Regeling vervallen per 08-05-2019

Kapverordening 2015

Geldend van 01-12-2017 t/m 07-05-2019

Intitulé

Kapverordening 2015

Nijverdal, 2 december 2014 Nr. 14INT04350

De raad van de gemeente Hellendoorn;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 oktober 2014;

gelet op artikel 15 van de Boswet, de artikelen 149 en 154 van de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Flora- en faunawet en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

overwegende dat het gewenst is voorschriften vast te stellen ter bewaring van houtopstand in het belang van de handhaving van het natuur-, landschaps- of dorps-/stadsschoon of om andere redenen van milieubeheer;

b e s l u i t :

I. vast te stellen de volgende Kapverordening 2015.

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      boom : houtachtig, overblijvend gewas met een diameter van de stam van minimaal 30 cm op 1.30 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de diameter van de dikste stam;

    • b.

      boomwaarde : het bedrag dat wordt gevonden volgens een rekenkundig model, overeenkomstig de meest recente richtlijnen van de Nederland­se Vereniging van Taxateurs van Bomen;

    • c.

      houtopstand : een houtwal of één of meer bomen;

    • d.

      dunning : velling, die uitsluitend als een verzorgingsmaatregel is gericht op het voortbestaan van een aaneengesloten kronendak;

    • e.

      knotten/kandelaberen : het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

    • f.

      bebouwde kom : de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid van de Boswet;

    • g.

      iepenziekte : de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn Ceratocystis ulmi (buism.) C. Moreau);

    • h.

      iepenspintkever : het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus ( F.), Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus;

    • i.

      monumentaal : een boom wordt beschouwd als monumentaal als deze een leeftijd heeft van minimaal 80 jaar en de boom door zijn leeftijd en verschijning beeldbepalend is en onvervangbaar is voor het karakter van de omgeving;

    • j.

      reserve groenrenovatie : gemeentelijk fonds waarvan de gelden mede gebruikt worden voor het onderhoud, de instandhouding en uitbreiding van hout­opstanden;

    • k.

      bevoegd gezag : bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • l.

      college : college van burgemeester en wethouders;

    • m.

      vergunning : een omgevingsvergunning voor het vellen of doen vellen van houtopstand, zoals bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    • n.

      waardevollebomenkaart: ‘niet-statische’ kaart (incl. beschrijvingslijst), waarop de waardevolle bomen en boomgroepen binnen de bebouwde kom staan aangegeven (zie bijlagen).

  • 2. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel bovengronds als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

  • 3. Voor opname op de door het college vast te stellen waardevollebomenkaart geldt de eis dat voldaan moet zijn aan minimaal drie van de onderstaande criteria:

    • -

      de leeftijd van de houtopstand is minimaal ongeveer 50 jaar (een uitzondering kan gemaakt worden voor een herdenkingsboom);

    • -

      de houtopstand heeft tenminste één van de volgende specifieke kenmerken: cultuurhistorische waarde, ecologische waarde of zeldzaamheid;

    • -

      de houtopstand mag niet in een onherstelbare conditie verkeren (volledig verval van de houtopstand mag niet binnen 15 jaar te verwachten zijn);

    • -

      de houtopstand is van belang voor het uiterlijk aanzien van dorp, buurt en/of woning;

    • -

      de houtopstand dient voor meer dan 50% zichtbaar te zijn vanaf de openbare weg (een uitzondering kan worden gemaakt indien een boom door de eigenaar wordt aangedragen).

Artikel 2 Kapverbod

  • 1. Het is zonder vergunning van het bevoegd gezag verboden binnen de bebouwde kom een niet-gemeentelijke houtopstand, die staat vermeld op de waardevollebomenkaart, en houtopstand die in het kader van een na 1 oktober 2010 opgelegde herplantplicht als bedoeld in artikel 5 of 7 is geplant, te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het is zonder vergunning van het bevoegd gezag verboden buiten de bebouwde kom een niet-gemeentelijke houtopstand met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) en houtopstand die in het kader van een na 1 oktober 2010 opgelegde herplantplicht als bedoeld in artikel 5 of 7 is geplant, te vellen of te doen vellen.

  • 3. Het is zonder vergunning van het bevoegd gezag verboden een gemeentelijke houtopstand met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) en houtopstand die in het kader van een na 1 oktober 2010 opgelegde herplantplicht is geplant, te vellen of te doen vellen.

  • 4. Dit verbod als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid is niet van toepassing op:

    • a.

      wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden, uitgezonderd fruitbomen, die deel uit maken van hoogstamboomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld.

  • 5. Indien de houtopstand deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwon­dernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, is op deze houtopstand het verbod slechts van toepassing, indien de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en het geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, hetzij in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20.

  • 6. Een vergunning als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is niet vereist, indien:

    • a.

      de houtopstand moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 7;

    • b.

      het vellen van hakhout plaatsvindt ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het knotten of kandelaberen plaatsvindt als cultuur-/beheersmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten.

Artikel 3 Vergunningaanvraag

  • 1. De vergunning moet gemotiveerd worden aangevraagd onder bijvoeging van een situatieschets door of namens diegene, die krachtens zakelijk recht of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Als een vergunningaanvraag wordt mede beschouwd het aan het bevoegd gezag toegezonden afschrift van de ontvangstbevestiging van een kennisgeving van een voorgeno­men velling aan het agentschap LASER van het ministerie van Economische Zaken, als bedoeld in artikel 2 van de Boswet.

Artikel 4 Weigeringsgronden

  • 1. Het bevoegd gezag kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van de handhaving van het natuur-, landschaps- of dorps-/stadsschoon of om andere redenen van milieubeheer of maatschappelijk belang.

  • 2. Een beschikking, als bedoeld in het eerste lid, is met redenen omkleed.

Artikel 5 Bijzondere vergunningvoorschriften

  • 1. Tot de in artikel 4, eerste lid, bedoelde voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. Wordt een voorschrift, als in het vorige lid bedoeld, gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren bepalingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

  • 4. Indien het college bevoegd gezag is, kan tot de aan een vergunning te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat een geldelijke bijdrage moet worden gestort in de gemeentelijke 'reserve groenrenovatie' ten behoeve van herplant door de gemeente, indien op het perceel, waar de houtopstand stond, geen ruimte is voor gelijkwaar­dige herplant.

  • 5. Degene aan wie de verplichtingen, als bedoeld in dit artikel, zijn opge­legd, alsmede diens rechtsopvolger(s), is/zijn verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 6 Schadevergoeding

  • 1. Op een aanvraag om schadevergoeding op grond van artikel 17, juncto artikel 13, vierde lid, van de Boswet beslist het college.

  • 2. Het college beslist bij met redenen omkleed besluit binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag om schadevergoeding is ingekomen. Het college kan de beslissing met ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 7 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepas­sing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, anders dan bij wijze van "dunning", dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond, waarop zich de houtopstand bevond, of aan degene, die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting, als in het vorige lid bedoeld, opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepas­sing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond, waarop zich de houtopstand bevindt, of aan degene, die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn maatregelen te nemen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Degene aan wie de verplichtingen, als bedoeld in dit artikel, zijn opge­legd, alsmede diens rechtsopvolger(s), is/zijn verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 8 Iepenziekte

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepenziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepenziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • 3. Het verbod van het tweede lid is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een diameter kleiner dan 4 cm.

  • 4. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 9 Strafbepaling

  • 1. Degene aan wie een voorschrift als bedoeld in artikel 4, eerste lid, of in artikel 5 is gegeven, onderscheidenlijk een verplichting, als bedoeld in artikel 7, is opgelegd, is gehouden dienovereenkomstig te handelen.

  • 2. Hij, die handelt in strijd met artikel 2, eerste, tweede of derde lid, dan wel een voorschrift of een verplichting, als bedoeld in het vorige lid, niet nakomt, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 3. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 10 Opsporing

Met de opsporing van de in deze verordening strafbaar gestelde feiten zijn behalve de ambtena­ren, genoemd in artikel 141 van het Wetboek voor Strafvordering, belast de daartoe door het bevoegd gezag aangewezen ambtenaren.

Artikel 11 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het bevoegd gezag aangewezen ambtenaren.

Artikel 12 Betreden van gebouwen en terreinen

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van enig voorschrift van deze verordening dit vereist, wordt hierbij aan hen die met de zorg voor de naleving daarvan zijn belast, de last verstrekt gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen te betreden, desnoods tegen de wil van de rechthebbende.

Artikel 13 Slotbepaling

Deze verordening kan worden aangehaald als: Kapverordening gemeente Hellendoorn 2015.

II.

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 2.

    Bij het in werking treden van deze verordening vervalt de Kapverordening gemeente Hellendoorn, zoals die door de raad is vastgesteld bij besluit van 3 december 2013, kenmerk 13INT03355.

  • 3.

    Aanvragen om een vergunning, die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld volgens onder II.2 bedoelde kapverordening.

Ondertekening

De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,

Toelichting

Algemene toelichting

Uitgangspunt van deze Kapverordening is dat geen vergunning meer nodig is voor het vellen van houtopstanden binnen de bebouwde kom, tenzij de houtopstand voorkomt op de lijst en kaart met waardevolle boombeplanting. Buiten de bebouwde kom blijft het vellen van bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) vergunningplichtig.

Het vellen van gemeentelijke bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) blijft, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, vergunningplichtig.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

1

  • a.

    De definitie van het begrip boom wordt gegeven vanwege de discussie over wat wel en geen boom is. Dit treedt vooral op bij meerstammigheid, zeer jonge bomen en boomachti­ge struiken. Gekozen is voor een precieze definitie met eenvoudig te controleren voor­waarden, opdat zo min mogelijk twijfel kan ontstaan. Mocht deze zich toch nog voordoen dan kan worden teruggevallen op rechterlijke uitspraken of op vakliteratuur. Voor de minimale doorsnede van 30 cm. is gekozen, omdat deze maat ook gebruikt wordt bij het bepalen van het al dan niet gemakkelijk verplaatsbaar zijn van bomen. Vanzelfsprekend geldt deze maat niet voor aanplant in het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht. Door de maat van 30 cm en de meerstammigheid zullen zeer oude struiken nu juridisch ook een boom kunnen zijn. Bescherming van "boomgelijke" struiken is gewenst.

  • b.

    De boomwaarde-bepaling volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen is opgenomen, aangezien een landelij­ke uniformiteit in financiële benadering dringend gewenst is en deze methode de meest gebruikte blijkt. Uit de zich snel ontwikkelde rechtspraak blijkt dat ook de rechter steeds de boomwaarde (methode NVTB) erkent, zowel voor de gemeentelijke als voor de niet-gemeentelijke bomen. De richtlijnen uit de methode NVTB worden regelmatig geactualiseerd. Beoogd is steeds de laatst bekende richtlijnen van toepassing te laten zijn.

  • c.

    De verordening kan ook van toepassing zijn op één enkele boom. Vandaar het gebruik van het begrip houtopstand in het enkelvoud. Dit in tegenstelling tot de Boswet, waar wordt gesproken van houtopstanden. Buiten twijfel is gesteld, dat ook een houtwal als houtop­stand wordt aangemerkt. In het algemeen vallen onder houtwal alle lintvormige begroei­ingen van enige uitgestrektheid bestaande uit bomen. Het begrip omvat onder andere ook houtsingels, houtkaden en dergelijke.

    "Boomvormers", oftewel opnieuw uitgelopen boomstronken, kunnen door hun aard of omvang evenzeer bescherming behoeven als iedere andere boom.

  • d.

    Dunning betreft het op afstand zetten van beplantingen door het vellen van bomen of struiken om redenen van verzorging van de totale opstand. Het voortbestaan en/of herstel van een aaneengesloten kronendak is uitgangspunt bij deze handeling.

    Het begrip "vellen" is niet omschreven. Voor de betekenis ervan dient te worden uitgegaan van het normale taalgebruik. Zo zal het omhakken of afzagen van een boom zeker als vellen moeten worden beschouwd. De omschrijving van "dunnen" houdt in, dat vellen waarmee de overblijvende bomen zijn gebaat, krachtens de Kapverordening is toegestaan. Opgroeiende beplantingen worden immers na verloop van tijd vaak zo dicht, dat de bomen elkaar in de weg gaan staan en verstikking dreigt. Gaat men echter een bos of een groep bomen zodanig uitdunnen dat het verband of het karakter ervan vergaand en blijvend verloren gaat, dan is er geen sprake van "dunnen", maar van verboden vellen. De resterende bomen zullen in zo'n geval immers een grotere kans lopen bij storm om te waaien en voorts kan een aanzienlijke bodemverwildering worden verwacht. Ook van een handeling als snoeien (inkorten of wegnemen van takken) kan in het algemeen worden gezegd dat deze is toegestaan, indien de te snoeien boom daarmee gebaat is. Wordt echter - om maar een voorbeeld te noemen - de stam tot op betrekkelijk grote hoogte ontdaan van takken, zodat van de kroon slechts een klein deel overblijft, of wordt de top uit de boom gezaagd, dan kan er sprake zijn van een handeling als bedoeld in artikel 1, tweede lid.

  • e.

    De definitie van knotten/kandelaberen is bedoeld ter afbakening van illegaal en on-deskundig snoeien of terugzetten van daarvoor ongeschikte bomen. Deze definitie vult nader de mogelijkheid aan om zonder omgevingsvergunning voor de activiteit kap onderhoud te kunnen plegen aan daarvoor wel geschikte bomen als bepaald in artikel 2 lid 5 sub c. Ook voor de vakkundige begrenzing van het “geknot” als vermeld in artikel 2 lid 4 sub a is deze definitie nuttig.

  • i.

    Met deze definitie van “monumentaal” wordt de omschrijving van de Bomenstichting gevolgd.

    Een uitzondering kan gemaakt worden voor bijvoorbeeld een herdenkingsboom of een boom met bijvoorbeeld een hoge dendrologische, milieukundige, wetenschappelijke, cultuurhistorische of ecologische waarde. De monumentale boom mag niet in een onherstelbare conditie verkeren (d.w.z. dat de boom in beginsel in een redelijke conditie te brengen moet zijn) en volledig verval moet niet binnen tien jaar te verwachten zijn.

  • j.

    Deze definitie is toegevoegd omdat op de 'Reserve groenrenovatie' steeds vaker een beroep zal worden gedaan.

  • k.

    “Bevoegd gezag” is in artikel 1.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedefinieerd als “bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning”. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalt welk bestuursorgaan wanneer als bevoegd gezag moet worden aangemerkt (niet alleen vergunningverlening, maar alle aspecten, zoals bijvoorbeeld ook handhaving. Over het algemeen zal het college van burgemeester en wethouders zijn aan te merken als bevoegd gezag. Slechts in uitzonderingsgevallen zal een ander bestuursorgaan, bijvoorbeeld Gedeputeerde Staten of de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) bevoegd gezag zijn.

  • m.

    Een vergunning wordt in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omschreven als omgevingsvergunning.

  • n.

    Op de waardevollebomenkaart staan de waardevolle, niet-gemeentelijke bomen in de bebouwde kom. Deze kaart is dynamisch. Bomen kunnen door het college worden toegevoegd of afgevoerd.

    Een eigenaar kan een houtopstand zelf aanmelden voor de waardevollebomenkaart. Ook derden kunnen een boom voordragen. Dit moet dan vergezeld gaan van een verklaring van geen bezwaar van diegene van wie de houtopstand is. De voordracht zal dan getoetst worden aan de in artikel 1, derde lid gestelde criteria.

2. Om ook op te kunnen treden tegen ernstige, ondergrondse beschadiging bij bijvoorbeeld de aanleg van kabels en leidingen, is bepaald dat handelingen - zowel boven- als ondergronds - die de houtopstand kunnen doden of deze ernstig kunnen be­schadigen dan wel ontsieren, onder het begrip “vellen” vallen. De expliciete, ondergrond­se bescherming is nodig gezien de merkwaardige achterstelling van het kappen van wortels tegenover het afsnijden van takken (in artikel 5:44 lid 2 van het BW).

Onder vellen is nu ook het verplanten inbegrepen. De boom verdwijnt dan immers van de huidige standplaats.

De omschrijving heeft alleen betrekking op (actieve) handelingen en niet op het (passieve) nalaten van handelingen. Bijvoorbeeld het nalaten van onderhoud, het niet nemen van maatregelen om ernstig bedreigde houtopstand veilig te stellen, het lijdelijk toezien dat houtopstand - al dan niet door toedoen van anderen - te gronde gaat. Het gaat te ver om ook een dergelijk "stilzitten" onder het actieve begrip "vellen" te brengen, zulks mede vanwege de strafbaarstelling in artikel 9.

Tegen ernstige verwaarlozing kan echter wel worden opgetreden. In dat verband wordt verwezen naar artikel 7 en de toelichting daarop.

Artikel 2 Kapverbod

Dit artikel geeft de werkingssfeer van de verordening aan. De verordening geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. De vraag of houtopstand binnen of buiten de bebouwde kom is gelegen, is van belang wanneer het gaat om bossen van een bosbouwonderneming, bedoeld in het vijfde lid. Ligt houtopstand van een dergelijke onderneming binnen de bebouwde kom, hetgeen waarschijnlijk zelden zal voorkomen, dan is de Kapverordening van toepassing. Ligt de houtopstand buiten de bebouwde kom, dan is de Kapverordening alleen van toepassing wanneer het gaat om "kleine bossen".

Het kapverbod is niet van toepassing op houtopstanden met een diameter van 30 centimeter of minder (op 1.30 meter hoogte boven maaiveld). Uitzondering hierop vormen bomen die in het kader van een herplantplicht zijn geplant.

Daarnaast is onderscheid gemaakt tussen bomen binnen en buiten de bebouwde kom (Boswetgrens) en tussen gemeentelijke en niet-gemeentelijke bomen.

Op de waardevollebomenkaart staan enkel niet-gemeentelijke bomen binnen de bebouwde kom. Het vellen van deze bomen is vergunningplichtig.

Het vellen van niet-gemeentelijke bomen met een diameter van meer dan 30 cm (op 1.30 meter hoogte boven maaiveld), buiten de bebouwde kom is eveneens vergunningplichtig.

Tenslotte is het vellen van alle gemeentelijke bomen met een diameter van meer dan 30 cm (op 1.30 meter hoogte boven maaiveld) vergunningplichtig. Hierdoor wordt de schijn van een mogelijke voorkeursbehandeling van de gemeente voorkomen.

Het vierde lid, onder b, spreekt van fruitbomen, als een nadere invulling van het afbake­nend begrip vruchtbomen van artikel 1, vierde lid onder e. van de Boswet. Bijna iedere boom is immers een vrucht(-dragende)boom.

Het zesde lid onder a ziet op het geval dat bomen moeten worden geveld ter bestrijding van de iepenziekte of in het kader van een instandhoudingsplicht dan wel krachtens bepalingen van de APV, bijvoorbeeld in verband met de verkeersveiligheid.

Voor het bepaalde onder b en c geldt dat bij de eerste keer vellen nog geen sprake is van periodiek vellen. Daarom is de eerste maal wel een omgevingsvergunning voor de activiteit kap vereist. Is de eigenaar/zakelijk rechthebbende voornemens de betreffende houtopstand periodiek af te zetten dan zal dit schriftelijk, bij voorkeur in de vergunning, worden vastgelegd. Hiermee wordt voorkomen dat men geen vergunning aanvraagt, omdat men zogenaamd periodiek aan het vellen is, terwijl dat voor het laatst dertig jaar geleden is gebeurd. Na een dergelijke termijn kan de waarde van een houtopstand sterk zijn toegenomen. Dit geldt tevens voor het knotten/ kandelaberen.

Artikel 3 Vergunningaanvraag

Een huurder of pachter kan eigenmachtig geen omgevingsvergunningaanvraag voor de activiteit kappen indienen. In het algemeen is hij krachtens het privaatrecht immers niet gerechtigd om door velling over de houtopstand (die niet zijn eigendom is) te beschikken. Zie voor het opleggen van een herplant- of instandhoudingsplicht de toelichting op artikel 7, eerste lid.

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag vergezeld moet gaan van een situatietekening.

Artikel 4 Weigeringsgronden

Niet alleen de visuele eigenschappen (in het bijzonder indien een boom als monumentaal is aan te merken), maar ook andere kwaliteiten van een houtopstand kunnen aanleiding geven tot het weigeren van een omgevingsvergunning voor de activiteit kap, bijvoorbeeld:

  • -

    de recreatieve waarde van een op zich zelf foeilelijke klimboom, die bij de jeugd als speelobject waardering ondervindt;

  • -

    de belevingswaarde van houtopstand vanuit natuurwetenschappelijk, cultuurhistorisch, planologisch of bijzonder ecologisch oogpunt of wegens ouderdom of situering;

  • -

    de luchtzuiverende kwaliteiten;

  • -

    de invloed op de bodemhuishouding en het microklimaat;

  • -

    de nestel- of schuilgelegenheid voor bepaalde diersoorten.

Voor de beoordeling van deze eigenschappen kunnen van belang zijn de (stam)omvang van de boom, de plantwijze (alleenstaand of in groepen), de standplaats (tussen de bebouwing of in het buitengebied), de soort (snelgroeiend of langzaam groeiend).

De waarde van al deze eigenschappen, waaronder dus ook de visuele, is te vangen onder de termen "milieuwaarde" en "maatschappelijk belang", vandaar de terminologie "andere redenen van milieubeheer of maatschappelijk belang". Strikt genomen zou zonder beperking van de betekenis kunnen worden volstaan met de enkele toetsingsgrond "redenen van milieubeheer".

Het voorkomen van een boom op de waardevolle bomenlijst betekent niet dat de boom niet geveld mag worden. Het zorgt wel voor een zorgvuldiger afweging van de diverse belangen.

Artikel 5 Bijzondere vergunningvoorschriften

Het bevoegd gezag kan, behalve het stellen van een termijn, ook aanwijzingen geven met betrekking tot de herplantplicht. Denkbaar is dat een andere boomsoort wordt voorgeschreven (bijvoorbeeld iepen die beter bestand zijn tegen de iepziekte). Bij vervanging van een boom kan worden gedacht aan herplant van een boom van vergelijkbare grootte of aanplant van meer dan één boom. Uiteraard dient herplant bosbouwkundig verant­woord te zijn. Betreft het houtopstand buiten de bebouwde kom, behorende bij een "klein" bos van een geregistreerde bosbouwonderneming, dan moet rekening worden gehouden met een eventueel bosbouw- of bosbeheerplan in het kader van de Boswet.

Het tweede lid zou strikt genomen kunnen worden gemist. Immers mislukt een beplanting, aangebracht krachtens het eerste lid, dan is er sprake van een teniet gaan van beplanting. Ingevolge artikel 7, eerste lid, kan dan een verplichting tot herbeplanting worden opgelegd. Het kan echter gewenst zijn ter versnelling van het herstel de eventuele vervangings­verplichting gelijktijdig met de herplantplicht op te leggen.

Het gestelde in het derde lid vloeit rechtstreeks voort uit voorschriften van de Flora- en faunawet.

Het vellen van bomen in het broedseizoen kan alleen nog als er van te voren nauwkeurig is geschouwd en geen verstoring van broedende vogels of hun leefgebied plaatsvindt. Een uitzonde­ring kan gemaakt worden als een vergunning van het Ministerie van Economische zaken is verkregen.

Het derde lid heeft een direct verband met de verbodsbepalingen (artikelen 8 t/m 12) uit de Flora- en faunawet.

De procedure rond aanvragen van een omgevingsvergunning voor de activiteit kap is zo een goede mogelijkheid en een juist moment om burgers meer natuurbewust te maken.

Het vierde lid geeft de mogelijkheid aan dat daar, waar geen ruimte is voor herplant, de gemeente Hellendoorn de verantwoordelijkheid op zich neemt voor het zoeken van een nieuwe locatie waar aanplant een beleidsgerichte waardevermeerdering is op het gebied van bestemmings-/bomen-/groen- of landschapsplannen. Hiervoor dient de zakelijk gerechtigde van de grond dan een geldelijke bijdrage, gelijk aan de kosten van gelijkwaardige herplant, in de ‘reserve groenrenovatie’ te storten.

Artikel 6 Schadevergoeding

Dit artikel heeft alleen betrekking op het geval dat een omgevingsvergunning voor de activiteit kap is geweigerd. In dat geval kunnen Burgemeester en Wethouders ten laste van de gemeente een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekennen aan degene aan wie een omgevingsvergunning voor de activiteit kap is geweigerd.

Artikel 7 Herplant-/instandhoudingplicht

Burgemeester en Wethouders kunnen, zo volgt uit het eerste lid, een verplichting tot herbeplan­ting opleggen, indien houtopstand teniet is gegaan door verwaarlozing of door een calamiteit. Oplegging van een herplantplicht is in beginsel ook denkbaar, indien houtopstand teniet is gegaan door een velling ingevolge de Plantenziektenwet of een velling in het kader van een instandhou­dingsplicht krachtens het derde lid, dan wel op grond van bepalingen van de APV, bijvoor­beeld in verband met de verkeersveiligheid. Zie in dit verband ook het bepaalde in artikel 2, zesde lid, en voorts de toelichting op artikel 1, tweede lid ( niet alleen actief handelen, maar ook passief nalaten) en artikel 5 (bijzondere vergunningvoorschriften). De zinsnede "uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is" geeft de mogelijkheid aan dat medewerking van anderen, bijvoorbeeld de pachter of huurder, noodzakelijk is.

In het kader van een herplantplicht of instandhou­dingsplicht kunnen voorschriften gesteld worden en maat­rege­len genomen worden voor bomen kleiner dan 10 cm dia­meter op 1.30 meter boven maaiveld.

Het eerste lid heeft betrekking op het geval dat houtopstand, door welke oorzaak ook, is teniet gegaan. Het derde lid betreft houtopstand waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij binnen afzienbare tijd teniet zal gaan.

De gemeente zou in het laatste geval kunnen wachten totdat de houtopstand geheel teniet is gegaan om dan vervolgens op grond van het eerste lid een herplantplicht op te leggen.

Het kan echter voorkomen dat de strekking van de verordening beter gediend is met behoud van bestaande bomen dan met vervanging daarvan. Met name valt hierbij te denken aan grote bomen. Deze zijn immers niet of slechts met grote kosten te vervangen en wat bijvoorbeeld schoonheid, luchtzuiverende kwaliteit, nestgelegenheid betreft wegen zij op tegen een veelheid van jonge bomen.

Krachtens het derde lid kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen.

Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk, van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, enz. De maatregelen hoeven niet beperkt te blijven tot de bedreigde boom zelf. De verplichting tot instandhouding behoeft niet te betekenen dat van een groep bijeen staande bomen alle bomen moeten blijven staan. Om besmet­ting met ziekten te voorkomen kan zo nodig de verplichting worden opgelegd bepaalde bomen te kappen en van het terrein te verwijderen. Gaat het om een sterk verouderd bomenbestand, dan dient te worden bedacht dat ook bomen niet het eeuwige leven hebben. In zo'n geval kan het aanbeveling verdienen het bestand geleidelijk te vervangen door maar een deel in stand te houden en de rest te kappen onder het opleggen van een herplantplicht.

De instandhoudingsverplichting krachtens de verordening mag uiteraard niet leiden tot strijd met verplichtingen krachtens hogere regelingen, zoals de Plantenziektenwet.

Overigens kunnen verwaarloosde bomen uit een oogpunt van milieubeheer van belang zijn. Zo kunnen vermolmde bomen bijvoorbeeld een nestplaats bieden voor zeldzame soorten vleermuizen. Een "opknapbeurt" in een dergelijk geval zou uiteraard minder gewenst kunnen zijn.

De herplantplicht, zoals beschreven in dit artikel, heeft een ander doel dan de herplantplicht volgend uit artikel 3 van de Boswet. Aan de laatstbedoelde herplantplicht ligt nl. een ander motief ten grondslag, namelijk behoud van het bosareaal, waardoor herplant elders mogelijk is. De herplantplicht krachtens artikel 7 beoogt andere doeleinden, die in het algemeen niet zijn gediend met een herplant elders.

Uit de zogenaamde motieftheorie volgt, dat de gemeenten met het opleggen van een zelfstandige herplantplicht, onafhankelijk van de Boswet, niet hun verordenende bevoegdheid overschrijden.

Artikel 8 Iepenziekte

Op 1 januari 1991 verviel de door het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gecoördineerde iepenziektebestrijding. Het Ministerie acht de ziekte beheersbaar, omdat ten gevolge van de aanpak de infectiedruk op een laag niveau is gebracht.

De iepenziekte ontstaat doordat een schimmel de houtvaten, de stam en de takken verstopt. Hierdoor wordt de sapstroom tussen de wortels en de boom verstoord en krijgen de bladeren geen voedingsstoffen en water meer. De boom is dan ten dode opgeschreven. Dit proces kan zich binnen enkele weken voltrekken. De schimmel wordt overgebracht door de iepenspintkever. De kevers leggen hun eitjes onder de schors van zieke of dode iepen. De jonge kevers vliegen naar gezonde bomen in de buurt, die zodoende worden aangetast. Soms dragen de wortels zonder tussenkomst van de kever de schimmel aan elkaar over.

Verspreiding van de iepenspintkever is tegen te gaan door ziek of dood iepenhout in de periode mei t/m augustus binnen één maand te vernietigen. Iepenhout afkomstig van najaars- en voor­jaarsstormen moet voor 1 mei zijn vernietigd. Om de ziekte tegen te gaan is het noodzakelijk alle iepen, zowel op particuliere terreinen als op publiekrechtelijk beheerde terreinen, tweemaal per groeiseizoen te controleren op de aanwezigheid van de ziekte.

Artikel 9 Strafbepaling

In dit artikel is niet alleen strafbaar gesteld het zonder vergunning vellen van houtopstand, maar ook het niet voldoen aan een herplant- of instandhoudingsverplichting.

Op grond van artikel 154 Gemeentewet kan op overtreding van gemeentelijke verordeningen hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de eerste of tweede categorie worden gesteld, alsmede openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

De wetgever geeft de gemeentelijke wetgever de mogelijkheid om op overtreding van de bepaling­en twee verschillende geldboetemaxima te stellen, namelijk van de eerste categorie (tot maximaal € 405,--) en van de tweede categorie (tot maximaal € 4.050,--). Deze bedragen gelden per 1 januari 2014.

Bij de concrete strafoplegging mag de rechter geen hogere boete opleggen dan het voor het betref­fende delict geldende maximum.

Artikel 12 Betreden van gebouwen en terreinen

De betredingsbevoegdheid van de opsporingsambtenaren is reeds geregeld in het Wetboek van Strafverordening. Artikel 11 regelt alleen de betredingsbevoegdheid van de toezichthoudende ambtenaren. Omdat de verordening ook van toepassing kan zijn op houtopstand, die door bebouwing is omsloten, kan de betredingsbevoegdheid zich ook uitstrekken tot gebouwen. Het binnentreden van woningen tegen de wil van de bewoners is slechts onder voorwaarden mogelijk (zo dit al noodzake­lijk is).