Beleidsregels sociaal domein gemeente Heiloo 2017

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels sociaal domein gemeente Heiloo 2017

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1.1 Begripsbepaling

Artikel 1.1.1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Verordening sociaal domein gemeente Heiloo 2017, de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015), Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Gemeentewet, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

Paragraaf 1.2 Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

[vervallen]

Paragraaf 1.3 Uitzonderingen

[vervallen]

Paragraaf 1.4 Voorliggende voorzieningen

Artikel 1.4.1 Voorliggende voorzieningen

  • 1. Als voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet worden onder meer aangemerkt:

    • a.

      de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB) op het gebied van Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden voor de taalniveaus 1F en 2F van het referentiekader Nederlandse taal en rekenen;

    • b.

      de Kinderopvangtoeslag in het kader van Wet kinderopvang;

    • c.

      voorzieningen voor voorschoolse educatie en peuteropvang;

    • d.

      de compensatieregeling peuteropvang via de gemeente;

    • e.

      een vergoeding op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (Wmo 2015);

    • f.

      een vergoeding op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor zorgkosten;

    • g.

      een vergoeding op grond van de Jeugdwet in verband met behandeling/begeleiding;

    • h.

      (vervallen);

    • i.

      een bijdrage van de werkgever;

    • j.

      de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor zorgkosten;

    • k.

      het eigen sociaal netwerk, voor zover het inzetten daarvan mogelijk is en redelijk is gezien de omstandigheden van de belanghebbende en de aard van de kosten waarvoor een vergoeding wordt aangevraagd;

    • l.

      Wet educatie beroepsonderwijs (WEB) voor de niveaus 1F en 2F van het referentiekader Nederlandse taal en rekenen kan voor scholing op het gebied van Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden een beroep worden gedaan op de WEB.

    • m.

      het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) voor belanghebbende met zakelijke schulden.

    • n.

      het Jeugdfonds Sport & Cultuur wordt voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar aangemerkt als een voorliggende voorziening voor sport- en/of culturele activiteiten;

    • o.

      Wet op de rechtsbijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand;

    • p.

      Regeling verlaagd griffierecht voor de kosten van het griffierecht.

  • 2. De in het eerste lid genoemde voorliggende voorzieningen betreft geen limitatieve opsomming.

Hoofdstuk 2 Integrale benadering sociaal domein

Paragraaf 2.1 Integrale benadering

Artikel 2.1.1 Algemene bepalingen

Onder de integrale benadering wordt verstaan dat het college een ondersteuningsvraag integraal benadert. Dit betekent dat een ondersteuningsvraag van een inwoner wordt opgepakt binnen het integrale toegangsmodel, de zogenaamde sociaal teams. Het doel is om de ondersteuningsvraag van de inwoner samen met de inwoner in beeld te brengen, te classificeren en van een ondersteuningsplan te voorzien. Tijdens het gesprek worden mogelijkheden van de inwoner onderzocht om de ondersteuningsvraag te benaderen met inzet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, inzet van mantelzorg of ondersteuning uit het sociaal netwerk, door de inzet van algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen. Het college stelt vervolgens samen met de inwoner een integraal ondersteuningsplan op.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen op grond van de Wmo en de Jeugdwet

Paragraaf 3.1 Voorzieningen

[gereserveerd]

Paragraaf 3.2. Voorzieningen op grond van de Participatiewet

[vervallen]

Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen Wmo en Jeugdwet

Paragraaf 4.1 Gebruikelijke hulp in de Wmo en Jeugdwet

Artikel 4.1.1 Gebruikelijke hulp

  • 1. Onder gebruikelijke hulp, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de verordening, wordt verstaan de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Zij hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden.

  • 2. Het college verbindt aan gebruikelijke hulp een verplichtend karakter. Dit houdt in dat zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. In deze bijdrage wordt door het college geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling en de wijze van inkomensverwerving.

  • 3. Onder gebruikelijke hulp bij volwassen huisgenoten vallen de volgende taken:

    • a.

      Kortdurende zorg: alle persoonlijke verzorging en begeleiding. Hieronder valt in ieder geval een gebroken been.

    • b.

      Zorg die iedereen nodig heeft, ook de vervangende activiteiten. Hieronder valt in ieder geval een sonde in plaats van eten, stomaverzorging in plaats van toiletgang.

    • c.

      Alle begeleiding op het terrein van maatschappelijke participatie.

    • d.

      Begeleiding bij normaal maatschappelijke verplaatsing in persoonlijke levenssfeer (vervoer). Hieronder valt in ieder geval het bezoeken van school, huisarts, familie, kennissen, ziekenhuis.

    • e.

      Hulp bij of overname van taken die bij een gezamenlijke huishouding horen. Hieronder valt in ieder geval het beheren van post en administratie.

    • f.

      Omgang met een beperking aanleren aan derden (familie, vrienden).

  • 4. Voor gebruikelijke hulp door gezonde jonge huisgenoten geldt:

    • a.

      Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden;

    • b.

      Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden. Hieronder valt in ieder geval opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien;

    • c.

      Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden. Hieronder valt in ieder geval opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien. Daarnaast kunnen zij hun eigen kamer op orde houden. Hieronder valt in ieder geval rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen;

    • d.

      Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren;

    • e.

      Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de inwoner uitvalt.

  • 5. Bij gebruikelijke hulp aan kinderen kijkt het college naar de tijdsbesteding die bij de activiteit hoort bij een gezond kind c.q. kind zonder beperkingen van dezelfde leeftijdscategorie. Wanneer de hulp aan de jeugdige de tijdsbesteding zoals vermeld in onderstaand schema overschrijdt, is er geen sprake van gebruikelijke hulp.

    Kinderen van 0 tot 3 jaar

    • Hebben 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig omdat zij niet in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen;

    • hebben voortdurend, dat wil zeggen op geplande en ongeplande momenten, overname van zelfzorg nodig;

    • hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wordt geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

    Kinderen van 3 tot 5 jaar

    • Hebben overdag zorg in de nabijheid nodig omdat zij niet in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen;

    • hebben overdag voortdurend begeleiding en overname van zelfzorg nodig; hebben ’s nachts soms nog begeleiding en overname van zelfzorg nodig;

    • hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wordt geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

    NB: deze zorg voor kinderen van 3 tot 5 jaar is geen gebruikelijke zorg als is vastgesteld dat het gaat om een kind met ernstige meervoudig complexe handicaps waaronder een verstandelijke handicap en een blijvend zeer laag ontwikkelingsperspectief.

    Kinderen van 5 tot 8 jaar

    • Hebben tot 8 jaar overdag zorg in de nabijheid nodig omdat zij niet in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen;

    • hebben tot 8 jaar overdag nog voortdurend begeleiding nodig;

    • hebben tot 8 jaar overdag op geplande en soms op ongeplande momenten hulp bij of overname van zelfzorg nodig;

    • hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wordt geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

    Kinderen vanaf 8 tot 18 jaar

    • Hebben vanaf 8 jaar geen zorg in de nabijheid nodig omdat zij in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen;

    • hebben tot 18 jaar een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd. Er wordt een passend pedagogisch klimaat geboden. Er wordt hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans geboden nodig en passend bij hun ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

  • 6. Het college verstaat onder de zorgplicht van ouders het zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, het zorgen voor hun geestelijke en lichamelijke welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid en kennis en vaardigheden als ook zorg bij kortdurende ziekte. Bij uitval van een van de ouders dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Waarbij van hen wordt verwacht dat zij maximaal zoeken naar eigen oplossingen, zoals zorgverlof, mantelzorg en andere voorliggende voorzieningen. De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie. Maar er dient wel rekening gehouden te worden met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.

Artikel 4.1.2 Uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp

  • 1. In een aantal situaties waarbij er sprake is van een 'duurzaam huishouden' kan het college afwijken van het principe van 'gebruikelijke hulp'. Dit zijn de volgende situaties:

    • a.

      Medisch geobjectiveerde aandoening.

      Als blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, is 'gebruikelijke hulp' niet van toepassing. Bij twijfel kan de consulent een objectief onderzoek uit laten voeren;

    • b.

      Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

      Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden; in exact dezelfde situatie kan de ene huisgenoot wel overbelast raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te plegen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting. In veel gevallen wordt een medisch adviseur daarbij ingeschakeld ter beoordeling. In principe is overname van huishoudelijke taken voor een korte duur, te denken valt aan 3-6 maanden. In deze periode wordt de leefeenheid de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen;

    • c.

      Dreigende overbelasting door het verlenen van zorg

      Als een huisgenoot aangeeft dat er sprake is van (dreigende) overbelasting door de combinatie van (huishoudelijk) werk en de verzorging van een zorgbehoevende huisgenoot, dienen deze klachten te worden geobjectiveerd. Daarbij dienen onderstaande zaken onderzocht te worden:

      • Is er sprake van onplanbare zorg?

      • Worden meer uren zorg geleverd dan geïndiceerd (bieden van mantelzorg)?

      • Heeft de huisgenoot mogelijk een (deel van) betaalbare baan opgezegd om zorg te verlenen?

      • Draaglast en draagkracht, zoals omschreven in onderdeel b van dit artikel;

    • Naast de medische situatie van de huisgenoot dient ook een beeld gevormd te worden van de overige factoren die kunnen leiden tot (dreigende) overbelasting. Denk daarbij aan de aard en intensiteit van de verleende zorg, tezamen met de medische problematiek van de inwoner;

    • d.

      (Dreigende) overbelasting bij korte levensverwachting inwoner

      In terminale situaties is overleg met de huisgenoten over wat draagbaar is zeer belangrijk. In deze situaties wordt er soepeler omgegaan met het principe 'gebruikelijke zorg';

    • e.

      (Dreigende) overbelasting na overlijden ouder

      Indien een inwoner aangeeft overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van de inwonende kinderen, vanwege het plotseling overlijden van de andere (inwonende) ouder, kan kortdurend huishoudelijke taken worden overgenomen. Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden zodat de leefeenheid de gelegenheid krijgt de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen;

    • f.

      Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde kinderen

      Indien opvang van gezonde kinderen noodzakelijk is heeft de inzet van voorliggende voorzieningen en/of mantelzorg een verplichtend karakter. Gebruik van voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang en crèche is gangbaar tot en met 4 dagen per week. Als deze niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput zijn, is inzet van hulp voor oppas en opvang van kinderen voor een korte periode mogelijk. Te denken valt aan een periode van 3-6 maanden zodat de ouder(s) de gelegenheid krijgt een eigen oplossing te vinden;

    • g.

      Ouderen met een hoge leeftijd

      Als een huisgenoot een dusdanig hoge leeftijd heeft bereikt kan dit leiden tot overname van de zware huishoudelijke taken die anders tot de 'gebruikelijke hulp' zouden worden gerekend. Dit indien het aanleren van nieuwe taken fysiek of psychisch niet meer mogelijk is;

    • h.

      Fysieke afwezigheid in verband met werk

      Er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld bij internationale vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de off-shore of mariniers. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken:

      • Het is inherent aan het werk.

      • Het heeft een verplichtend karakter.

Artikel 4.1.3 Uitzonderingen gebruikelijke hulp bij bijzondere typen leefsituaties

  • 1. Bij een aantal typen leefsituaties gaat het college anders om met het begrip 'duurzaam huishouden' waardoor er mogelijk geen of beperkt sprake zal zijn van 'gebruikelijke hulp'. Dit zijn de volgende typen leefsituaties:

    • a.

      Kamer huren bij inwoner

      Als een inwoner een kamer verhuurt aan een derde wordt de huurder niet tot de leefeenheid gerekend. De huurder wordt in staat geacht de gehuurde ruimte(n) schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan gezamenlijke ruimten. In de berekening van de omvang van de hulp wordt het schoonmaken van gehuurde ruimte(n) dus niet meegerekend;

    • b.

      Geclusterd wonen

      Een inwoner woont zelfstandig, met meerdere mensen in een huis zonder hiermee een leefeenheid te vormen. Met andere woorden; de inwoner vormt geen duurzaam huishouden met de huisgenoten. In dergelijke situaties heeft men in ieder geval wel een eigen woon/slaapkamer en de overige ruimten worden in meer of mindere mate gemeenschappelijk gebruikt. In de berekening van de omvang van hulp wordt het schoonmaken van de eigen woonruimte(n) en slechts een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten meegerekend;

    • c.

      Leef- en woongemeenschappen

      Een inwoner woont zelfstandig met meerdere mensen in een gebouw en vormt hiermee wel een leefeenheid. Met andere woorden; inwoner vormt een duurzaam huishouden met de huisgenoten. Vrijwel alle leefgemeenschappen kennen een of meer gezamenlijke bindende factoren, meestal met een religieuze of spirituele inhoud.

Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen Participatiewet

Paragraaf 5.1 Loonkostensubsidie Participatiewet

[vervallen]

Paragraaf 5.2 Re-integratie en Participatie

[vervallen]

Paragraaf 5.3 Scholing

[vervallen]

Paragraaf 5.4 Werkervaringsplaats

[vervallen]

Hoofdstuk 6 Maatwerkvoorziening levensonderhoud

Paragraaf 6.1 Wet Taaleis

[vervallen]

Paragraaf 6.2 Kostendelersnorm

[vervallen]

Paragraaf 6.3 Inkomstenaftrek

[vervallen]

Paragraaf 6.4 Verlagingen

[vervallen]

Hoofdstuk 7 Aanvullende inkomensondersteuning

Paragraaf 7.1 Algemene bepalingen

Artikel 7.1.1 Algemeen

  • 1. In artikel 1, derde lid, onderdeel f, sub 3, van de verordening is gedefinieerd wat het begrip “maatwerkvoorziening” inhoudt. Bijzondere bijstand is een maatwerkvoorziening. In deze paragraaf wordt met het begrip “maatwerkvoorziening” bijzondere bijstand bedoeld zoals bepaald in de artikelen 11 en 35, eerste lid, van de Participatiewet.

  • 2. In aanvulling op de begrippen in de verordening wordt in hoofdstuk 7 van deze beleidsregels verstaan onder:

    • a.

      bescheiden vermogen: een vermogen van maximaal het in artikel 34, derde lid van de Participatiewet genoemde bedrag;

    • b.

      draagkracht: het gedeelte van het inkomen of vermogen dat de belanghebbende geacht wordt aan te wenden om in de bijzondere kosten te voorzien;

    • c.

      draagkrachtperiode: de periode waarover de financiële draagkracht van de belanghebbende wordt vastgesteld;

    • d.

      inkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikelen 31 tot en met 33 van de Participatiewet;

    • e.

      minimum inkomen: een inkomen van ten hoogste 120% van de voor belanghebbende geldende uitkering op datum aanvraag of de datum waarop kosten zijn opgekomen;

    • f.

      vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34, eerste lid van de Participatiewet;

    • g.

      woonkosten: kosten die gemaakt worden om gebruik te mogen maken van de woning, niet zijnde verbruikskosten (nutsvoorzieningen e.d.). Voor een huurwoning zijn de woonkosten de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in art. 1 onderdeel d van de Wet op de huurtoeslag. Bij koopwoning zijn de woonkosten het maandelijks te betalen bedrag voor de financiering van de verschuldigde hypotheekrente.

  • 3. Het college verleent een maatwerkvoorziening met inachtneming van het bepaalde in de Participatiewet.

  • 4. De verstrekte maatwerkvoorziening moet worden aangewend voor de bijzondere kosten waarvoor deze toegekend is.

Artikel 7.1.2 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt ingediend binnen zes maanden gerekend vanaf de datum waarop de kosten zijn opgekomen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt dat een aanvraag voor de volgende kostensoorten ingediend moet worden voordat de kosten opkomen:

    • a.

      verhuiskosten;

    • b.

      stofferings- en/of inrichtingskosten (inclusief kosten van duurzame gebruiksgoederen);

    • c.

      babyuitzet.

Artikel 7.1.3 Kostendelersnorm (bij bijzondere noodzakelijke kosten)

  • 1. De kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet is niet van toepassing.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is de kostendelersnorm wel van toepassing bij aanvragen op grond van:

    • a.

      Paragraaf 7.2 Algemene kosten levensonderhoud;

    • b.

      Paragraaf 7.9 Wonen.

Artikel 7.1.4 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

In geval van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan het college besluiten in het geheel geen maatwerkvoorziening te verstrekken of besluiten de maatwerkvoorziening in de vorm van een geldlening te verstrekken.

Artikel 7.1.5 Draagkracht algemene bepalingen

  • 1. De maatwerkvoorziening wordt verleend met inachtneming van de draagkracht van de belanghebbende en zijn gezin, tenzij in deze beleidsregels anders is bepaald.

  • 2. Het college maakt geen gebruik van het drempelbedrag als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Participatiewet.

Artikel 7.1.6 Vaststelling van de draagkracht

  • 1. De draagkracht wordt berekend met inachtneming van de middelen (inclusief vakantietoeslag) als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Participatiewet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de draagkracht op nihil bepaald bij de belanghebbende:

    • a.

      ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken;

    • b.

      die een minnelijk traject op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening volgt.

  • 3. De individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag worden voor de vaststelling van de draagkracht niet in aanmerking genomen, met uitzondering van de aanschaf of vervanging van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in artikel 51 van de Participatiewet.

  • 4. Voor de bepaling van het in aanmerking te nemen inkomen wordt, als er geen sprake is van een minimum inkomen, een correctie toegepast worden wegens:

    • a.

      de te betalen eigen bijdrage volgend uit de Wet langdurige zorg. De eigen bijdrage Wet langdurige zorg wordt in mindering gebracht op het inkomen;

    • b.

      de te betalen aflossing van een zelf getroffen afbetalingsregeling met een schuldeiser. Hierop moet aantoonbaar al gedurende 12 maanden correct op afgelost worden en de hoogte van de aflossing kan aantoonbaar niet aangepast worden (aan de gewijzigde financiële situatie van de belanghebbende).

  • 5. De draagkracht en/of de draagkrachtperiode wordt herzien als wijziging van de omstandigheden van de belanghebbende of de aard van de kosten daartoe aanleiding geven.

  • 6. De vastgestelde draagkracht wordt in geval van een incidentele maatwerkvoorziening in één keer in mindering gebracht op de in aanmerking komende noodzakelijke bijzondere kosten.

  • 7. De vastgestelde draagkracht wordt in geval van periodieke kosten gespreid over de maanden waarover de maatwerkvoorziening wordt verstrekt en naar evenredigheid in mindering gebracht op de in aanmerking komende noodzakelijke bijzondere kosten.

  • 8. Als het college binnen een draagkrachtjaar zowel een periodieke als incidentele maatwerkvoorziening verstrekt, dan wordt de vastgestelde draagkracht in principe zoveel mogelijk verrekend met de eerst toegekende maatwerkvoorziening.

Artikel 7.1.7 Draagkracht uit inkomen

  • 1. Het inkomen wordt op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand, conform de artikelen 31 tot en met 33 van de Participatiewet.

  • 2. Als de netto vakantietoeslag over het netto inkomen niet bekend is en handmatig berekend moet worden, dient de vakantietoeslag berekend te worden op grond van Paragraaf 6 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt het netto inkomen in de volgende situaties als volgt berekend:

    • a.

      bij partneralimentatie: wordt rekening gehouden met de partneralimentatie waarover iemand kan beschikken;

    • b.

      bij een zelfstandig ondernemer: wordt aansluiting gezocht bij artikel 6 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • c.

      van de belanghebbende die in een inrichting verblijft en die een eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg betaalt: inkomen minus eigen bijdrage Wet langdurige zorg.

  • 4. Van de inkomsten uit commerciële verhuur, zoals bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de Participatiewet, wordt een percentage vrijgelaten, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 6.3.1, derde lid, van deze beleidsregels.

  • 5. Met een bestuursrechtelijke premieheffing Zorgverzekeringswet (Bronheffing) wordt geen rekening gehouden bij de vaststelling van de draagkracht in inkomen.

  • 6. Voor de belanghebbende met een inkomen lager dan 120% van de uitkering (inclusief vakantietoeslag) bedraagt de draagkracht 0%.

  • 7. Voor de belanghebbende met een inkomen hoger dan 120% van de uitkering bedraagt de draagkracht 100% van de ruimte boven de 120% van de uitkering.

  • 8. De draagkracht bedraagt in afwijking van het zesde en zevende lid 100% van de ruimte boven de uitkering (inclusief vakantietoeslag) bij:

    • a.

      kosten voor direct levensonderhoud;

    • b.

      bijstand voor 18-21 jarigen, voor zover die de landelijke norm te boven gaat;

    • c.

      bijstand voor 18-21 jarigen in een inrichting;

    • d.

      woonkostentoeslag;

    • e.

      doorbetaling vaste lasten tijdens detentie of verblijf in een inrichting;

    • f.

      overbruggingsuitkering.

  • 9. Bij de draagkrachtberekening wordt uitgegaan van het inkomen in de maand waarin de kosten zijn opgekomen. Als er sprake is van sterk wisselende inkomsten kan worden afgeweken van de eerste volzin en kan het inkomen worden bepaald op het gemiddelde inkomen over de voorliggende zes maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn opgekomen.

  • 10. In afwijking van het eerste lid wordt bij de bepaling van het in aanmerking te nemen inkomen geen rekening gehouden met toegepaste maatregelen, verlagingen of een ingehouden boete waarmee een uitkering krachtens een werknemersverzekering of sociale voorziening, of een daarmee naar aard en doel overeenkomende buitenlandse regeling of private verzekering wegens een verwijtbare gedraging is verlaagd.

Artikel 7.1.8 Draagkracht uit vermogen

  • 1. Het vermogen wordt op dezelfde manier vastgesteld als bij de algemene bijstand, conform de artikelen 31 en 34 van de Participatiewet.

  • 2. De draagkracht wordt vastgesteld op 100% van het in aanmerking te nemen vermogen (boven de grens van vrij te laten vermogen) zoals bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.

  • 3. De draagkracht bedraagt in afwijking van het tweede lid, 100% van het vermogen, als dit hoger is dan anderhalf maal de uitkering op grond van de Participatiewet bij:

    • a.

      kosten voor direct levensonderhoud;

    • b.

      uitvaartkosten (niet zijnde de uitvoering van de Wet op de lijkbezorging);

    • c.

      verhuiskosten, stofferings- en/of inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen (inclusief witgoed en babyuitzet);

    • d.

      doorbetaling vaste lasten tijdens detentie of verblijf in een inrichting;

    • e.

      overbruggingsuitkering;

    • f.

      eerste huur.

  • 4. [vervallen]

  • 5. [vervallen]

  • 6. [vervallen]

  • 7. [vervallen]

Artikel 7.1.9 Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht wordt vastgesteld voor de duur van 12 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn opgekomen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt, als belanghebbende een periodieke uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Participatiewet ontvangt, de draagkrachtperiode vastgesteld tot het moment waarop de uitkering eindigt.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt, als er geen sprake is van draagkracht, de volgende draagkrachtperiode aangehouden:

    • a.

      3 jaar voor de belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd die een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt;

    • b.

      3 jaar voor de belanghebbende vanaf de pensioengerechtigde leeftijd.

  • 4. Als de omstandigheden van de belanghebbende of de aard van de kosten daartoe aanleiding geven, kan de draagkracht genoemd in het eerste en tweede lid over een afwijkende periode vastgesteld worden.

Artikel 7.1.10 De wijze van betalen

De betaling van de maatwerkvoorziening vindt uitsluitend plaats op de volgende wijze:

  • a.

    rechtstreeks aan de belanghebbende: als deze in bezit is van de definitieve nota dan wel andere bewijsstukken, óf;

  • b.

    rechtstreeks aan de belanghebbende: als op basis van een steekproefsgewijze controle achteraf om de definitieve nota dan wel andere bewijsstukken wordt gevraagd, óf;

  • c.

    rechtstreeks aan de belanghebbende: op zijn of haar verzoek op basis van een prijsopgave waarbij de belanghebbende op basis van artikel 55 van de Participatiewet de verplichting heeft om achteraf het definitieve betalingsbewijs of andere bewijsstukken waaruit de betaling blijkt te verstrekken, óf;

  • d.

    rechtstreeks aan de leverancier of een derde: op verzoek van belanghebbende op basis van een prijsopgave;

  • e.

    in natura als deze mogelijkheid / noodzaak zich voordoet.

Artikel 7.1.11 Aflossingsregels

  • 1. De maatwerkvoorziening in de vorm van een renteloze geldlening wordt in beginsel volledig terugbetaald.

  • 2. Bij de vaststelling van de hoogte van het maandelijkse bedrag waarmee de geldlening wordt afgelost, dient de belanghebbende minimaal over 95% van het sociale minimum te kunnen blijven beschikken. Uitgangspunt is dat belanghebbende het inkomen dat hoger is dan 95% van de uitkering besteedt aan de aflossing van de lening. Doorbetalingen die ten behoeve van de belanghebbende worden gedaan, worden niet bij de vaststelling van deze norm in aanmerking genomen.

  • 3. De aflossingstermijn van een renteloze geldlening wordt vastgesteld op 3 jaar. Als er na maximaal 36 maanden nog een restant bestaat, dan wordt dit omgezet in bijstand om niet. Belanghebbende moet dan wel aan de voorwaarden voldaan hebben, dat hij de vastgestelde maandelijkse aflossingsbedragen structureel volledig heeft (af)betaald.

  • 4. Van het derde lid kan in ieder geval worden afgeweken als blijkt dat:

    • a.

      belanghebbende op korte termijn een aanzienlijk hoger bedrag kan aflossen; of

    • b.

      belanghebbende in de eerste drie jaar nalatig is geweest met het aflossen van de geldlening; of

    • c.

      wanneer belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan worden verweten met betrekking tot het ontstaan of voortduren van de situatie welke tot het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening heeft geleid. De looptijd wordt in dit geval langer aangezien belanghebbende het volledige bedrag moet aflossen.

  • 5. Terugbetaling vindt plaats met ingang van de eerste maand na toekenning van de maatwerkvoorziening.

  • 6. De hoogte van een eenmaal vastgesteld maandelijks aflossingsbedrag wijzigt in ieder geval:

    • a.

      als de leefomstandigheden wijzigen, waardoor de belanghebbende gaat behoren tot een andere categorie zoals bedoeld in de paragrafen 3.2, 3.3 en 3.4 van de Participatiewet;

    • b.

      ieder half jaar bij de indexeringen van de normbedragen door de rijksoverheid;

    • c.

      als de renteloze lening is omgezet in een terugvordering. Daarna gelden de regels zoals vastgesteld in bijlage 1: het debiteuren heronderzoeksplan van deze beleidsregels.

Paragraaf 7.2 Algemene kosten levensonderhoud

Artikel 7.2.1 Toeslag jongeren van 18 tot 21 jaar in een inrichting

  • 1. Aan de belanghebbende van 18 tot 21 jaar die in een inrichting verblijft, kan slechts een maatwerkvoorziening worden verstrekt als redelijkerwijs geen beroep kan worden gedaan op degene die onderhoudsplichtig is op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en er geen recht bestaat op een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

  • 2. De hoogte van de maatwerkvoorziening is de norm, exclusief vakantiegeld, als bedoeld in artikel 23 van de Participatiewet.

Artikel 7.2.2 Jongerentoeslag

  • 1. Een maatwerkvoorziening voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten van zelfstandig wonende jongeren van 18 tot 21 jaar kan worden verleend voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de uitkering, een duurzaam karakter hebben en in de hogere bestaanskosten niet kan worden voorzien door het delen van kosten met een ander, alsmede hiervoor de ouderlijke onderhoudsplicht niet te gelde kan worden gemaakt.

  • 2. De jongere als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval geacht zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde te kunnen maken als:

    • a.

      de ouder(s) is/zijn overleden of in het buitenland woont/wonen;

    • b.

      de jongere in het kader van de Wet op de jeugdzorg destijds buiten het gezin is geplaatst;

    • c.

      er sprake is van een acute crisissituatie, waarin door de minderjarige zelf geen verandering kan worden gebracht; en/of

    • d.

      het op individuele gronden niet verantwoord is dat de jonge aanvrager bij zijn ouders woont.

  • 3. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid wordt, analoog aan artikel 41, lid 4, van de Participatiewet, niet eerder ingediend dan vier weken na datum melding en wordt niet eerder dan vier weken na die melding in behandeling genomen.

  • 4. Als vastgesteld is dat er recht op een maatwerkvoorziening bestaat op grond van dit artikel wordt deze, analoog aan artikel 44, lid 1, van de Participatiewet, toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om deze bijstand aan te vragen.

  • 5. De noodzakelijke kosten van het bestaan van de zelfstandig wonende alleenstaande dan wel alleenstaande ouder van 18 tot 21 jaar zoals bedoeld in het eerste lid, wordt op grond van artikel 21 van de Participatiewet, vastgesteld op de uitkering voor een persoon van 21 jaar exclusief vakantietoeslag in vergelijkbare omstandigheden. De uitkering wordt vastgesteld op het verschil tussen dit bedrag en de uitkering.

Artikel 7.2.3 Overbruggingsuitkering

  • 1. Ter overbrugging van de eerste maandbetaling van de algemene bijstand kan in bijzondere omstandigheden een maatwerkwerkvoorziening worden verleend in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De te overbruggen periode betreft maximaal een maand.

  • 2. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde maatwerkvoorziening bedraagt, onder aftrek van alle eventueel aanwezige middelen als genoemd in paragraaf 3.4 van de Participatiewet, maximaal de uitkering exclusief vakantietoeslag.

  • 3. De overbruggingsuitkering wordt om niet verleend.

  • 4. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het eerste lid kan sprake zijn bij:

    • -

      het verlaten van een asielzoekerscentrum;

    • -

      het verlaten van de echtelijke woning bij verken van de relatie.

  • 5. Aan een toegelaten vluchteling die zich voor het eerst in de gemeente vestigt in verband met de taakstelling huisvesting vergunninghouders wordt een overbruggingsuitkering toegekend, mits hij voorafgaand daaraan voor zijn huisvesting onder de verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers viel. Dit geldt ook voor uitgenodigde asielzoekers die direct na aankomst in Nederland zich in de gemeente vestigen en voor wie de gemeente verantwoordelijk is voor de huisvesting in het kader van de taakstelling huisvesting vergunninghouders.

Paragraaf 7.3 Sociaal medische indicatie en peuteropvang

Artikel 7.3.1 Doelgroep Sociaal medische indicatie

Voor een sociaal medische indicatie komen in aanmerking:

  • a.

    een kind of de ouder die een lichamelijke, zintuigelijke, verstandelijke of psychische beperking heeft en van wie is vastgesteld dat één of meer van deze beperkingen kinderopvang van één of meer andere kinderen in het gezin in de leeftijd van 0 tot 4 jaar noodzakelijk maakt;

  • b.

    het gezin dat in een sociale of medische crisissituatie is beland waardoor de ouders tijdelijk niet in staat zijn de verzorging van het kind/de kinderen op zich te nemen;

  • c.

    een kind of de ouder als kinderopvang in het belang is van de goede en gezonde ontwikkeling van het kind/de kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar.

    die voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • i.

      staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen van de gemeente; en

    • ii.

      op de datum van aanvraag een vermogen hebben dat niet hoger is dan artikel 34 van de Participatiewet, waarbij het vermogen verbonden in de eigen woning niet wordt meegerekend; en

    • iii.

      hebben de Nederlandse nationaliteit of zijn daaraan gelijkgesteld; en

    • iv.

      die aantoonbaar niet zelf in kinderopvang kunnen voorzien en geen (toereikend) beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening; en

    • v.

      die instemmen met professionele begeleiding om de persoonlijke dan wel thuissituatie te verbeteren.

Artikel 7.3.2 Indicatie en advies sociaal medische indicatie

  • 1. Het besluit tot het afgeven van een sociaal medische indicatie, dient in ieder geval gebaseerd te zijn op een advies van een consulent met het specialisme jeugd van de gemeente.

  • 2. Het college kan op grond van artikel 5, tweede lid, van de verordening voor de vaststelling van de noodzaak van kinderopvang extra advies inwinnen bij een adviesinstantie. Advies wordt ingewonnen bij de gecontracteerde en gesubsidieerde jeugdhulpaanbieders.

  • 3. De consulent met het specialisme Jeugd van de gemeente legt het advies als bedoeld in het eerste lid vast in een rapportage die in ieder geval de volgende onderdelen bevat:

    • a.

      een beschrijving van de noodzaak voor de opvang;

    • b.

      het te bereiken resultaat / doel van de opvang;

    • c.

      de periode waarvoor opvang noodzakelijk is (de duur);

    • d.

      het aantal noodzakelijke uren per dag;

    • e.

      voorwaarden aan de locatie waar het kind naar de opvang gaat;

    • f.

      informatie van betrokken of doorverwijzende instanties of instellingen.

Artikel 7.3.3 Hoogte en duur vergoeding sociaal medische indicatie

  • 1. Het college verstrekt alleen een tegemoetkoming als professionele begeleiding wordt ingezet om de persoonlijke dan wel thuissituatie van de belanghebbende te verbeteren. Het niet inzetten of stopzetten van professionele begeleiding is een reden om de tegemoetkoming te weigeren of te stoppen.

  • 2. De tegemoetkoming wordt geïndexeerd in dagdelen opvang per week.

  • 3. De belanghebbende heeft tijdelijk recht op een tegemoetkoming, met een maximale periode van één jaar. Binnen dit jaar kan een tussentijdse heroverweging plaatsvinden.

  • 4. Een verlenging kan plaatsen vinden met een maximale periode van één jaar als:

    • a.

      er geen (toereikend) beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening;

    • b.

      zolang er sprake is van professionele begeleiding in het gezin en er nog zicht is op verbetering van de situatie.

  • 5. Volledige tegemoetkoming van de kosten is uitsluitend mogelijk voor ouders met een inkomen tot 120% van de uitkering. Voor ouders met een hoger inkomen wordt de hoogte van de gemeentelijke bijdrage berekend via de tabel in Bijlage 5 Tabel gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie bij deze beleidsregels en is inkomensafhankelijk.

  • 6. Voor bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming wordt uitgegaan van de uurtarieven die door de kinderopvang instelling worden gehanteerd.

Artikel 7.3.4 Eigen bijdrage peuteropvang

  • 1. Onder peuteropvang verstaan we de opvang van kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar, gedurende maximaal 2 dagdelen per week bij een kinderopvangaanbieder die geregistreerd is in het landelijk register kinderopvang.

  • 2. Ouders die (nagenoeg) geen Nederlands spreken, waardoor het kind in de taalontwikkeling wordt belemmerd/bedreigt wordt, kunnen in aanmerking komen voor vergoeding van de kosten van de eigen bijdrage van de peuteropvang gedurende maximaal 2 dagdelen.

  • 3. De maatwerkvoorziening eindigt zodra het kind de leeftijd van 4 jaar heeft bereikt of de peuteropvang eerder stopt.

Paragraaf 7.4 Gezondheid

Artikel 7.4.1. Collectieve zorgverzekering minima (CZM) - Algemene bepalingen

  • 1. Voor medische kosten worden de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg als toereikend en passend beschouwd en gelden daarom als voorliggende voorziening op de Participatiewet.

  • 2. Uit het oogpunt van het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid wordt van de belanghebbende verwacht dat hij zich voor verzekerbare medische kosten verzekert. Het ontbreken van een basis- en/of aanvullende zorgverzekering is geen bijzondere omstandigheid. Dit leidt daarom niet tot een noodzaak om voor hieruit voortvloeiende kosten bijzondere bijstand te verlenen.

  • 3. De CZM is een collectieve zorgverzekering bestaande uit een basisverzekering en een pakket aanvullende verzekeringen waarvoor het college een overeenkomst heeft gesloten met zorgverzekeraar Univé.

  • 4. Deelname aan de CZM is niet verplicht voor een belanghebbende.

  • 5. In afwijking van artikel 7.1.9, eerste lid van deze beleidsregels wordt de draagkrachtperiode bij de CZM vastgesteld voor twee jaar.

Artikel 7.4.2. Aanvraag CZM

  • 1. Het college beoordeelt op aanvraag of een belanghebbende recht heeft op deelname aan de CZM.

  • 2. Voor de CZM gelden de volgende criteria:

    • a.

      de (aan)melding via www.gezondverzekerd.nl wordt aangemerkt als een aanvraag voor deelname/toelating tot de CZM én voor een bijdrage in de premie van de aanvullende zorgverzekering;

    • b.

      de belanghebbende die deelneemt aan de CZM is zelf verantwoordelijk voor de betaling van de verschuldigde premie aan zorgverzekeraar Univé, tenzij anders is overeengekomen;

    • c.

      als de belanghebbende die een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, een achterstand in de betaling van de premie heeft van drie maanden, houdt het college in beginsel de te betalen premie in van de uitkering en betaalt deze door aan zorgverzekeraar Univé tot het moment waarop het college van oordeel is dat de inwoner de betaling zelf weer kan oppakken.

Artikel 7.4.3 Doelgroep CZM

Voor de CZM komt in aanmerking de belanghebbende die voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    staat ingeschreven in de Basis Registratie Personen op een woonadres in de gemeente;

  • b.

    is 18 jaar of ouder;

  • c.

    heeft aantoonbaar een inkomen dat op de datum van aanvraag niet hoger is dan 120% van de uitkering;

  • d.

    heeft aantoonbaar een vermogen dat niet hoger is dan genoemd in artikel 34, derde lid, van de Participatiewet;

  • e.

    heeft een basis- en aanvullende zorgverzekering bij Univé afgesloten dan wel heeft deze aangevraagd.

Artikel 7.4.4 Hoogte en duur vergoeding CZM

  • 1. Het college verleent aan een belanghebbende die deelneemt aan de CZM een gedeeltelijke bijdrage in de kosten van het aanvullende deel van de zorgverzekering. De gemeentelijke bijdrage wordt per kalenderjaar toegekend in de vorm van een periodieke maatwerkvoorziening. De gemeentelijke bijdrage bedraagt voor 2021 en 2022 voor het pakket:

    • a.

      AV Compact: € 10 per maand per belanghebbende;

    • b.

      AV Compleet: € 20 per maand per belanghebbende;

    • c.

      AV Compleet inclusief herverzekering eigen risico: € 45 per maand per belanghebbende.

  • 2. De gemeentelijke bijdragen genoemd in het eerste lid worden door het college rechtstreeks betaald aan zorgverzekeraar Univé.

  • 3. Het college stelt jaarlijks de hoogte van de gemeentelijke bijdrage in de kosten van de premie van de aanvullende zorgverzekering vast en draagt er zorg voor dat de meest recente bedragen die in de gemeente gelden bekendgemaakt worden.

Artikel 7.4.5 Beëindiging CZM en gemeentelijke bijdrage

  • 1. Bij beëindiging van het recht op uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Participatiewet wordt onderzocht of belanghebbende nog als rechthebbende voor de CZM kan worden aangemerkt voor de rest van het kalenderjaar.

  • 2. Deelname aan de CZM en de bijdrage in de aanvullende zorgverzekering eindigen in ieder geval:

    • a.

      met ingang van de eerste van de maand, volgend op de maand waarin de belanghebbende geen rechthebbende meer is;

    • b.

      met ingang van de eerste van de maand, volgend op de maand waarin de belanghebbende verhuist, tenzij de belanghebbende verhuist naar een van de gemeenten Bergen (NH), Castricum of Uitgeest en nog steeds voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in paragraaf 7.4 van deze Beleidsregels;

    • c.

      per 1 januari van het nieuwe kalenderjaar als de belanghebbende tijdens het lopende kalenderjaar uitstroomt uit de uitkering door participatie-activiteiten.

  • 3. De CZM en de periodieke maatwerkvoorziening worden toegekend aan een belanghebbende die een periodieke uitkering voor de kosten van levensonderhoud ontvangt op grond van de Participatiewet tot het moment waarop de uitkering eindigt.

Artikel 7.4.6 Medische kosten

  • 1. Voor verzekerbare medische kosten wordt de belanghebbende geacht zich te verzekeren.

  • 2. Als de belanghebbende die niet verzekerd is via de CZM een maatwerkvoorziening aanvraagt voor medische kosten, stemt het college de hoogte van de eventuele maatwerkvoorziening af.

  • 3. De hoogte van de eventuele maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op de maximale vergoeding volgens de CZM, aanvullend pakket Compleet, tenzij in deze beleidsregels anders is bepaald.

  • 4. Voor het verplicht eigen risico van de Zorgverzekeringswet is geen maatwerkvoorziening mogelijk. Deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 5. De kosten van een (vrijwillig) gekozen hoger eigen risico, hoger dan het wettelijk eigen risico, komen niet voor een maatwerkvoorziening in aanmerking.

  • 6. Voor eigen bijdragen (niet zijnde het eigen risico) die rechtstreeks verband houden met een verstrekking op grond van de basisziektekostenverzekering kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt.

  • 7. Voor eigen bijdragen geheven vanuit de aanvullende verzekering van de Zorgverzekeringswet kan geen maatwerkvoorziening worden geheven.

  • 8. Het college kan op grond van artikel 5, tweede lid, van de verordening de (sociaal) medische noodzaak van de (aangevraagde) kosten laten vaststellen door een adviesinstantie.

Artikel 7.4.7 Tandheelkundige hulp

De belanghebbende kan, als er door (bijzondere) omstandigheden geen sprake is van een afgesloten aanvullende zorgverzekering een maatwerkvoorziening voor tandartskosten aanvragen tot het door het college vastgestelde maximale bedrag van € 300 per kalenderjaar per persoon. Achteraf aanvragen is mogelijk als de noodzaak achteraf vastgesteld kan worden en vastgesteld kan worden of het goedkoopste alternatief is toegepast.

Artikel 7.4.8 Uitvaartkosten (niet zijnde de uitvoering van de Wet op de lijkbezorging)

  • 1. Voor de kosten van een begrafenis of een crematie kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt aan de belanghebbende op wie volgens de bepalingen in het huwelijksgoederenrecht en het erfrecht de plicht rust de kosten van lijkbezorging van bloed- en aanverwanten te voldoen, voor zover deze kosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden, niet gedekt zijn door verzekeringen en/of overlijdensuitkering krachtens een sociale zekerheidswet en de nabestaande niet over toereikende middelen beschikt om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen.

  • 2. Op de maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid worden middelen uit de nalatenschap van de overledene volledig in mindering gebracht.

  • 3. De maximaal te vergoeden (totale) kosten van de begrafenis of crematie bedragen € 4.000.

  • 4. De maatwerkvoorziening wordt waar mogelijk op grond van paragraaf 6.5 van de Participatiewet en paragraaf 10.3 van deze beleidsregels verhaald.

  • 5. De maatwerkvoorziening voor uitvaartkosten wordt in beginsel om niet verleend, tenzij aannemelijk is te achten dat er achteraf voldoende middelen zijn.

  • 6. Voor de kosten van een uitvaart in het buitenland wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt.

Paragraaf 7.5 Meedoen (leeftijd 18 jaar en ouder)

Artikel 7.5.1 Definitie maatschappelijke participatie

Onder maatschappelijke participatie in deze paragraaf wordt verstaan het deelnemen aan activiteiten met een sportief, sociaal dan wel cultureel karakter.

Artikel 7.5.1 Definitie maatschappelijke participatie

Onder maatschappelijke participatie in deze paragraaf wordt verstaan het deelnemen aan activiteiten met een sportief, sociaal dan wel cultureel karakter.

Artikel 7.5.2 Doelgroep

Voor een maatwerkvoorziening komt in aanmerking de belanghebbende die deelneemt of wil deelnemen aan maatschappelijke participatie activiteiten en die voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    staat ingeschreven in de Basis Registratie Personen op een woonadres in de gemeente;

  • b.

    is 18 jaar of ouder;

  • c.

    heeft aantoonbaar een inkomen dat op de datum van aanvraag niet hoger is dan 120% van de uitkering;

  • d.

    heeft aantoonbaar een vermogen dat niet hoger is dan genoemd in artikel 34, derde lid, van de Participatiewet.

Artikel 7.5.3 Wijze van aanvragen en kostensoorten

  • 1. De aanvraag wordt ingediend binnen twaalf maanden nadat de kosten zijn opgekomen, tenzij de belanghebbende de kosten niet kan voorfinancieren.

  • 2. De volgende kosten komen in aanmerking:

    • a.

      (bijdrage in de) contributie van een sportvereniging, sportactiviteit en sportbenodigdheden dan wel (bijdrage in de) contributie van een culturele of muzikale vereniging of activiteit (toneel, zang, theater, scouting, e.d.);

    • b.

      lidmaatschap bibliotheek;

    • c.

      abonnement internet/aansluiting telefoon;

    • d.

      abonnement krant;

    • e.

      bijdrage in de kosten van een bezoek aan een bioscoop, theater, (kinder)festival, bezoek dierentuin of (kinder)concert;

    • f.

      museumkaart of Cultureel jongeren pas;

    • g.

      Wonenplus abonnement van Stichting Welzijn.

Artikel 7.5.4 Hoogte van de maatwerkvoorziening

  • 1. De hoogte van de maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op basis van de maximale bedragen zoals genoemd in bijlage 6 verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket.

  • 2. In de verstrekkingenlijst is bepaald welke belanghebbende als bedoeld in artikel 7.5.2 van deze beleidsregels in aanmerking komt, voor welke kostensoorten en tot welke maximale bedragen per kalenderjaar.

Paragraaf 7.6 Kindpakket (leeftijd 0 tot 18 jaar)

Artikel 7.6.1 Definitie maatschappelijke participatie

Onder maatschappelijke participatie in deze paragraaf wordt verstaan het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter.

Artikel 7.6.2 Doelgroep

  • 1. Voor een maatwerkvoorziening op grond van deze paragraaf komt in aanmerking de belanghebbende met ten laste komende kinderen die deelneemt of deel wil nemen aan maatschappelijke participatie activiteiten en die voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      staat ingeschreven in de Basis Registratie Personen op een woonadres in de gemeente;

    • b.

      heeft aantoonbaar een inkomen dat op de datum van aanvraag niet hoger is dan 120% van de uitkering;

    • c.

      heeft aantoonbaar een vermogen dat niet hoger is dan genoemd in artikel 34, derde lid, van de Participatiewet.

  • 2. De peildatum voor het bepalen van de leeftijd van de kinderen is het moment van indienen van de aanvraag.

Artikel 7.6.3 Wijze van aanvragen en kostensoorten

  • 1. De aanvraag wordt ingediend binnen 6 maanden nadat de kosten zijn opgekomen, tenzij de belanghebbende de kosten niet kan voorfinancieren.

  • 2. De volgende kosten komen in ieder geval in aanmerking:

    • a.

      contributie van een sportvereniging, sportactiviteit en sportbenodigdheden via het Jeugdfonds Sport & Cultuur;

    • b.

      contributie van een culturele of muzikale vereniging of activiteit (toneel, zang, dans, scouting, e.d.) via het Jeugdfonds Sport & Cultuur;

    • c.

      zwemdiploma A voor kinderen in de leeftijd van 5 tot 18 jaar via het Jeugdfonds Sport;

    • d.

      bijdrage in de kosten van een bezoek aan een bioscoop, theater, kinderfestival, kinderconcert, dierentuin, attractiepark;

    • e.

      cultureel jongeren paspoort (CJP) (wanneer niet via school verstrekt) of museumkaart;

    • f.

      tegemoetkoming schoolkosten.

Artikel 7.6.4 Hoogte van de maatwerkvoorziening

  • 1. De hoogte van de maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op basis van de maximale bedragen zoals genoemd in bijlage 6 verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket.

  • 2. In de verstrekkingenlijst is bepaald welke belanghebbende als bedoeld in artikel 7.6.2 van deze beleidsregels in aanmerking komt voor welke kostensoorten en tot welke maximale bedragen per kalenderjaar.

  • 3. De hoogte van de maximale bijdrage(n) via het Jeugdfonds Sport & Cultuur zijn vastgelegd in de Spelregels Jeugdfonds Sport & Cultuur Noord-Holland Gemeente Heiloo. Hierbij gelden de maximale bedragen zoals deze zijn opgenomen in bijlage 6 verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket.

Paragraaf 7.7 Computerregeling

Artikel 7.7.1 Doelgroep

  • 1. Voor een maatwerkvoorziening op grond van dit artikel komt in aanmerking de belanghebbende die voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • i.

      staat ingeschreven in de Basis Registratie Personen op een woonadres in de gemeente;

    • ii.

      heeft aantoonbaar een inkomen dat op de datum van aanvraag niet hoger is dan 120% van de uitkering;

    • iii.

      heeft aantoonbaar een vermogen dat niet hoger is dan genoemd in artikel 34, derde lid, van de Participatiewet; en

    • iv.

      heeft geen computer, laptop of tablet of deze is meer dan 5 jaar oud.

Artikel 7.7.2 Hoogte maatwerkvoorziening

  • 1. Eenmaal per vijf jaar kan één maatwerkvoorziening worden verstrekt voor de kosten van een nieuwe computer, laptop of tablet. Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt voor een 2e hands computer, laptop of tablet.

  • 2. De maximale vergoeding is opgenomen in bijlage 6 verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket. De regeling is niet bedoeld voor de aanschaf van games, randapparatuur voor games, webcams, internetabonnement, papier, cartridges, onderhoudskosten of andere zaken die niet noodzakelijk zijn voor het gebruik van de computer voor participatiedoeleinden van de belanghebbende of schooldoeleinden van het kind.

  • 3. De bibliotheek in Heiloo biedt de internetcursus Klik & Tik De basis voor beginners en de cursus Digisterker voor het werken met de digitale overheid aan. De kosten van deze twee cursussen kunnen vergoed worden door de gemeente. Andere computercursussen komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Paragraaf 7.8 Individuele inkomenstoeslag

Artikel 7.8.1 Uitzicht op inkomensverbetering

[vervallen]

Artikel 7.8.2 Geen uitzicht op inkomensverbetering

[vervallen]

Artikel 7.8.3 Beoordeling uitzicht op inkomensverbetering

[vervallen]

Paragraaf 7.9 Wonen

Artikel 7.9.1 Stofferings- en inrichtingskosten, duurzame gebruiksgoederen (inclusief witgoed en babyuitzet)

  • 1. De belanghebbende wordt geacht de kosten, die verband houden met de in de titel van dit artikel genoemde kosten welke behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, primair uit zijn eigen middelen, inkomen, vermogen dan wel de individuele inkomens- of studietoeslag te voldoen; hetzij door reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf waarbij rekening wordt gehouden met de draagkrachtbepalingen als bedoeld in paragraaf 7.1 van deze beleidsregels. Dit geldt ook voor de kosten van de eerste woninginrichting.

  • 2. Als de kosten noodzakelijk zijn en uit bijzondere omstandigheden voortvloeien, wordt voor de in de titel genoemde kosten een maatwerkvoorziening verleend voor de hoogst noodzakelijke kosten in de vorm van een renteloze geldlening.

  • 3. Als bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en/of duurzame gebruiksgoederen wordt verleend, dan is dat in de vorm van een lening en moet deze worden terugbetaald zoals beschreven in artikel 7.1.11 van deze beleidsregels.

  • 4. Voor stofferingskosten die naar hun aard niet als duurzame gebruiksgoederen mogen worden gezien, zoals verf, vloerbedekking en behang, kan een maatwerkvoorziening om niet worden verstrekt. De maatwerkvoorziening kan (slechts) als lening worden verstrekt als zich ten aanzien van belanghebbende omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 48, tweede lid van de Participatiewet.

  • 5. In afwijking van het eerste lid geldt voor de eerste woninginrichting van toegelaten vluchteling dan wel uitgenodigde asielzoeker het volgende:

    • a.

      een maatwerkvoorziening wordt verstrekt voor de kosten van de eerste woninginrichting in de vorm van een renteloze geldlening.

    • b.

      voor het in redelijkheid bepalen van de hoogte van de noodzakelijke kosten bij complete woninginrichting wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate inrichting met een maximale vergoeding van 80% van de normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van het Nibud, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

    • c.

      de aflossing dient zoveel mogelijk plaats te vinden door middel van inhouding op de uitkering Participatiewet.

Artikel 7.9.2 Verhuiskosten

  • 1. Kosten in verband met verhuizing (transportkosten, dubbele huur, administratiekosten) behoren naar hun aard tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en dienen daarom uit het inkomen te worden voldaan onder meer door reservering of gespreide betaling achteraf.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan voor de kosten van een verhuizing binnen de gemeente of naar een andere gemeente, dat wil zeggen het transport van de inboedel, een maatwerkvoorziening worden verstrekt, als:

    • a.

      er sprake is van een noodzakelijke verhuizing die op geen enkele manier voorzienbaar is;

    • b.

      de verhuizing op medische dan wel sociale gronden als noodzakelijk moet worden beschouwd;

    • c.

      er sprake is van een eerste verhuizing na het verlaten van het AZC.

  • 3. Als op grond van het tweede lid een maatwerkvoorziening wordt verstrekt voor de kosten van huur, administratiekosten en waarborgsom, dan bedraagt deze maximaal:

    • a.

      de eerste maandhuur, administratiekosten en waarborgsom van de toegewezen huurwoning voor de toegelaten vluchteling dan wel de uitgenodigde asielzoeker. De eerste maandhuur en administratiekosten worden om niet verstrekt. De waarborgsom wordt in de vorm van een geldlening verstrekt;

    • b.

      één maand dubbele huur om niet in overige situaties.

  • 4. De maatwerkvoorziening wordt direct doorbetaald aan de Woningbouwvereniging of verhuurder.

Artikel 7.9.3 Aanhouden van de woning

  • 1. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor de kosten van het aanhouden van de woning voor zover op geen andere wijze in de kosten kan worden voorzien, vanaf de tweede maand van opname of detentie:

    • a.

      gedurende maximaal zes maanden als er sprake is van opname in een inrichting of ziekenhuis die naar verwachting korter duurt dan zes maanden;

    • b.

      gedurende maximaal drie maanden als er sprake is van detentie die naar verwachting korter duurt dan drie maanden.

  • 2. De hoogte van de maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op de feitelijke kosten van:

    • a.

      de huur minus eventueel door belanghebbende te ontvangen huurtoeslag;

    • b.

      het, verlaagde, maandelijkse termijnbedrag voor levering van energie en water;

    • c.

      het maandelijkse termijnbedrag voor de inboedel- en opstalverzekering.

Artikel 7.9.4 Woonkostentoeslag

  • 1. Onder woonkosten verstaat het college:

    • a.

      bij bewoning van een huurwoning of gehuurde woonwagen de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs, als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (Wht).

    • b.

      bij bewoning van een eigen woning of woonwagen de tot een bedrag per maand omgerekende som van de in verband met de aankoop verschuldigde netto (hypotheek)rente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning of woonwagen verschuldigde zakelijke lasten. Waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de premie brand en opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten.

  • 2. Onder bepaalde, hieronder, nadere omschreven voorwaarden kan het college een woonkostentoeslag verlenen bij een:

    • a.

      huurwoning, waarvan de huurlasten beneden de maximale huurgrens van de Huurtoeslag liggen;

    • b.

      huurwoning, waarvan de huurlasten boven de maximale huurgrens van de huurtoeslag liggen; of

    • c.

      koopwoning

  • 3. Een woonkostentoeslag wordt niet verleend:

    • a.

      aan de Nederlander of de daarmee gelijkgestelde die geen recht op huurtoeslag heeft, omdat hij medebewoning heeft van een niet-rechthebbende vreemdeling. Het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een niet-rechthebbende huisgenoot, komt niet voor bijstand in aanmerking. Dit uitgangspunt geldt eveneens voor de eigenaren van een koopwoning.

    • b.

      als geen huurtoeslag wordt ontvangen als gevolg van nalatigheid/verwijtbaarheid van belanghebbende. Dit uitgangspunt geldt eveneens voor de eigenaren van een koopwoning als om die reden geen belastingteruggave wordt/is ontvangen.

    • c.

      aan jongeren van 18 tot en met 22 jaar die geen aanspraak kunnen maken op huurtoeslag als gevolg van een te hoge rekenhuur. De gevolgen van een afwijkend toewijzingsbeleid van woningen en/of verlating van de (oudere) partner komen niet voor bijstand in aanmerking.

  • 4. Als de belanghebbende een huurwoning bewoont waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wht, geen belemmering vormt voor de toekenning van de huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt een woonkostentoeslag verstrekt.

  • 5. De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag tot maximaal een half jaar. Dit half jaar kan maximaal met een half jaar verlengd worden als belanghebbende kan aantonen dat hij/zij er alles aan heeft gedaan andere woonruimte te vinden, maar dit niet gelukt is en hij/zij daarbij heeft voldaan aan eventuele overige voorwaarden die hem/haar bij besluit zijn opgelegd.

  • 6. De woonkostentoeslag bij een huurwoning is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende, gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wht, per maand zou ontvangen.

  • 7. Als de belanghebbende een eigen woning bezit, waarin hij tevens woont en waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wht, geen belemmering vormt voor de toekenning van de huurtoeslag wordt een woonkostentoeslag verstrekt. De woonkostentoeslag bij een eigen woning is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende, gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wht, per maand zou ontvangen.

  • 8. Als de belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont waarvan de hoogte van de woonkosten op grond van artikel 13 van de Wht een belemmering vormt voor toekenning van huurtoeslag, wordt voor de woonkosten tot en boven de maximale huurgrens een woonkostentoeslag verstrekt voor de periode van maximaal een half jaar. Deze periode kan worden verlengd met maximaal een half jaar als de belanghebbende naar het oordeel van het college naar vermogen heeft getracht goedkopere woonruimte te vinden.

  • 9. Als het college overgaat tot bijstandsverlening als bedoeld in het vierde en achtste lid, is het uitgangspunt dat aan de belanghebbende, op grond van artikel 55 van de Participatiewet, de verplichting opgelegd wordt om actief op zoek te gaan naar goedkopere woonruimte, die wel voor huurtoeslag in aanmerking komt, en deze te accepteren.

Paragraaf 7.10 Financiële regelingen

Artikel 7.10.1 Bewindvoering (inclusief instaptarief), curatele en mentorschap

  • 1. Als de belanghebbende door de rechtbank onder curatele, beschermingsbewind of mentorschap is gesteld kan een maatwerkvoorziening worden verleend voor de kosten van de curator, bewindvoerder of mentor.

  • 2. De hoogte van de maatwerkvoorziening wordt vastgesteld aan de hand van wat in de beschikking van de kantonrechter ter zake is bepaald, conform de richtlijnen van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Als de rechtbank de beloning (nog) niet heeft vastgesteld wordt de hoogte van de maatwerkvoorziening bepaald aan de hand van de forfaitaire jaarbeloning volgens de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (Stcrt. 2014, 32149).

  • 3. Een ondercuratelestelling wordt gepubliceerd in landelijke kranten. De publicatiekosten komen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking.

  • 4. Voor het vaststellen van de ingangsdatum van het recht op een maatwerkvoorziening wordt aansluiting gezocht bij de artikelen 3 en 4 van de Regeling beloning curatoren bewindvoerders en mentoren.

Artikel 7.10.2 Eigen bijdrage rechtsbijstand en griffierecht

  • 1. Algemene voorzieningen als bijvoorbeeld het Juridisch loket en sociaal raadslieden worden aangemerkt als een voorliggende voorziening.

  • 2. Voor de kosten van eigen bijdrage rechtsbijstand kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt als op grond van een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand, rechtsbijstand wordt verleend. Eventuele noodzakelijke kosten die voortvloeien uit artikel 4 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 komen voor vergoeding in aanmerking.

  • 3. De hoogte van de maatwerkvoorziening voor de kosten is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten. Naast de eigen bijdrage voor de toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand mogen door een advocaat nog griffierechten in rekening worden gebracht. Onvermogenden kunnen een beroep doen op de Regeling verlaagd griffierecht zoals omschreven in artikelen 8:41 en 8:109 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 4. De volgende kosten van rechtsbijstand komen niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      vertaalkosten;

    • b.

      reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van rechtszittingen;

    • c.

      de kosten die gemaakt worden in de bezwaarfase anders dan de eigen bijdrage.

  • 5. Voor de kosten van rechtsbijstand die zijn ontstaan door een strafrechtelijke zaak is alleen een maatwerkvoorziening mogelijk in de vorm van een geldlening.

Artikel 7.10.3 Leges verblijfsvergunning

  • 1. Personen met een vluchtelingenstatus kunnen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor de kosten van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

  • 2. De hoogte van de bijstand is gelijk aan het bedrag van de legeskosten verminderd met het bedrag dat verschuldigd zou zijn aan leges bij de aanschaf van een Nederlandse identiteitskaart in de gemeente.

  • 3. De (leges)kosten van een verblijfsvergunning, anders dan een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, en kosten in verband met naturalisatie worden niet aangemerkt als noodzakelijke kosten en komen daardoor niet in aanmerking voor vergoeding.

  • 4. Voor de kosten van een eerste aanvraag tot verblijf wordt geen bijstand verstrekt omdat de aanvrager niet tot de kring van rechthebbenden van de Participatiewet behoort.

Artikel 7.10.4 Nadere verplichtingen

  • 1. Aan de bijstandsverlening kunnen op grond van artikel 55 Participatiewet één of meer van de volgende verplichtingen worden verbonden:

    • a.

      De belanghebbende is verplicht om, als het college dat noodzakelijk acht mee te werken aan een onderzoek omtrent diens financiële leerbaarheid met als doel om de financiële zelfstandigheid van belanghebbende te verbeteren en de onderbewindstelling overbodig te maken;

    • b.

      De belanghebbende is verplicht om mee te werken aan een schuldregeling die als doel heeft om de bestaande schuldenproblematiek op te lossen;

    • c.

      De verplichting om betalingsbewijzen te overleggen;

    • d.

      De verplichting om het vonnis van de rechter te overleggen;

    • e.

      De verplichting om, als dat mogelijk is, te verzoeken om veroordeling van de tegenpartij in de proceskosten;

    • f.

      Verplichtingen in verband met het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht;

    • g.

      De verplichting om alles in het werk te stellen om de (schuld)problematiek op te lossen.

  • 2. De verplichtingen genoemd in het eerste lid onder a tot en met g is geen limitatieve opsomming.

Paragraaf 7.11 Vervoer

Artikel 7.11.1 Algemene bepalingen

  • 1. Wanneer de enkele reisafstand meer dan 10 kilometer bedraagt, kan een maatwerkvoorziening voor de kosten van vervoer worden verstrekt als er sprake is van structurele vervoerskosten voor het bezoeken van een zieke of gedetineerde ouder, partner, verzorger of uithuisgeplaatst kind.

  • 2. De bezoekfrequentie wordt afgestemd op de individuele situatie van de belanghebbende.

  • 3. De hoogte van de maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op basis van het tarief voor het openbaar vervoer, voordeligste mogelijkheid, dan wel bij eigen vervoer tegen een kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer, kortste route.

Hoofdstuk 8 Specifieke bepalingen Schuldhulpverlening

[vervallen]

Hoofdstuk 9 Specifieke bepalingen Leerlingenvervoer

[gereserveerd]

Hoofdstuk 10 Terug- en invordering, bestuurlijke boete, verhaal, krediethypotheek en verpanding en hypothecaire zekerheid

Paragraaf 10.1 Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ en invordering boetes

[vervallen]

Paragraaf 10.2 Bestuurlijke boete

[vervallen]

Paragraaf 10.3 Verhaal

[vervallen]

Paragraaf 10.4 Krediethypotheek en verpanding inzake de Participatiewet en hypothecaire zekerheid inzake het Bbz 2004

[vervallen]

Hoofdstuk 11 Overige bepalingen

Artikel 11.1 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 11.2 Bijlagen

De volgende bijlagen maken integraal onderdeel uit van deze beleidsregels:

Bijlage 1: Debiteuren heronderzoeksplan;

Bijlage 2: Aanvullende begripsomschrijving;

Bijlage 3: Berekening (over) waarde woning;

Bijlage 4: Bijzondere situaties in hypotheek- en pandrecht;

Bijlage 5: Tabel gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie;

Bijlage 6: Verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket.

Hoofdstuk 12 Slotbepalingen

Artikel 12.1 Intrekken oude beleidsregels

De volgende beleidsregels worden ingetrokken:

  • a)

    Beleidsregels Individuele inkomenstoeslag gemeente Heiloo, zoals vastgesteld op 27 januari 2015;

  • b)

    Beleidsregels Kostendelersnorm en verlagingen 2015 gemeente Heiloo, zoals vastgesteld op 27 januari 2015;

  • c)

    Beleidsregels Scholing Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Heiloo, zoals vastgesteld op 27 januari 2015;

  • d)

    Beleidsregels Loonkostensubsidie Participatiewet 2015 gemeente Heiloo, zoals vastgesteld op 27 januari 2015;

  • e)

    Beleidsregels Wet Taaleis gemeente Heiloo 2016, zoals vastgesteld op 15 maart 2016;

  • f)

    Beleidsregels Werkervaringsplaats gemeente Heiloo, zoals vastgesteld op 22 maart 2016;

  • g)

    Beleidsregels Krediethypotheek en verpanding inzake de Participatiewet en hypothecaire zekerheid inzake het bbz 2004 gemeente Heiloo, zoals vastgesteld op 27 januari 2015;

  • h)

    Beleidsregels Verhaal Participatiewet 2015 gemeente Heiloo 2015, zoals vastgesteld op 27 januari 2015;

  • i)

    Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet en invordering boetes gemeente Heiloo, zoals vastgesteld op 27 januari 2015;

  • j)

    Beleidsregels Terug- en invordering IOAW, IOAZ en invordering boetes gemeente Heiloo, zoals vastgesteld op 27 januari 2015;

  • k)

    Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Heiloo, zoals vastgesteld op 27 januari 2015.

Artikel 12.2 Overgangsrecht

  • 1. Een belanghebbende houdt recht op een lopende maatwerkvoorziening op grond van een van de beleidsregels zoals die golden vóór inwerkingtreding van de Beleidsregels sociaal domein gemeente Heiloo 2017 tot het moment waarop de huidige maatwerkvoorziening eindigt, het recht op uitkering eindigt, danwel tot het moment waarop het college een nieuw besluit afgeeft.

  • 2. De belanghebbende die op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels een uitkering ontvangt en door de (nieuwe) beleidsregels van paragraaf 6.4 niet meer (volledig) in aanmerking komt voor de in het verleden toegekende periodieke uitkering, behoudt het recht op deze periodieke uitkering ̶ bij ongewijzigde financiële omstandigheden alsmede een ongewijzigde woon/leefsituatie ̶ tot 1 januari 2018.

  • 3. Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels, blijft van toepassing op een besluit, genomen op grond van een van de beleidsregels als bedoeld in artikel 12.1 van deze beleidsregels, dat nog niet onherroepelijk is.

Artikel 12.3 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werken terug tot en met 2 mei 2017.

Artikel 12.4 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregels sociaal domein gemeente Heiloo 2017”.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders gemeente Heiloo,

9 mei 2017.

de secretaris,
de heer drs. G.H.S. Heemskerk MBA
de burgemeester
de heer T.J. Romeyn

BIJLAGE 1 DEBITEUREN HERONDERZOEKSPLAN

Het college is niet verplicht tot het verrichten van (financiële) heronderzoeken met betrekking tot vorderingen en boetes. Het belang van het geregeld verrichten van (financiële) heronderzoeken als controle instrument wordt echter onderkend. De invulling en de frequentie van de (financiële) heronderzoeken wordt aan het college overgelaten.

Onder een financieel heronderzoek wordt verstaan een onderzoek naar de financiële en persoonlijke situatie van de debiteur met als doel om de aflossingsverplichting te herijken. Onder een (regulier) heronderzoek worden alle overige heronderzoeken geschaard, bijvoorbeeld een heronderzoek naar de verblijfplaats van de debiteur indien deze niet bekend is of een heronderzoek naar de stand van zaken bij een debiteur die valt onder de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen). Voordat wordt overgegaan tot een financieel heronderzoek, zal er een (regulier) heronderzoek plaatsvinden. Indien de uitkomst van het (regulier) heronderzoek geen aanleiding geeft tot een nader financieel heronderzoek, zal een financieel heronderzoek achterwege blijven. Een en ander is mede afhankelijk van hetgeen in eerdere beschikkingen is opgenomen.

Met het oog op effectiviteit en efficiency van de inspanningen zijn de termijnen waarbinnen een financieel heronderzoek wordt verricht aangepast aan de hoogte van de vordering. Naarmate het bedrag van de vordering of boete hoger is, is de frequentie van het financieel heronderzoek hoger.

Met het instrument van het financieel heronderzoek en de daaraan gekoppelde termijnen, waarbinnen het college van burgemeester en wethouders deze heronderzoeken uitvoert, wordt in samenhang met de beleidsregels terugvordering invulling gegeven aan de rechtmatige uitvoering van het terugvordering- en invorderingsbeleid.

Van de in dit plan genoemde termijnen, waarbinnen een financieel heronderzoek wordt verricht, kan in individuele gevallen worden afgeweken als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk wordt geacht.

financieel heronderzoek

frequentie heronderzoek

bij beëindiging uitkering

Altijd

bij lopende uitkering

geen (inkomsten wijzigen niet tijdens looptijd van de uitkering) Alleen bij aanpassing uitkeringsnorm leidt dit tot aanpassing hoogte aflossing. Wel altijd een regulier heronderzoek.

bij nakoming betalingsverplichting ingeval uitkering is beëindigd:

a.de restant vorderingen en boetes bedragen een totaal bedrag t/m € 5.000,00

elke 24 maanden

b.de restant vorderingen en boetes bedragen een totaal bedrag vanaf € 5.000,00

elke 12 maanden

c.het gestelde onder a of b is niet van toepassing indien met grote waarschijnlijkheid een wijziging in het inkomen valt te verwachten

per geval bezien

(regulier) heronderzoek

frequentie heronderzoek

bij WSNP of faillissement

in ieder geval 12 maanden na datum uitspraak Rechtbank of zoveel vaker als dit nodig wordt geacht

bij schuldhulpverlening

in ieder geval binnen 12 maanden plaats na bericht dat alle overige schuldeisers akkoord zijn met het aanbod of zoveel vaker als dit nodig wordt geacht

bij overdracht ter incasso aan gerechts-deurwaarder

binnen maximaal 12 maanden na datum overdracht aan deurwaarder

invordering is niet mogelijk wegens adres onbekend of adres buitenland

gedurende de eerste 12 maanden na bekend worden dat verblijfplaats niet traceerbaar is elke 6 maanden en na 12 maanden elke 12 maanden

invordering is niet mogelijk om financiële redenen

gedurende de eerste 12 maanden elke 6 maanden en na 12 maanden elke 12 maanden

overige gevallen

per geval bezien

BIJLAGE 2 AANVULLENDE BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

In aanvulling op de in de verordening of in artikel 1 van de beleidsregels omschreven begrippen, worden eveneens de volgende begrippen gebruikt:

Zaken of goederen (Boek 3 Burgerlijk Wetboek)

  • ·

    Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten

  • ·

    Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten, te onderscheiden in roerende en onroerende zaken

  • ·

    Vermogensrechten zijn rechten die, afzonderlijk of samen met een ander recht:

    • ·

      overdraagbaar zijn, of

    • ·

      er toe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, of

    • ·

      verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel

Roerende zaak

Roerend zijn alle zaken die niet onroerend zijn.

Onroerende zaak

Onder een onroerende zaak wordt verstaan een zaak die door de wet (Burgerlijk Wetboek) als onroerend wordt aangemerkt. Hieronder valt de volgens het BW: de grond, nog niet gewonnen delfstoffen, beplantingen, gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verbonden (bijvoorbeeld een huis met alles wat daaraan aard- of nagelvast is verbonden of wat naar zijn aard bij het huis hoort, zoals dakpannen, deuren, keuken, enz.).

Registergoed

Registergoederen zijn goederen voor welke overdracht of vestiging inschrijving in de openbare registers nodig is, te weten:

  • ·

    alle onroerende zaken;

  • ·

    te boek gestelde schepen;

  • ·

    te boek gestelde vliegtuigen;

  • ·

    beperkte rechten op voormelde onroerende zaken, schepen en vliegtuigen.

Boten en vliegtuigen zijn in principe geen registergoederen. Echter wanneer ze bij het Kadaster te boek worden gesteld (hiervoor dient wel aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan) door de betreffende eigenaar, zijn het wel registergoederen. Daarom staat er bij schepen en vliegtuigen de aanvulling ‘te boek gesteld’.

Voor onroerende zaken bestaat er wel de verplichting tot teboekstelling in de openbare registers. De openbare registers worden bijgehouden door het Kadaster.

De indeling registergoederen/niet-registergoederen is niet van belang om te bepalen of een zaak roerend of onroerende is: een woonhuis is zowel een registergoed als een onroerende zaak en een te boek gesteld zeeschip is zowel een registergoed als een roerende zaak. Een appartementsrecht is zowel een vermogensrecht als een registergoed.

De koopovereenkomst

De koopovereenkomst is een onderhandse akte tussen koper en verkoper, dus zonder tussenkomst van een notaris.

In een koopovereenkomst verbindt koper zich om de zaak tegen een bepaalde prijs en onder bepaalde voorwaarden te kopen. De verkoper verbindt zich de zaak met toebehoren op een al dan niet exact bepaald tijdstip in eigendom over te dragen en af te leveren.

Leveren en betalen hoort niet bij kopen, maar is een onderdeel van een verbintenis. Bij onroerende zaken vinden levering (=juridische eigendomsoverdracht, dus de datum van het notarieel transport) en betaling ook op andere tijdstippen plaats dan het tijdstip waarop de koopovereenkomst wordt gesloten.

Bij bestaande huizen wordt de (onderhandse) koopakte getekend door de koper en verkoper.

De koopakte omvat onder meer het volgende:

  • ·

    Omschrijving onroerende zaak

  • ·

    Omschrijving inbegrepen zaken (aan de hand van een lijst)

  • ·

    Kosten, rechten en overdrachtsbelasting

  • ·

    Betaling koopsom

  • ·

    Eigendomsoverdracht, feitelijke levering

  • ·

    Ingebrekestelling, ontbinding

Eigendom

Na de aankoop van het huis met bijbehorend erf, krijgt een koper een notariële leveringsakte, waarmee het huis ook juridisch aan de nieuwe eigenaar wordt geleverd. Op deze onroerende zaak kan krediethypotheek worden gevestigd.

Juridisch eigenaar ben je als je volgens het (burgerlijk) recht de zaak in eigendom hebt.

Eigendom verkrijg je door onder andere:

  • ·

    inbezitneming

  • ·

    natrekking

  • ·

    verjaring

  • ·

    erfopvolging

  • ·

    onteigening

  • ·

    levering ten gevolge van een rechtstitel tot eigendomsovergang.

Bij roerende zaken verkrijg je eigendom als je een aan niemand toebehorende zaak in bezit neemt. Natrekking komt tot stand als een roerende zaak een bestanddeel wordt van een andere roerende zaak die als hoofdzaak is aan te merken; eigendom gaat dan over aan de eigenaar van de hoofdzaak wordt bedoeld dat al hetgeen met een zaak is verenigd.

Levering ten gevolge van een rechtstitel tot eigendomsovergang komt tot stand bij de overdracht na koop.

Een koper die een koopovereenkomst heeft gesloten maar waaraan (nog) niet is geleverd heeft alleen het economische eigendom. Ondanks de koopovereenkomst is de (juridische) eigendom nog bij de verkoper, die de verplichting heeft om te leveren.

De akte van levering

De koopakte wordt - na ondertekening van alle partijen – door de verkoper of diens makelaar gezonden aan de notaris die er in genoemd staat. De notaris maakt aan de hand van de gegevens in de koopakte een akte van levering op: dat is de juridische uitwerking van de reeds gesloten koopovereenkomst, nodig voor het bewerkstelligen van de eigendomsoverdracht. De akte van levering is een notariële akte. De notariële akte is o.g.v. het Burgerlijk Wetboek (3:89) een bestaansvereiste voor de levering van een onroerende zaak, d.w.z. zonder die akte is er geen levering. De akte van levering moet worden overgeschreven in de openbare registers. Met andere woorden: eigendom van een onroerende zaak wordt centraal geregistreerd via het Kadaster. Dat gebeurt dus aan de hand van de op naamstelling van de nieuwe eigenaar, ook wel het ‘transport’ of de ‘overdracht’ genoemd, dus aan de hand van de akte van levering.

Eigenaar-bewoner

Krediethypotheek krachtens de Participatiewet (en Bbz 2004) wordt alleen gevestigd op woningen waar de eigenaar ook in woont.

Hypotheek/hypothecaire zekerheid

Hypotheek is een zekerheid die op een registergoed rust. Een geldgever wil zoveel mogelijk zekerheid hebben. Als voorwaarde voor het uitlenen van geld, bijvoorbeeld voor de aankoop van de woning, bedingt de geldschieter dan het recht op hypotheek op die woning. Als de betrokkene dan de betalingsverplichtingen niet nakomt, heeft de geldgever bij voorrang het recht om de gelden te innen uit de tegeldemaking van de onroerende zaak, dus uit de gedwongen verkoop van de woning. Tevens heeft de geldgever het recht om als eerste te worden betaald uit de bij al dan niet gedwongen verkoop vrijkomende middelen. Overigens kunnen er meerdere hypothecaire zekerheden op een pand rusten. De geldgever die de tweede hypotheek heeft, volgt in rangorde na de eerste etc. De eigenaar van de woning ontvangt de lening, maar geeft in ruil daarvoor hypothecaire zekerheid af aan de geldgever. De eigenaar is dus de hypotheekgever, de geldgever de hypotheeknemer. Hypotheek wordt voor een bepaald maximumbedrag gevestigd, ter hoogte van de uitgeleende gelden, vermeerderd met een bepaald bedrag aan rente en kosten. Het bedrag van geldlening wordt aangewend voor de betaling van de koopsom van het huis. Het recht van hypotheek moet via een notariële akte worden vastgelegd (dat wordt ‘passeren van de akte’ genoemd). Het tekenen van een hypotheekakte kan door het college aan één of meerdere ambtenaren worden opgedragen. Een andere mogelijkheid is dat de notaris middels een aanwijzingsbesluit hiermee wordt belast.

Een eenvoudige mogelijkheid is dat in het aanwijzingsbesluit van de burgemeester wordt opgenomen dat de ambtenaar bevoegd is de notaris te machtigen om de akte te passeren, waardoor het passeren van de akte kan gebeuren zonder de aanwezigheid van de ambtenaar bij de notaris.

Krediethypotheek

Bij een hypothecaire geldlening wordt het bedrag van die geldlening ineens of in bijvoorbeeld twee gedeelten betaalbaar gesteld, ter aankoop van de woning. Bij krediethypotheek gaat het om een bedrag dat maximaal als lening geldt. De lening wordt, tot de grens van het maximumbedrag, in kleine porties opgenomen. Als dat via een uitkering in de vorm van een geldlening. Als dit gebeurt, is de opname het bedrag aan uitkering per maand. Iedere betaling van de uitkering verhoogt dus het uitstaande leenbedrag. Als de verlening van de uitkering wordt voortgezet, loopt de maximale krediethypotheek uiteindelijk vol:

  • er is dan tot het maximumbedrag uitgeleend. Verdere verstrekking van de uitkering is dan ‘om niet’, tenzij het gemeentebeleid een hertaxatie van de waarde van de woning voorschrijft.

  • Als de uitkering wordt beëindigd voordat de krediethypotheek is ‘volgelopen’, is het opgenomen bedrag en niet het maximumbedrag het uitgangspunt voor de terugbetaling.

  • Als later opnieuw het recht op uitkering ontstaat kan later het maximumbedrag alsnog vollopen.

Pandrecht

A Algemeen

Recht dat een schuldeiser heeft om op het pand van schuldenaar beslag te leggen of uit de opbrengst van dat pand bij voorrang boven andere schuldeisers betaald te worden.

Ter meerdere zekerheid van terugbetaling van een verstrekte lening kan ingeval van bezittingen in de vorm van roerende zaken en vorderingen, pandrecht op deze zaken en vorderingen worden gevestigd (afdeling 2 van BW Boek 3). Dit kan aan de orde zijn in het geval de uitkering in de vorm van een geldlening wordt verleend aan de eigenaar van een woonwagen met overwaarde in die woonwagen. Een woonwagen is namelijk geen onroerende zaak en geen registergoed.

B Bezitloos pandrecht

Als pandrecht wordt gevestigd op een woonwagen, dan wordt dat gedaan in de vorm van bezitloos pandrecht. Met bezitloos wordt bedoeld dat de verpanding plaatsvindt zonder dat de zaak in de macht van de pandhouder of van een derde wordt gebracht. De pandhouder is bevoegd te vorderen dat de zaak in zijn macht of in die van een derde wordt gebracht, wanneer de pandgever zijn verplichtingen niet nakomt of de pandhouder op goede grond vreest dat in die verplichtingen zal worden tekortgeschoten.

C Vestiging pandrecht

Vestiging van pandrecht geschiedt bij geregistreerde onderhandse akte. De akte pandrecht moet worden geregistreerd bij de Belastingdienst. Hiermee kan het bestaan van deze akte later door de gemeente worden aangetoond. Registratie is nodig om gebruik te kunnen maken van de rechten die aan de verpanding zijn verbonden.

  • In de akte pandrecht moet onder andere worden opgenomen wanneer het pandrecht vervalt, wanneer de pandhouder gebruik mag maken van zijn bevoegdheid en welke verplichtingen de pandgever heeft (o.a. verzekeringsplicht en mededelingsplicht).

  • Tenzij anders is bedongen, strekt een pandrecht van een of meer bepaalde vorderingen tevens tot zekerheid voor drie jaren rente die over deze vorderingen krachtens overeenkomst of wet verschuldigd is (art. BW 3:244).

  • Het tekenen van de akte pandrecht kan door de Burgemeester (de pandhouder) aan één of meerdere ambtenaren worden opgedragen. De schuldenaar (de pandgever) is verplicht in de akte te verklaren dat hij tot het verpanden van de zaak bevoegd is, dat er geen beperkte rechten op de zaak rusten, dan wel te verklaren welke rechten op de zaak rusten.

  • De echtgenoot/echtgenote moet de akte mede ondertekenen.

D Voordelen pandrecht

  • Pandrecht voorkomt dat de zaak door een andere schuldeiser te gelde kan worden gemaakt. Veel schuldeisers passen het middel van beslaglegging toe. In beginsel wordt door vestiging van pandrecht het goed aan verhaal door beslaglegging onttrokken

  • Het pandrecht brengt met zich mee dat de zaak waarop het pandrecht rust buiten een (faillissements-)beslag blijft en dat het 'voorrang' biedt bij verhaal.

  • Bij verkoop van de betreffende zaken behoren de pandhouders naar rang als eerste afgelost te worden

  • Een pandakte geeft een executoriale titel, welke kan worden aangewend bij het (bewust) niet voldoen aan betalingsverplichtingen.

E Nadeel pandrecht

Hoewel het pandrecht enige zekerheid biedt aan de geldgever, is het geen garantie dat de zaak niet buiten de geldgever om te gelde kan worden gemaakt. Pandrecht biedt aldus minder zekerheid dan het recht van hypotheek.

Woonschip

Ook bij overwaarde in een zelf bewoond woonschip in eigendom kan krediethypotheek worden gevestigd. Voorwaarde is dat het schip bij het Kadaster is geregistreerd (te boek gesteld) in het scheepsregister. Het wordt daarmee een registergoed. Registratie van woonschepen is mogelijk ongeacht de grootte of diepgang van het woonschip. Registratie is alleen mogelijk als de eigenaar van het schip de rechtmatige eigendom aannemelijk kan maken (bijvoorbeeld door middel van het koopcontract). De eigenaar kan zijn woonschip laten registreren in het Scheepsregister van het Kadaster, het is geen wettelijke verplichting.

Woonwagen

Een woonwagen is geen onroerende zaak en geen registergoed. Op een woonwagen kan daarom geen hypotheek worden gevestigd. Wel kan bij overwaarde op de woonwagen in eigendom verpanding plaatsvinden.

Vermogen in de woning

Bij de vermogensbepaling wordt rekening gehouden met de waarde van de woning op de huizenmarkt bij vrije verkoop. Bij het bepalen van het vermogen wordt rekening gehouden met een vermogensvrijlating.

Vrije verkoop

Vrije verkoop betekent verkoop van een woning, in niet verhuurde staat en leeg opgeleverd, tegen een prijs die de markt bereid is daarvoor te betalen.

Overwaarde woning

Overwaarde in de woning is de actuele waarde in het economisch verkeer van de woning bij vrije verkoop, minus de op de woning drukkende schulden (hypotheek) en vermeerderd met aan de woning verbonden positieve bestanddelen.

Vrijlating vermogen in eigen woning

In artikel 34, tweede lid onderdeel d van de Participatiewet is opgenomen dat niet als vermogen in aanmerking wordt genomen het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, voor zover dit minder bedraagt dan een normbedrag (in 2017 € 50.100,00). Deze vrijlating staat los van de vrijlating van een bescheiden vermogen, als bedoeld in artikel 34, tweede lid onderdeel b van de Participatiewet.

Ingangsdatum krediethypotheek

Datum van ingang van de krediethypotheek is de datum van aanvang van de verlening van de uitkering, mits die uitkering, door overschrijding van het drempelbedrag en de overwaarde woning boven het vrijlatingsbedrag, in de vorm van een geldlening wordt verleend.

BIJLAGE 3 BEREKENING (OVER)WAARDE WONING

A. De overwaarde van vermogen in de woning en de vermogensvrijlating

Om te kunnen berekenen of er sprake is van een overwaarde boven de maximale vrijlating van vermogen in de eigen woning, moeten de volgende stappen worden genomen:

  • 1.

    Bepaal de waarde van de woning, zie B

  • 2.

    Bepaal de op de woning rustende schulden, zie C

  • 3.

    Bepaal de overwaarde van het vermogen in de eigen woning, zie D en E.

  • 4.

    Vergelijk de overwaarde met de maximale vrijlating van vermogen in de eigen woning, zie F.

  • 5.

    Resultaat: de overwaarde is minder dan de maximale vrijlating, zie G.

  • 6.

    Resultaat: de overwaarde is meer dan de maximale vrijlating, zie H.

B. De waarde van de woning

De waarde van de woning wordt vastgesteld op de verkoopprijs die betrokkene zou kunnen ontvangen van de hoogste bieder, bij een vrije (dus niet gedwongen) verkoop en bij lege oplevering van de woning (dus niet bij oplevering in verhuurde staat).

Voor deze waarde vaststelling wordt uitgegaan van de WOZ-waardebeschikking die in het kader van de Wet waardering onroerende zaken jaarlijks aan de eigenaar wordt uitgereikt.

Aandachtspunt bij de invulling van deze opties is wie de kosten voor zijn rekening moet nemen. Het ligt voor de hand dat de klant mag kiezen, als hij ook de kosten moet betalen. Dat is het geval, zie hieronder. De omvang van de kosten kan echter ook een rol spelen.

Als door toepassing van optie 2 of 3 een taxateur wordt ingeschakeld, dan zijn de kosten voor de betrokkene. Als daarvoor de middelen ontbreken, kan bijzondere bijstand worden verleend, die later echter niet kan worden opgenomen in de uitkering in de vorm van een geldlening onder verband van krediethypotheek of verpanding, omdat deze bijzondere bijstand alleen in de vorm van bijstand om niet kan worden verleend. De gemeente doet er goed aan een korte termijn met de taxateur af te spreken, vanwege de beslistermijn en de Wet dwangsom.

C. De op de woning rustende schulden

De schuld die op de woning rust, is een negatieve vermogenscomponent die voor de berekening van de overwaarde in mindering wordt gebracht op de vastgestelde waarde:

  • ·

    Bij een lineaire of annuïteitenhypotheek gaat het om het saldo van de schuld.

  • ·

    Bij een spaarhypotheek, levenhypotheek of beleggingshypotheek gaat het om de hoofdsom van de lening, verminderd met de contante (afkoop)waarde van de spaar-, levens- en beleggingsverzekering, of de effectenhypotheek en verminderd met de eventueel gedane aflossingen.

  • ·

    Het openstaande saldo van de hypotheekschuld als gevolg van een eerder ontvangen uitkering, moet ook als schuld worden aangemerkt.

D. Schulden gebonden aan de woning

Enkel de leningen waarvoor de woning dan wel de woonwagen of het woonschip (in de vorm van een pand- of hypotheekrecht) als zekerheid dienen, kunnen bij de vaststelling van het in de woning gebonden vermogen worden meegenomen. Het gaat om de waarde in de woning die openstaat voor tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring (zie artikel 50 Participatiewet). Schulden die eventueel zijn aangegaan voor de woning, maar niet drukken op de woning, spelen dan geen rol, terwijl anderzijds schulden die aangegaan zijn voor iets volledig anders, maar de woning wel als zekerheid kennen, wel mee moeten worden genomen.

E. De overwaarde

De overwaarde wordt berekend door van de vastgestelde waarde van de woning, de op die woning rustende schulden af te trekken.

F. Maximale vrijlating van vermogen in de eigen woning

In artikel 34, tweede lid, aanhef en onderdeel d van de Participatiewet staat dat het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid van de Participatiewet, niet als vermogen in aanmerking wordt genomen voor zover dit minder bedraagt dan (per 1 januari 2017) € 50.100,00.

Dit bedrag staat los van het bedrag aan vrij te laten bescheiden vermogen, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel b van de Participatiewet.

G. Overwaarde is lager dan de vermogensvrijlating eigen woning

Als de overwaarde lager is dan het vrijlatingsbedrag van vermogen in de eigen woning, dan wordt de uitkering om niet verleend en wordt geen krediethypotheek gevestigd.

H. Overwaarde is hoger dan de vermogensvrijlating eigen woning

Als de overwaarde hoger is dan het vrijlatingsbedrag van vermogen in de eigen woning, dan wordt de uitkering in de vorm van een geldlening verleend en wordt, krediethypotheek of pandrecht gevestigd ter meerdere zekerheid voor de aflossing van de geldlening.

I. Privévermogen en overwaarde hoger dan de vermogensvrijlating eigen woning

De bescheiden vermogensvrijlating staat los van de vermogensvrijlating eigen woning.

J. Vermogen in een niet zelf bewoonde woning

Als betrokkene een woning in eigendom heeft die hij niet zelf bewoont, mag er van worden uitgegaan dat hij die woning binnen korte tijd kan verkopen. Dat geldt ook wanneer die woning verhuurd is, al is dan uiteraard de waarde minder (zie hierna). Er kan natuurlijk enige tijd liggen tussen de beoogde ingangsdatum van de uitkering en de eerst mogelijke realisering van de verkoop van de woning. Per geval zal het college dan beoordelen of er tijdelijk sprake is van het in redelijkheid niet over het vermogen in die woning kunnen beschikken: dan telt de waarde ervan op dat moment niet mee bij de verlening van de uitkering. Vestiging van krediethypotheek is evenmin aan de orde.

Wel maakt het college gebruik van de mogelijkheid die artikel 55 Participatiewet biedt: aan de uitkering de verplichting tot verkoop van de woning verbinden. Die verplichting strekt dan immers tot vermindering of beëindiging van de uitkering.

Onder toepassing van artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a van de Participatiewet wordt de uitkering in de vorm van een geldlening verstrekt Bij verkoop van de woning moet de leenbijstand worden terugbetaald uit de opbrengst van deze verkoop.

K. De waarde van de woning die niet zelf wordt bewoond

Artikel 34, eerste lid onder a van de Participatiewet, regelt dat de waarde van bezittingen moet worden bepaald op de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering. Wanneer er sprake is van een woning die belanghebbende of zijn gezin zelf in eigendom bewoont, dan kan die woning vrij worden opgeleverd. Dat is echter anders bij een woning in eigendom die aan derden is verhuurd.

Vanwege het huurrecht kan die woning in het algemeen niet vrij worden opgeleverd. Daarom wordt de waarde van een woning in bewoonde staat die niet vrij kan worden opgeleverd, doorgaans bepaald op 60% van de waarde bij vrije oplevering. De volgende vraag is dan langs welke weg het college de waarde van zo’n woning bepaalt. De Participatiewet kent alleen bovenstaande waardebepaling.

Het college kan in een beleidsregel bepalen dat de waarde van woningen in verhuurde staat, waarbij vrije oplevering niet mogelijk is, wordt vastgesteld op 60% van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering.

BIJLAGE 4 BIJZONDERE SITUATIES IN HET HYPOTHEEK – EN PANDRECHT

A. Hypotheek: registerzaken

De zekerheid van hypotheek is alleen mogelijk op registerzaken. Dit betekent dat zij in een openbaar register staan ingeschreven. Daarom kan men altijd nagaan wie er eigenaar is van de registerzaak. Onroerende zaken zijn altijd registerzaken. Sommige roerende zaken (vliegtuigen en grotere schepen) zijn ook registerzaken. Voor ieder soort zaak is een eigen register: voor woningen en hypotheken op de woning de Basisregistratie Kadaster, voor schepen het scheepsregister.

Als een registerzaak wordt verkocht, dan moet de notaris worden ingeschakeld. Een koper van een huis krijgt na aankoop via een koopakte bij de oplevering van het huis een notariële leveringsakte. Bij directe levering zijn koop- en leveringsakte vaak samengevoegd. Zodra de akte van levering is ingeschreven in het Kadaster, spreekt men van een registergoed. Op een registergoed kan een krediethypotheek worden gevestigd. Ook bij overwaarde in een zelf bewoond woonschip in eigendom kan krediethypotheek worden gevestigd. Voorwaarde is dat het schip bij het Kadaster is geregistreerd in het scheepsregister.

Registratie van woonschepen is mogelijk ongeacht de grootte van het woonschip of de waterverplaatsing. Registratie is alleen mogelijk als de eigenaar van het schip de rechtmatige eigendom aannemelijk kan maken (bijvoorbeeld door middel van het koopcontract). Hoewel er geen eisen aan het woonschip inzake waterverplaatsing worden gesteld, is het verplicht om een Formulier Berekening waterverplaatsing in te vullen. Hierin wordt door de eigenaar vermeld wat het aantal bewoners van het woonschip is en wat het gewicht is van de losse ballast en de inboedel van het woonschip. Deze gegevens moeten in het scheepregister worden opgenomen.

B Pandrecht

Woonwagens zijn geen registerzaken. Dit zijn roerende zaken die het Kadaster niet registreert. Krediethypotheek vestigen op woonwagens is dus niet mogelijk. In deze situaties kan verpanding als zekerheid worden verbonden voor de nakoming van de aan de uitkering verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.

C Hypotheek of verpanding in bijzondere situaties

1. Appartementsrecht

Appartementsrecht is een aandeel in het eigendom van een gebouw en de daarbij behorende grond. Dit aandeel bevat ook de bevoegdheid tot uitsluitend gebruik van het privégedeelte (het appartement) en gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten.

Het appartementsrecht is voor inschrijving in het kadaster en voor afzonderlijke hypotheek vatbaar. Vestiging van krediethypotheek is daarom mogelijk.

1. Coöperatieve vereniging ven eigenaren

In een coöperatieve vereniging van eigenaren hebben de leden het recht op het uitsluitend gebruik van een gedeelte van het eigendom (de woning). De persoon die in een gebouw (meestal flat) woont en houder is van het lidmaatschap van de coöperatieve vereniging van eigenaren van dat gebouw, is geen eigenaar van het gebouw, maar slechts rechthebbende op bewoning van een bepaald gedeelte van het gebouw.

De vereniging kan hypothecaire leningen aangaan op het eigendom; de afzonderlijke leden niet. Wel kan de vereniging een lening aan een afzonderlijk lid verstrekken met verpanding van het lidmaatschapsrecht.

Bij lidmaatschap van een coöperatie kan om bovenstaande reden geen hypothecaire zekerheid worden gevestigd. Wel kan het recht van verpanding worden gevestigd.

Het vermogen in het lidmaatschap van een coöperatieve vereniging wordt beoordeel aan de hand van de WOZ-waardebeschikking of een recent taxatierapport van de waarde van het lidmaatschapsrecht van de coöperatieve vereniging van eigenaren, onder aftrek van het bedrag dat de betrokkene als geldlening heeft opgenomen ter financiering van zijn lidmaatschapsrecht. Als er een aanzienlijk deel van het vermogen overblijft, moet de betrokkene meewerken aan de vestiging van een (tweede) pandrecht, in het geval de gemeente dit als beleid van toepassing heeft verklaard.

3. Economisch en juridisch eigendom

Juridisch eigendom en economisch eigendom zijn niet (volledig) gelijk. Bij economisch eigendom van een huis draagt men alle rechten en plichten over en kan de verkrijger er feitelijk over beschikken. De woning komt pas in juridisch eigendom wanneer deze bij de notaris is overgedragen en d.m.v. de transportakte (akte van levering) is ingeschreven bij het Kadaster.

Verschillende situaties zijn mogelijk:

  • 1.

    een koper die een koopovereenkomst heeft gesloten maar aan wie (nog) niet is geleverd, heeft alleen het economisch eigendom. Het (juridisch) eigendom ligt nog bij de verkoper, die de verplichting heeft om te leveren;

  • 2.

    de eigenaar kan (een deel van) de woning in economische zin aan een ander overdragen, bijvoorbeeld door middel van schenking of tegen betaling, eventueel met het recht van vruchtgebruik;

  • 3.

    als de woning is gekocht in huurkoop, is de koper tot de laatste aflossing geen juridisch eigenaar, maar wel economisch eigenaar.

Vestiging van krediethypotheek of pandrecht is in deze situaties niet mogelijk.

4. Eigendom bij één echtgenoot

Ook als slechts één van de echtgenoten eigenaar is van de (on)roerende zaak, kan krediethypotheek of pandrecht worden gevestigd. Er is immers sprake van een gezinsuitkering, waarbij de middelen van het gezin in aanmerking wordt genomen.

5. Boedelscheiding, bewoning woning gedurende de echtscheidingsprocedure

Als de echtgenoot de samenwoningsrelatie heeft verbroken, en er nog geen sprake is van boedelscheiding, wordt in afwachting van de boedelscheiding in de beschikking een clausule opgenomen over mogelijke terugvordering bij verkoop van de (on)roerende zaak en de boedelscheiding.

Aan de belanghebbende wordt dan de voorwaarde opgelegd om de boedelscheiding binnen een redelijke termijn door te zetten (art. 3:178 BW).

Als bij echtscheiding de woning aan de belanghebbende wordt toegewezen en de belanghebbende blijft in de woning wonen, dan wordt bij de uitkering in de vorm van een geldlening een zekerheidsstelling als voorwaarde opgenomen indien de vermogenssituatie in de eigen woning daartoe aanleiding geeft. Vooruitlopend op een formele toewijzing van de woning (waarbij duidelijk moet zijn dat de woning aan betrokkene wordt toegewezen) kan de uitkering al in de vorm van een geldlening worden verleend. Bij vestiging van krediethypotheek of verpanding kan de verleende uitkering daarin worden ondergebracht.

6. Mede-eigendom

Mede-eigenaren kunnen zijn: een echtgenoot, maar ook twee, drie of meer andere personen. Het gaat om gezamenlijk en ongedeeld eigendom. Het geldt dus niet bij gescheiden eigendom door middel van appartementsrecht of lidmaatschap van een vereniging van eigenaren. Het geldt ook niet bij mede-eigendom van twee gehuwde of samenwonende partners, want dan is er sprake van een gezinsuitkering en zijn de standaardregels van toepassing.

Bij mede-eigendom van twee of meer personen die niet met elkaar gehuwd zijn en ook geen gezamenlijke huishouding voeren omdat ieder een gescheiden, volwaardige woonruimte beschikbaar heeft, wordt het aandeel van de eigenaren vastgesteld aan de hand van de transportakte, naar rato van het aantal eigenaren, of naar rato van de gescheiden woonoppervlaktes. Om vestiging van krediethypotheek of verpanding mogelijk te maken, moeten de mede-eigenaren hiermee instemmen. Als de mede-eigenaren geen toestemming geven tot het vestigen van een krediethypotheek of pandrecht, dan moet het college een andere beslissing nemen met betrekking tot de uitkering.

De optie om aan die uitkering de voorwaarde te verbinden dat het aandeel in het bezit te gelde wordt gemaakt, lijkt niet effectief, omdat voor die verkoop ook de medewerking van de mede-eigenaren nodig is en die medewerking niet door het college kan worden afgedwongen. De mede-eigenaren kunnen evenmin worden gedwongen de belanghebbende uit te kopen.

Bijlage 5 Tabel gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie 2021 en 2022

Gezamenlijk toetsingsinkomen gezin 2021 (1)

Gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie per uur in 2021 (2)

Van

Tot en met

1e kind

2e en volgend kind

Lager dan

€ 20.302

100%

100%

€ 20.303

€ 31.214

100%

100%

€ 31.215

€ 42.953

92%

95%

€ 42.954

€ 58.423

86.1%

94.6%

€ 58.424

€ 83.979

79%

93.6%

€ 83.980

€ 116.371

60.9%

89.6%

€ 116.372

en hoger

39.5%

84.5%

(1) Bron: VNG Adviestabel ouderbijdrage peuteropvang 2021

(2) Bron: Kinderopvangtoeslagtabel 2021

Gezamenlijk toetsingsinkomen gezin 2022 (1)

Gemeentelijke bijdrage sociaal medische indicatie per uur in 2022 (2)

Van

Tot en met

1e kind

2e en volgend kind

Lager dan

€ 20.584

100%

100%

€ 20.585

€ 31.648

100%

100%

€ 31.649

€ 43.550

91.9%

94.9%

€ 43.551

€ 59.235

85.9%

94.5%

€ 59.236

€ 85.146

78.7%

93.5%

€ 85.147

€ 117.989

60.3%

89.4%

€ 117.990

en hoger

38.6%

84.3%

(1) Bron: VNG Adviestabel ouderbijdrage peuteropvang 2022

(2) Bron: Kinderopvangtoeslagtabel 2022

Bijlage 6 Verstrekkingenlijst behorende bij de paragrafen 7.5 Meedoen en 7.6 Kindpakket

Welke kosten kunnen worden vergoed?

Meedoen: Voor de belanghebbende van 18 jaar en ouder

Alle personen van 18 jaar en ouder die behoren tot de doelgroep van de maatwerkvoorziening en die deel willen nemen aan activiteiten met een sociaal, cultureel, en sportief karakter kunnen voor de volgende activiteiten/kostensoorten een maatwerkvoorziening aanvragen:

Activiteit / Kostensoort

Maximale vergoeding

Lidmaatschap Bibliotheek

Maximaal € 54 per persoon per jaar (prijspeil 2021).

Abonnement tv, internet, telefoon, tijdschrift of krant

Maximaal € 120 per huishouden.

Cultureel Jongeren Paspoort (CJP)

- als deze niet via de school/opleiding verstrekt wordt;

- tot de leeftijd van 30 jaar; én

- niet in combinatie met een museumkaart.

Maximaal € 17,50 per jaar, per persoon.

Let op: door tijdelijke acties ligt de aanschafprijs soms lager.

Museumkaart (niet in combinatie met een CJP)

Volwassenen (vanaf 19 jaar) maximaal € 64,90 per persoon per jaar.

Voor 18-jarigen € 32,45 per persoon per jaar.

Abonnement Wonenplus van Stichting Welzijn

Maximaal € 34,80 per huishouden (prijspeil 2021).

Deelname aan één sport- of sociaal-culturele vereniging of activiteit (inclusief aanschaf accessoires als bijv. sportkleding)

Maximaal € 150 per persoon per jaar voor een sport- of culturele activiteit.

Bijdrage in de kosten van een bezoek aan een bioscoop, theater, (kinder)festival, (kinder)concert, dierentuin, attractiepark

Maximaal € 10 per persoon per jaar.

Laptop, computer, tablet (inclusief soft- en hardware, printer en verzekering). Niet 2e hands.

Maximaal € 535 eens per 5 jaar en één per huishouden.

De cursus Klik & Tik Basis en Digisterker bij de Bibliotheek komen voor vergoeding in aanmerking.

Geen vergoeding voor: papier, cartridges, onderhoudskosten, aanschaf van games, randapparatuur voor games, webcams of andere zaken die niet noodzakelijk zijn voor het gebruik van de computer voor participatiedoeleinden van de belanghebbende of voor schooldoeleinden van het kind.

Kindpakket: Voor de belanghebbende met kinderen tot 18 jaar

Ten behoeve van kinderen die willen deelnemen aan activiteiten met een sociaal, cultureel, educatief en sportief karakter kunnen ouders voor de volgende activiteiten/kostensoorten een vergoeding aanvragen als zij behoren tot de doelgroep van de maatwerkvoorziening:

Activiteit / Kostensoort

Maximale vergoeding

Deelname aan één sportvereniging of activiteit (contributie en inclusief sportkleding en sportbenodigdheden)

Aanvraag via het Jeugdfonds Sport & Cultuur, meer informatie is te vinden op https://jeugdfondssportencultuur.nl/fondsen/noordholland/ en te verkrijgen via intermediairs*. En aanmelden betekent ook echt meedoen / aanwezig zijn!

Maximaal € 225 per kind per jaar voor contributiegeld en sportspullen (maximaal € 100 voor sportspullen).

Lidmaatschap Bibliotheek

Gratis voor kinderen tot en met 17 jaar.

Deelname aan één sociaal-culturele vereniging of activiteit (inclusief benodigdheden als bijv. de aanschaf van een instrument)

Aanvraag via het Jeugdfonds Sport & Cultuur, meer informatie is te vinden op https://jeugdfondssportencultuur.nl/fondsen/noordholland/ en te verkrijgen via intermediairs*. En aanmelden betekent ook echt meedoen / aanwezig zijn!

Maximaal € 425 per kind per jaar voor contributiegeld en attributen (maximaal € 100 voor attributen).

Behalen van het zwemdiploma A

Aanvraag via het Jeugdfonds Sport & Cultuur, meer informatie is te vinden op https://jeugdfondssportencultuur.nl/fondsen/noordholland/ en te verkrijgen via intermediairs*. En aanmelden betekent ook echt meedoen / aanwezig zijn!

Er geldt een eenmalige maximale vergoeding per kind. Zwemlessen mogen gevolgd worden vanaf de leeftijd van 5 jaar. In de spelregels van het Jeugdfonds staat met welk(e) zwembad(en) de gemeente afspraken heeft.

Cultureel Jongeren Paspoort (CJP)

Niet in combinatie met een museumkaart voor jongeren.

Maximaal € 17,50 per kind per jaar voor ouders met kinderen op het voortgezet onderwijs.

Als school deze niet verstrekt en niet in combinatie met een museumkaart voor jongeren.

Museumkaart voor jongeren

Maximaal € 32,45 per kind per jaar.

Niet in combinatie met een CJP pas.

Bijdrage in de kosten van een bezoek aan een bioscoop, theater, kinderfestival, kinderconcert, dierentuin, attractiepark

Maximaal € 10 per kind per jaar.

Tegemoetkoming schoolkosten

Maximaal € 100 per kind per schooljaar voor ouders met kinderen in het basisonderwijs.

Maximaal € 175 per kind per schooljaar voor ouders met kinderen op het voortgezet onderwijs.

Maximaal € 200 per kind per schooljaar voor ouders met kinderen op het middelbaar beroepsonderwijs.

Laptop, computer, tablet (inclusief soft- en hardware, printer en verzekering). Niet 2e hands.

Maximaal € 535, eens per 5 jaar en één per huishouden.

Geen vergoeding voor: papier, cartridges, onderhoudskosten, aanschaf van games, randapparatuur voor games, webcams of andere zaken die niet noodzakelijk zijn voor het gebruik van de computer of voor schooldoeleinden voor het kind.

*Let op! Een aanvraag bij het Jeugdfonds Sport & Cultuur kan alleen ingediend worden door een intermediair. Denk hierbij aan: het onderwijs (leerkrachten, intern begeleiders, cultuurcoördinator), jeugdzorg, schuldhulpverlening of gezondheidszorg (huisartsen), maatschappelijk werkers, buurtsportcoaches, leden van het Sociaal Team. Ouders, kinderen en sport- en cultuurverenigingen