Regeling vervallen per 18-05-2013

Verordening inburgering Helmond 2011

Geldend van 10-09-2011 t/m 17-05-2013

Intitulé

VERORDENING INBURGERING HELMOND 2011

De raad van de gemeente Helmond;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 juni 2011;

gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 19a, eerste lid, 23, derde lid, 24a, vijfde lid, 24f en 35 van de Wet inburgering en artikel 4.27, derde lid, van het Besluit inburgering;

besluit:

  • 1.

    In te trekken de Verordening inburgering Helmond 2009;

  • 2.

    Vast te stellen de Verordening Inburgering Helmond 2011.

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      College: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      Wet: de Wet inburgering (WI);

    • c.

      WEB: Wet Educatie en Beroepsonderwijs;

    • d.

      Voorziening: een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening als bedoeld in artikel 19,

      derde lid, van de wet;

    • e.

      Inburgeringsvoorziening: een voorziening als bedoeld in de artikelen 19, derde lid, en 24a, derde lid,

      van de wet, die toe leidt naar het inburgeringexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede

      taal I of II, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder c, van de WEB en die het eenmaal kosteloos

      afleggen van het desbetreffende examen omvat;

    • f.

      Taalkennisvoorziening: een voorziening als bedoeld in de artikelen 19, derde lid, en 24a, derde lid,

      van de wet die is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal, die noodzakelijk

      is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid,

      onderdelen a en b, van de WEB;

    • g.

      Gecombineerde voorziening: een inburgeringsvoorziening, gecombineerd met een voorziening

      gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet;

    • h.

      Participatievoorziening: opleiding educatie, inburgeringsvoorziening, taalkennisvoorziening of re-

      integratievoorziening;

    • i.

      Inburgeringsexamen: het examen, zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid van de wet;

    • j.

      Staatsexamen: de opleidingen, zoals bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel c, van de WEB;

    • k.

      Trajectprijs: de prijs van een participatievoorziening bestaande uit een optelsom van de afzonderlijke

      prijzen van de benodigde modules conform het vastgesteld trajectplan;

      l Inburgeringsplichtige: de persoon die woonachtig is in de gemeente Helmond en die op grond van

      artikel 3, 5 en 6 van de wet inburgeringsplichtig is;

    • m.

      Vrijwillige inburgeraar: de Nederlander en een persoon als bedoeld in artikel 5, tweede lid van de

      wet, die:

      1. woonachtig is in de gemeente Helmond; en

      2. ouder is dan 15 jaar; en

      3. minder dan acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven; en

      4. niet beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document; en

      5. niet leerplichtig of kwalificatieplichtig is, dan wel een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document;

    • n.

      Oudkomer: de vreemdeling die sinds het tijdstip van inwerkingtreding van de wet rechtmatig verblijf

      heeft in de zin van artikel 8, onderdelen a t/m e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 en die op

      grond van de artikelen 3 en 5 van de wet inburgeringsplichtig wordt, voor zover die vreemdeling op

      de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet geen nieuwkomer was in de zin van de Wet

      inburgering nieuwkomers;

    • o.

      Uitkeringsgerechtigde: iemand die algemene bijstand ontvangt, dan wel een uitkering op grond van

      de Wet investeren in jongeren, dan wel een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld

      in artikel 19, vierde lid van de wet, aan te wijzen socialezekerheidswetten of

      socialezekerheidsregelingen;

    • p.

      Asielgerechtigde: iemand die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 19, zesde

      lid van de wet;

    • q.

      Geestelijk bedienaar: de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g van de wet.

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de

    begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 1.2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars op een

    doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de

    wet en over het aanbod van en de toegang tot de voorzieningen.

  • 2. Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige

    inburgeraars in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • a.

      het verstrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal;

    • b.

      een gemeentelijk informatiepunt;

    • c.

      het geven van digitale informatie op de website van de gemeente Helmond.

Hoofdstuk 2 Het vaststellen van een voorziening aan inburgeringsplichtigen

Artikel 2.1 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college wijst de groepen inburgeringsplichtigen aan waarvoor met voorrang een voorziening kan worden vastgesteld op basis van de volgende criteria:

  • 1.

    Inburgeringsplichtigen met een bijstandsuitkering;

  • 2.

    Inburgeringsplichtigen met een opvoedingstaak;

  • 3.

    Inburgeringsplichtigen zonder werk en zonder uitkering;

  • 4.

    Inburgeringsplichtigen die werken en zich melden voor een inburgeringstraject.

Artikel 2.2 De samenstelling van de voorziening

  • 1. Het college stemt de voorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke

    bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de

    maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden,

    draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op

    arbeidsinschakeling wordt afgestemd. 3. Een voorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen

    bevatten:

    • a.

      NT-2 onderwijs (taalonderwijs);

    • b.

      maatschappelijke oriëntatie;

    • c.

      arbeidsmarktoriëntatie;

    • d.

      kennis en oriëntatie met betrekking tot opvoeding, gezondheid en onderwijs;

    • e.

      taalstage;

    • f.

      profiel ondernemerschap;

    • g.

      opvoedondersteuning;

    • h.

      voorzieningen zoals genoemd in de Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Helmond en in

      de Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Helmond;

    • i.

      activiteiten of voorzieningen die in het kader van maatwerk bijdragen tot verbetering van

      het inburgeringsproces in het algemeen en in de lokale samenleving in het bijzonder.

Artikel 2.3 Overige vergoedingen

  • 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van inburgering

    indien er geen voorliggende voorziening voorhanden is.

  • 2. Een eventuele vergoeding wordt vastgesteld op de goedkoopste adequate voorziening.

  • 3. Wanneer het inkomen van de inburgeringsplichtige hoger is dan de in aanmerking te nemen middelen

    voor draagkracht op grond van richtlijn B137 van de Beleidsregels WWB wordt geen vergoeding

    verstrekt.

  • 4. Voor het bepalen van een draagkracht is richtlijn B063 van de Beleidsregels WWB van

    overeenkomstige toepassing.

  • 5. Een reiskostenvergoeding wordt niet toegekend tenzij er een medische noodzaak is dat de

    inburgeringsplichtige zich niet met een fiets kan vervoeren. Een medische noodzaak wordt aangetoond

    middels een advies van de GGD.

Artikel 2.4 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

Het college stelt voor de inburgeringsplichtige geen inburgeringsvoorziening, geen taalkennisvoorziening en geen inburgeringscomponent van de gecombineerde voorziening vast in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet.

Artikel 2.5 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste zes termijnen

    betaald.

  • 2. Het college legt in de beschikking tot vaststelling van de voorziening de betalingswijze en de termijnen

    van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in

    de beschikking vastgelegd.

  • 3. De eigen bijdrage wordt niet opgelegd aan uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen met een

    arbeidsplicht wiens inburgeringstraject onderdeel uitmaakt van een re-integratietraject ofwel de

    gecombineerde voorziening.

Artikel 2.6 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de voorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste keer deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede

    taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de

    verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • f.

    overige verplichtingen die het bereiken van het doel van de voorziening kunnen ondersteunen.

Artikel 2.7 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de voorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn

    behaald;

  • d.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage bedoeld in artikel 2.5; en

  • e.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht,

    bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Hoofdstuk 3 De bestuurlijke boete

Artikel 3.1 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 125,00 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten

    aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen

    of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 250,00 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende

    medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde voorziening, bedoeld in artikel

    23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 2.6 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 300,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in

    artikel 7, eerste lid, van de wet vastgestelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel

    31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. Het college stemt de hoogte van de bestuurlijke boete af op de ernst van de nalatige gedraging, de

    mate waarin deze nalatige gedraging aan de inburgeringsplichtige kan worden verweten en houdt

    rekening met de omstandigheden waarin de inburgeringsplichtige verkeert.

  • 5. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als daarvoor dringende redenen

    aanwezig zijn.

Artikel 3.2 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, bedraagt maximaal € 250,00

    indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte

    overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, bedraagt maximaal €

    500,00 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar

    aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 600,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door

    het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft

    behaald.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 1.000,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door

    het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft

    behaald.

  • 5. Het college stemt de hoogte van de bestuurlijke boete af op de ernst van de nalatige gedraging, de

    mate waarin deze nalatige gedraging aan de inburgeringsplichtige kan worden verweten en houdt

    rekening met de omstandigheden waarin de inburgeringsplichtige verkeert.

  • 6. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als daarvoor dringende redenen

    aanwezig zijn.

Hoofdstuk 4 Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars

Artikel 4.1 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college wijst de groepen vrijwillige inburgeraars aan waarvoor met voorrang een voorziening kan worden aangeboden op basis van de volgende criteria:

  • 1.

    Vrijwillige inburgeraar met een bijstandsuitkering;

  • 2.

    Vrijwillige inburgeraar met een opvoedingstaak;

  • 3.

    Vrijwillige inburgeraar zonder werk en zonder uitkering;

  • 4.

    Vrijwillige inburgeraars die werken en zich melden voor een inburgeringstraject.

Artikel 4.2 De samenstelling van de voorziening

  • 1. Het college bepaalt in overleg met de vrijwillige inburgeraar, uitgezonderd geestelijke bedienaren, de

    samenstelling van de voorziening. De voorziening wordt afgestemd op het startniveau en de

    vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de vrijwillige

    inburgeraar.

  • 2. Een voorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen

    bevatten:

    • a.

      NT-2 onderwijs (taalonderwijs);

    • b.

      maatschappelijke oriëntatie;

    • c.

      arbeidsmarktoriëntatie;

    • d.

      kennis en oriëntatie met betrekking tot opvoeding, gezondheid en onderwijs;

    • e.

      taalstage;

    • f.

      profiel ondernemerschap;

    • g.

      opvoedondersteuning;

    • h.

      voorzieningen zoals genoemd in de Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Helmond en in

      de Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Helmond;

    • i.

      activiteiten of voorzieningen die in het kader van maatwerk bijdragen tot verbetering van

      het inburgeringsproces in het algemeen en in de lokale samenleving in het bijzonder.

Artikel 4.3 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

Het college stelt voor de vrijwillige inburgeraar geen inburgeringsvoorziening, geen taalkennisvoorziening en geen inburgeringscomponent van de gecombineerde voorziening vast in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als bedoeld in artikel 24a, tweede lid, van de wet.

Artikel 4.4 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste zes termijnen

    betaald.

  • 2. Het college legt in de overeenkomst de termijnen van betaling vast. Indien overeen gekomen is dat het

    college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de overeenkomst, bedoeld

    in artikel 4.6 vastgelegd.

  • 3. De eigen bijdrage wordt niet opgelegd aan uitkeringsgerechtigde vrijwillige inburgeraars met een

    arbeidsplicht wiens inburgeringstraject onderdeel uitmaakt van een re-integratietraject ofwel de

    gecombineerde voorziening.

Artikel 4.5 Opleggen van verplichtingen

Het college kan in de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid, van de wet een of meer van de volgende verplichtingen opnemen:

  • a.

    het deelnemen aan de voorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede

    taal I of II op een tijdstip dat in de overeenkomst wordt neergelegd;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de

    verplichtingen in de overeenkomst kan worden voldaan;

  • f.

    overige verplichtingen die het bereiken van het doel van de voorziening kunnen ondersteunen.

Artikel 4.6 De inhoud van de overeenkomst

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid, van de wet bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de vrijwillige inburgeraar;

  • c.

    de datum waarop aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet

    zijn deelgenomen;

  • d.

    de sancties die kunnen worden toegepast wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen, en

  • e.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage.

Artikel 4.7 Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst

Indien de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet of in onvoldoende mate nakomt, kan het college, conform artikel 24f van de wet, de volgende sancties opleggen:

  • a.

    De sanctie bedraagt maximaal € 250,00 indien de vrijwillige inburgeraar geen of onvoldoende

    medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde voorziening, bedoeld in artikel

    24d van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 4.5 van deze verordening.

  • b.

    Als de vrijwillige inburgeraar geen of onvoldoende medewerking blijft verlenen aan de uitvoering van de

    voor hem vastgestelde voorziening kan de sanctie onder onderdeel a verhoogd worden tot de gemaakte

    kosten van het traject. Tevens kan het college besluiten de vrijwillige inburgeraar uit te sluiten van de

    voorziening.

  • c.

    Het college stemt de hoogte van de sanctie af op de ernst van de nalatige gedraging, de mate waarin

    deze nalatige gedraging aan de vrijwillige inburgeraar kan worden verweten en houdt rekening met de

    omstandigheden waarin de vrijwillige inburgeraar verkeert.

  • d.

    Het college kan afzien van het opleggen van een sanctie als daarvoor dringende redenen aanwezig

    zijn.

  • e.

    Indien de vrijwillige inburgeraar belanghebbende is in de zin van de Wet werk en bijstand (WWB) of de

    Wet investeren in jongeren (WIJ) wordt, met inachtneming artikel 37 van de wet, geen sanctie

    opgelegd, maar een maatregel in het kader van de WWB of WIJ.

Artikel 4.8 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Het college stelt de identiteit van de vrijwillige inburgeraar vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsbepaling

De inburgeringsplichtige en de vrijwillige inburgeraar die reeds voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening gestart is met een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening, kan in aanmerking blijven komen voor een premie als bedoeld in artikel 6 van de Verordening Inburgering Helmond 2009 wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in dat artikel.

Artikel 5.2 Hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen

    in deze verordening indien strikte toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking daarvan in het Gemeenteblad.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 6 september 2011.
De raad voornoemd,
De voorzitter, de griffier,
Drs. A.A.M. Jacobs Mr. J.P.T.M. Jaspers
Bekend gemaakt op:
9 september 2011
De gemeentesecretaris,
Dhr. A.A.M. Marneffe RA

Toelichting

ALGEMENE TOELICHTING

De Wet inburgering (WI) is op 1 januari 2007 in werking getreden.

De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

Op 18 december 2009 is een wijziging van de WI gepubliceerd. Het gaat om de volgende wijzigingen:

  • -

    De vrijwillige inburgering wordt in de wet geregeld (inwerkingtreding 1 januari 2010);

  • -

    De mogelijkheid om op verzoek van de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar een

    inburgeringvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden in de vorm van een persoonlijk

    inburgeringsbudget wordt in de wet opgenomen (inwerkingtreding 19 december 2009 resp. 1 januari

    2010);

  • -

    De twee handhavingstermijnen die in de wet zijn opgenomen worden geharmoniseerd. Voor alle

    inburgeringsplichtigen geldt dezelfde termijn waarbinnen het inburgeringsexamen moet zijn behaald.

    Deze termijn is drieënhalf jaar (inwerkingtreding 19 december 2009);

  • -

    De eenmalige verlenging van de handhavingstermijn met ten hoogste tweeënhalf jaar voor

    inburgeringsplichtigen die een alfabetiseringcursus volgen of hebben gevolgd (inwerkingtreding 19

    december 2009);

  • -

    De mogelijkheid voor gemeenten om zelf te bepalen of (bepaalde groepen) vrijwillige inburgeraars een

    eigen bijdrage moeten betalen (inwerkingtreding 1 januari 2010).

Ten aanzien van de vrijwillige inburgeraars moeten gemeenten in de verordening het volgende vastleggen:

  • -

    regels die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of

    taalkennisvoorziening aan een vrijwillige inburgeraar, inclusief de mogelijkheid om deze voorzieningen

    aan te bieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 24a, vijfde lid, WI);

  • -

    regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan vrijwillige inburgeraars ter zake van hun

    rechten en plichten uit hoofde van deze wet, de inning van de eigen bijdrage door het college en de

    mogelijkheid van betaling in termijnen, de niet-nakoming van de overeenkomst alsmede het vaststellen

    van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar (artikel 24f WI);

In de WI is dus ook de vrijwillige inburgering geregeld. De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen.

Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet.

Daarnaast hebben gemeenten de taak aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden.

In de verordening wordt gesproken over ‘voorziening’. Hieronder wordt zowel de inburgeringsvoorziening als de taalkennisvoorziening begrepen.

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden. Ook dient het college toezicht te houden of de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar wordt nagekomen en indien dat niet het geval is zo nodig maatregelen te nemen.

In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • 1.

    De informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

    (artikel 8 en artikel 24f WI).

  • 2.

    Het aanbieden van een voorziening en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een

    voorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, WI).

  • 3.

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan

    worden opgelegd (artikel 35 WI).

  • 4.

    Facultatief: bepalen dat het college een voorziening kan vaststellen, zonder dat eerst een aanbod wordt

    gedaan (artikel 19a, eerste lid, WI).

  • 5.

    Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars (artikel 24a tot en met 24f WI).

  • 6.

    Het persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid, WI).

Het vaststellingstelsel ten behoeve van inburgeringsplichtigen

Artikel 19a, eerste lid, WI geeft de bevoegdheid aan de gemeenteraad om bij verordening te bepalen dat het college een voorziening niet aanbiedt aan een inburgeringsplichtige, maar deze direct vaststelt.

In deze verordening wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Het college kan dan niet een voorziening aan een inburgeringsplichtige aanbieden, waarbij deze de mogelijkheid heeft de aangeboden voorziening te weigeren. De inburgeringsplichtige is direct verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vastgestelde voorziening (artikel 23, eerste lid, WI).

Wanneer zoals i.c. gekozen is voor het vaststellingstelsel, geldt dat stelsel voor alle inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die voor een voorziening in aanmerking komen.

De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

Artikel 8 en 24f WI bepalen dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan respectievelijk inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars over de rechten en plichten uit hoofde van de wet.

Het vaststellen van voorzieningen voor inburgeringsplichtigen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. Alle inburgeringsplichtigen kunnen in beginsel in aanmerking komen voor een voorziening. De gemeenteraad bepaalt welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang in aanmerking komen voor een voorziening en welke groepen op eigen kracht dienen in te burgeren. Deze keuze dient te berusten op objectieve criteria die in de verordening worden vastgelegd.

Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. Een inburgeringsvoorziening is bij voorkeur een duale inburgeringsvoorziening; hierbij staat de economische en maatschappelijke participatie centraal. Dit is een inburgeringsvoorziening die met het oog op de actieve deelname van de inburgeringsplichtige aan de Nederlandse samenleving mede voorziet in activiteiten die in samenhang, en ten minste voor een deel gelijktijdig, met het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving worden uitgevoerd. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, WI).

De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270,00 te betalen voor de voorziening.

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een voorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid, WI).

De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het vaststellen van een voorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld. Het gaat om dezelfde onderwerpen als bij het aanbieden van een voorziening (artikel 19a, tweede lid, onderdeel b, WI):

  • -

    De procedure die door het college wordt gevolgd voor het vaststellen van voorzieningen voor

    inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

  • -

    De criteria die worden gehanteerd bij het vaststellen van voorzieningen voor inburgeringsplichtigen

    (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

  • -

    De vaststelling door het college van een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en

    de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI).

  • -

    De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Deze

    regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de

    mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).

Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Het aanbieden van voorzieningen aan vrijwillige inburgeraars

De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen. In artikel 24a van de WI wordt geregeld dat het college aan de vrijwillige inburgeraar een aanbod kan doen voor een (duale) inburgeringsvoorziening die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I en II, of een taalkennisvoorziening.

Artikel 24d van de wet regelt dat indien een vrijwillige inburgeraar in aanmerking komt voor een voorziening, het college een aanbod doet aan de vrijwillige inburgeraar. Als de vrijwillige inburgeraar het aanbod voor een voorziening aanvaardt, sluit het college met hem een overeenkomst.

De gemeenteraad stelt in een verordening in ieder geval regels over de procedure die het college volgt voor het doen van een aanbod en de criteria die daarbij worden gehanteerd, de wijze waarop met de vrijwillige inburgeraar in overleg wordt getreden om te komen tot een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 24a, vijfde lid, WI).

Op grond van artikel 24e WI is de vrijwillige inburgeraar met wie een voorziening is overeengekomen de in artikel 23, tweede lid vastgestelde eigen bijdrage verschuldigd. Vrijwillige inburgeraars die een gecombineerde voorziening als bedoeld in artikel 24b, eerste lid, van de wet, moeten volgen, hoeven geen eigen bijdrage te betalen (artikel 24e, derde lid, WI).

In deze verordening is bepaald dat alle categorieën vrijwillige inburgeraars een eigen bijdrage moeten betalen (artikel 24e, tweede lid, WI).

Artikel 24f WI draagt gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen, de niet-nakoming van de overeenkomst alsmede het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar.

Het persoonlijk inburgeringsbudget

Op grond van artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid, WI kan het college een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige respectievelijk de vrijwillige inburgeraar daarom verzoekt.

Een inburgeringsplichtige of een vrijwillige inburgeraar kan niet zonder meer aanspraak doen op een persoonlijk inburgeringsbudget.

Gemeenten moeten in hun verordening regels opnemen die betrekking hebben op het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (artikel 19, vijfde lid, WI en artikel 24a, vijfde lid, WI).

In deze verordening is opgenomen dat hiervan geen gebruik wordt gemaakt.

De procedure van het vaststellen van een voorziening

Het vaststellen van een voorziening begint met het houden van de intake. In de intake wordt met de inburgeringsplichtige gesproken over de voorziening die het college voor betrokkene geschikt acht. Er zijn vervolgens vier mogelijkheden:

  • 1.

    In de intake blijkt dat het college aan de inburgeringsplichtige geen voorziening wil verstrekken

    (bijvoorbeeld omdat betrokkene niet tot de prioritaire groepen behoort). Het college stelt geen

    voorziening vast en kan een handhavingsbeschikking nemen (voor de oudkomer) of een kennisgeving

    afgeven (voor een nieuwkomer);

  • 2.

    De gemeente biedt een voorziening aan en de inburgeringsplichtige is het hiermee eens. De gemeente

    geeft een beschikking af;

  • 3.

    De inburgeringsplichtige vindt de voorziening niet gepast en geeft aan zelf op een andere wijze aan de

    inburgeringsplicht te zullen voldoen. Het college stemt hiermee in en neemt alleen een

    handhavingsbeschikking (voor een oudkomer) of een kennisgeving (voor een nieuwkomer);

  • 4.

    Het college acht een voorziening geschikt maar de inburgeringsplichtige wil deze voorziening niet. Het

    college heeft de mogelijkheid om de voorziening vast te stellen, tegen de zin van betrokkene in.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1 - Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een enkele omschrijving verdient enige extra aandacht.

Omwille van leesbaarheid van de verordening wordt het begrip ‘voorziening’ gebruikt (eerste lid, onderdeel d). Een voorziening kan zowel een (duale) inburgeringsvoorziening als een taalkennisvoorziening inhouden.

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 1.2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening wordt georganiseerd. Wel bepalen de artikelen 8 WI en 24f WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan respectievelijk inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet. Ten aanzien van inburgeringsplichtigen dienen ook regels te worden vastgesteld ter zake van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. Er is voor gekozen om in de verordening vast te leggen welke middelen het college (in ieder geval) moet aanwenden om de informatievoorziening te organiseren.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking.

De informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars kan op allerlei manieren worden vormgegeven. Zo kunnen gemeenten een apart informatiepunt inrichten al dan niet in combinatie met een digitaal loket. Het is ook mogelijk om de informatievoorziening onder te brengen bij een centraal informatiepunt. Ook kan de gemeente bepaalde organisaties (bijvoorbeeld educatie-instellingen, bibliotheken, moskeeën of andere zelforganisaties) een rol geven bij de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars.

In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om (in ieder geval) een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars vorm te geven. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:

  • -

    het inrichten van een informatiepunt;

  • -

    het toezenden van schriftelijk voorlichtingsmateriaal aan personen ten aanzien van wie al dan niet op

    grond van gegevens uit het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen redelijkerwijs kan worden

    aangenomen dat zij inburgeringsplichtig zijn;

  • -

    het verstrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal bij aanvragen om uitkeringen;

  • -

    het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten;

  • -

    het inrichten van een digitaal informatiepunt op de gemeentelijke website.

Hoofdstuk 2 Het vaststellen van een voorziening aan inburgeringsplichtigen

Artikel 2.1 Aanwijzen van de doelgroepen

In dit artikel is gebruik gemaakt van de bevoegdheid in artikel 19a, eerste lid, WI om bij verordening te bepalen dat het college een voorziening kan vaststellen zonder dat daaraan een procedure van aanbod (door het college) en aanvaarding (door de inburgeringsplichtige) vooraf hoeft te gaan. Op grond van dit artikel kan het college voor elke inburgeringsplichtige een voorziening vaststellen.

Op grond van artikel 19a, tweede lid, onderdeel b juncto artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het vaststellen van een voorziening. Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt het college opgedragen om vast te stellen ten aanzien van welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang een voorziening kan worden vastgesteld.

Dit artikel regelt dat voor de groepen die het college aanwijst bij voorrang een voorziening wordt vastgesteld. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een voorziening vast te stellen voor inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen. Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een voorziening, bepaalt dit artikel dat het college voor de groepen die hij aanwijst een voorziening kan vaststellen.

Artikel 2.2 De samenstelling van de voorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • -

    De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en

    zijn of haar leercapaciteit.

  • -

    De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse

    samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van

    kinderen.

  • -

    De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan

    eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening daarmee te combineren.

De Wet inburgering bepaalt dat de voorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een voorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én deze verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde voorziening (artikel 20, tweede lid, WI).

Artikel 19, vierde lid, WI draagt het college op om er voor te zorgen dat de voorziening wordt afgestemd op de mogelijkheden van betrokkene tot arbeidsinschakeling. De voorziening dient dus te worden afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien de re-integratievoorziening in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college wordt verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid, WI).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de voorziening (artikel 19, zesde lid, WI). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de voorziening voor inburgeringsplichtigen kan opnemen, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen voorziening in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de voorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

Artikel 2.3 Overige vergoedingen

Voor gemaakte kosten in het kader van inburgering kan, indien er geen voorliggende voorziening aanwezig is, een vergoeding verstrekt worden.

Reiskosten worden niet vergoed, tenzij er een medische noodzaak is. Een vergoeding wordt dan vastgesteld op de goedkoopste adequate voorziening.`

In dit artikel is opgenomen dat een eventuele medische noodzaak vastgesteld wordt door de GGD, welke bekostigd wordt door de gemeente.

In dit artikel wordt verder bepaald dat wanneer het inkomen van de inburgeringsplichtige hoger is dan de in aanmerking te nemen middelen voor draagkracht op grond van richtlijn B137 van de Beleidsregels WWB (“In aanmerking te nemen middelen voor draagkracht”) er geen vergoeding wordt verstrekt en dat voor het bepalen van een draagkracht richtlijn B063 van de Beleidsregels WWB (“Draagkrachtpercentages”) van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 2.4 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

Op grond van artikel 19, tweede lid, in combinatie met artikel 19a, tweede lid, WI kan het college de voorziening vaststellen in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget als de inburgeringsplichtige daarom verzoekt. Op grond van het vijfde lid van artikel 19 WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de procedure die door het college wordt gevolgd bij het behandelen van verzoeken om een persoonlijk inburgeringsbudget en de criteria die worden gehanteerd bij het toekennen van een persoonlijk inburgeringsbudget.

In deze verordening wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

Artikel 2.5 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in ten hoogste zes termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de voorziening.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

Artikel 2.6 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een voorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de voorziening deze verplichtingen vast.

Artikel 2.7 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. Deze termijn is drieënhalf jaar (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 2.5 van de verordening.

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor inburgeringsplichtige oudkomers. Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen drieënhalf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de voorziening van start gaat). De precieze datum waarop de voorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de voorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor voldoen aan de inburgeringsplicht.

Hoofdstuk 3 De bestuurlijke boete

Artikel 3.1 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.

In artikel 3.1 zijn lagere bedragen genoemd bij een eerste overtreding van een bepaald voorschrift.

In artikel 3.2 is geregeld dat bij recidive een hogere boete kan worden opgelegd.

De boetebedragen die in de verordening zijn opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

Het college heeft tevens de mogelijkheid om af te zien van het opleggen van een bestuurlijke boete als daarvoor dringende redenen zijn.

In het kader van de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Artikel 3.2 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 3.1 mogelijk is.

De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding zijn uiteraard niet hoger dan de maximumbedragen die in artikel 34 WI worden genoemd.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich voordoen binnen een tijdspanne van twaalf maanden.

Artikel 34, onderdeel d, WI biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van dit artikel.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 3.1, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van artikel 3.2 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d, WI). In het derde lid is gekozen voor een boete van maximaal € 600. Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete kan opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

Ook hier geldt dat het college bij elke overtreding de bestuurlijke boete zal moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

Hoofdstuk 4 Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars

Artikel 4.1 Aanwijzen van de doelgroepen

In dit artikel worden de criteria genoemd op grond waarvan het college categorieën vrijwillige inburgeraars kan aanwijzen die bij voorrang in aanmerking komen voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Het ligt voor de hand om bij vrijwillige inburgeraars dezelfde criteria te hanteren als bij inburgeringsplichtigen (artikel 2.1 van de verordening).

Artikel 4.2 De samenstelling van de voorziening

Zie de toelichting bij artikel 2.2 van de verordening.

Artikel 4.3 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

Zie de toelichting bij artikel 2.4 van de verordening.

Artikel 4.4 De inning van de eigen bijdrage

Op grond van artikel 24e WI is de vrijwillige inburgeraar met wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is overeengekomen een eigen bijdrage verschuldigd. De hoogte van deze bijdrage is geregeld in artikel 23, tweede lid, WI. Artikel 24f bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen over de eventuele inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen. Artikel 4.4 van deze verordening is de uitwerking van deze verplichting.

Artikel 4.5 Opleggen van verplichtingen

In dit artikel zijn de verplichtingen voor een vrijwillige inburgeraar neergelegd die het college kan opnemen in de overeenkomst met een vrijwillige inburgeraar. Het gaat om dezelfde verplichtingen als de verplichtingen die het college kan opnemen in de beschikking waarmee een voorziening voor een inburgeringsplichtige wordt vastgesteld (zie artikel 2.6 van de verordening).

Artikel 4.6 De inhoud van de overeenkomst

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar over het toekennen van een voorziening zal dezelfde onderwerpen bevatten als de beschikking tot het vaststellen van een voorziening voor inburgeringsplichtigen (zie artikel 2.7 van de verordening).

Artikel 4.7 Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst

Op grond van artikel 24f moet de raad bij verordening regels stellen over de niet-nakoming van de overeenkomst. In dit artikel legt de raad de sancties vast die het college kan toepassen als de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet nakomt. Gedacht kan worden aan de volgende soorten sancties:

  • -

    een sanctie van maximaal € 250 vergelijkbaar met de bestuurlijke boetes die het college kan opleggen

    als een inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor

    hem vastgestelde voorziening;

  • -

    een sanctie ter hoogte van de gemaakte kosten van het traject wanneer de vrijwillige inburgeraar geen

    of onvoldoende medewerking blijft verlenen aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde

    voorziening.

In dit artikel is gekozen voor een sanctie gelijk aan de bestuurlijke boete die aan een inburgeringsplichtige kan worden opgelegd bij het voor de eerste maal niet nakomen van de verplichtingen (onderdeel a). Bij herhaling kan het college besluiten tot een sanctie ter hoogte van de trajectkosten en de vrijwillige inburgeraar tevens uit te sluiten van de voorziening (onderdeel b).

De sanctiebedragen die in de verordening zijn opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de sanctie moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen sanctie zal moeten nagaan welke sanctie passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken vrijwillige inburgeraar (onderdeel c).

Onderdeel d geeft het college de mogelijkheid om af te zien van het opleggen van een sanctie als daarvoor dringende redenen zijn.

In het kader van de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedragingen (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een sanctie als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén sanctie kan opleggen (onderdeel e).

Artikel 4.8 Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Artikel 24f WI draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar. Dit artikel van de verordening is een uitwerking van deze verplichting. Dit artikel is gelijk aan artikel 27 WI, waarin is geregeld op welke wijze het college de identiteit van een inburgeringsplichtige vaststelt.

Hoofdstuk 5 - Slotbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsbepaling

Artikel 6 van de Verordening Inburgering Helmond 2009 maakte het mogelijk dat onder voorwaarden aan een inburgeringsplichtige en een vrijwillige inburgeraar een premie ter hoogte van de eigen bijdrage kon worden toegekend.

Deze mogelijkheid voor het toekennen van een dergelijke premie blijft behouden voor de inburgeringsplichtige en de vrijwillige inburgeraar die reeds voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening gestart is met een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening.

Artikel 5.2 Hardheidsclausule

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college stelt de gemeenteraad de beleidskaders vast in een verordening. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.