Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Hellevoetsluis

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Hellevoetsluis

Nummer: 02-02-12/07

De raad der gemeente Hellevoetsluis;

gehoord de commissie zorg, welzijn en onderwijs;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 december 2011, nummer: 02-02-12/07;

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel d, artikel 8 lid 2 onderdeel b en artikel 36 van de Wet Werk en Bijstand;

besluit:

vast te stellen de Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Hellevoetsluis.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de WWB.

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis.

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van Hellevoetsluis.

    • d.

      de peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd.

    • e.

      de referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

    • f.

      inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 WWB. In afwijking hiervan wordt een bijstandsuitkering voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag gezien als inkomen.

    • g.

      rechthebbende: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid met recht op langdurigheidstoeslag.

    • h.

      niet-rechthebbende: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid dat op grond van de artikelen 11 of 13 lid 1 WWB is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2. Langdurig laag inkomen

Aan de voorwaarde van het hebben van een langdurig laag inkomen zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 WWB is voldaan indien gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 3. Hoogte langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      € 363,-- voor een alleenstaande per kalenderjaar;

    • b.

      € 464,-- voor een alleenstaande ouder per kalenderjaar;

    • c.

      € 517,-- voor partners/gehuwden per kalenderjaar.

      De bedragen zijn verhoogd met het prijsindexcijfer materiële kosten 2011. In de vorige verordening werd voor de indexering uitgegaan van de procentuele stijging tussen de bijstandsnorm van 1 januari van voorgaand jaar en de bijstandsnorm van 1 januari in het nieuwe jaar. Daar deze stijging van de normen gerelateerd is aan het prijsindexcijfer materiële kosten, is deze indexering toepasbaar en billijk.

  • 2. Indien sprake is van een niet-rechthebbende partner en nog slechts één partner recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt deze partner in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 4. Beleidsregels

  • 1. Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • 2. De beleidsregels, zoals bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de invulling van het begrip ‘geen uitzicht op inkomensverbetering' zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 WWB.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 5. Hardheidsclausule

Het college behoudt zich het recht voor om van de bepalingen in deze verordening af te wijken mocht zij daar in het kader van redelijkheid en billijkheid aanleiding toe zien. De bepaling in dit artikel kan worden gehanteerd als een zogenaamde hardheidsclausule.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2012 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Langdurigheidstoeslag 2011.

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Hellevoetsluis.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 2 februari 2012.
Artikel 3 van de Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Hellevoetsluis is vastgesteld in de openbare vergadering van 13 september 2012
De raad voornoemd.
De griffier, De voorzitter,
H.J. van der Wel. C.A. Kleijwegt

Artikelsgewijze toelichting Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Hellevoetsluis

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel d: peildatum

De peildatum is de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd (artikel 1 lid 2 onderdeel d van deze verordening). Het gaat dus uitdrukkelijk niet om de datum waarop is aangevraagd. Het betreft de datum waarop een belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen (zoals bedoeld in artikel 34 WWB) en geen uitzicht op inkomensverbetering.

Lid 2 onderdeel e: referteperiode

In artikel 1 lid 2 onderdeel e van deze verordening is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 2 onder ‘Langdurig’.

Lid 2 onderdeel g en h: rechthebbend en niet-rechthebbend

In artikel 1 lid 2 onderdeel g en h is een omschrijving opgenomen van het begrip rechthebbend en niet-rechthebbend. Dit is vooral gedaan om complexe formuleringen in artikel 3 van deze verordening te voorkomen.

In artikel 3 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld.

Artikel 2. Langdurig laag inkomen

Bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, moet de gemeenteraad vastleggen wat onder langdurig wordt verstaan en wat onder laag wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaande aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 lid 2 onderdeel f van deze verordening. Uit het feit dat de minimumleeftijd voor het recht op langdurigheidstoeslag is verlaagd van 23 naar 21 jaar kan echter worden afgeleid dat onder langdurig tenminste 3 jaar moet worden begrepen. Een belanghebbende is immers in beginsel vanaf 18 jaar een zelfstandig rechtssubject. De gemeenteraad sluit aan bij de periode van 3 jaar. De referteperiode bedraagt een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Laag inkomen

Met betrekking tot de invulling van het begrip “laag inkomen” is de gemeenteraad gebonden aan een ondergrens en aan een bovengrens. De ondergrens van “laag” is de bijstandsnorm. De bovengrens bedraagt 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 36 lid 6 WWB). Bij een inkomen hoger dan deze 110 procent, is geen sprake meer van een “laag” inkomen. De gemeenteraad heeft ervoor gekozen aan te sluiten bij de ondergrens. Dit betekent dat het in aanmerking te nemen inkomen gedurende de referteperiode niet hoger mag zijn dan 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm, dient niet al te rigide te worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Het college verstaat onder een marginale overschrijding van de vastgestelde norm van 100 van de toepasselijke bijstandsnorm, een overschrijding van 1 % van de toepasselijke bijstandnorm van de aanvrager.

Artikel 3. Hoogte langdurigheidstoeslag

1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

a. € 363,-- voor een alleenstaande per kalenderjaar;

b. € 464,-- voor een alleenstaande ouder per kalenderjaar;

c. € 517,-- voor partners/gehuwden per kalenderjaar.

Artikel 4. Beleidsregels

Omdat de uitvoering van het verstrekken van langdurigheidstoeslag is opgedragen aan het college, worden ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels vastgesteld. Dit criterium hoeft gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB niet door de gemeenteraad worden gedefinieerd. Het college zal hier wel beleidsregels over vast moeten stellen.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Voor deze datum is gekozen in verband met het vervallen van de huishoudinkomenstoets met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012.

Artikel 6. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.

Beleidsregels Langdurigheidstoeslag 2012.

Op grond van artikel 4 van de Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Hellevoetsluis 2012 bepaalt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis de volgende definitie van het begrip

“geen uitzicht op inkomensverbetering” als geldend in relatie tot het toekennen van de langdurigheidstoeslag.

Uitwerking begrip: Geen uitzicht op inkomensverbetering.

Een aanvrager of aanvragers worden gezien als een persoon zonder uitzicht op inkomensverbetering op grond van de volgende uitgangspunten:

  • 1)

    De aanvrager of aanvragers van de langdurigheidstoeslag, werkt(en) volledig mee met alle re-ïntegratie activiteiten aangeboden door de gemeente of andere inkomensvoorziening verstrekkende instantie (bijv. UWV). Dit betekent dat er geen maatregelen zijn opgelegd in de referteperiode van 36 maanden in het kader van niet meewerken aan een re-integratietraject of het weigeren algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Zijn er wel dergelijke maatregelen opgelegd aan enige van de onder het gezin vallende aanvragers, dan wordt de langdurigheidtoeslag afgewezen op grond van het gegeven dat er uitzicht op inkomensverbetering aanwezig is geweest.

  • 2)

    De aanvrager of aanvragers van de langdurigheidstoeslag hebben in de referteperiode van 36 maanden, ondanks inspanningen van hun kant, geen (extra) betaalde arbeid kunnen verrichten om een inkomen boven 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm te verkrijgen en hebben geen mogelijkheid, door in de persoon gelegen factoren of anderzijds in de nabije toekomst wel (extra) betaalde arbeid te kunnen aanvaarden om een inkomen boven de 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm te verkrijgen.