort voelen schieten en zich hier schuldig over voelen of zich schamen over het door jou beschreven gedrag van hun kind. Bijvoorbeeld wanneer je masturbatiegedrag in de groep of seksueel gedrag in de poppenhoek hebt beschreven.

Verzorger(s) kunnen door hun emoties op heel verschillende manieren reageren. Daarom is het altijd verstandig om expliciet naar de reactie van de verzorger(s) te vragen. Bijvoorbeeld: ‘Ik zie dat ik jullie ermee overrompel. Ik kan me voorstellen dat het moeilijk voor jullie is dat ik hier nu mee gekomen ben. Hoe ligt dit voor jullie?’

De verzorger(s) kunnen ook boos worden. Een manier om met boosheid of agressie om te gaan, is onder woorden te brengen wat je waarneemt en je eigen angst hiervoor (jezelf klein maken). ‘Ik zie dat jullie boos zijn en ik vind dat moeilijk, het maakt mij onzeker.’

Wanneer je als leidster persoonlijk geraakt bent door wat je gezien of gehoord hebt van het kind is het goed dit onder woorden te brengen. Zolang de emoties de overhand hebben, is er geen gele-genheid om de verzorger(s) concrete, zakelijke informatie te geven. Laat staan naar een volgende stap te gaan. Pas wanneer de emoties een plaats hebben gekregen, is er gelegenheid om de ver-zorger(s) concrete, zakelijke informatie te geven.

Verduidelijking vragenBij iedere fase is het van belang te vragen wat de verzorger(s) ervan vinden en of zij het genoem-de herkennen. Vraag ook door als iets niet helemaal duidelijk is. ‘Wat bedoel je daar precies mee? Begrijp ik goed dat je zegt dat…’

Er kunnen dus meerdere gesprekken nodig zijn voordat je als leidster op één lijn zit met de verzor-ger(s) wat betreft het waarnemen van de door jou gesignaleerde verschijnselen en gedragingen van hun kind.

Het delen van de zorg en het overnemen van de zorg zijn dan de volgende stappen die de verzor-ger(s) moeten maken. Het is van groot belang om het waargenomene ook dan nog over langere tijd te volgen en bij te houden in een logboek. Hierin kun je ook de afspraken met de verzorger(s) bijhouden. De praktijk leert dat wanneer je deze fase eenmaal bereikt hebt, de verzorger(s) een belangrijke steun zijn in het verder zoeken naar een mogelijke oorzaak van het zorgwekkende ge-drag van hun kind. Verzorger(s) kunnen dan meestal heel goed meedenken over de verdere hulp die zij denken nodig te hebben.

Bron: Mw. J. vd. Berg, jeugdarts bij de afdeling jeugdgezondheidszorg, dienst OCW, gemeente Den Haag

Verder lezen:• Seksualiteit en (vermoedens van) seksueel misbruik in gesprekken met ouders; Han Spanjaard en Heleen Woelinga, 1993• Persoonlijke mededelingen; Ymke Gorter 

Enkele aandachtspunten in het contact met allochtone gezinnen 8

Bijlage 7: Enkele aandachtspunten in het contact met allochtone gezinnen

Vraag aan mensen wat hun gewoonten zijn. Niet alle allochtone gezinnen zijn hetzelfde.

Let er bij een eventueel huisbezoek op of bewoners hun schoenen aan hebben of dat de schoenen bij de voordeur staan. In Islamitische gezinnen kan het de gewoonte zijn om of op blote voeten of op sloffen in huis te lopen. Dit geldt dan ook voor gasten. 

De echtgenoot en bij zijn afwezigheid de oudste zoon, is degene die de contacten naar de buiten-wereld onderhoudt. Het is belangrijk om hem bij alles te betrekken.

Gastvrijheid is een groot goed. Er moet eerst iets gegeten of gedronken worden en een inleidend gesprek gevoerd worden voordat de reden van het huisbezoek ter sprake wordt gebracht. Probeer niet direct ter zake te komen. Dit wordt als onbeleefd onervaren.

Het verwoorden van de feiten in beelden en voorbeelden werkt vaak beter dan concreet zeggen waar het op staat.

Houd rekening met de familie-eer.

Er wordt veel waarde gehecht aan hiërarchische structuren binnen het gezin, de verdere familie en de samenleving. Probeer afspraken met iemand te maken die hoog op de ladder staat.

Het is eervoller een probleem met behulp van de familie op te lossen dan met die van buitenstaan-ders. Het betrekken van bijvoorbeeld een oom bij een probleem is in veel gevallen acceptabeler dan het inschakelen van een Nederlandse instantie. Als je dreigt vast te lopen vraag naar dergelij-ke familiecontacten.

In veel allochtone gezinnen is het onbeleefd om tegen een autoriteit (leerkracht, arts, et cetera) nee te zeggen. Dat wil zeggen, dat niet altijd uitgevoerd wordt wat afgesproken is.

Kijk niet vreemd op als bij een huisbezoek een hele familie aanwezig is. Wil je bijvoorbeeld met een ouder apart praten, zonder kinderen of familie, nodig hem/haar dan uit op een neutrale plek.

Veel vrouwen mogen niet alleen met een vreemde man zijn. Zorg in dat geval voor de aanwezig-heid van een vrouwelijke collega.

Emotionele problemen worden vaak benoemd in termen van lichamelijke klachten, angst kan bij-voorbeeld hoofdpijn genoemd worden. Het consult bij de huisarts lost het probleem niet op. Men-sen zijn letterlijk ziek van angst.

Naast de reguliere gezondheidszorg worden vaak genezers uit het land van herkomst geconsul-teerd, omdat men bijvoorbeeld denkt dat de betreffende persoon bezeten is. Dergelijke rituelen zijn voor betrokkenen vaak van grote emotionele betekenis.

Als vrouw is het best mogelijk om met een Turkse of Marokkaanse vrouw alleen te praten, zeker wanneer je aangeeft dat het gaat om ‘vrouwenzaken’. ‘Vrouwenzaken ‘ kunnen gaan over onder-werpen als menstruatie, kinderen krijgen en dergelijke. Het is dan vrij legitiem de man te vragen niet bij het gesprek aanwezig te zijn. Dit biedt gelegenheid om vertrouwelijk met een moeder te praten.

Bron (bewerkt): Mevrouw A. Koning, maatschappelijk werker AMK Utrecht 

Aandachtspunten tijdens een gesprek met een jong kind 9

Bijlage 8: Aandachtspunten tijdens een gesprek met een jong kind

Een gesprek met het kind kan mogelijk extra informatie bieden over de situatie waarin het kind zich bevindt. Vanaf ongeveer 2 jaar is het mogelijk een gesprek(je) te voeren met het kind. Houd tijdens dit gesprek rekening met de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.Het is niet de bedoeling dat het kind ondervraagd wordt. Een gesprek met het kind heeft aanvul-lende informatie dan wel steunend contact tot doel, en mag niet in de plaats van het contact met de ouders komen. Ter voorbereiding van zo’n gesprek kun je overleggen met de leidinggevende en eventueel de pedagoog.Naast het contact met het kind is het zeer belangrijk om met een open houding het contact met ouders aan te gaan.

Tips voor het gesprek

• Voer het gesprek met een open houding. • Sluit aan bij waar het kind op dat moment mee bezig is, bijvoorbeeld spel, een tekening of knutselen.• Ga op dezelfde ooghoogte zitten als het kind en kies een rustig moment uit.• Steun het kind en stel het op zijn gemak.• Gebruik korte zinnen.• Vraag belangstellend en betrokken, maar vul het verhaal niet in voor het kind.• Begin met open vragen (Wat is er gebeurd? Wanneer is het gebeurd? Waar heb je pijn? Wie heeft dat gedaan?) en wissel deze af met gesloten vragen (Ben je gevallen? Heb je pijn? Ging je huilen? Vond je dat leuk of niet leuk?).• Vraag niet verder, wanneer het kind niets wil of kan vertellen.• Houd het tempo van het kind aan, niet alles hoeft in één gesprek.• Laat het kind niet merken dat je van het verhaal schrikt.• Val de ouders (of andere belangrijke personen voor het kind) niet af, in verband met loyaliteits-gevoelens.• Geef aan dat je niet geheim kan houden wat het kind vertelt. Leg uit dat u met anderen gaat kijken hoe u het kind het beste kan helpen. Leg het kind uit dat u het op de hoogte houdt van elke stap die u neemt. Het kind moet nooit zelf de verantwoordelijkheid krijgen in de keuze van de te nemen stappen. • Vertel het kind dat het heel knap is dat hij/zij het allemaal zo goed kan vertellen.• Let tijdens het gesprek goed op de non-verbale signalen van het kind. • Stop het gesprek wanneer de aandacht bij het kind weg is. 

Aandachtspunten voor een gesprek met een kind 10

Bijlage 9: Aandachtspunten voor een gesprek met een kind

Bij een vermoeden van kindermishandeling kan de leidster met het kind praten om na te gaan of haar zorgen terecht zijn. Het kan ook voorkomen dat een kind zelf de leidster in vertrouwen neemt. Leidsters zien vaak erg op tegen dergelijke gesprekken omdat ze het moeilijk vinden hun houding te bepalen tegenover het kind. Het oefenen van gespreksvaardigheden kan meer zelfvertrouwen geven bij het voeren van dit soort gesprekken. Daarom is het belangrijk dat leidsters zich bewust zijn van een aantal voorwaarden die bij het voeren van een gesprek met een mishandeld kind van belang zijn. Ook hier kan ter voorbereiding overleg gevoerd worden met de leidinggevende of pe-dagoog van de instelling.

In de eerste plaats kan een leidster beter niet op voorhand geheimhouding toezeggen aan een kind. Veel kinderen willen in eerste instantie alleen iets vertellen als er beloofd wordt om het tegen niemand anders te zeggen. Als deze belofte gegeven wordt, komt de leidster voor een groot di-lemma te staan als het kind zou vertellen dat het mishandeld wordt: zij moet dan of het vertrouwen van het kind schenden of medeplichtig worden aan het in stand houden van een schadelijke situa-tie. De Leidster die een kind geheimhouding belooft uit angst dat het kind anders blijft zwijgen, moet zich wel bewust zijn van de consequenties van deze belofte.Als een leidster geen geheimhouding wil toezeggen kan zij het kind wel beloven dat zij geen stap-pen zal ondernemen zonder dit van tevoren aan het kind te vertellen.

Een tweede belangrijk punt is dat de leidster zich bewust moet zijn van de sterke loyaliteitsgevoe-lens van een kind ten opzichte van zijn ouders. Val nooit de ouders af tegenover het kind, al heb-ben ze nog zulke afschuwelijke dingen gedaan. Het kind zal geen vertrouwen meer hebben in ie-mand die zijn ouders veroordeelt.

Voorwaarden voor een goed contact tijdens een gesprek met een kind.

1. EchtheidDit betekent dat de leidster zichzelf is in de relatie met het kind. Zij doet zich niet anders voor dan hij is. Dit betekent niet dat de leidster elke emotie die zij ervaart eruit gooit. Het betekent wel dat zij zich bewust is van haar eigen gevoelens en die niet ontkent of tracht te verdringen. Er moet over-eenstemming zijn tussen dat wat zij ervaart en voelt en dat wat zij zegt en doet.Een professionele houding vereist oprechte belangstelling, een sfeer van veiligheid en het vermo-gen een goede ontvanger te zijn, dat wil zeggen op kunnen merken wat de gevoelens van het kind zijn een daarbij aan kunnen sluiten.Een dergelijke houding vormt een basis voor vertrouwen. Kinderen voelen heel goed aan wanneer iemand echt is of een façade ophoudt of doet alsof.

2. EmpathieEmpathie is het vermogen van de leidster zich in te leven in de gevoelens van het kind. Empathie is het begrijpen van de ervaringen en gevoelens van het kind in hun betekenis voor dat kind.Het is belangrijk dat de leidster de gevoelens van het kind niet slechts aanhoort maar door woor-den of op een niet verbale wijze aangeeft de beleving van het kind van binnen uit te verstaan.

3. AcceptatieAcceptatie houdt in dat de leidster het kind accepteert zoals hij is. Het wil niet zeggen dat de leid-ster het eens moet zijn met de gedachten of gevoelens van het kind maar wel dat zij deze accep-teert zonder verder te veroordelen.Tijdens het gesprek met een kind is het ook van belang dat een leidster in staat is om actief te luis-teren. Actief luisteren betekent luisteren naar zowel de verbale als de non-verbale boodschappen van het kind. Het betekent ook ‘tussen de regels door’ luisteren naar de boodschappen die door-klinken in de stembuiging van het kind, aarzeling, stiltes etc. Actief luisteren houdt in dat de leidster zich voortdurend afvraagt ‘Welke boodschap wil dit kind overbrengen? Wat zegt hij over zijn ervaringen, gedragingen, gevoelens?Door actief te luisteren kan het de leidster duidelijk worden wat er aan de hand is met het kind en kan zij zicht krijgen op de emoties die het kind daarbij ervaart. De leidster moet hierbij proberen om de gevoelens van het kind met eigen woorden samen te vatten.

Bij deze manier van luisteren krijgt de leidster niet alleen de meeste informatie maar geeft zij het kind ook het gevoel serieus genomen en geaccepteerd te worden. Bovendien kan de leidster bij actief luisteren controleren of zij het kind goed heeft begrepen en zijn emoties goed heeft aange-voeld.

Enkele ezelsbruggetjes bij het actief luisteren• ‘Je bedoelt…?’• ‘Je probeert me duidelijk te maken dat….?’• ‘Je voelt je…?’• ‘Je hebt het gevoel dat…?’• ‘Je zou het liefst willen dat…?’• ‘Je hebt de indruk dat…?’

Algemene regels bij actief luisteren• Begin met ‘Je…’• Gebruik een vragende toon.

Kijk uit voor communicatiestops. Dit zijn opmerkingen, reacties etc. die werkelijke communicatie in de weg staan. Vaak worden ze onbewust gebruikt, bijvoorbeeld als iemand bang is om iets onaan-genaams te horen of als het gesprek een wending dreigt te nemen die als emotioneel bedreigend wordt ervaren. 

Communicatiestops zijn• veroordelen• ridiculiseren• preken• afleiden• met het verhaal op de loop gaan• waarschuwen• sussen/geruststellen• niet serieus nemen• vragen stellen (die niet van belang zijn)• bevelen• beredeneren• oplossingen aandragen.

De meeste mensen hebben één of meer favoriete ‘stops’. Het is van belang om je bewust te wor-den welke van deze stops je geneigd bent om te gebruiken omdat het een werkelijk gesprek in de weg kan staan.

De volgende punten zijn van belang om tijdens het gesprek met het kind, dat vertelt over een mis-handelingssituatie, voor ogen te houden• Geloof het kind en trek diens verhaal niet in twijfel. Onderschat of bagatelliseer de ernst van de situatie niet.• Spreek waardering uit voor het feit dat het kind de moed heeft om z’n verhaal te vertellen.• Haast het gesprek niet, laat het kind in eigen tempo vertellen.• Stel geen waarom-vragen (het kind snapt immers zelf ook niet waarom hem dit overkomt)• Stel geen suggestieve vragen. Laat het kind zoveel mogelijk zelf benoemen wat er gebeurd is.• Pas je aan bij het woordgebruik van het kind. Vraag om verduidelijking als je het niet goed be-grijpt.• Vertel het kind dat het niet zijn schuld is dat dit is gebeurd en evenmin zijn verantwoordelijk-heid.• Vertel het kind dat het niet de enige is die zoiets overkomt en dat hulp mogelijk is.• Dring niet aan als het kind je vragen ontwijkt maar hou de deur voor het contact wel open.

Bron: Cursus voor leerkrachten in het basisonderwijs. Interne uitgave VKM, augustus 1994. 

Omgaan met privacy 11

Bijlage 10: Omgaan met privacy

Tijdens het uitvoeren van de stappen in het protocol, is het belangrijk dat er zorgvuldig gehandeld wordt. Er is immers sprake van persoonlijk informatie over kinderen en gezinnen (zie ook de priva-cyrichtlijnen van de eigen instelling). De wet op de Jeugdzorg (2005) geeft de gedragslijnen aan over het inzagerecht. Een ouder en/of wettelijk vertegenwoordiger (bijvoorbeeld een voogd) heeft het recht om het dos-sier van zijn/haar kind in te zien. Kinderen tussen de 12 en 16 jaar hebben gedeeltelijk recht op inzage en vanaf 16 jaar heeft een jongere recht op inzage. Inzage kan worden geweigerd wanneer het belang van het kind, de melder en/of informant wordt geschaad.

Belangrijke tips bij het omgaan met privacy

• Betrek bij een overleg niet teveel mensen.• Zorg dat informatie over kinderen en gezinnen altijd binnenshuis blijft. Emoties kunnen de pri-vacy in gevaar brengen. Soms willen leidsters hun collega-leidsters als uitlaadklep gebruiken. Dit is begrijpelijk, maar qua privacy niet de juiste manier om met de situatie om te gaan. Betrek daarom alleen personen die in het stappenplan genoemd worden.• Contact met andere instellingen kan alleen na toestemming van de ouder of wettelijk verte-genwoordiger. Contact met andere instellingen zonder toestemming kan alleen anoniem. Het gezin of kind mag dan niet bekend worden gemaakt.• Een uitzondering hierop is het contact met het AMK. Dit kan zonder toestemming van ouders of wettelijke vertegenwoordiger.• Wees zorgvuldig met schriftelijke informatie. Verzorger(s) hebben recht op inzage in verslagen, formulieren en observatieverslagen. Alleen als het anonieme werkaantekeningen zijn, hebben ouders geen inzagerecht.• Schrijf daarom alsof de verzorger(s) over je schouder meekijken. Beschrijf waarneembaar ge-drag en wees voorzichtig met interpretaties.• Als de verzorger(s) een verslag willen inzien, kun je voorstellen om het samen met hen te le-zen. Erover te praten en waar nodig toe te lichten. Daarna kan een kopie worden meegegeven. Een andere mogelijkheid is om de belangrijkste punten uit het verslag en afspraken tijdens het gesprek op papier te zetten en aan de verzorger(s) te geven. Dit vormt tegelijk een leidraad voor eventuele volgende gesprekken met de verzorger(s).• Schriftelijke informatie moet goed worden opgeborgen in een afsluitbare kast.• Informatie die niet (meer) relevant is moet worden vernietigd of aan ouders worden meegege-ven. • Schriftelijke informatie mag niet zonder toestemming van ouders of wettelijke vertegenwoordi-ger aan derden worden verstuurd. Eén uitzondering hierop vormt het AMK.• Schriftelijke informatie die de instelling van derden ontvangt, moet ook met toestemming van de ouders of wettelijke vertegenwoordiger zijn verstuurd. Als dit niet zo is, is het verstandig de informatie terug te sturen. 

Meldrecht, meldplicht en zorgplicht 12

Bijlage 11: Meldrecht, meldplicht en zorgplicht

In de Wet op de jeugdzorg (2005) is het meldrecht vastgesteld. Dit betekent dat je wettelijk het recht hebt een melding te doen en daarbij ook alle relevante gegevens over te dragen aan het AMK. Het belang van het kind gaat hierbij vóór het belang van de privacy van het gezin.

In de wet op de Jeugdzorg is ook de meldplicht opgenomen: Wanneer een medewerker van een instelling het vermoeden heeft dat een medewerker van de-zelfde instelling zich schuldig maakt aan kindermishandeling moet hij dit direct melden bij zijn lei-dinggevende en het bestuur. Deze hebben de plicht direct het AMK hiervan in kennis te stellen.

Naast het meldrecht heeft ieder burger in Nederland een zorgplicht. Dit houdt in dat je de plicht tot zorgen voor het kind hebt. Aan de ene kant de plicht tot zorgen voor het kind en aan de andere kant de privacywetgeving in de vorm van de Wet bescherming Persoonsgegevens. Dat betekent dat je niet zomaar gegevens zonder toestemming mag geven aan derden.Dit heet een conflict van belangen. Bij een conflict van belangen weeg je zorgvuldig de belangen die in het geding zijn af. Dat doe je door het protocol te volgen en door alle stappen die je zet, schriftelijk te vermelden in het dossier. Wanneer je dit doet, kun je voldoen aan de zorgplicht en het meldrecht zonder bij-voorbeeld juridisch te worden vervolgd. 

Sociale kaart 13

Bijlage 12: Sociale kaartLandelijke telefoonnummersAdvies en Meldpunt Kindermishandeling (tel. 0900-123 123 0)Kindertelefoon (0800-0432)Landelijk Bureau Slachtofferhulp (030-2340116)Transact (030-2300666) NIZW Jeugd / Expertisecentrum Kindermishandeling (030-2306564)Opvoedtelefoon (0900-8212205)

RegioZoek de regionale gegevens van de onderstaande instellingen zelf op.

Advies en Meldpunt Kindermishandeling Bureau JeugdzorgRegionaal preventieteam kindermishandelingBureau Slachtofferhulp GGD, afd. JeugdgezondheidszorgPolitieRaad voor de KinderbeschermingMaatschappelijk werkHuisarts (verwijzing naar Thuiszorg, Riagg)SchoolbegeleidingsdienstBlijf van m’n lijfVrouwenopvangTelefonische HulpdienstConsultatiebureau voor Alcohol en DrugsSteunpunt opvoeding/ Opvoedwinkel/OpvoedbureauRegionaal preventieteam kindermishandeling

Invulblad sociale kaart 14

Bijlage 13: Invulblad sociale kaart

Controleer regelmatig of de gegevens van de sociale kaart kloppen. Vul veranderde gegevens in op deze extra invulbladen. Hierop is ook ruimte voor het invullen van gegevens van relevante in-stellingen die nog niet zijn genoemd. Het is handig om een leeg invulblad achter de hand te hou-den voor extra kopieën.

Instelling: Adres:Telefoonnummer/fax:E-mail:Contactpersoon:Telefoonnummer:De instelling biedt: advies / consult / melding / hulpverlening/ ondersteuning / voorlichtingBeschrijving werkwijze instelling:

 

 

 

Instelling:Adres:Telefoonnummer/fax:E-mail:Contactpersoon:Telefoonnummer:De instelling biedt: advies / consult / melding / hulpverlening/ ondersteuning / voorlichtingBeschrijving werkwijze instelling:

 

 

 

Instelling:Adres:Telefoonnummer/fax:E-mail:Contactpersoon:Telefoonnummer:De instelling biedt: advies / consult / melding / hulpverlening/ ondersteuning / voorlichtingBeschrijving werkwijze instelling:

 

 

Verdere informatie 15

Bijlage 14: Verdere informatie

Voor informatie over kindermishandeling kan je terecht bij:

NIZW Jeugd / Expertisecentrum KindermishandelingInformatie en beleidsadviseringPostbus 191523501 DD UtrechtInfolijn: 030-2306564Fax: 030-2319641E-mail: kindermishandeling@nizw.nl Internet: www.kindermishandeling.nl (voor kinderen en jongeren)www.kindermishandeling.info (voor volwassenen)

JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding(voorheen S&O stichting voor opvoedingsondersteuning en ZOK Zuidhollandse Ondersteuningsorganisatie Kinderopvang)Voorlichting, training, lezing, workshops, ontwikkeling van protocollen, onderhouden van netwer-ken, lesmateriaal weerbaarheid.Preventieteam kindermishandelingRegio Haaglanden: 070-3029845Regio Zuid-Holland Zuid: 078-6391903Regio Midden Holland en Zuid-Holland Noord: 0182-547888Internet: www.jso.nl

Kijk voor informatie over het internationale Verdrag voor de Rechten van het Kindwww.kinderrechten.nl  

Relevante web siteswww.nizwjeugd.nl www.kindertelefoon.nlwww.seksueelkindermisbruik.nlwww.seksueelgeweld.nlwww.huiselijkgeweld.nl

Literatuurlijst 16

Bijlage 15: Boeken over kindermishandeling

Achtergrondinformatie

Adriaenssens, P.Mijn kind is bang (en ik ook). Opvoeden tot weerbaarheid - Tielt, Lannoo nv, , 1998, ISBN 90-209-3120-2

Baartman, H.Opvoeden kan zeer doen. Over oorzaken van kindermishandeling, hulpverlening en preventie - Utrecht, SWP, 1996, 256 blz., ISBN 90-6665-218-7Boek over de oorzaken van lichamelijke mishandeling en verwaarlozing. Met aandacht voor de hulpverleningspraktijk en primaire preventie. In dit verband worden de risicofactoren besproken.

Baeten, P., Geurts, E.In de schaduw van het geweld. Kinderen die getuige zijn van geweld tussen hun ouders. NIZW 2002, Utrecht. ISBN 90-5050-936-3Dit boek brengt de kinderen in beeld die getuige zijn van geweld tussen hun ouders. Het belicht de achtergrond en de aard van de problematiek en beschrijft, wat het voor kinderen betekent getuige te zijn van geweld. Er worden handreikingen gedaan voor het signaleren van deze kinderen en adviezen gegeven voor de hulpverlening.

Doef, S. van derKleine mensen grote gevoelens. Kinderen en hun seksualiteit - Amsterdam, De Brink, Ploegsma bv, 1994, ISBN 90-216-7161-1

Hondsmerk, R., E. KokEen geheim teveel….. - ISBN 90-6067-636-X

Imbens, Al., I. JonkerGodsdienst en incest - Amersfoort, An Dekker, 1991, 269 blz., ISBN 90-5017-094-8Aan de hand van interviews wordt ingegaan op incest binnen godsdienstige milieus en de samen-hang met de geloofsbeleving. Tevens aandacht voor de begeleiding van vrouwen en kinderen als slachtoffer.

Killen, K.Het mishandelde kind. Kindermishandeling en een tekort aan zorg - Rotterdam, Ad Donker, 1999, 403 blz., ISBN 90-6100-461-6

Rensen, B.Kindermishandeling: voor het leven beschadigd - Utrecht, Bruna, 1990, 192 blz., ISBN 90-229-7928-8Aandacht voor de vormen, achtergronden, gevolgen, signalering, diagnostiek, behandeling en pre-ventie van kindermishandeling. Voorbeelden uit de praktijk van de auteur (jeugdarts) verduidelijken het geheel.

Strik, W., M. BorghorstBoos, bang, blij - ISBN 90-609-2902-0

Wolzak, A.Kindermishandeling - signaleren en handelen - Utrecht, NIZW Uitgeverij, ISBN 90-5050-797-2

Ervaringsverhalen en romans

Lichtenburcht, C. van, K. de KleinSporen op de ziel. Mannen en vrouwen over de verwerking van hun incestverleden - Amsterdam, Anthos, 1997, 279 blz., ISBN 90-414-0219-5Achttien incestslachtoffers vertellen over hun ervaringen, de invloed die het misbruik op hun leven heeft gehad en de, mede dankzij therapeutische hulp, geslaagde verwerking van deze ervaringen.

Liebeek-Hoving, I.Céleste's kleine oorlog - Utrecht, Kwadraat, 1996, 96 blz., ISBN 90-6481-262-4Roman over Céleste die als kind geestelijk mishandeld is door haar stiefvader en zijn zoon. Als ze achttien is, vlucht ze het huis uit. Met hulp van haar zusje, een hospita en haar vriendinnen over-wint ze de gebeurtenissen uit haar jeugd.

Mitgutsch, A.Het land van de geslagen kinderen - Amsterdam, Van Gennep, 1988, 222 blz. ISBN 90-6012-625-4Roman waarin een moeder terugblikt op haar jeugd en de kindertijd van háár moeder, die net als zijzelf werd mishandeld. Zij nam zich voor haar dochter beter op te voeden. De erfenis van haar moeder bleek echter sterker dan zijzelf.

Rubin, L.Het onverwoestbare kind - Amsterdam, Ambo, 1997, 239 blz., ISBN 90-263-1484-1De auteur laat aan de hand van acht levensverhalen van in hun jeugd mishandelde volwassenen zien dat het ondanks een verwoestende kindertijd mogelijk is als een gelukkig mens in het leven te staan.

Slee, C.Moederkruid - Amsterdam, Prometheus, 2001, 202 blz., ISBN 90-446-0008-7

Boeken voor kinderen

Botte, M.F., P. LemaitreKaatje Cactusbloem en haar egel: wij mij aanraakt, krijgt een prik - Houten, Van Reemst Uitgeverij, 1996, ISBN 90-410-9028-2Aan de hand van grappige tekeningen bespreekt Kaatje situaties waarin kinderen (seksueel) be-dreigd worden. Kaatje vindt elke keer een oplossing voor de problemen. Het boekje is geschreven om kinderen weerbaar te maken, maar suggereert daardoor wellicht ook een schijnveiligheid.

Delfos, M.Sanne - Westbroek, Harlekijn Uitgeverij, 1993, 35 blz., ISBN 90-6386-106-0Therapeutisch voorleesverhaal. Sanne wordt mishandeld door haar moeder. Ze verzint allerlei vriendjes en vriendinnetjes die haar helpen en troosten. Ze denkt dat ze het altijd fout doet.Vanaf 4 jaar.

Delfos, M.Blijf van me af! - Westbroek, Harlekijn, 1995, 31 blz., ISBN 90-638-6115-XTherapeutisch voorleesverhaal. Er is een versie voor meisjes en een voor jongens. De hoofdper-soon wordt seksueel misbruikt door een stiefvader. De schoolarts bemerkt bij onderzoek iets.Van 8 tot 12 jaar.

Doef, S. van derBen jij ook op mij? - ISBN 90-216-1498-7Ik vind jou lief - ISBN 90-216-1150-3Vanaf 6 jaar

Dorrestijn, H.Brandnetels en andere verhalen over kindermishandeling - Amsterdam, Bert Bakker, 1995, 98 blz., ISBN 90-351-1449-3Zijn jeugdervaringen motiveerden de auteur een boek te schrijven met verhalen en gedichten over kindermishandeling.Vanaf 10 jaar.

Glansbeek, J.Tante Pech en de pechvogeltjes - Amsterdam/Antwerpen, Piramide, 1994, 55 blz., ISBN 90-254-0741-2Tante Pech, een oude uil, beschermt met haar vleugels en troostende woorden dieren die door hun ouders lelijk behandeld worden. Een symbolisch verhaal over wat je na mishandeling kunt doen.Vanaf 8 jaar.

Grootel, L. vanNina Regenboog - Haarlem, Holland, 1998, 126 blz., ISBN 90-2510-792-4Hester komt erachter dat haar vriendin Nina een geheim verbergt waarover ze niet wil praten. Hes-ter maakt zich zorgen. Uiteindelijk vindt ze uit waarom Nina zich anders gedraagt dan de andere kinderen: ze wordt thuis mishandeld.Vanaf 12 jaar.

Hindman, J., T. Novak (ill.)Een pakkend boek voor kleine en voor grote mensen - Groningen, Uitgeverij Reco Multi Media, 1998, ISBN 90-764-5701-8Een zeer komisch geïllustreerd boek dat allerlei aspecten van seksualiteit beschrijft, waaronder seksueel misbruik. Het doel is vooral om de weerbaarheid van kinderen te vergroten. Het boek heeft een mooi evenwicht gevonden tussen prettige en vervelende seksuele ervaringen en tussen humor en respect.

Boeken voor ouders

Adriaenssens, P.Mijn kind is bang (en ik ook). Opvoeden tot weerbaarheid - Tielt, Lannoo nv, , 1998, ISBN 90-209-3120-2

Doef, S. van derKleine mensen grote gevoelens. Kinderen en hun seksualiteit - Amsterdam, De Brink, Ploegsma bv, 1994, ISBN 90-216-7161-1

Lamers-Winkelman, F.Een werkboek voor ouders van seksueel misbruikte kinderen - Amsterdam, SWP, 20 blz., ISBN 90-6665-347-7

Marsten, S.Geef uw kind zelfvertrouwen - ISBN 90-215-2563-1 

Bronnen 17

Bijlage 16: Bronnen

• Protocol voor het omgaan met vermoedens van kindermishandeling voor kinderdagverblijven en peuterspeelzalen in Den Haag, 2002, Gemeente Den Haag/dienst OCW en GGD Den Haag, afdeling GVO in samenwerking met Stichting voor opvoedingsondersteuning, het IBBK en de Stichting Welzijnsorganisatie Escamp.• Meldcode kindermishandeling, 2002, Paul Baeten, NIZW Jeugd / Expertisecentrum Kindermis-handeling.• Protocol “Vermoeden kindermishandeling” voor het primair onderwijs in Zuid Holland Noord, 2001, GGD ZHN. S&O, AMK; Gezamenlijke uitgave van de preventieteams Zuid Holland Noord.• Protocol vermoeden kindermishandeling voor 0-4 jaar, de Petteflet, januari 2001.• Handleiding kwaliteitsstelsel kinderopvang&peuterspeelzaalwerk, uitgave MO-groep/Elsevier, versie december 2002. 

Protocol 'Hoe te handelen in geval van ongewensten omgangsvormen cq. seksuele intimidatie door een medewerker' 18

Bijlage 17: Protocol ‘Hoe te handelen in geval van ongewenste omgangsvormen cq. seksuele intimidatie door een medewerker’

Mei 2005Auteur: JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding, Patricia Ohlsen

Inhoudsopgave

 

Inleiding1 Begripsbepaling ongewenste omgangsvormen1.1 Seksuele intimidatie1.2 Agressie en geweld1.3 Pesten1.4 Discriminatie2 Seksuele intimidatie2.1 Verbod op seksueel misbruik2.2 Meldingsprocedure2.2.1 Maatregelen naar aanleiding van een melding2.3 Procedure van onderzoek2.3.1 Maatregelen naar aanleiding van het onderzoek2.4 Omgaan met de media2.5 Informeren betrokkenen

Bijlagen1. Algemene aandachtspunten

Inleiding

Dit protocol geeft handvatten voor hoe te handelen in geval van (een vermoeden van) ongewenste omgangsvormen en in het bijzonder seksueel misbruik door medewerkers van het kindercentrum. Het is belangrijk dat men in een dergelijk emotioneel moeilijke situatie zorgvuldig met alle betrok-kenen om kan blijven gaan. Een protocol kan hierbij houvast bieden. Een protocol legitimeert het handelen van een ieder die stappen zet naar aanleiding van een melding. Bovendien biedt het achtergrondinformatie en tips.

Voor alle medewerkers van het kindercentrum is het van belang dat er een protocol op de instelling aanwezig is over het onderwerp ongewenste omgangsvormen. Een melding over ongewenste omgangvormen is meestal plotseling. Het gaat gepaard met veel emoties. En er zal gehandeld moeten worden. De aangeklaagde zal, of de melding nu terecht is of niet, met gevoelens van frus-tratie, boosheid en schaamte kampen. Teamleden voelen zich vaak boos, schuldig, machteloos of kunnen het niet geloven. De vraag schuldig/niet schuldig dringt zich op en kan tot twee kampen leiden zowel binnen een team van leidsters als tussen ouders en kinderen.

De gevolgen van ongewenste omgangsvormen kunnen heel groot zijn. Het negatieve gevolgen voor je zelfbeeld en je zelfvertrouwen en het vertrouwen in anderen wordt geschaad.Wanneer zich een geval van ongewenste omgangsvormen voordoet, is het belangrijk dat het slachtoffer zijn verhaal kwijt kan. Slachtoffers vinden het vaak moeilijk hun verhaal te vertellen. Angst niet geloofd te worden en angst voor represailles spelen daarbij een rol. 

1 Begripsbepaling ongewenste omgangsvormen

Ongewenste omgangsvormen komen tot uiting in verbaal, fysiek of ander non-verbaal gedrag. Dit gedrag kan zowel opzettelijk als onopzettelijk zijn, maar degene die hiermee wordt geconfronteerd ervaart het als ongewenst en onaangenaam.

Onder ongewenste omgangvormen verstaan we handelingen van een groep of van een individu, die door een persoon, die deze handelingen als tegen zich gericht ziet, als vijandig, vernederend of intimiderend worden beschouwd .

De volgende vormen van ongewenst gedrag kunnen zich voordoen: seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en discriminatie. Een strikte afbakening van deze begrippen is niet mogelijk, want pesten kan een vorm van seksuele intimidatie zijn, discriminatie kan een vorm van agressie zijn enz..

Door definities te geven lijkt het probleem van de ongewenste omgangsvormen een objectief ge-geven te zijn. Niets is minder waar. Bij de beoordeling of bepaalde situaties of gedragingen van personen bestempeld moeten worden als 'intimiderend' of 'bedreigend' spelen subjectieve facto-ren een doorslaggevende rol. De persoonlijke beleving van de betrokkenen en hun eigen waarden en normen bepalen uiteindelijk of er al dan niet sprake is van ongewenste omgangsvormen. De beleving van de direct betrokkene moet altijd het uitgangspunt zijn van een analyse van de pro-blemen met ongewenste omgangsvormen. Binnen een kindercentrum zijn het vaak ouders van kinderen die aangeven dat iets als ongewenst wordt ervaren, of collega’s vinden bepaald gedrag over de grens gaan. Van belang is het zo dicht mogelijk bij de beleving van het kind te blijven staan, bij het vaststellen van de zwaarte of omvang van het ongewenste gedrag.

1.1 Seksuele intimidatie Seksuele intimidatieOngewenste seksuele toenadering, verzoeken om seksuele gunsten of ander verbaal, non verbaal of fysiek gedrag. Dit gedrag wordt door degene die het ondergaat, ongeacht sekse en/of seksuele voorkeur, ervaren als ongewenst en onplezierig. Seksuele intimidatie kan zowel opzettelijk als onopzettelijk zijn .

Voorbeelden van verbale seksuele intimidatie: • aanspreekvormen: Erica verbasteren tot Erotica; kinderen aanspreken met "Hé stuk!"• dubbelzinnigheden: "Zo, heb jij een poes?"• uitnodigingen met bijbedoelingen: "Je mag met ons meedoen, als we je onderbroek mogen zien". 

Voorbeelden van fysieke seksuele intimidatie:• handtastelijkheden, zoals rug strelen, vastpakken, op schoot trekken van oudere kinderen, te-gen zich aan drukken, strelen, verkrachting;• geslachtsdelen strelen of betasten boven of onder de kleding;• weg versperren;• uitkleden. 

Voorbeelden van non-verbale seksuele intimidatie:• bepaalde manieren van kijken: kind niet in de ogen kijken maar op borsthoogte; gluren; kind met de ogen uitkleden;• confrontatie met (kinder)porno;• condoom/onderbroekje cadeau geven.

1.2 Agressie en geweld Agressie en geweld op de bsoVoorvallen waarbij een kind psychisch of fysiek lastig gevallen, bedreigd of aangevallen wordt, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het kindercentrum.

Voorbeelden van agressie en geweld op de bso zijn: • fysiek geweld: schoppen, slaan, verwonden, vastgrijpen;• psychisch geweld: chantage, irriteren, achtervolgen, vernederen;• verbaal geweld: schelden, treiteren, dreigen;

1.3 Pesten Pesten op het kindercentrumPesten op het kindercentrum is het systematisch uitoefenen van psychisch, fysiek of sek-sueel geweld door één persoon of groep tegen meestal één ander, die niet (meer) in staat is zich zelf te verdedigen .

Voorbeelden van pesten:• psychisch: luid lachen of schreeuwen als iemand binnen komt, negeren, voortdurend onder-breken, afkeurende blikken of gebaren, luide zuchten slaken, geruchten verspreiden, roddelen, dreigen, belachelijk maken;• fysiek: mishandelen;• seksueel: obscene scheldwoorden, seksuele verzoeken of handtastelijkheden, aanranding, verkrachting.

1.4 Discriminatie Discriminatie Het zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun sekse, ras, godsdienst of levensovertuiging .

Discriminatie kan plaats vinden op grond van uiterlijk, huidskleur, geloofsovertuiging, geslacht, seksuele voorkeur enz.

De Wet kinderopvang vereist sinds januari 2005 dat elke medewerker bij een kinderopvangorgani-satie, die daadwerkelijk bij de kinderen werkzaam is, een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) moet overleggen. Dit kan preventief werken in het beleid ten aanzien van ongewenste omgangsvormen en seksuele intimidatie in het bijzonder. 

2. Seksuele intimidatie

Seksueel misbruik is een (ernstige) vorm van seksuele intimidatie. Deze vorm werken we hieron-der verder uit.

2.1 Verbod op seksueel misbruikDe medewerker zal zich ervan onthouden het kind te bejegenen op een wijze die het kind in zijn waardigheid aantast. Seksuele handelingen en intieme relaties in de contacten met het kind zijn onder geen beding geoorloofd en worden beschouwd als seksueel misbruik. Dit omvat onder meer een verbod om het kind op zodanige wijze aan te raken dat het kind en/of de medewerker deze aanraking naar redelijke verwachting als seksueel of erotisch van aard zal ervaren. De medewer-ker mag ook niet ingaan op seksuele en/of toenaderingspogingen van het kind, ook als verlangt het kind dat of nodigt je daartoe uit.

2.2 MeldingsprocedureIn de wet op de Jeugdzorg is de meldplicht opgenomen. Wanneer een medewerker van een in-stelling het vermoeden heeft dat een medewerker van dezelfde instelling zich schuldig maakt aan kindermishandeling of dat dit hem/haar ter ore komt, moet hij dit direct melden bij zijn leidingge-vende en het bestuur. Deze hebben de plicht direct het AMK hiervan in kennis te stellen.

a. Melding door het kindAls de melding van seksuele intimidatie, aanranding of verkrachting afkomstig is van een kind, is opvang en steun voor het kind het eerste aandachtspunt. De persoon bij wie het slachtoffer de klacht meldt belooft geen geheimhouding aan het kind en is verplicht dit te melden bij zijn leidinggevende. Deze laat weten discreet te zullen handelen.De leidinggevende doet in alle gevallen melding aan de directeur en het bestuur. Naast het AMK worden zonodig anderen ingeschakeld voor hulp. De ouders van het betrokken kind wor-den geïnformeerd. Aan de ouder wordt eveneens opvang en steun geboden. Het waarborgen van het gevoel van veiligheid van het kind is uitgangspunt van dit handelen.

b. Melding door de ouderAls de melding van de ouder(s) komt, zal uitgezocht worden over welke informatie de ouder beschikt en waar de melding op gebaseerd is. De persoon bij wie de klacht wordt gemeld is verplicht dit te melden bij de leidinggevende. Deze meldt het weer bij de directie en bestuur.

c. Melding door collega-medewerkerWanneer een medewerker seksueel misbruik door een collega-medewerker constateert of vermoedt, is hij/zij verantwoordelijk voor melding hiervan aan de leidinggevende, die dat in alle gevallen aan de directeur of bestuur meldt. Aan de medewerker die meldt wordt opvang en steun aangeboden.

d. Melding door derdenAls de melding van derden komt, dient eveneens uitgezocht te worden over welke informatie deze precies beschikken en waar deze informatie op is gebaseerd. De persoon bij wie de klacht wordt gemeld is verplicht dit te melden bij de directie.

2.2.1 Maatregelen naar aanleiding van een meldingIn alle gevallen wordt de directeur zo spoedig mogelijk geïnformeerd. Deze is gehouden alle nood-zakelijke maatregelen te nemen ten aanzien van:• het regelen van opvang van kind en ouders, en• afschermen van het kind van de mogelijke dader• het instellen van een onderzoek

1. Het regelen van opvang van kind en ouders• Voor de opvang en steun voor het kind wordt een beroep gedaan op een instelling (GGD) die hierin gespecialiseerd is. • In overleg met ouders en GGD, wordt bezien of de opvang in het kindercentrum kan wor-den gecontinueerd dan wel dat er een andere oplossing moet worden geboden.• Het kindercentrum informeert ouders over de mogelijkheid aangifte te doen bij de politie.• De directeur houdt contact en toont betrokkenheid en informeert de ouders regelmatig over de voortgang van het onderzoek en andere zaken die voor de ouders van belang zijn.

2. Afscherming van het kind van de mogelijke dader• De directeur beslist in het belang van de afscherming van het kind van de mogelijke dader, of de vermeende dader hangende het onderzoek op non-actief wordt gesteld of wordt ge-schorst.• Het verdient aanbeveling om voor de betrokken medewerker een contactpersoon aan te wijzen en de betrokken medewerker erop te wijzen waar steun verkregen kan worden bui-ten het kindercentrum.

3. Instellen van een onderzoek1. De directeur draagt zorg voor een zorgvuldige procedure van onderzoek en legt een dos-sier aan. 2. Bij het interne onderzoek laat het kindercentrum zich adviseren door de politie. Zo mogelijk na raadpleging van de ouders besluit het kindercentrum of eerst een intern onderzoek wordt gedaan of onmiddellijk aangifte wordt gedaan bij de politie. Ouders kunnen natuurlijk ook los van de directeur beslissen onmiddellijk aangifte te doen. In het geval van aangifte bij de politie vindt het instellingsonderzoek plaats in nauw overleg met de politie.3. De directeur stelt binnen maximaal 2 werkdagen na de melding een commissie van onder-zoek in. De commissie bestaat uit 3 personen, twee interne en een extern deskundige. De leden van de onderzoekscommissie hebben een geheimhoudingsplicht uit hoofde van hun verantwoordelijkheid als lid van de commissie van onderzoek.4. De commissie voert het intern onderzoek uit en adviseert de directeur op grond van de re-sultaten van het onderzoek over de te nemen maatregelen.5. De termijn voor intern onderzoek bedraagt maximaal 3 weken.

2.3 Procedure van onderzoeka. De commissie vraagt de ouders de door hen bemerkte reactie van het kind weer te geven. In-dien het kind in staat is om zelf de toedracht te verwoorden, wordt altijd na overleg met de ou-ders, het kind door de commissie gehoord. Hierbij wordt er zorg voor gedragen dat dit door een daartoe deskundige gebeurt.b. De onderzoekscommissie hoort de betrokken medewerker. De toedracht van zaken volgens de medewerker wordt vastgelegd. De medewerker wordt geïnformeerd over het verder verloop van de procedure.c. De commissie voert binnen maximaal 2 weken nadat zij is ingeroepen gesprekken met alle betrokken personen. Op basis van deze eerste gesprekken adviseert de commissie de direc-teur over de te nemen voorlopige maatregelen voor het kind en de medewerker, voor zover dit nog niet is gebeurd.d. Van de gesprekken wordt een schriftelijk verslag gemaakt, dat door de geïnterviewden moet worden goedgekeurd. e. Alle verslagen worden gebundeld en voorzien van advies overhandigd aan de directeur. Deze informatie is geheim.

2.3.1 Maatregelen naar aanleiding van het onderzoeka. RehabilitatieWanneer de directeur constateert dat er op grond van het verrichte onderzoek geen aanleiding is aan te nemen dat seksueel misbruik heeft plaatsgevonden, wordt de betrokken medewerker die voor de duur van het onderzoek geschorst is of op non-actief gesteld, door de directeur van de instelling in ere in zijn functie hersteld. In een dergelijke situatie kan het in het belang van de medewerker of in het algemeen belang wenselijk zijn de betreffende medewerker binnen de organisatie over te plaatsen. b. WaarschuwingDe directeur kan besluiten tot het geven van een schriftelijke waarschuwing, onder mededeling dat herhaling arbeidsrechtelijke gevolgen heeft.c. Arbeidsrechtelijke maatregelenWanneer de directeur constateert dat er op grond van het verrichte onderzoek aanleiding is om aan te nemen dat seksueel misbruik heeft plaatsgevonden, neemt de directeur maatregelen van arbeidsrechtelijke aard, zoals ontslag wegens een dringende reden op grond van art. 677 en art. 678 boek 7 BW, of ontbinding van de arbeidsovereenkomst via de kantonrechter (art. 685 boek 7 BW).d. Inschakelen van politie en justitieDe directeur doet, wanneer het rapport van de onderzoekscommissie hiertoe aanleiding geeft, formeel aangifte van seksueel misbruik bij de politie en het Openbaar Ministerie.

2.4 Omgaan met de media

Als op een kindercentrum een incident plaatsvindt, is de kans groot dat ook de media hier van op de hoogte raken. Het is verstandig van tevoren zorgvuldig te overwegen hoe er zal worden omge-gaan met de pers.

Enkele aandachtspunten bij het omgaan met de pers:(bron: ‘concept calamiteitenwaaier van De Veilige School’ ontwikkeld door Anke Visser en Frits Prior.)• Denk na over de keuze van een passieve of actieve opstelling. Door zelf de pers te informeren houdt u de regie min of meer in handen en voorkomt u wellicht erger.• Wijs een vaste, liefst geoefende persoon aan die de contacten met de pers onderhoudt. Over-weeg daarbij of een persoon van buiten het team (bijv. een bestuurslid) te verkiezen is omdat deze toch wat verder van de zaak af staat. Overleg zo mogelijk met de politievoorlichter.• Denk goed na over de boodschap: wat willen we wel/niet vertellen en hoe formuleren we dat kort en concreet?• Selecteer: wie staan we wel te woord en wie niet?• Noteer voorwaarden: bijv. vragen vooraf op papier, afspraken over inzien tekst voor publicatie.• Wanneer wordt de pers ingelicht? In ieder geval niet voordat personeel, ouders en kinderen goed zijn ingelicht.• Wat is ons belang om in te gaan op vragen van de pers? Wat is wenselijk, wat is nodig?• Betracht openheid binnen grenzen: vertel de waarheid, tot de feitelijke kern beperkt. Noem geen namen, bewandel geen zijpaden.• Zorg voor een adempauze: niet direct in de uitzending, vragen vooraf inzien, terug (laten) bel-len, afspraak later op de dag.• Doe de contacten met de pers nooit alleen: de boodschap samen met anderen voorbereiden, iemand meenemen of mee laten luisteren, samen evalueren.

2.5 Informeren betrokkenen

a. Informeren van het teamEen belangrijke stap is het informeren van de teamleden. Zij moeten goed op de hoogte zijn om:• De schok in teamverband te verwerken.• Om te gaan met vragen en opmerkingen van ouders.• Om te gaan met vragen en opmerkingen van de “buitenwereld”.• Mogelijke andere slachtoffers te signaleren.• Eenduidige afspraken te maken over de aanpak van de situatie.Een niet te onderschatten factor is de loyaliteit van personeel ten opzichte van aangeklaagde collega’s. De ervaring leert dat collega’s in situaties van twijfel eerder de kant van de volwassene kie-zen dan die van het kind, zeker als het gaat om seksuele intimidatie. Meldingen van seksuele inti-midatie berusten zelden op waargenomen feiten door volwassenen. Meestal moet de volwassene zich baseren op het woord van het kind. Geloof en ongeloof, loyaliteit ten opzichte van de collega of het kind, kunnen een team in partijen opsplitsen. Belangrijk is teamleden voor te houden dat zij niet hoeven te beslissen over wat “waar” of “niet waar” is. Zij zijn wel verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de kinderen.

Aandachtspunten en overwegingen bij het informeren van het team:• Zorg dat het hele crisisteam aanwezig is.• Zorg dat alle teamleden aanwezig kunnen zijn. De aangeklaagde is niet aanwezig, maar zal (achteraf) schriftelijk geïnformeerd dienen te worden over de globale inhoud.• Overweeg welke andere personeelsleden moeten worden uitgenodigd, zoals vaste invalkrach-ten.• Informeer afwezigen en zieken persoonlijk over wat is besproken.• Overweeg of er deskundigen van buitenaf bij aanwezig moeten zijn.• Nodig de teamleden liefst mondeling uit.• Geef tijdens de vergadering feitelijke informatie over de melding en de tot nu genomen stappen en de nog te nemen stappen. Geef aan wat de verwachtingen naar de teamleden zijn.• Biedt ruimte voor emoties, vragen, laat stoom af blazen.• Maak afspraken over de omgang met de buitenwereld: -bij vragen van derden doorverwijzen naar het crisisteam, -geen uitspraken naar de pers, -geen contact met de aangeklaagde.• Organiseer opvang voor leidsters die daaraan behoefte hebben.

b. Informeren van de “andere” oudersEen moeilijke, maar meestal niet te vermijden stap is het informeren van de “andere” ouders over de beschuldigingen van ongewenste omgangsvormen. Bedoeld worden de ouders waarvan niet bekend is dat hun kinderen slachtoffer zijn. Ouders hebben recht op informatie, zeker als hun kind ook een mogelijk slachtoffer is.Er kennen overwegingen zijn om de andere ouders (voorlopig) niet te informeren:• De mogelijke dader is een kind van het kindercentrum. De bescherming van de kind-dader telt dan even zwaar als de rechten van de slachtoffers.• Ouders van een slachtoffer eisen geheimhouding. • Politie vraagt om geheimhouding. Overleg in zo’n geval met de politie of het informeren van de ouders daaraan ondergeschikt mag worden gemaakt.

Aandachtspunten en overwegingen bij het informeren van de ouders:• Informeer ouders schriftelijk en mondeling.• Overweeg welke ouders moeten worden uitgenodigd voor een ouderavond. De ouders van kinderen die nu bij de aangeklaagde in de groep zitten, de ouders van kinderen die voorgaan-de jaren bij de aangeklaagde in de groep zaten, de ouders van kinderen die bij het slachtoffer in de groep zitten, de ouders van alle kinderen als het gaat om iemand die met alle kinderen van het kindercentrum te maken heeft.• Hoe groot kan de groep zijn die op een avond wordt geïnformeerd.• Zorg dat de ouders van slachtoffers op de hoogte zijn van de informatieavond die gaat komen. Bespreek met hun welke informatie er gegeven gaat worden.• Nodig deskundigen uit die antwoord kunnen geven op vragen van ouders: bijv. politie, jeugdarts/jeugdverpleegkundige, vertrouwenspersoon.• Nodig ouders schriftelijk uit, geef brieven niet aan kinderen mee naar huis.• Houd rekening met taalproblemen bij allochtone ouders.• De voorzitter van de bijeenkomst is bij voorkeur de voorzitter van het bestuur. Het crisisteam en eventuele deskundigen zitten naast hem. Bespreek van tevoren de onderlinge taakverde-ling.• Geef feitelijke informatie met in acht nemen van privacy van betrokkenen. • Vertel welke stappen zijn genomen en welke nog zullen volgen.• Geef aan waar ouders terecht kunnen als zij vermoeden dat hun kind ook slachtoffer is.• Geef aan wat het kindercentrum te bieden heeft.• Geef ruimte voor de vragen en emoties die bij ouders zullen los komen.• Wees voorbereid op boosheid, ga niet in de verdediging. De boosheid van ouders zal terecht of onterecht tegen het kindercentrum richten. • Bedank ouders voor hun aanwezigheid en betrokkenheid. Bijlage 1Algemene aandachtspunten Een melding komt bijna altijd onverwacht en op een ongelegen moment. Het is prettig in zo’n geval een stappenplan bij de hand te hebben dat handvatten geeft tot hoe te handelen. Realiseer je ech-ter dat het slechts richtlijnen zijn en dat iedere situatie zijn eigen specifieke verloop zal hebben.

De volgende overwegingen en aandachtspunten zijn gewenst:• Probeer zo snel mogelijk een gesprek te regelen (met melder door directeur), liefst meteen. Voer dit gesprek bij voorkeur niet alleen.• Verslaglegging. Begin met dossiervorming. Noteer zo nauwkeurig mogelijk, data, tijden, feite-lijkheden, afspraken, betrokkenen. Mogelijk is het van belang dit later nog eens terug te lezen. Leg aan de klager uit dat je een en ander opschrijft. • Stel de klager op de hoogte van de procedure.• Stel het bestuur op de hoogte van de klacht.• Het bestuur stelt de aangeklaagde zo snel mogelijk op de hoogte van de melding.• Neem, als dat nodig is, beschermende maatregelen t.o.v. de aangeklaagde. Betreft het bijv. een personeelslid, dan is het wellicht onmogelijk voor hem/haar nog te functioneren of moet hij/zij beschermd worden voor represailles. • Stel de aangeklaagde op de hoogte van de procedure.• Als de klager een kind betreft, betrek dan zo snel mogelijk de ouders/verzorgers erbij.• Is de veiligheid van het kind gewaarborgd?• Nemen de ouders de verantwoordelijkheid voor de zorg voor hun kind? Stellen ze hun kind veilig en zoeken ze de benodigde hulp? Zo nee, dan kun je dit ook (anoniem) melden bij het AMK.• Adviseer klager en aangeklaagde niet met “derden” over de melding te praten.• Zeg geen geheimhouding toe. Als er actie moet worden ondernomen kun je die belofte niet nakomen.• Vraag je af of hier sprake is van een strafbaar feit en of je meldplicht hebt.• Is iedereen die erbij betrokken moet worden op de hoogte?• Is er een tolk nodig om een gesprek te voeren.• Stel een crisisteam samen. Dit kunnen mensen van de overleggroep zijn.• Wie zijn er allemaal op de hoogte van de melding?• Is er onrust bij andere ouders/ kinderen, in de wijk? Moeten andere ouders geïnformeerd wor-den, moet er een voorlichtingsavond worden georganiseerd voor de ouders uit de betreffende groep of voor het hele kindercentrum? 

1 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. BegripsomschrijvingenDe beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrach-ten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: ‘degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeel-zaal’ (onderdeel e).

Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaalDit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitsei-sen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeel-zaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.

Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer de gemeente wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat betreffende inrichting wordt gesloten.

Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerkDit artikel bepaalt dat de houder in de melding aan het college aangeeft voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het gekozen ambitieniveau bepaalt de kwalificatie-eisen die aan de leidinggevenden worden gesteld (zie artikel 12). Het ambitieniveau 0 (‘spelen en ontmoe-ten’) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te voldoen. Door de melding en registratie worden de ouders op de hoogte gesteld van het ambitieniveau. De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitieniveau. Artikel 4. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaalDit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.c. de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. Elke gemeente zal in overleg met de toezichthouder moeten bepalen welke termijn haalbaar is. Het moet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd en die anderzijds de-gene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig lang laat wach-ten op het moment dat met de exploitatie kan worden gestart. Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om vóór het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen.

Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaalDit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, indien blijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van deze verbods-bepaling kan het college tot bestuursdwang (sluiting) overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen.

Artikel 6. RegisterDit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.

Artikel 7. Wijzigingen van gegevensOm het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van wijzigingen van gegevens die bij de melding zijn verstrekt.

Artikel 8. Algemene kwaliteitseisenHet eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moe-ten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk. Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.

Artikel 9. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid Dit artikel is gelijk aan artikel 51 Wk. De houders van peuterspeelzalen moeten een risico-inventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risico-inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheid- en gezondheidsrisico’s die kinde-ren in peuterspeelzalen lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. De risico-inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en om te stimule-ren dat personeel en de kinderen adequaat met risico’s omgaan. Deze risico-inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt een risico-inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de peuterspeelzalen op grond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverorde-ning. Ook laat de risico-inventarisatie toepassing van de Wcpv onverlet.

Artikel 10. Oppervlakte speelruimteGekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.

Artikel 11. Groepen en groepsgrootte Het tweede lid bepaalt dat de maximum groepsgrootte. Gefaseerd wordt deze jaarlijks met één kind per groep afgebouwd van twintig kinderen in 2008 naar zestien kinderen in 2012.. Dit maxi-mum geldt voor alle drie ambitieniveaus.

Artikel 12. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groepHet gekozen ambitieniveau bepaalt het aantal beroepskrachten of begeleiders dat in elke groep aanwezig moet zijn.

Artikel 13. Overeenkomst tussen houder en ouder Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expli-citeren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Artikel 14. Informatieplicht aan de ouders De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voor dat ze een contract tekenen te infor-meren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Artikel 15. Verklaring omtrent het gedrag Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 16. Aanwijzing van toezichthouders Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toe-zichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 17. Protocol kindermishandelingDe kans dat medewerkers, werkzaam bij een peuterspeelzaal te maken krijgen met (een vermoe-den van) kindermishandeling, is zeker aanwezig. In verband daarmee dient de houder van een peuterspeelzaal een meldcode te hebben voor kindermishandeling, waarin een duidelijke procedu-re is vastgelegd die gevolgd kan worden in het geval van een (vermoeden) van kindermishandeling of seksueel misbruik. Er is een landelijk protocol kindermishandeling ontwikkeld voor kindercentra en peuterspeelzalen. Het staat een houder echter vrij om een eigen protocol te hanteren, indien deze gelijkwaardig is aan het protocol zoals opgenomen in de bijlage. Deze moet met andere woorden dezelfde elementen bevatten als het bijgevoegde protocol.

Artikel 18. Onderzoek door de toezichthouder In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden: - het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen een peuter-speelzaal te gaan exploiteren;- het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;- het derde lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips.

Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4. Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat tenminste één keer per jaar een controle wordt uitgevoerd.

Artikel 19. Het inspectierapport De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierap-port. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college (zie arti-kel 19, eerste lid). Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de Wk gaat plaatsvinden. Het derde lid bepaalt dat het college (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van bevoegdhe-den aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college. De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Deze kunnen wel aan een toezichthoudend ambtenaar worden overgedragen.

Artikel 20. Aanwijzing en bevel Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepas-sen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdhe-den van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatre-gelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is be-stuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekort-komingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuter-speelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.

Artikel 21. StrafbepalingDeze bepaling spreekt voor zich.

Hoofdstuk 5. Slot- en overgangsbepalingenDeze bepalingen spreken voor zich.