Regeling vervallen per 01-01-2011

Verordening betreffende de organisatie, het beheer en de taak van de gemeentelijke brandweer

Geldend van 18-12-2010 t/m 31-12-2010

Intitulé

Verordening betreffende de organisatie, het beheer en de taak van de gemeentelijke brandweer

De raad der gemeente Hellendoorn;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 november 1988;

gelet op artikel 1, tweede lid, van de Brandweerwet 1985;

b e s l u i t:

vast te stellen de

Verordening betreffende de organisatie, het beheer en de taak van de gemeentelijke brandweer.

Artikel 1 Plaats en taak

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beschikken over een gemeentelijke brandweer ter uitvoering van de taken, die voortvloeien uit de aan hen ingevolge artikel 1, vierde lid, van de Brandweerwet 1985 opgedragen zorg voor:

    • a.

      het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;

    • b.

      het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand.

  • 2.

    Tot de taak van de brandweer behoort tevens de uitvoering van werkzaamheden terzake van het beperken en bestrijden van rampen, als bedoeld in artikel 1 van de Rampenwet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen andere werkzaamheden, dan die bedoeld in de leden 1 en 2, aanwijzen die de brandweer verricht. Van elke aanwijzing als hier bedoeld doen burgemeester en wethouders mededeling aan de gemeenteraad.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders dragen bij de uitvoering van deze verordening en overige regelingen, met betrekking tot de in het eerste en tweede lid genoemde taken van de gemeentelijke brandweer, zorg voor de goede coördinatie met de gemeenschappelijke regeling voor de regionale brandweer waaraan de gemeente deelneemt.

Artikel 2 Personeel

  • 1.

    Het personeel van de gemeentelijke brandweer bestaat uit:

    een commandant;

    een plaatsvervangend commandant

    en tenminste

    2 officieren;

    5 brandmeesters en onderbrandmeesters;

    41 brandwachten.

  • 2.

    Het personeel, bedoeld in lid 1, kan zijn samengesteld uit:

    • a.

      personeel dat, na vrijwillige beschikbaarstelling, is aangesteld om anders dan bij wijze van beroep werkzaamheden bij de brandweer te verrichten;

    • b.

      personeel dat is aangesteld om bij wijze van beroep werkzaamheden bij de brandweer te verrichten;

    • c.

      personeel dat is aangewezen om op grond van de voor hem geldende rechtspositieregeling van de gemeente mede werkzaamheden bij de brandweer te verrichten.

  • 3.

    Indienstneming van het personeel, bedoeld in lid 2, onder a, geschiedt uitsluitend krachtens een aanstelling als ambtenaar, zulks met inachtneming van de bepalingen van de voor dit personeel bij verordening vast te stellen rechtspositieregeling.

Artikel 3 Opleiding en oefening

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de opleiding en oefening van het brandweerpersoneel, die voor zijn taakuitoefening noodzakelijk zijn.

Artikel 4 Materieel

  • 1.

    Het brandweermaterieel der gemeente bestaat tenminste uit:

    • -

      2 tankautospuiten;

    • -

      1 tankwagen;

    • -

      1 personeelswagen;

    • -

      1 hulpverleningswagen;

    • -

      1 dienstbus/onderhoudsvoertuig tevens slangenwagen;

    • -

      1 dienstauto/commandovoertuig;

    • -

      1 motorspuitaanhanger;

    • -

      1 schuimaanhanger.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bepalen de plaats waar en de wijze waarop het materieel en de overige goederen van de brandweer worden ondergebracht.

Artikel 5 Bluswatervoorziening

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor zodanige bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid daarvan, dat de brandbestrijding te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is.

Artikel 6 Melding en alarmering

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor een alarmeringsinrichting en een zodanige bezetting ervan dat te allen tijde een melding aan de brandweer en een doeltreffende alarmering van het brandweerpersoneel gewaarborgd zijn.

Artikel 7 Instructies

De commandant heeft de algemene leiding en het bevel over de brandweer, overeenkomstig de voor hem door burgemeester en wethouders vastgestelde instructies.

Artikel 8 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als Organisatieverordening brandweer.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 1989.

  • 3.

    Op de in het tweede lid genoemde datum vervalt de Organisatieverordening brandweer, vastgesteld bij raadsbesluit van 8 maart 1977.

Ondertekening

De raad voornoemd,
de secretaris, de voorzitter,

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Lid 1

In dit artikellid is de volledige tekst van het bepaalde in artikel 1, vierde lid, van de Brandweerwet 1985 overgenomen van de daar aan burge­meester en wethouders opgedragen dagelijkse brand­weerzorg. Door deze wijziging is dit artikellid tevens in overeenstemming gebracht met de - in kwantitatieve en kwalitatieve zin - niet onbelangrijke werkzaam­heden van de brandweer in het kader van de technische hulpverlening.

Lid 2

Met de "uitvoering van de werkzaamheden ter zake van het beperken en be­strijden van rampen, als bedoeld in artikel 1 van de Rampenwet" wordt een wezenlijk element aan de taak van de brandweer toegevoegd.

De Brandweerwet 1985, zijnde een organisatiewet, die taak, structuur en functioneren van de brandweer regelt, legt daarmede de rol vast van de dienst in verband met de organisatie voor het bestrijden van rampen in normale en buitengewone omstandigheden. Om misverstand over bet begrip "ramp" uit te sluiten, is een verwijzing naar de Rampenwet opgenomen.

Aldaar is het begrip "ramp" gedefinieerd als volgt:

"een gebeurtenis:

  • 1.

    waardoor een ernstige verstoring van de algemene veiligheid is ontstaan, waarbij het leven en de gezondheid van vele personen dan wel grote materiële belangen in ernstige mate bedreigd worden, en

  • 2.

    waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende discipline vereist is".

Opgemerkt zij dat op grond van de Brandweerwet 1985 in dit verband een aantal taakonderdelen aan de regionale brandweer is opgedragen. Hierbij gaat het met name om de voorbereiding op de coördinatie bij de rampenbe­strijding, alsmede op de voorbereiding voor het optreden van de brand­weer in buitengewone omstandig­heden.

Lid 3

Nu de technische hulpverlening ingevolge de Brandweerwet 1985 onderdeel vormt van de wette­lijke taak van de brandweer bestaat er geen behoefte meer aan een besluit taken brandweer. Met een dergelijk besluit troffen burgemeester en wethouders namelijk een regeling voor hulpverleningswerk­zaamheden die door de brandweer moeten worden verricht. Door deze wijzi­ging is het bepaalde in het derde lid overwegend beperkt tot het optreden van de brandweer in het kader van zogeheten dienst­verlening, dat wil zeggen buiten brand- of calamiteitssituaties. Deze werkzaamheden - veelal op, verzoek - kunnen verschillende vormen aannemen: bewakingsdien­sten, behandeling van brandslangen, dienstverlening met blusmateriaal, vaar- of voertuigen, hijswerk, etc.. Het blijkt steeds meer voor te komen dat deze kosten van dienstverlening aan de belanghebbende in rekening worden gebracht. Voor de verstrekking van de hier bedoelde diensten kunnen op grond van artikel 277, eerste lid, onder b.2, van de gemeentewet retributies worden geheven. Daarnaast kan dit kostenverhaal plaatsvinden via een privaatrechtelijke contractverhou­ding.

Lid 4

De feitelijke uitvoering van de brandweerzorg zoals die in de vorige leden is omschreven, ge­schiedt door de gemeentelijke brandweer al dan niet in het verband van de regionale brandweer, waaraan de betrokken gemeente deelneemt. De bestuurlijke verantwoordelijkheid daarvoor ligt respectievelijk in handen van burgemeester en wethouders c.q. de burgemeester en het bestuur van de regionale brandweer. Hoewel dit artikellid met het oog op de Wet gemeenschappelijke regelin­gen wellicht overbodig lijkt, is dat bij nadere beschouwing niet het geval. Immers, deze wet bevat wel de nodige bepalingen betreffende verantwoordingsplicht e.d. aan de deelnemende gemeenten, doch daarbij wordt niet de verplichting opgelegd om tot goede coördinatie van werk­zaamheden te komen. Het gaat hier vooral om een goede, onderlinge afstemming van werkzaam­heden, waarbij de gemeentelijke en regionale brandweer in belangrijke mate op elkaar zijn aangewezen, dat wil zeggen er is sprake van lokale brandweertaken die een raakvlak hebben met re­gionale taken.

Artikel 2

Lid 1

De in dit artikel op te nemen minimale sterkte van het brandweerpersoneel dient zodanig te zijn dat de uitoefening van de aan de brandweer opgedragen taken te allen tijde verzekerd is. Deze minimale sterkte is in be­langrijke mate afhankelijk van de benodigde uitruksterkte van de brandweervoertuigen, zoals een en ander momenteel is opgenomen in de door de Inspectie van het brandweerwezen gehanteerde "Richtlijnen rangindeling en korpssterkte bij een vrijwillige brand­weer".

Overigens voorziet de Brandweerwet 1985 in de mogelijkheid bij AMvB regels te stellen inzake de minimumsterkte van de gemeentelijke brandweer.

Lid 2

Deze bepaling strekt ertoe aan te geven uit welke categorieën personeel de gemeentelijke brand­weer kan bestaan en geeft de mogelijkheid in de samenstelling van het personeel verandering te brengen zonder dat daarvoor de verordening moet worden gewijzigd. Voor de aanstelling van be­roepspersoneel is uiteraard wel steeds een voorafgaand raadsbesluit tot beschikbaarstelling van het benodigde krediet noodzakelijk.

In de nieuwe Rechtspositieregeling vrijwillige brandweer wordt onder "vrijwilliger" verstaan: degene die zich beschikbaar heeft gesteld voor de gemeentelijke brandweer en als zodanig door burgemeester en wethou­ders is aangesteld om in de openbare dienst werkzaam te zijn. Het begrip "zich beschikbaar stellen" wordt daarbij als volgt gedefinieerd: het op­roepbaar zijn om in voorko­mende gevallen werkzaamheden te verrichten wel­ke vallen binnen het takenpakket van de ge­meentelijke brandweer.

Artikel 3

Voor het op peil houden van de brandweer als parate organisatie is het uiteraard noodzakelijk dat het personeel door opleiding en regelmatige oefening de voor de uitvoering van zijn taken vereiste theoretische ken­nis en praktische vaardigheid verkrijgt en onderhoudt.

Voor de praktische oefeningen is het gewenst dat de commandant ter uitvoering van de hem bij instructie opgedragen taak jaarlijks een oefenprogramma aan burgemeester en wethouders overlegt.

Artikel 4

Bij het vaststellen van de verordening zal het op dat ogenblik noodzake­lijke materieel als minimale sterkte in dit artikel moeten worden opge­nomen. De aard, de omvang, de capaciteit en de uitrus­ting van het brandweermaterieel, alsmede de plaats waar en de wijze waarop dit met de bij­behorende materialen moet worden ondergebracht, is afhankelijk van ver­schillende factoren, die tezamen bepalend zijn voor het algemeen in de gemeente aanwezige risico bij brand en andere ongevallen, waarbij de brandweer tot inzet moet komen. Hierbij spelen een rol de ligging, de omvang en de aard der risico-objecten, de plaatsen en de capaciteit van de bluswatervoorziening­en, alsmede de verkeersmogelijkheden en -belemmeringen. Tevens moet rekening worden gehou­den met de mogelijkheden van de in regionaal verband georganiseerde bijstand aan en van andere gemeentelijke brandweren. In ieder geval zullen de in dit artikel genoemde voorzieningen in de materiële sector zodanig moeten zijn dat de uitvoe­ring van de aan de brandweer opgedragen taken te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is.

Artikel 5

Ook de bluswatervoorzieningen dienen te worden afgestemd op de bij artikel 4 genoemde omstan­digheden, waarbij het uiteraard van belang is dat van deze voorzieningen een onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt. Ten einde de brand­bestrijding mogelijk te maken op plaatsen waar geen of onvoldoende bluswater aanwezig is, is het noodzakelijk de brandweer met daarop afge­stemd materieel uit te rusten (tankautospuit, watertank­wagen, slangenwagen).

Artikel 6

Een snelle en efficiënte inzet van de brandweer is in hoge mate afhanke­lijk van betrouwbare, permanent beschikbare meldings- en alarmeringsinrichtingen. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat op grond van artikel 3, tweede lid, onder a, van de Brandweerwet 1985 de regionale brand­weer dient zorg te dragen voor het instellen en in stand houden van een regionale brandweer­alarmcentrale.

Artikel 7

Vergeleken met de vorige verordening is dit artikel in zoverre beperkt dat de instructie alleen betrekking heeft op de commandant en niet meer tevens op het overige personeel. Er wordt van uitgegaan dat de comman­dant zelf de instructie voor dit personeel vaststelt.

Het bepaalde in artikel 7 legt de grondslag voor de eenhoofdige leiding en de gezagsverhouding, die voor een goed functioneren van de brandweer onmisbaar zijn. De instructie voor de comman­dant zal naast de aan een juiste taakvervulling verbonden verplichtingen en bevoegdheden de rege­ling voor de vervanging van de commandant bevatten. In dit verband valt bovendien te denken aan het in goede staat doen verkeren van het materieel, de gebouwen, de installaties, de materialen en de overige goederen van de brandweer, alsmede de kleding en uitrusting van het personeel.

Daartoe zullen periodieke inspecties, controles en beproevingen noodzakelijk zijn, waarvan de uitvoering bij instructie aan de commandant wordt opgedragen. Ten slotte ware als gemachtigde van de burgemeester tot het aanvragen en verlenen van bijstand bij instructie in ieder geval de commandant aan te wijzen.

Artikel 222 van de gemeentewet bepaalt sedert 1 maart 1985 dat de burgemeester het opperbe­vel heeft bij brand, alsmede bij ongevallen anders dan bij brand voor zover de brandweer daarbij een taak heeft.

De uitbreiding van de taak van de brandweer met (een deel van) de technische hulpverlening (zie artikel 1, eerste lid, van de verordening) maakt het noodzakelijk ook de werkzaamheden in dit kader onder het opper­bevel van de burgemees­ter te doen geschieden. Om te voorkomen dat daarbij getreden wordt op het terrein van anderen, is de beperking aangebracht dat de brandweer wel bij bedoelde ongevallen een taak moet heb­ben.

De bepaling van genoemd artikel 222 heeft geenszins ten doel bij de brandbestrijding c.a. het gezag aan de commandant te onttrekken. Het hier bedoelde opperbevel houdt in de bevoegdheid van de burgemeester - als politie-autoriteit en hoogste burgerlijke overheid ter plaatse - tot het, bij brand c.a. nemen van maatregelen ter handhaving van de openbare orde en van buitengewone, in het eigendomsrecht ingrijpende, maatregelen (onverwijlde in bezitneming in verband met de openbare veiligheid).

Daarnaast brengt de term opperbevel tot uitdrukking dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor, en de bestuurlijke coördinatie bij de brandbestrijding c.a. in handen van de burgemeester ligt.