BELEIDSREGELS INVORDERING HELMOND 2015, ZOALS OPGENOMEN IN RICHTLIJN PARTICIPATIEWET B125

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

BELEIDSREGELS INVORDERING HELMOND 2015, ZOALS OPGENOMEN IN RICHTLIJN PARTICIPATIEWET B125

Volledige naam: Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terugvordering en invordering Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) Helmond 2015.

Het college van burgemeester en wethouders,

Gelet op de artikelen 17, 18a, 52, 54, 58, 59, 60, 60a, 60b en 60c Participatiewet, de artikelen 13, 17, 20a, 25, 26, 27, 28, 29 en 29a Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de artikelen 13, 17, 20a, 25, 26, 27, 28, 29 en 29a Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en titel 4.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Besluit

  • I.

    In te trekken de Beleidsregels Invordering Helmond 2014, met dien verstande dat deze beleidsregels van toepassing blijven op bestaande situaties die op grond van het overgangsrecht van de Participatiewet onder de werkingssfeer van de wet- en regelgeving vallen zoals die luidden op 31 december 2014.

  • II.

    Vast te stellen de Beleidsregels opschorting, herziening, intrekking, terugvordering en invordering Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) Helmond 2015 (Beleidsregels Invordering Helmond 2015)

Artikel I

De Beleidsregels Invordering Helmond 2015 worden als volgt ingevuld:

ALGEMEEN

  • 1.

    Algemeen

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het opschorten van het recht op bijstand op grond van artikel 54, eerste lid van de Participatiewet, van het recht op uitkering op grond van artikel 17, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 17, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • b.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit op grond van artikel 54, derde lid, Participatiewet, indien de bijstand ingevolge de Participatiewet anderszins dan bedoeld in de eerste volzin van artikel 54, derde lid, Participatiewet ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • c.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit op grond van artikel 17, derde lid, IOAW en artikel 17, derde lid, IOAZ;

  • d.

    het intrekken van het toekenningsbesluit op grond van artikel 54, vierde lid, Participatiewet, artikel 17, vierde lid, IOAW en artikel 17, vierde lid, IOAZ;

  • e.

    het terugvorderen van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58, met uitzondering van het eerste lid, 59, 60 en 60a van de Participatiewet of van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering zoals neergelegd in de artikelen 25, met uitzondering van het eerste lid, 26, en 28 IOAW en in de artikelen 25, met uitzondering van het eerste lid, 26 en 28 IOAZ.

OPSCHORTING, HERZIENING EN INTREKKING

  • 2.

    Opschorting, herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

    • a.

      Het recht op bijstand ingevolge de Participatiewet wordt opgeschort indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.

    • b.

      Een besluit tot toekenning van bijstand ingevolge de Participatiewet wordt herzien of ingetrokken indien:

  • 1.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid Participatiewet, of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

  • 2.

    anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

    • c.

      Het recht op uitkering ingevolge de IOAW of de IOAZ wordt opgeschort indien de belanghebbende de voor de verlening van de uitkering van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek.

    • d.

      Een besluit tot toekenning van uitkering ingevolge de IOAW of de IOAZ wordt herzien of ingetrokken indien:

  • 1.

    een gedraging als bedoeld in artikel 20, eerste lid, IOAW en in artikel 20, eerste lid, IOAZ, of het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, IOAW en in artikel 13, eerste lid, IOAZ of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;

  • 2.

    anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

TERUGVORDERING

  • 3.

    Terugvordering

    Bijstand ingevolge de Participatiewet of uitkering ingevolge de IOAW of de IOAZ wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

  • 4.

    Ten onrechte verleende bijstand of uitkering

  • 1.

    Het college vordert bijstand ingevolge de Participatiewet terug van de belanghebbende voor zover deze bijstand:

    • a.

      anders dan bedoeld in artikel 58, eerste lid, Participatiewet, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

    • c.

      voortvloeit uit gestelde borgtocht;

    • d.

      ingevolge artikel 52 Participatiewet bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

    • e.

      anderszins onverschuldigd is betaald en de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen;

    • f.

      anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

  • 1.

    de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 Participatiewet beschikt of kan beschikken;

  • 2.

    bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

    • g.

      terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

    • h.

      van de in artikel 58, vijfde lid tweede volzin Participatiewet neergelegde bevoegdheid tot bruto-terugvordering moet worden afgezien, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en deze niet kan worden verweten dat de vordering niet al is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2.

    Het college vordert een uitkering ingevolge de IOAW of de IOAZ terug van de belanghebbende indien:

    • a.

      Deze uitkering als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17, derde of vierde lid, IOAW en in artikel 17, derde of vierde lid IOAZ of artikel 20 IOAW en artikel 20 IOAZ, anders dan bedoeld in artikel 25, eerste lid, IOAW, of artikel 25, eerste lid, IOAZ, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald;

    • b.

      blijkt dat de belanghebbende over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ is verleend, later inkomsten ontvangt waarmede bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden;

    • c.

      van de in artikel 25, vijfde lid tweede volzin IOAW en in artikel 25, vijfde lid tweede volzin IOAZ neergelegde bevoegdheid tot bruto-terugvordering moet worden afgezien, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en deze niet kan worden verweten dat de vordering niet al is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

  • 5.

    Terugvordering van gezinsleden

    • a.

      Onverminderd het bepaalde onder beleidsregel nummer 4 worden kosten van bijstand ingevolge de Participatiewet of uitkering ingevolge de IOAW of de IOAZ, indien de bijstand of de uitkering aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

    • b.

      Indien de bijstand ingevolge de Participatiewet als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 Participatiewet, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 Participatiewet, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

    • c.

      Indien de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 Participatiewet, bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.

    • d.

      Indien de uitkering ingevolge de IOAW of de IOAZ met inachtneming van artikel 3 IOAW of artikel 3 IOAZ, had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat de belanghebbende onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 13 IOAW of in artikel 13 IOAZ, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kan de gedurende het betrokken tijdvak ten onrechte verleende uitkering mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens inkomen bij de verlening van de uitkering rekening had moeten worden gehouden.

    • e.

      De onder a. b. c. en d. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand of de kosten van uitkering die worden teruggevorderd.

  • 6.

    Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

  • 1.

    Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van terugvordering als bedoeld in artikel 58, achtste lid, Participatiewet, of artikel 25, zevende lid, IOAW/IOAZ, indien daarvoor redenen aanwezig zijn;

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid ziet het college, behalve wanneer er sprake is van terugvordering als bedoeld in artikel 58, eerste lid, Participatiewet, of artikel 25, eerste lid, IOAW/IOAZ, af van terug- en invordering indien:

    • a.

      het terug c.q. in te vorderen bedrag lager is dan € 100,00 en het bedrag niet verrekend kan worden met een lopende uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ;

    • b.

      sprake is van een restantvordering beneden € 100,00. De vordering wordt buiten invordering gesteld nadat is vastgesteld dat een minnelijk traject niet meer tot betalingen leidt;

    • c.

      er sprake is van dringende redenen (bijzondere omstandigheden).

KWIJTSCHELDING

  • 7.

    Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

    In afwijking van beleidsregel nummer 4 en 5 kan het college besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand ingevolge de Participatiewet of uitkering ingevolge de IOAW of de IOAZ, behalve wanneer er sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand als bedoeld in artikel 58, eerste lid, Participatiewet, of uitkering als bedoeld in artikel 25, eerste lid, IOAW/IOAZ, indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in beleidsregel 8 onder a. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c.

    de vordering van het college wegens teruggevorderde bijstand of uitkering tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang, en

  • d.

    de aanpak van de schuldenproblematiek wordt uitgevoerd door een instantie aangesloten bij de NVVK (Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet).

    • 8.

      Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

      De inhoud van deze beleidsregel is opgenomen in beleidsregel nummer 13.

  • 9.

    Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

    Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt niet genomen voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 10.

    Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

    Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    de belanghebbende zijn schuld aan het college niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • b.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

    • 11.

      Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

    • 1.

      In afwijking van beleidsregel nummer 4, en wanneer er geen sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand als bedoeld in artikel 58, eerste lid, Participatiewet, of uitkering als bedoeld in artikel 25, eerste lid, IOAW/IOAZ, kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b.

    gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

  • d.

    een bedrag, overeenkomend met tenminste 50% van de restsom in één keer aflost; of

  • e.

    een schuld heeft waarvan het saldo lager is dan het kruimelbedrag zoals bedoeld in richtlijn B122.

    • 2.

      Indien de persoon van wie de kosten van bijstand of uitkering zijn teruggevorderd voldoet aan de criteria zoals genoemd in artikel 58, zevende lid, Participatiewet, of in artikel 25, zesde lid, IOAW/IOAZ, kan het college besluiten af te zien van verdere terugvordering van:

  • a.

    bijstand als bedoeld in het eerste lid van artikel 58 Participatiewet of uitkering als bedoeld in het eerste lid van artikel 25 IOAW/IOAZ;

  • b.

    ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onder a, Participatiewet, of uitkering als bedoeld in artikel 25, eerste lid, IOAW/IOAZ, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2012, wanneer het terugvorderingsbesluit genomen is voor 1 januari 2013.

    • 12.

      Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

      De in beleidsregel nummer 11 onder 1 sub a. en b. genoemde termijn is drie jaar indien het de aflossing van leenbijstand betreft, met uitzondering de leenbijstand ten behoeve van schulden.

  • 13.

    Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek dan wel na voldoen aan betalingsverplichting

    Van kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 7 en als bedoeld in beleidsregel nummer 11 wordt afgezien indien:

  • a.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden; of

  • b.

    de vordering voortvloeit uit hetgeen is bepaald in artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, en artikel 48, tweede lid, aanhef en onder a, Participatiewet, tenzij het restant kleiner is dan € 3.500,00 netto.

INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND INGEVOLGE DE PARTICIPATIEWET OF UITKERING INGEVOLGE DE IOAW OF DE IOAZ OF VAN EEN OPGELEGDE BESTUURLIJKE BOETE

  • 14.

    Boetebesluit

    In de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete vermeldt het college in elk geval:

  • a.

    de naam van de overtreder;

  • b.

    de gronden van het boetebesluit;

  • c.

    het bedrag van de boete;

  • d.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de bestuurlijke boete dient te betalen; en

  • e.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

    • 15.

      Terugvorderingsbesluit

      In de beschikking tot terugvordering van bijstand ingevolge de Participatiewet of uitkering ingevolge de IOAW of de IOAZ vermeldt het college in elk geval:

  • a.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand of uitkering wordt teruggevorderd;

  • b.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand of uitkering dient terug te betalen; en

  • c.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

    • 16.

      Wettelijke rente

      Het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid om de schuldenaar wettelijke rente in rekening te brengen zoals bedoeld in artikel 4:98 Awb.

  • 17.

    Betaling

    • a.

      Wijze en tijdstip van betaling

      De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt (artikel 4:87 Awb). De betaling door de schuldenaar geschiedt door bijschrijving op de daartoe bestemde bankrekening. Als tijdstip van betaling geldt de datum waarop de rekening van het college wordt gecrediteerd (artikel 4:89, eerste en derde lid Awb). Bij betaling aan de kas van de gemeente geldt de dag waarop het bedrag aan het loket van de gemeente is betaald als tijdstip van betaling. Bij betaling aan de kas ontvangt de schuldenaar een kwitantie (artikel 4:90 Awb).

  • b.

    De afboeking van de betaling

    De afboeking van betalingen waarvan de bestemming is aangegeven worden afgeboekt overeenkomstig de opgave van de betaler (artikel 4:92, tweede lid Awb). Bij betalingen waarvoor geen bestemming is gegeven (de zogenoemde ongerichte betalingen) wordt nader bezien op welke openstaande vordering de betaling wordt afgeboekt, daarbij wordt rekening gehouden met een vordering die betrekking heeft op het lopende kalenderjaar en die nog niet is gebruteerd ingevolge artikel 58, vijfde lid Participatiewet of artikel 25, vierde lid IOAW en artikel 25, vijfde lid IOAZ).

  • c.

    De kosten van betaling

    De kosten van betaling (bijvoorbeeld porto- en bankkosten) komen voor rekening van de schuldenaar (artikel 4:91, eerste lid Awb).

  • 18.

    Uitstel van betaling

    • a.

      Invulling bevoegdheid tot verlenen van uitstel van betaling (artikel 4:94 Awb)

      Het college kan op verzoek van de schuldenaar of ambtshalve uitstel van betaling verlenen, indien naar het oordeel van het college het uitstel bijdraagt tot sociale activering, arbeidsinschakeling, de oplossing van een schuldenproblematiek of het overbruggen van de periode van bezwaar of beroep. Ook kan uitstel van betaling worden verleend indien er sprake is van zeer dringende redenen die het uitstel noodzakelijk maken. Gedurende het uitstel zal er niet worden aangemaand of ingevorderd. De bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 Awb) blijft echter bestaan. De termijn waarvoor het uitstel geldt wordt vastgelegd in de beschikking tot uitstel van betaling. Aan deze beschikking kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals een betalingsregeling of een verplichting tot het stellen van zekerheid.

  • b.

    Weigeren van uitstel van betaling

    Een verzoek om uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:

  • a.

    De medewerking van de verzoeker aan het college naar het oordeel van het college onvoldoende is;

  • b.

    Onjuiste gegevens worden verstrekt;

  • c.

    De gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de daartoe gestelde termijn zijn verstrekt;

  • d.

    De gevraagde zekerheid niet wordt gesteld;

  • e.

    De waarde van vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kan worden gemaakt teneinde daarmee de verschuldigde vordering te betalen;

  • f.

    De berekende betalingscapaciteit zodanig is dat de schuld direct voldaan kan worden;

  • g.

    De betalingsregeling zich over een onaanvaardbare termijn uitstrekt;

  • h.

    De betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling geen uitkomst zal bieden;

  • i.

    Sprake is van een verzoek om uitstel van betaling van een vordering in verband met betalingsmoeilijkheden en voorafgaande aan dat verzoek uitstel is genoten in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure tegen een terugvorderings- of verhaalsbesluit, terwijl gedurende die procedure betalingsmiddelen ter beschikking hebben gestaan, waarmee de vordering kon worden betaald;

  • j.

    Indien de schuldenaar reeds eerder een regeling heeft genoten, maar deze niet is nagekomen.

    Het college is verplicht de schuldenaar in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen voordat hij het verzoek om uitstel geheel of gedeeltelijk afwijst (artikel 4:7 Awb). Als het verzoek om uitstel wordt afgewezen, moet gemotiveerd worden waarom tot afwijzing van het verzoek is besloten.

  • c.

    Intrekken of wijzigen beschikking tot uitstel van betaling (artikel 4:96 Awb)

    In de volgende gevallen zal de beschikking tot uitstel van betaling worden gewijzigd of ingetrokken:

    • 1.

      Indien de voorschriften niet worden nageleefd;

    • 2.

      Indien de schuldenaar onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekkingvan de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid; of

    • 3.

      Indien veranderde omstandigheden zich verzetten tegen de voortduring van het uitstel.

    • 19.

      Aanmaning

  • a.

    Termijn voor aanmaning en van betaling na aanmaning

    Indien de schuldenaar in verzuim is, zoals bedoeld in artikel 4:97 Awb, wordt binnen twee weken na constatering van het verzuim, of op enig ander tijdstip, een schriftelijke aanmaning verzonden, waarin de schuldenaar wordt gemaand om binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is verzonden, tot betaling over te gaan (artikel 4:112, eerste lid Awb).

  • b.

    Gevolgen niet nakoming aanmaning

    De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze zal worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen (artikel 4:112, derde lid Awb).

  • c.

    Aanmaningsvergoeding

    Het college brengt bij de schuldenaar geen aanmaningsvergoeding als bedoeld in artikel 4:113 Awb in rekening.

  • d.

    Gedeeltelijke voldoening aan de aanmaning

    Als na de verzending van een aanmaning een gedeelte van het achterstallige bedrag wordt voldaan, dan wordt de uitvaardiging van een dwangbevel voor het restant niet door een nieuwe aanmaning voorafgegaan.

  • 20.

    Dwangbevel

    • a.

      Tijdstip van uitvaardigen dwangbevel

      Binnen een maand of op enig later tijdstip nadat niet (volledig) binnen de aanmaningstermijn is betaald, vaardigt het college een dwangbevel uit (artikel 60, tweede lid Participatiewet of artikel 28, eerste lid, IOAW en artikel 28, eerste lid, IOAZ, en artikel 4:117, eerste lid Awb).

  • c.

    Bekendmaking van het dwangbevel

    Het college maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het dwangbevel per post te betekenen (artikel 60, vijfde lid, Participatiewet of artikel 28, vijfde lid, IOAW en artikel 28, vijfde lid, IOAZ). De betekening van het dwangbevel per post met het bevel tot betaling binnen een week vindt plaats door het ter post bezorgen door het college van een voor de schuldenaar bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling. Onder ter post bezorging wordt verstaan: het door het college ter aangetekende verzending aanbieden van het afschrift aan TNT-Post. Als betekeningsdatum geldt in het algemeen de datum van de ter post bezorging. Indien betekening per post niet mogelijk of wenselijk is, bijvoorbeeld omdat beslag op goederen of beslag op een bankrekening de voorkeur verdient, wordt de betekening overgelaten aan de deurwaarder, zoals bedoeld in artikel 4:123 Awb.

  • c.

    Kosten dwangbevel.

    De kosten van het dwangbevel, gesteld op een bedrag van € 25,--, worden bij de schuldenaar in

    rekening gebracht (artikel 4:119 en artikel 4:120 Awb).

  • d.

    Bundeling vorderingen

    Indien bij dezelfde schuldenaar meerdere vorderingen tot een dwangbevel leiden, worden de verschillende vorderingen zoveel mogelijk in één dwangbevel gebundeld (artikel 4:119, tweede lid Awb).

  • e.

    Tenuitvoerlegging dwangbevel

    Het dwangbevel levert een executoriale titel op (artikel 4:116 Awb). Na betekening aan de schuldenaar, zal het college het dwangbevel met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer leggen, indien niet binnen de gestelde termijn aan het bevel tot betaling volledig is voldaan.

    • 21.

      Verrekening en beslaglegging

  • a.

    Invulling bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 Awb)

    • 1.

      Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in artikel 58, eerste lid, Participatiewet, of kosten van uitkering als bedoeld in artikel 25, eerste lid, IOAW/IOAZ, worden teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a Participatiewet of artikel 20a IOAW/IOAZ, algemene bijstand ingevolge de Participatiewet, of een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ ontvangt, verrekent het college op grond van artikel 60, vierde lid, Participatiewet, of artikel 28, tweede lid, IOAW/IOAZ, die kosten van bijstand of uitkering, of bestuurlijke boete met die algemene bijstand of uitkering. Het college verrekent hierbij eerst de bestuurlijke boete en vervolgens de kosten van bijstand of uitkering.

    • 2.

      Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58, met uitzondering van het eerste lid, en 59 Participatiewet of kosten van uitkering als bedoeld in de artikelen 25, met uitzondering van het eerste lid, en 26 IOAW en in de artikelen 25, met uitzondering van het eerste lid, en 26 IOAZ worden teruggevorderd, algemene bijstand ingevolge de Participatiewet, of een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ, ontvangt, is het college ingevolge artikel 60, derde lid Participatiewet of ingevolge artikel 28, derde lid IOAW en artikel 28, derde lid IOAZ bevoegd tot verrekening van die kosten van bijstand of die kosten van uitkering met die algemene bijstand of uitkering. Van deze bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik en vindt plaats na de verrekening genoemd onder ad 1. Een eventuele betalingsregeling die wordt getroffen met een schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van verrekening.

    • 3.

      Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verrekening van in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand als bedoeld in artikel 58, vierde lid, Participatiewet.

  • b.

    Invulling bevoegdheid tot pseudoverrekening met een andere gemeente

    Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 Participatiewet of kosten van uitkering als bedoeld in de artikelen 25 en 26 IOAW en in de artikelen 25 en 26 IOAZ worden teruggevorderd, dan wel die verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a Participatiewet of artikel 20a IOAW/IOAZ, algemene bijstand ingevolge de Participatiewet of een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ van een andere gemeente ontvangt, betaalt dat college ingevolge artikel 60a, eerste lid Participatiewet of ingevolge artikel 28, vierde lid IOAW en artikel 28, vierde lid IOAZ, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke boete uit de algemene bijstand of uitkering op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd. Een eventuele betalingsregeling die wordt getroffen met een schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van deze verrekening.

  • c.

    Invulling bevoegdheid tot pseudoverrekening met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 Participatiewet of kosten van uitkering als bedoeld in de artikelen 25 en 26 IOAW en in de artikelen 25 en 26 IOAZ worden teruggevorderd, dan wel die verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a Participatiewet of artikel 20a IOAW/IOAZ, een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg of de Toeslagenwet of inkomensondersteuning ontvangt op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge artikel 60a, tweede lid Participatiewet of ingevolge artikel 28, vierde lid IOAW en artikel 28, vierde lid IOAZ, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke boete uit die uitkering of inkomensondersteuning op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd. Een eventuele betalingsregeling die wordt getroffen met een schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van deze verrekening.

  • d.

    Invulling bevoegdheid tot pseudoverrekening met de Sociale verzekeringsbank

    Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 Participatiewet of kosten van uitkering als bedoeld in de artikelen 25 en 26 IOAW en in de artikelen 25 en 26 IOAZ worden teruggevorderd, dan wel die verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a Participatiewet of artikel 20a IOAW/IOAZ, een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet van de Sociale verzekeringsbank, betaalt de Sociale Verzekeringsbank ingevolge artikel 60a, derde lid Participatiewet of ingevolge artikel 28, vierde lid IOAW en artikel 28, vierde lid IOAZ, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de belanghebbende, het bedrag van de terugvordering of de bestuurlijke boete uit die uitkering op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert of de bestuurlijke boete heeft opgelegd. Een eventuele betalingsregeling die wordt getroffen met een schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van deze verrekening.

  • e.

    Verrekening vordering van een belanghebbende op het college

    Wanneer de belanghebbende een vordering heeft op het college, zoals bijvoorbeeld een proceskostenvergoeding, wordt deze vordering op grond van artikel 60a, vierde lid, Participatiewet verrekend met een vordering van het college op de belanghebbende als bedoeld in artikel 58 en 59 Participatiewet.

  • f.

    Aflossing bijstand in de vorm van een geldlening

    Indien de persoon aan wie bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend algemene bijstand ingevolge de Participatiewet of een uitkering op grond van de IOAW, de IOAZ, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 ontvangt, zal het college overgaan tot verrekening van die geldlening met die algemene bijstand of uitkering (artikel 48, vijfde lid Participatiewet).

  • g.

    Verrekening bestuurlijke boete bij recidive

    Een bestuurlijke boete bij recidive als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, Participatiewet, wordt verrekend met de algemene bijstand ingevolge de Participatiewet, overeenkomstig de bepalingen in de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Helmond.

  • h.

    Regels ten aanzien van verrekenen

    Ten aanzien van verrekenen hanteert het college de volgende regels:

    • -

      Verrekening van een bestuurlijke boete gaat voor de verrekening van ten onrechte genoten bijstand op grond van de Participatiewet of uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

    • -

      Er wordt niet tot verrekening over gegaan, indien de middelen van de schuldenaar afdoende zijn om de vordering in één keer te betalen;

    • -

      De schuldenaar wordt met een kennisgeving op de hoogte gesteld van het feit dat een vordering op grond van een terugvorderingsbesluit op grond van artikel 58 en 59 Participatiewet of artikel 25 en 26 IOAW of artikel 25 en 26 IOAZ of op grond van artikel 48, vijfde lid Participatiewet, of een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a Participatiewet of artikel 20a IOAW/IOAZ, met zijn of haar bijstand of uitkering wordt verrekend, en van de hoogte van het bedrag van de verrekening (artikel 4:93, tweede lid Awb);

    • -

      De schuldenaar dient door verrekening nooit te beschikken over een inkomen dat minder is dan de voor hem of haar geldende beslagvrije voet (artikel 4:93, vierde lid Awb), met uitzondering van de bepaling zoals opgenomen in artikel 2 van de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Helmond 2013;

    • -

      Een verleend uitstel tot betaling staat verrekening niet in de weg (artikel 4:93, vijfde lid Awb);

    • -

      De gehele reeds op het moment van verrekening gereserveerde vakantietoeslag ingevolge bijstandsverlening of uitkeringsverstrekking wordt verrekend met de vordering, tenzij het ontstaan van de vordering de schuldenaar niet te verwijten valt.

  • i.

    Beslaglegging

    Een executoriaal beslag vindt plaats overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Wanneer er sprake is van zowel een vordering in verband met een ten onrechte ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet of ten onrechte ontvangen uitkering op grond van de IOAW/IOAZ als een vordering in verband met een opgelegde bestuurlijke boete op grond van de Participatiewet of op grond van de IOAW/IOAZ, wordt een beslag zowel gelegd ten aanzien van de ten onrechte ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet of ten onrechte ontvangen uitkering op grond van de IOAW/IOAZ als ten aanzien van de opgelegde bestuurlijke boete op grond van de Participatiewet of op grond van de IOAW/IOAZ. Ontvangsten worden eerst afgeboekt op de vordering in verband met een opgelegde bestuurlijke boete en vervolgens op de ten onrechte ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet of ten onrechte ontvangen uitkering op grond van de IOAW/IOAZ. Wanneer er door een deurwaarder ook beslag gelegd is op het inkomen van de belanghebbende, en de deurwaarder wil daarom delen in het beslag, worden, in verband met de preferentie van de vordering van het college (artikel 60, zevende lid, Participatiewet, en artikel 30, eerste lid, IOAW/IOAZ) ontvangsten eerst afgeboekt op de ten onrechte ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet of ten onrechte ontvangen uitkering op grond van de IOAW/IOAZ, en vervolgens op de vordering in verband met een opgelegde bestuurlijke boete. De kosten van invordering middels beslaglegging komen voor rekening van de schuldenaar (artikel 4:120 Awb).

    Deze kosten worden, conform het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten, als volgt gesteld.

    Schuldbedrag In rekening te brengen kosten

    € 0,00 tot € 500,00 € 40,00

    € 500,00 tot € 1.000,00 € 75,00

    € 1.000,00 tot € 2.500,00 € 150,00

    € 2.500,00 en meer € 300,00

  • 22.

    Verjaring

    Ten aanzien van verjaring van de vordering zijn de artikelen 4:104 tot en met 4:111 Awb van toepassing.

  • 23.

    Bescherming van de beslagvrije voet

    Indien de schuldenaar op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in het kader van invordering door middel van verrekening of dwangbevel de bescherming van de beslagvrije voet geniet, vervalt deze bescherming indien de schuldenaar zijn inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid Participatiewet of artikel 27 IOAW en artikel 27 IOAZ of artikel 18a, achtste lid, Participatiewet, of artikel 20a, achtste lid, IOAW/IOAZ, niet of niet behoorlijk nakomt (artikel 60, zesde lid Participatiewet en artikel 28, zesde lid IOAW en artikel 28, zesde IOAZ).

    Wanneer de gevraagde informatie alsnog wordt verstrekt, wordt de beslagvrije voet naar de toekomst toe aangepast.

  • 24.

    Nadere Specificatie

    Een nadere specificatie van bovenstaande beleidsregels is opgenomen in Bijlage 1 “Nadere specificering invordering ten onrechte verleende bijstand ingevolge de participatiewet, uitkering ingevolge de Ioaw en Ioaz en bestuurlijke boete”.

Artikel II

Deze beleidsregels treden, na bekendmaking, in werking op 1 januari 2015.

Ondertekening

Besloten in de vergadering van 9 december 2014.
Burgemeester en wethouders van Helmond,
De burgemeester,
Mevr. P.J.M.G. Blanksma-van den Heuvel
De secretaris,
mr. drs. A.P.M. ter Voert
Bekend gemaakt op:
12 december 2014
De gemeentesecretaris,
mr. drs. A.P.M. ter Voert

TOELICHTING BELEIDSREGELS OPSCHORTING, HERZIENING, INTREKKING, TERUGVORDERING EN INVORDERING PARTICIPATIEWET, WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKKTE WERKLOZE WERKNEMERS (IOAW) EN WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN (IOAZ)

1. Algemeen

In de Participatiewet en in de IOAW en de IOAZ is het opschorten, herzien, intrekken en terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand of uitkering (met uitzondering van de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand als bedoeld in artikel 58, eerste lid, Participatiewet, of uitkering als bedoeld in artikel 25, eerste lid, IOAW/IOAZ, in die situaties is dat een verplichting) een algehele bevoegdheid van het college.

Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.

2. Opschorting, herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Evenals terugvordering van bijstand of uitkering (behalve wanneer er sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand als bedoeld in artikel 58, eerste lid, Participatiewet, of uitkering als bedoeld in artikel 25, eerste lid, IOAW/IOAZ) is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand of uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid van het college. Het college maakt in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik van deze bevoegdheid.

De bepalingen onder sub 1 en 2 van onderdeel B. en D. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 54 lid 3 Participatieweten artikel 17 lid 3 IOAW en artikel 17 lid 3 IOAZ, doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd:

  • a.

    indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand of uitkering is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstands- of uitkeringsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie (dit is een verplichting op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, Participatiewet).

  • b.

    in gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn.

Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door het college onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal derhalve “op zijn klompen” hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaat het college niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.

Een andere overweging is of het college als gevolg van een grove fout een foutief besluit heeft genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.

3. Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand of uitkering uitsluitend wordt teruggevorderd (anders dan bedoeld in artikel 58, eerste lid, Participatiewet, en artikel 25, eerste lid, IOAW/IOAZ, waar het een verplichting is) in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

4. Ten onrechte verleende bijstand of uitkering

De hier onder sub 1 omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58, tweede lid, Participatiewet. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58, tweede lid, Participatiewet, dwingend geformuleerd:

  • a.

    bijstand is, anders dan bedoeld in artikel 58, eerste lid, Participatiewet, ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 Participatieweten beleidsregel nummer 2 van de Beleidsregels Terugvordering eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.

  • b.

    aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen.

  • c.

    borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 2 sub c Participatieweten de gemeentelijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.

  • d.

    een voorschot wordt op grond van artikel 52 Participatiewet van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3 Participatiewet regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 2 sub d Participatiewet. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

  • e.

    er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook reeds (bijzondere) bijstand is ontvangen. Ook de onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond deze beleidsregel te worden teruggevorderd. Als restrictie geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar.

  • h.

    In de volgende gevallen moet het college afzien van brutering en kan alleen de netto bijstand teruggevorderd worden:

    • 1.

      De reden voor terugvordering is in de loop van het jaar ontstaan en het college heeft nagelaten belanghebbende hiervan tijdig in kennis te stellen, waardoor deze niet meer in staat was de vordering binnen het kalenderjaar terug te betalen (zie CRvB 28-11-2006, nrs. 05/2497 NABW e.a.). In deze uitspraak waren de inkomsten, die tot de terugvordering hadden geleid, door belanghebbende keurig opgegeven en kon haar niet worden verweten dat zij de inlichtingenplicht had geschonden. Niet was gebleken dat het college niet in staat was geweest om in het kalenderjaar al tot terugvordering over te gaan. Het college had derhalve niet in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid tot bruto-terugvordering. Zie ook CRvB 08-06-2007, nrs. 06/1837 WWB e.a. en CRvB 24-07-2007, nr. 06/3265 WWB.

    • 2.

      Belanghebbende kan terzake van het ontstaan van de schuld geen verwijt worden gemaakt en hem kan ook niet worden verweten dat de schuld niet binnen het betreffende boekjaar is terugbetaald (CRvB 15-07-2008, nr. 07/1890 WWB, CRvB 27-01-2009, nr. 08/4903 WWB en CRvB 06-10-2009, nr. 08/2103 WWB).

De onder sub 2 omschreven situaties waarin uitkering wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 17 IOAW en artikel 17 IOAZ. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer uitkering moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering van artikel 17 IOAW en artikel 17 IOAZ, dwingend geformuleerd:

  • a.

    De uitkering is, anders dan bedoeld in artikel 25, eerste lid, IOAW/IOAZ, als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17, derde of vierde lid, IOAW en in artikel 17, derde of vierde lid IOAZ of artikel 20 IOAW en artikel 20 IOAZ ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald;

  • b.

    Gebleken is dat de belanghebbende over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ is verleend, later inkomsten ontvangt waarmede bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden;

  • c.

    In de gevallen zoals bovenstaand genoemd onder h. moet het college afzien van brutering en kan alleen de netto uitkering teruggevorderd worden.

5. Terugvordering van gezinsleden

Op grond van artikel 59 lid 2 Participatiewet of artikel 26 lid 2 IOAW en artikel 26 lid 2 IOAZ kan bijstand of uitkering die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand of uitkering die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Duidelijk moet zijn dat:

  • -

    de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.

  • -

    de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was.

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.

6. Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen, behalve wanneer er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 58, eerste lid, Participatiewet, of artikel 25, eerste lid, IOAW/IOAZ. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 7 en verder.

In individuele situaties kunnen dringende redenen grond zijn om van een terugvorderingsbesluit af te zien. Wanneer er sprake is van een (verplichte) terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, Participatiewet, of artikel 25, eerste lid, IOAW/IOAZ, is artikel 58, achtste lid, Participatiewet, of artikel 25, zevende lid, IOAW/IOAZ, van toepassing. Voor de overige vormen van terugvordering kan hiervan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving.

7. tot en met 10. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium, behalve wanneer er sprake is van een verplichte terugvordering, reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.

In deze beleidsregel is artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen.

11. tot en met 12. Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

In deze beleidsregels komt tot uitdrukking dat de aard van de vordering bepalend is voor het moment waarop kwijtschelding, behalve wanneer er sprake is van een verplichte terugvordering, aan de orde kan zijn. Kwijtschelding kan aan de orde zijn als bij:

  • -

    leenbijstand 3 jaren correct is voldaan aan de aflossingsverplichting. Met uitzondering van de leenbijstand voor schulden;

  • -

    ten onrechte genoten uitkering 5 jaren correct is voldaan aan de aflossingsverplichting, en;

  • -

    fraudevorderingen wanneer er voldaan is aan de criteria van artikel 58, zevende lid, Participatiewet, of artikel 25, zesde lid, IOAW/IOAZ.

Tevens is de bepaling opgenomen dat bij vorderingen kwijtschelding aan de orde kan zijn. Er is hier sprake van een ‘kan’-bepaling. Per casus wordt gemotiveerd aangegeven wanneer daartoe al of niet wordt overgegaan. In die afweging wordt meegenomen of de debiteur in de periode van aflossing opnieuw fraude heeft gepleegd of dat er sprake is geweest van invorderingsmaatregelen zoals beslag, verrekening of uitbesteding aan een incassobureau.

De mogelijkheid van de WSNP wordt beschouwd als een soort van vangnet.

Een uitzondering wordt gemaakt voor leenbijstand voor schulden. Bij niet nakoming van de verplichting wordt de volledige lening teruggevorderd en gelden de bepalingen van beleidsregel 4.

13. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek dan wel na voldoen aan betalingsverplichting

Hierin wordt aangegeven wanneer afgezien wordt van een kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 7 en als bedoeld in beleidsregel nummer 11.

14. Boetebesluit

In deze regel is geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het boetebesluit.

15. Terugvorderingsbesluit

In deze regel is geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit.

Beleidsregels 16. tot en met 23.

De inhoud van deze beleidsregels spreekt voor zich.

Tenuitvoerlegging door middel van beslag (beleidsregel nr. 21 onder i) kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.

De procedure is als volgt:

  • -

    de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het dwangbevel naar degene van wie debiteur een periodieke uitkering ontvangt;

  • -

    hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven;

de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente

door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente

de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan debiteur de President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

een beslag wordt eerst gelegd ten aanzien van ten onrechte ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet of ten onrechte ontvangen uitkering op grond van de IOAW/IOAZ, en vervolgens, wanneer van toepassing, ten aanzien van een opgelegde bestuurlijke boete op grond van de Participatiewet of op grond van de IOAW/IOAZ.

Ontvangsten worden dan eerst afgeboekt op de vordering in verband met een opgelegde bestuurlijke boete en vervolgens op de ten onrechte ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet of ten onrechte ontvangen uitkering op grond van de IOAW/IOAZ. Wanneer er door een deurwaarder ook beslag gelegd is op het inkomen van de belanghebbende, en de deurwaarder wil daarom delen in het beslag, worden, in verband met de preferentie van de vordering van het college (artikel 60, zevende lid, Participatiewet, artikel 30, eerste lid, IOAW/IOAZ) ontvangsten eerst afgeboekt op de ten onrechte ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet of ten onrechte ontvangen uitkering op grond van de IOAW/IOAZ, en vervolgens op de vordering in verband met een opgelegde bestuurlijke boete.

Beleidsregel 24

Omwille van de leesbaarheid is de nadere uitwerking van de invorderingsprocedure opgenomen in een afzonderlijke bijlage.