Regeling vervallen per 10-03-2012

Verordening peuterspeelzaalwerk kwaliteitsregels Helmond 2009

Geldend van 19-05-2009 t/m 09-03-2012

Intitulé

Verordening peuterspeelzaalwerk kwaliteitsregels Helmond 2009

De raad van de gemeente Helmond;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 maart 2009

gelet op de bepalingen van artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit:

  • 1.

    De verordening Peuterspeelzaalwerk Kwaliteitsregels Helmond 2009 vast te stellen.

  • 2.

    In te trekken de Verordening Kinderopvang/Kindercentra Helmond 1997

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: burgemeester en wethouders van Helmond;

  • b.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • c.

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • d.

    houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • e.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • f.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal;

  • g.

    toezichthouder: de GGD Brabant Zuidoost, die namens het college toezicht houdt op naleving van de bepalingen van deze verordening door de peuterspeelzaal;

  • h.

    ouder: degene die het ouderlijk gezag heeft over het kind dat gebruik maakt van het peuterspeelzaalwerk.

Hoofdstuk 2 Meldingsplicht

Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.

  • 2. De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld formulier.

  • 3. De exploitatie van de peuterspeelzaal mag niet van start gaan voor het

    meldingsonderzoek is afgerond.

Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

  • 1. De houder geeft in de melding aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

    • a.

      ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’;

    • b.

      ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor een subsidie dient de houder van een peuterspeelzaal minimaal ambitieniveau 1 te kiezen.

Artikel 4. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Een peuterspeelzaal zal binnen acht weken door de GGD Brabant Zuidoost gekeurd worden. Hierna beslist het college of de melding wordt geaccepteerd en of mag worden overgegaan tot exploitatie.

  • 2. Indien eerder uit het onderzoek van de GGD Brabant Zuidoost blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, dan kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 6. Register

  • 1. Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 zijn verstrekt.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het register ligt op het Stadskantoor kosteloos voor een ieder ter inzage en is ook in te zien op www.helmond.nl.

Artikel 7. Wijzigingen van gegevens

  • 1. De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.

  • 3. Wanneer de toezichthouder bij inspectie constateert dat er wijzigingen niet zijn doorgegeven, dan wordt dit gerapporteerd aan het college. Indien de wijzigingen van ernstige aard zijn en consequenties hebben op situaties in de peuterspeelzaal, dan kan door het college een aanwijzing worden gegeven. Dit kan uiteindelijk uitschrijving uit het meldingsregister betekenen.

Hoofdstuk 3. Kwaliteitseisen

Artikel 8. Algemene kwaliteitseisen

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

  • 3. Indien de houder van een peuterspeelzaal in aanmerking wil komen voor een subsidie dient de houder zich aan te sluiten bij de door de gemeente aangewezen overkoepelende organisatie voor peuterspeelzaalwerk.

  • 4. Het college is bevoegd nadere regels te stellen waaraan de peuterspeelzaal, de houder en de in de peuterspeelzaal werkzame beroepskrachten en begeleiders moeten voldoen.

Artikel 9. Pedagogisch beleid

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal stelt een pedagogisch beleidsplan vast waarin de doelen van het relevante ambitieniveau en de wijze waarop deze bereikt worden en de wijze van toetsing zijn vastgelegd.

  • 2. Ouders worden op de hoogte gesteld van dit beleidsplan en hebben het recht op inzage.

Artikel 10. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

  • 1. De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd.

  • 2. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

Artikel 11. Oppervlakte speelruimte

  • 1. Voor ieder kind is minimaal 4,5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 3,5 m2 per kind bedraagt.

Artikel 12. Groepen en groepsgrootte

  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2. In een groep zijn ten hoogste vijftien kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 13. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

  • 1. Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau.

  • 2. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’ zijn er in elke groep ten minste twee begeleiders aanwezig en er is één beroepskracht voor ten minste 50% van de openingsuren aanwezig in de peuterspeelzaal.

  • 3. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’ zijn er in elke groep ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig.

  • 4. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ zijn er in elke groep ten minste twee beroepskrachten aanwezig.

  • 5. Tenminste één functionaris wordt ingezet voor de verzorging en opvoeding van gelijktijdig ten hoogste:

    • a.

      6 kinderen in de leeftijd van 2 tot 3 jaar;

    • b.

      8 kinderen in de leeftijd van 3 tot 4 jaar;

    • c.

      Het aantal functionarissen bij een gemengde groep wordt bepaald aan de hand van het gemiddelde, waarbij naar boven kan worden afgerond.

Artikel 14. Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.

Artikel 15. Informatieplicht aan de ouders

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

  • a.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3;

  • c.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • d.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal;

  • e.

    de wijze waarop klachten behandeld worden;

  • f.

    de wijze waarop inspraak geregeld is.

Artikel 16. Informatieplicht aan het college

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal informeert het college over:

    • a.

      de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

    • b.

      het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3;

    • c.

      het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

    • d.

      de wijze waarop klachten behandeld worden;

    • e.

      de wijze waarop inspraak geregeld is.

  • 2. De houder van de peuterspeelzaal beschikt over een adequate inrichting van de administratie, om op een juiste en volledige wijze het college te kunnen informeren. Om de genoemde informatie aan te kunnen leveren stelt de houder van de peuterspeelzaal per aangemeld kind een plaatsingscontract op. De houder van de peuterspeelzaal informeert het college ieder kwartaal over deze gegevens.

    In het plaatsingscontract wordt minimaal opgenomen:

    • a.

      toestemming van de ouders om onderstaande gegevens uit de plaatsingscontract te verstrekken aan het college;

    • b.

      de volgende persoonsgegevens: geslachtsnaam (achternaam) + voorletters + geboortedatum

    • c.

      welke kinderen deelgenomen hebben aan aanvullende programma’s binnen het peuterspeelzaalwerk (VVE/Opvoedingsprogramma’s of andere programma’s).

    • d.

      het aantal dagdelen die de kinderen aan peuterspeelzaalwerk dan wel een aanvullend programma hebben deelgenomen.

    • e.

      De wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal. 3. De houder van een peuterspeelzaal informeert het college jaarlijks over:

    • a.

      welke aanvullende programma’s zij hebben aangeboden en het aantal deelnemers aan deze programma’s.

Artikel 17. Verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Artikel 18. Aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

De houder van een peuterspeelzaal is verplicht ten behoeve van in de peuterspeelzaal aanwezige beroepskrachten, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

Artikel 19. Ontheffing

  • 1. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in hoofdstuk 3.

  • 2. Aan een krachtens deze verordening verleende ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de ontheffing is vereist.

Artikel 20. Acceptatieplicht

Voor de peuterspeelzalen geldt een acceptatieplicht van kinderen. Alleen op grond van afspraken tussen het college en peuterspeelzalen over de spreiding van leerlingen met specifieke onderwijsvragen of -achterstanden kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken.

Hoofdstuk 4 Het gemeentelijk toezicht

Artikel 21. Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst de GGD Brabant Zuidoost aan als toezichthouder.

Artikel 22. Onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder in opdracht van het college incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 4. De toezichthouder verricht het onderzoek aan de hand van een toetsingskader dat door het college wordt vastgesteld.

Artikel 23. Het inspectierapport

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Voordat het rapport wordt vastgesteld, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 24. Aanwijzing en bevel

  • 1. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 2. De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

  • 3. Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 4. In de aanwijzing geeft het college aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, en de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 5. Het college kan bij herhaaldelijke overtreding of bij het negeren van een aanwijzing de houder een verbod op exploitatie opleggen.

Artikel 25. Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordeningen kan gestraft worden met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 26. Overgangsbepaling

  • 1. Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening over een vergunning op grond van de Verordening Kinderopvang/Kindercentra Helmond 1997 beschikken.

  • 2. Een houder van een peuterspeelzaal die op het moment van inwerkingtreding al beschikt over een vergunning als bedoeld in het eerste lid, verstrekt aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 3. Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening voldoen alle houders van de peuterspeelzalen aan de in of krachtens deze verordening gestelde eisen. Wanneer deze twee jaar voorbij zijn en er is niet voldaan aan de gestelde eisen, dan zal door het college een aanwijzing worden gegeven aan de betreffende houder van de peuterspeelzaal. Het niet voldoen aan de aanwijzing kan uiteindelijk leiden tot uitschrijving uit het register.

Artikel 27. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na inwerkingtreding.

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 12 mei 2009.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 12 mei 2009.
De raad voornoemd,
De voorzitter,
Drs. A.A.M. Jacobs
de griffier,
Mr. J.P.T.M. Jaspers
Bekend gemaakt op:
18 mei 2009
De gemeentesecretaris,
mr. A.C.J.M. de Kroon

 TOELICHTING BIJ DE VERORDENING

Door de VNG is een modelverordening opgesteld. Deze is grotendeels overgenomen. Daarnaast zijn aan de verordening nog enkele aanvullingen toegevoegd om de kwaliteit in peuterspeelzalen in Helmond zo goed mogelijk te waarborgen.

Meldingsplicht

Een belangrijke wijziging in deze verordening is het beëindigen van de vergunningsplicht voor de houder van een peuterspeelzaal en een overgang naar een meldingsplicht door middel van het stelsel van melding en registratie. Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan het college de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. Het college moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende niveau is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft. Tussen een vergunningstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer het college wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat de betreffende inrichting wordt gesloten.

Aanvullende artikelen op de modelverordening van de VNG:

Artikel 1; lid a, g & h

De begrippen zijn toegepast op de lokale situatie. Op deze manier kan over deze begrippen tevens geen verwarring ontstaan.

Artikel 2; lid 3

Een peuterspeelzaal mag niet geopend worden voordat het meldingsonderzoek is afgerond. Op deze manier kan worden voorkomen dat een peuterspeelzaal na tijdelijke opening alsnog gesloten moet worden, omdat niet aan de verplichte kwaliteitseisen wordt voldaan. Een sluiting die na de opening van een instelling plaatsvindt is een stuk ingewikkelder en neemt meer tijd in beslag.

Artikel 3; lid 2

Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee verschillende ambitieniveaus. De verschillen in niveau zijn weergegeven in het volgende schema;

Algemene Kwaliteitseisen

Ambitieniveau 1

Ambitieniveau 2

Het hebben en uitvoeren van een pedagogisch beleidsplan

X

X

Contract met de ouders/intake

X

X

Klachtenprotocol hebben en toepassen

X

X

Periodiek overleg met vertegenwoordiging van ouders

X

X

Minimaal één jaarlijkse observatie van het kind

X

X

Minimaal één kindbespreking met de ouders

X

X

Hanteren overdrachtformulier peuterspeelzaal – basisschool

X

X

Periodiek overleg netwerk 0-6-jarigen (incl. zorginstellingen,KDV,onderwijs etc.)

X

X

Inbedding in lokaal beleid (gemeente- integratie met aanpalend beleid)

X

X

Hebben en toepassen van peutervolgsysteem (www.goa.nl), waarbinnen overdrachtformulier/ observatielijst/ toetsen op leeftijd. Zie VVE programma’s

X

Een specifiek op de VVE (voor- en vroegschoolse educatie) gerichte bevordering van de deskundigheid van de leidsters.

X

Aantal leidsters per groep:

Twee begeleiders per groep. Er is daarnaast een

professioneel leidster 50% van de tijd beschikbaar voor het coachen, supervisie en externe contacten

Een professionele leidster en een begeleider per groep

X

Twee professionele leidsters per groep

X

Groepsgrootte

Max 15 per groep

X

X

De houder maakt zelf een keuze aan welk ambitieniveau de peuterspeelzaal wil voldoen. Het ambitieniveau 1 (‘spelen, ontmoeten,ontwikkelen en signaleren) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te voldoen.

Om in Helmond in aanmerking te komen voor een subsidie dient de houder van een peuterspeelzaal minimaal ambitieniveau 1 (‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’) te kiezen. Op deze manier kan beter worden aangesloten op de professionalisering van het peuterspeelzaalwerk in de toekomst.

Artikel 7; lid 3

De consequenties voor het niet doorgeven van wijzigingen door de houder van de peuterspeelzaal zijn toegevoegd. Op deze manier kan hier achteraf geen onduidelijkheid over ontstaan.

Artikel 8; lid 3

Op het moment moeten nieuwe peuterspeelzalen zich aansluiten bij stichting Helmondse Overkoepelende Peuterspeelzalen (HOP). De stichting HOP is de door de gemeente erkende overkoepelende organisatie voor peuterspeelzaalwerk. Aansluiten bij HOP is vereist wil een peuterspeelzaal in aanmerking komen voor een gemeentelijke exploitatiesubsidie. Per september 2009 zal HOP vervangen worden door SPRING. Zodoende beslispunt 5 waarbij SPRING na de herpositionering van het peuterspeelzaalwerk wordt aangewezen als de overkoepelende organisatie voor peuterspeelzaalwerk.

Artikel 8; lid 4

Door het toevoegen van dit lid heeft het college de mogelijkheid om nadere regels vast te stellen omtrent het peuterspeelzaalwerk. Op deze manier kan op een later moment beter worden aangesloten op de herpositionering en professionalisering peuterspeelzaalwerk en Wet Kinderopvang. Artikel 9

In afwijking op de modelverordening van de VNG stellen wij het wel verplicht dat de houder van een peuterspeelzaal een pedagogische beleidsplan opstelt. Door de houder van een peuterspeelzaal een pedagogisch beleidsplan te laten opstellen, is het makkelijker na te gaan wat de peuterspeelzaal wil bereiken in de ontwikkeling van de kinderen en op welke manier geprobeerd wordt om dit effect te bereiken.

Artikel 11; lid 2

In de oude verordening was sprake van 7m² buitenspeelruimte bij peuterspeelzalen en kinderopvang. Dit wordt nu 3,5 m² conform de wet kinderopvang. Op deze manier is op de lange termijn tevens een combinatiefunctie met Buitenschoolse Opvang mogelijk.

Artikel 16

In dit artikel zijn de gegevens opgenomen die nodig zijn voor beleidsuitvoering van het integraal jeugdbeleid.

Artikel 18

Houder van de peuterspeelzaal verplichten om een aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering af te sluiten. Overgenomen uit de Verordening Kinderopvang/Kindcentra Helmond 1997.

Artikel 20

Door dit artikel toe te voegen kan voorkomen worden dat peuterspeelzalen kinderen kunnen weigeren.