BELEIDSREGEL BEVELINSTRUMENTARIUM WBB HELMOND 2006

Geldend van 24-11-2006 t/m heden

Intitulé

BELEIDSREGEL BEVELINSTRUMENTARIUM WBB HELMOND 2006

Het college van burgemeester en wethouders van Helmond;

gelet op artikel 43 Wet bodembescherming en artikel 4:81 eerste lid Algemene wet bestuursrecht;

gezien de Eindnotitie project afstemming bevel/kostenverhaal Wbb (LJOB, december 2002), de Beleidsregel kostenverhaal (Stcrt. 26 april 2002, nr. 81, p. 23) en artikel 75 Wet bodembescherming;

besluit vast te stellen de

BELEIDSREGEL BEVELSINSTRUMENTARIUM WBB HELMOND 2006

Hoofdstuk 1 Begripsbepaling

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

Wbb: Wet bodembescherming;

Bevoegd gezag: het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wbb, voor zover dit betrekking heeft op verontreinigingen in de landbodem binnen het grondgebied van de gemeente Helmond. Op grond van artikel 88 Wbb en het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wbb is dit het college van burgemeester en wethouders van Helmond;

Veroorzaker: degene door wiens feitelijke handelingen de verontreiniging is veroorzaakt, en voorts degene door wiens handelingen een bepaald gevaar in het leven is geroepen waardoor de verontreiniging is veroorzaakt of degene die nalatig is geweest bepaalde voorzorgsmaatregelen te treffen die - indien wel getroffen - de verontreiniging zou hebben voorkomen of verminderd;

Geval van verontreiniging: een geval van verontreiniging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, Wbb;

Bevel NO: een bevel tot het verrichten van nader bodemonderzoek als bedoeld in artikel 43, eerste lid onder a en artikel 43, derde lid, Wbb;

Bevel TBM: een bevel tot het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen als bedoeld in artikel 43, eerste lid onder b, Wbb;

Bevel SO: een bevel tot het verrichten van saneringsonderzoek als bedoeld in artikel 43, derde lid, Wbb;

Saneringsbevel: een bevel tot het saneren van de bodem als bedoeld in artikel 43, derde lid, Wbb;

Bevel beheersmaatregelen: een bevel om maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem te nemen als bedoeld in artikel 43, derde lid, Wbb;

Bedrijfsterrein: een perceel als omschreven in artikel 55a Wbb.

Hoofdstuk 2 Het bevel aan de veroorzaker

Paragraaf 1 Het bevel NO

Artikel 2

  • 1. Het bevoegd gezag kan een bevel NO geven aan de veroorzaker.

  • 2. Indien vaststaat dat de verontreiniging in zijn geheel vóór 1 januari 1975 is ontstaan, geeft het bevoegd gezag geen bevel NO aan de veroorzaker, tenzij de veroorzaker eigenaar of erfpachter is van het verontreinigde terrein of indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75 zesde lid Wbb.

  • 3. Het bevoegd gezag kan besluiten de veroorzaker geheel of gedeeltelijk te compenseren in de onderzoekskosten wanneer is gebleken dat de verontreiniging geheel respectievelijk gedeeltelijk voor 1 januari 1975 is ontstaan.

  • 4. De compensatie wordt gerelateerd aan de verhouding tussen het deel van de verontreiniging dat voor en het deel van de verontreiniging dat na 1 januari 1975 is ontstaan. De compensatie kan maximaal het percentage zijn gelijk aan dat deel van de verontreiniging dat voor 1 januari 1975 is ontstaan ten opzichte van de gehele periode van veroorzaking. Indien de verontreiniging voor 80% of meer na 1 januari 1975 is ontstaan, wordt geen compensatie aangeboden. Indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75, zesde lid, Wbb wordt geen compensatie aangeboden. Indien de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter is, blijft compensatie achterwege, tenzij dit leidt tot onevenredig nadeel.

Artikel 3

Een bevel NO aan de veroorzaker strekt tot onderzoek van het gehele geval van verontreiniging.

Paragraaf 2 Het bevel TBM

Artikel 4

  • 1. Het bevoegd gezag kan een bevel TBM geven aan de veroorzaker.

  • 2. Indien vaststaat dat de verontreiniging in zijn geheel vóór 1 januari 1975 is ontstaan, geeft het bevoegd gezag geen bevel TBM aan de veroorzaker, tenzij de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter is van het verontreinigde terrein of indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75, zesde lid, Wbb.

  • 3. Het bevoegd gezag kan besluiten de veroorzaker geheel of gedeeltelijk te compenseren in de kosten van tijdelijke beveiliging wanneer is gebleken dat de verontreiniging geheel respectievelijk gedeeltelijk voor 1 januari 1975 is ontstaan.

  • 4. Artikel 2, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Een bevel TBM wordt niet aan de veroorzaker gegeven indien de verplichting tot het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar of erfpachter van een bedrijfsterrein.

Artikel 5

Een bevel TBM aan de veroorzaker strekt tot beveiliging van het gehele geval van verontreiniging.

Paragraaf 3 Het bevel SO en het saneringsbevel

Artikel 6

  • 1. Het bevoegd gezag kan een bevel SO en een saneringsbevel geven aan de veroorzaker indien door middel van een besluit door het bevoegd gezag is vastgesteld dat de verontreiniging spoedig moet worden gesaneerd.

  • 2. Indien vaststaat dat de verontreiniging in zijn geheel vóór 1 januari 1975 is ontstaan, geeft het bevoegd gezag geen bevel SO of saneringsbevel aan de veroorzaker, tenzij de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter is van het verontreinigde terrein of indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75, zesde lid, Wbb.

  • 3. Het bevoegd gezag kan besluiten de veroorzaker geheel of gedeeltelijk te compenseren in de onderzoeks- en/of saneringskosten wanneer is gebleken dat de verontreiniging geheel respectievelijk gedeeltelijk voor 1 januari 1975 is ontstaan.

  • 4. Artikel 2, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Indien het bevoegd gezag besluit tot compensatie in de kosten van sanering, dan worden op de compensatie eventuele voordelen in mindering gebracht. Is de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter van het terrein, dan wordt op de compensatie tevens de waardestijging van het terrein als gevolg van de sanering in mindering gebracht.

  • 6. Een bevel SO en een saneringsbevel worden niet aan de veroorzaker gegeven indien de wettelijke saneringsplicht ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar of erfpachter van een bedrijfsterrein.

Artikel 7

Een bevel SO en een saneringsbevel aan de veroorzaker strekken tot onderzoek respectievelijk sanering van het gehele geval van verontreiniging.

Paragraaf 4 Het bevel beheersmaatregelen

Artikel 8

  • 1. Het bevoegd gezag kan een bevel beheersmaatregelen geven aan de veroorzaker.

  • 2. Indien vaststaat dat de verontreiniging in zijn geheel voor 1 januari 1975 is ontstaan, geeft het bevoegd gezag geen bevel beheersmaatregelen aan de veroorzaker, tenzij de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter is van het verontreinigde terrein of indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75, zesde lid, Wbb.

  • 3. Het bevoegd gezag kan besluiten de veroorzaker geheel of gedeeltelijk te compenseren in de kosten van beheersmaatregelen wanneer is gebleken dat de verontreiniging geheel respectievelijk gedeeltelijk voor 1 januari 1975 is ontstaan.

  • 4. Artikel 2, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Een bevel beheersmaatregelen wordt niet aan de veroorzaker gegeven indien de verplichting tot het nemen van beheersmaatregelen ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar of erfpachter van een bedrijfsterrein.

Hoofdstuk 3 Het bevel aan de eigenaar/erfpachter/beperkt zakelijk gerechtigde/ persoonlijk gerechtigde

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 9

Voor de eigenaar, de erfpachter, de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt en die tevens veroorzaker is, gelden de artikelen 2 tot en met 8.

Paragraaf 2 Het bevel NO

Artikel 10

  • 1. Het bevoegd gezag kan een bevel NO geven aan de eigenaar of de erfpachter of aan de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt.

  • 2. Voor de geadresseerde van het bevel als bedoeld in het eerste lid bestaat er geen aanspraak op een bijdrage in de onderzoekskosten tenzij het achterwege laten daarvan, naar het oordeel van het bevoegd gezag, leidt tot onevenredig nadeel. Om voor compensatie in de onderzoekskosten in aanmerking te komen dient men in beginsel onschuldig te zijn in de zin van artikel 14 tweede lid.

Artikel 11

  • 1. Een bevel NO aan de eigenaar of de erfpachter of aan de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt strekt tot onderzoek van het grondgebied waar de verontreiniging of de directe gevolgen daarvan zich voordoen.

  • 2. Indien de oorzaak of de bron van de verontreiniging zich bevindt of heeft bevonden op het perceel van de eigenaar, de erfpachter of de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt strekt een bevel NO in beginsel tot onderzoek van het gehele geval van verontreiniging.

  • 3. Het bevoegd gezag kan besluiten tot compensatie in de kosten welke betrekking hebben op dat deel van de verontreiniging dat buiten het eigendomsrecht, erfpachtrecht of beperkt zakelijk of persoonlijk recht van de geadresseerde van het bevel is gelegen indien het achterwege laten daarvan leidt tot onevenredig nadeel.

Paragraaf 3 Het bevel TBM

Artikel 12

  • 1. Het bevoegd gezag kan een bevel TBM geven aan de eigenaar of de erfpachter of aan de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt.

  • 2. Artikel 10, tweede lid en artikel 11 zijn van overeenkomstige toepassing op het bevel TBM.

  • 3. Een bevel TBM wordt niet gegeven aan de eigenaar of de erfpachter of aan de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt indien de verplichting tot het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar of erfpachter van een bedrijfsterrein.

Paragraaf 4 Het bevel SO

Artikel 13

  • 1. Het bevoegd gezag kan een bevel SO geven aan de eigenaar of erfpachter indien door middel van een besluit door het bevoegd gezag is vastgesteld dat de verontreinigde bodem spoedig moet worden gesaneerd.

  • 2. Artikel 10, tweede lid, artikel 11 zijn van overeenkomstige toepassing op het bevel SO.

  • 3. Het bevel SO wordt niet aan de eigenaar of erfpachter gegeven indien de wettelijke saneringsplicht ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar of erfpachter van een bedrijfsterrein.

Paragraaf 5 Het saneringsbevel

Artikel 14

  • 1. Het bevoegd gezag kan een saneringsbevel geven aan de schuldig eigenaar en de schuldig erfpachter indien door middel van een besluit door het bevoegd gezag is vastgesteld dat de verontreinigde bodem spoedig moet worden gesaneerd.

  • 2. Een eigenaar of erfpachter is onschuldig indien hij aan de voorwaarden van artikel 46, eerste lid Wbb voldoet. Dit houdt in dat hij moet aantonen dat hij:

    • a.

      gedurende de periode waarin de verontreiniging is veroorzaakt geen duurzame rechtsbetrekking

      heeft gehad met de veroorzaker of veroorzakers;

    • b.

      geen directe of indirecte betrokkenheid heeft gehad bij de veroorzaking van de verontreiniging, en

    • c.

      op het moment van de verkrijging van het recht op het grondgebied niet op de hoogte was dan

      wel redelijkerwijs niet op de hoogte had kunnen zijn van de verontreiniging.

  • 3. Voor de geadresseerde van het bevel als bedoeld in het eerste lid bestaat er geen aanspraak op een bijdrage in de saneringskosten tenzij het achterwege laten daarvan, naar het oordeel van het bevoegd gezag, leidt tot onevenredig nadeel. Indien het bevoegd gezag besluit tot compensatie in de kosten van sanering dan worden op de compensatie eventuele voordelen in mindering gebracht. Tevens wordt op de compensatie de waardestijging van het terrein als gevolg van de sanering in mindering gebracht.

  • 4. Een saneringsbevel wordt niet aan de schuldig eigenaar en de schuldig erfpachter gegeven indien de wettelijke saneringsplicht ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar of erfpachter van een bedrijfsterrein.

Artikel 15

  • 1. Van een duurzame rechtsbetrekking met de veroorzaker of veroorzakers in de zin van artikel 46, eerste lid onder a, Wbb is sprake wanneer de eigenaar of erfpachter een duurzame relatie heeft of heeft gehad met de veroorzaker, die betrekking had op de beschikbaarheid van de grond of die ingrijpen in de bedrijfsvoering van de veroorzaker mogelijk maakt(e) en de eigenaar of erfpachter redelijkerwijs op de hoogte is, was of had kunnen zijn van de activiteiten van de veroorzaker, die tot bodemverontreiniging hebben geleid.

  • 2. Indien de duurzame rechtsbetrekking als bedoeld in het eerste lid is geëindigd en de veroorzaker op grond daarvan door de eigenaar of erfpachter had kunnen worden aangesproken tot herstel in de oude toestand, wordt de eigenaar of erfpachter als schuldig aangemerkt.

Artikel 16

Betrokkenheid bij de veroorzaking van de bodemverontreiniging in de zin van artikel 46, eerste lid onder b, Wbb wordt gelijkgesteld met het (mede)veroorzaken daarvan.

Artikel 17

Voor het vereiste "op de hoogte zijn dan wel redelijkerwijs had kunnen zijn ten tijde van de verkrijging van het recht op het grondgebied" in de zin van artikel 46, eerste lid onder c, Wbb is het moment waarop het recht werd verkregen bepalend. Daarbij worden de volgende momenten onderscheiden:

  • a.

    verkrijging vóór 1 januari 1975: de eigenaar of erfpachter is onschuldig, ook al wist hij op het moment van verkrijging dat het terrein was verontreinigd, tenzij hij een duurzame rechtsbetrekking heeft of had met de veroorzaker, of hij betrokkenheid heeft gehad bij de veroorzaking van de verontreiniging;

  • b.

    verkrijging tussen 1 januari 1975 en 1 januari 1983: de eigenaar of erfpachter die op het moment van verkrijging wist dat het terrein was verontreinigd dan wel de professionele koper die door eenvoudig onderzoek kennis had kunnen nemen van de bodemverontreiniging, is schuldig;

  • c.

    verkrijging tussen 1 januari 1983 en 1 januari 1987: de eigenaar of erfpachter die in die periode een verontreinigd terrein heeft verkregen, is schuldig, tenzij het een niet-professionele koper betreft die ten tijde van verkrijging niet op de hoogte was van de verontreiniging;

  • d.

    verkrijging na 1 januari 1987: de eigenaar of erfpachter die na 1 januari 1987 een verontreinigd terrein heeft verkregen, is schuldig met uitzondering van de situaties als genoemd onder e. en f. van dit artikel.

  • e.

    verkrijging na 1 maart 1993: de eigenaar of erfpachter als bedoeld in artikel 21, eerste lid die een huis heeft gekocht met een (al dan niet nadien) lekkende huisbrandolietank, is schuldig.

  • f.

    verkrijging na 4 februari 2000: de niet professionele eigenaar die na 4 februari 2000 een met asbest verontreinigd terrein heeft verkregen, is schuldig.

Artikel 18

  • 1. Een saneringsbevel aan de eigenaar of erfpachter strekt tot sanering van het grondgebied waar de verontreiniging zich bevindt of de directe gevolgen daarvan zich voordoen.

  • 2. Indien de oorzaak of de bron van de verontreiniging zich bevindt of heeft bevonden op het perceel van de eigenaar of erfpachter strekt het saneringsbevel in beginsel tot sanering van het gehele geval van verontreiniging.

  • 3. Het bevoegd gezag kan besluiten tot compensatie in de saneringskosten welke betrekking hebben op dat deel van de verontreiniging dat buiten het eigendoms- of erfpachtrecht van de geadresseerde van het bevel is gelegen indien het achterwege laten daarvan leidt tot onevenredig nadeel.

Paragraaf 6 Het bevel beheersmaatregelen

Artikel 19

  • 1. Het bevoegd gezag kan een bevel beheersmaatregelen geven aan de eigenaar of erfpachter. Artikel 10, tweede lid en artikel 11 zijn van overeenkomstige toepassing op het bevel beheersmaatregelen.

  • 2. Het bevel beheersmaatregelen wordt niet aan de eigenaar of erfpachter gegeven indien de verplichting om beheersmaatregelen te nemen ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar of erfpachter van een bedrijfsterrein.

Hoofdstuk 4 Bijzondere categorieën

Paragraaf 1 Grondwaterverontreiniging op niet-bronpercelen

Artikel 20

  • 1. Een bevel NO en een bevel TBM aan de eigenaar of de erfpachter of aan de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt en een bevel SO, een saneringsbevel en een bevel beheersmaatregelen aan de eigenaar of erfpachter blijven achterwege als de verontreiniging zich bevindt op een niet-bronperceel en indien de verontreiniging alleen het grondwater betreft.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien de eigenaar, de erfpachter of de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt een duurzame rechtsbetrekking met de veroorzaker of veroorzakers heeft gehad of betrokkenheid heeft gehad bij de veroorzaking.

Paragraaf 2 Particuliere eigenaren die tevens bewoner zijn

Artikel 21

  • 1. Op de eigenaar of erfpachter die een verontreinigd perceel uitsluitend gebruikt voor particuliere bewoning door hemzelf en die als veroorzaker kan worden beschouwd, zijn de artikelen 2 tot en met 8 van toepassing. De bewoner die direct of indirect betrokken is of is geweest bij de veroorzaking van de verontreiniging wordt overeenkomstig artikel 16 als veroorzaker aangemerkt.

  • 2. In afwijking van de artikelen 10 tot en met 14 wordt aan de eigenaar of erfpachter die een verontreinigd perceel uitsluitend gebruikt voor particuliere bewoning door hemzelf en die niet als veroorzaker kan worden beschouwd, geen bevel NO respectievelijk bevel TBM, bevel beheersmaatregelen, bevel SO en saneringsbevel gegeven tenzij de eigenaar of erfpachter een duurzame rechtsbetrekking heeft of heeft gehad met de veroorzaker of het perceel waarop verontreiniging aanwezig is na 1 maart 1993 heeft verkregen en de verontreiniging veroorzaakt is door een op het perceel aanwezige lekkende huisbrandolietank.

Paragraaf 3 Verkrijging onder algemene titel door erfopvolging

Artikel 22

  • 1. Bij verkrijging onder algemene titel door erfopvolging als bedoeld in artikel 80, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt de erfgenaam, die verkrijgt van een onschuldig eigenaar, zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, en nader uitgewerkt in de artikelen 15 tot en met 17, voor de toepassing van de artikelen 10 tot en met 13 als onschuldig eigenaar aangemerkt, tenzij de erfgenaam gedurende de periode waarin de verontreiniging is veroorzaakt een duurzame rechtsbetrekking met de veroorzaker of veroorzakers heeft gehad of directe of indirecte betrokkenheid bij de veroorzaking heeft gehad. Een saneringsbevel aan deze erfgenaam op grond van artikel 14 is niet mogelijk, tenzij de erfgenaam gedurende de periode waarin de verontreiniging is veroorzaakt een duurzame rechtsbetrekking met de veroorzaker of veroorzakers heeft gehad of directe of indirecte betrokkenheid bij de veroorzaking heeft gehad.

  • 2. Bij verkrijging onder algemene titel door erfopvolging als bedoeld in artikel 80, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt de erfgenaam, die verkrijgt van een schuldig eigenaar, voor de toepassing van de artikelen 10 tot en met 14 als schuldig eigenaar aangemerkt indien hij gedurende de periode waarin de verontreiniging is veroorzaakt een duurzame rechtsbetrekking met de veroorzaker of veroorzakers heeft gehad, dan wel directe of indirecte betrokkenheid bij de veroorzaking heeft gehad dan wel bij aanvaarding van de nalatenschap op de hoogte was dan wel redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de verontreiniging.

  • 3. De erfgenaam aan wie een bevel NO, TBM, SO of beheersmaatregelen wordt opgelegd, heeft geen aanspraak op een bijdrage in de kosten, tenzij het achterwege laten daarvan, naar het oordeel van het bevoegd gezag, leidt tot onevenredig nadeel. Om voor compensatie in deze kosten in aanmerking te komen, dient de erfgenaam in beginsel onschuldig eigenaar in de zin van lid 1, eerste volzin, te zijn.

  • 4. Voor de erfgenaam aan wie een saneringsbevel wordt opgelegd, gelden de artikelen 14 lid 3 en 18 onverkort. Bij de beoordeling of sprake is van onevenredig nadeel bij het achterwege blijven van compensatie aan de erfgenaam aan wie een bevel NO, TBM, SO, een saneringsbevel of een bevel beheersmaatregelen wordt opgelegd, zal het bevoegd gezag onder meer rekening houden met de omvang van de nalatenschap. Indien het bevoegd gezag tot compensatie besluit, wordt bij de hoogte van de compensatie rekening gehouden met de omvang van de nalatenschap.

  • 5. Indien jegens de erflater in verband met de bodemverontreiniging reeds bestuursdwang is uitgeoefend of een dwangsom(men) is (zijn) opgelegd, komen de kosten van de uitgeoefende bestuursdwang of de reeds verbeurde dwangsom(men) als een schuld ten laste van de erfenisboedel. De vordering blijft beperkt tot de omvang van de nalatenschap, tenzij de erfgenaam zelf (mede)veroorzaker was dan wel anderszins betrokken was bij de veroorzaking.

  • 6. Indien een erfgenaam als veroorzaker kan worden aangemerkt, gelden de artikelen 2 tot en met 8 onverkort.

  • 7. Dit artikel is niet van toepassing voor zover het de mogelijkheid betreft tot het geven van een bevel TBM, SO, een saneringsbevel en een bevel beheersmaatregelen aan die erfgenaam, indien de wettelijke verplichtingen van artikel 55b Wbb uitvoerbaar zijn.

Paragraaf 4 Zorgplicht

Artikel 23

  • 1. Op situaties waarbij de veroorzaker van een geval van bodemverontreiniging dat is ontstaan na 1987 niet kan worden achterhaald, zijn de hoofdstukken 3 en 4 van deze beleidsregel van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In situaties zoals bedoeld in het eerste lid, stelt het bevoegd gezag de saneringsdoelstelling vast op multifunctioneel saneren;

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het bevoegd gezag indien volgens haar de omstandigheden – door de saneerder, niet zijnde de veroorzaker, onder haar aandacht gebracht – daartoe aanleiding geven, met een functiegerichte en kosteneffectieve sanering instemmen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 24

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel bevelsinstrumentarium Wbb Helmond 2006.

Artikel 25

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.

Ondertekening

Besloten in de B&W-vergadering van 21 november 2006.
Burgemeester en wethouders van Helmond, De burgemeester, drs. A.A.M. Jacobs.
De gemeentesecretaris,
mr. A.C.J.M. de Kroon.
Bekend gemaakt op:
23 november 2006
De gemeentesecretaris
mr. A.C.J.M. de Kroon