Nadere regels verordening werkleeraanbod wet investeren in jongeren Helmond 2010

Geldend van 10-07-2010 t/m heden

Intitulé

Nadere regels verordening werkleeraanbod wet investeren in jongeren Helmond 2010

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond;

gelet op het bepaalde in artikel 15 van de Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Helmond 2010;

gelet op de EG-verordening nr. 800/2008 van 6 augustus 2008 en de EG-verordening 1998/2006 van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun;

besluit:

vast te stellen de Nadere regels verordening werkleeraanbod wet investeren in jongeren Helmond 2010.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze Nadere regels wordt verstaan onder:

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

    startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    stage: een opleidingsperiode die vooral gericht is op het opdoen van ervaring, in vorm van actief verblijf van bepaalde duur van enkele weken tot maximaal 12 maanden in een werkplaats of dienst;

    opleiding: beroepgerichte scholing waarbij het theoretische gedeelte groter is dan het praktische gedeelte. Een cursus Nederlands in het kader van de Wet Inburgering is geen opleiding, maar een ondersteunend instrument volgens artikel 5, lid k, van de Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Helmond 2010;

    nazorg: het monitoren van de jongere gedurende zijn of haar start in het reguliere arbeidsproces;

    voorbereidingstraject (prestart) voor zelfstandige arbeid: een oriëntatiejaar op het starten van een eigen bedrijf of zelfstandig beroep;

    diagnose-instrumenten: instrumenten waarbij het doel van de diagnose is het krijgen van een goed beeld van de jongere, het plaatsen van de jongere op de participatieladder en de start van een project;

    inleenvergoeding: de bijdrage die een inlener dient te betalen nadat een

    detacheringovereenkomst is gesloten;

    inlener: een organisatie of onderneming bij wie een werknemer gedetacheerd wordt;

    detacheringsbaan: een tijdelijk gesubsidieerde baan waarbij de werkgever de werknemer, voor het verrichten van arbeid, ter beschikking stelt aan een inlener en waarbij de werkgever van de inlener een inleenvergoeding ontvangt;

    jongeren: de jongere als omschreven in artikel 2 WIJ;

    nuggers: niet-uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 6, onder a, WWB;

    werkgever: een natuurlijk persoon of rechtspersoon in de publieke of in de commerciële sector die met de werknemer een dienstverband aangaat;

    werknemer: een persoon met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten voor een gesubsidieerde baan;

    werkstage: het verrichten van werkzaamheden voor een maximale periode van 12 maanden gericht op arbeidsinschakeling met als doel het verkrijgen van inzicht omtrent de aanwezige capaciteiten van een persoon, het opdoen van werkervaring of het wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid;

    verordening: Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Helmond 2010.

  • 2. De begripsbepalingen van de Wet investeren in jongeren (WIJ) alsmede van de verordening zijn op deze Nadere regels van toepassing, tenzij daarvan in de begripsbepalingen uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2.1 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 2. Het college bepaalt het werkleeraanbod aan de hand van de volgende criteria:

    • a.

      het werkleeraanbod moet leiden tot de kortste weg naar een zelfstandige inkomensvoorziening;

    • b.

      er wordt rekening gehouden met de wens van de jongere voor zover die aansluit bij hetgeen is bedoeld in sub a en c en past binnen het pakket aan voorzieningen dat voorhanden is;

    • c.

      met psychische en/of lichamelijke beperkingen wordt rekening gehouden voor zover zij objectief zijn vastgesteld.

  • 3. Het college hanteert bij de inzet van middelen de volgende prioritering:

    • a.

      jongeren in de leeftijd van 18 tot 27 jaar zonder startkwalificatie en zonder (gezins)inkomen;

    • b.

      jongeren in de leeftijd van 16 en 17 jaar zonder startkwalificatie;

    • c.

      jongeren in de leeftijd van 18 tot 27 jaar met startkwalificatie en zonder (gezins)inkomen;

    • d.

      jongeren in de leeftijd van 16 en 17 jaar met startkwalificatie.

Artikel 2.2 Combinatie arbeid en zorg

  • 1. Bij alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar wordt een afweging gemaakt tussen het belang van de arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgtaken. Hierbij wordt rekening gehouden met een verantwoorde invulling van de combinatie arbeid en zorg en worden voorzieningen ter beschikking gesteld die deze combinatie mogelijk maken.

  • 2. Bij een alleenstaande ouder op wiens verzoek ontheffing wordt verleend voor de sollicitatieplicht wordt een op maat gesneden scholingstraject aangeboden. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende.

Hoofdstuk 3 Vormen van ondersteuning

Artikel 3.1 De voorzieningen

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.1 van deze regeling, kan het college jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, één of meer van de volgende voorzieningen aanbieden:

  • a.

    werkstage;

  • b.

    opleidingen;

  • c.

    voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid;

  • d.

    diagnose-instrumenten;

  • e.

    sociale activering;

  • f.

    schuldhulpverlening;

  • g.

    bemiddelingstrajecten;

  • h.

    detacheringsbanen;

  • i.

    nazorg.

Artikel 3.2 Werkstage

  • 1. Het college kan aan de jongere een werkstage aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De werkstage heeft een maximale duur van 12 maanden.

  • 3. Het college plaatst een jongere alleen indien door plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door plaatsing geen verdringing van arbeidsplaatsen plaatsvindt.

  • 4. Van de werkstage wordt een schriftelijke overeenkomst opgemaakt waarin onder meer de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt wordt vastgelegd.

  • 5. In een trajectplan wordt het doel van de werkstage vastgelegd.

Artikel 3.3 Opleidingen

Deze voorziening kan worden ingezet voor:

  • a.

    jongeren die nog geen startkwalificatie hebben of

  • b.

    jongeren die door opleiding meer kans maken op een reguliere baan.

Artikel 3.4 Voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid

Bij deze voorziening krijgt de jongere begeleiding van een door het college aangewezen begeleidingsorganisatie. Het moet aannemelijk zijn dat de jongere na het voorbereidingstraject met succes een vervolgaanvraag kan indienen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

Artikel 3.5 Diagnose-instrumenten

Deze voorziening wordt ingezet voor:

  • a.

    Diagnose-instrumenten (niet-medisch). Deze geven een beeld van verstandelijke, beroepsgerichte, functiegerichte en opleidingsgerichte mogelijkheden van de jongere in relatie tot arbeid.

  • b.

    Diagnose-instrumenten (medisch). Deze geven meer informatie over een bepaald aspect van de jongere, bijvoorbeeld de fysieke, psychische en psychosociale mogelijkheden en beperkingen in relatie tot arbeid door middel van medisch en/of arbeidskundig en/of psychologisch onderzoek. Afhankelijk van de individuele situatie wordt een of meerdere van de instrumenten ingezet.

Artikel 3.6 Sociale activering

Het college kan aan de jongere als onderdeel van een werkleeraanbod activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

Artikel 3.7 Schuldhulpverlening

Het college kan aan de jongere een schuldhulpverleningstraject aanbieden.

Artikel 3.8 Bemiddelingstrajecten

Het college kan aan de jongere een voorziening gericht op bemiddeling aanbieden. Deze bemiddeling kan onder meer zijn gericht op het verwerven van:

  • a.

    passende scholing;

  • b.

    arbeid in loondienst; of

  • c.

    vrijwilligerswerk.

Artikel 3.9 Detacheringbanen

  • 1. Het college kan aan de jongere een dienstverband aanbieden.

  • 2. Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van, of namens hen het werkgeversschap voor de banen, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

  • 3. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een inlener.

  • 4. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel de werkgever en de inlener als tussen de werknemer en de inlener.

  • 5. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing van arbeidsplaatsen plaatsvindt.

Artikel 3.10 Duur detacheringbanen en hoogte inleenvergoeding

  • 1. De duur van een detacheringbaan is zo kort mogelijk. Een detacheringbaan kan eenmalig verlengd worden met 6 maanden. De totale duur van een detacheringbaan kan, inclusief verlenging, maximaal 18 maanden zijn.

  • 2. De inlener is gehouden een vooraf overeengekomen inleenvergoeding te betalen.

  • 3. De detachering geldt doorgaans voor dienstverbanden van 32 uur per week.

  • 4. De omvang van het dienstverband wordt zodanig vastgesteld dat aanspraak op een inkomensvoorziening zoveel mogelijk wordt voorkomen.

  • 5. De inleenvergoeding wordt naar rato verhoogd of verlaagd bij een dienstverband van meer of minder dan 32 uur per week.

Artikel 3.11 Ondersteuning gericht op nazorg

Het college kan aan ondernemingen waarbij een jongere algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, niet zijnde een vorm van ondersteuning als bedoeld in artikel 3.9, voorzieningen bieden gericht op nazorg.

De duur van de nazorg is minimaal 6 en maximaal 12 maanden

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 4.1 Overige vergoedingen

  • 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor de (overige) noodzakelijke kosten bij arbeidsinschakeling. Het gaat hier in ieder geval om

    • a.

      verhuiskosten;

    • b.

      reiskosten;

    • c.

      kosten voor kinderopvang;

    • d.

      overige incidentele vergoedingen.

  • 2. Het college stelt de vergoeding voor voorzieningen beschikbaar indien wordt voldaan aan nog nader te bepalen voorschriften en enkel voor zover ten aanzien van de gemaakte kosten geen beroep op een voorliggende voorziening kan worden gedaan.

  • 3. Het college kan een vergoeding verstrekken van € 50,00 per maand gedurende een periode van maximaal 24 maanden voor het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een werkleeraanbod.

Hoofdstuk 5 Gronden tot weigering of beëindiging ondersteuning

Artikel 5.1 Samenloop

Het college zal geen (onkosten)vergoeding verstrekken voor kosten waarvoor al dan niet door de gemeente al een andere subsidie wordt verstrekt.

Artikel 5.2 Gronden tot beëindiging ondersteuning

Het college kan een ondersteunende voorziening beëindigen:

  • a.

    indien de jongere die aan de voorziening deelneemt de aan deze voorziening verbonden verplichtingen niet nakomt;

  • b.

    indien de jongere die deelneemt niet meer behoort tot de jongere als omschreven in artikel 2 WIJ;

  • c.

    indien de jongere algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

  • d.

    indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle duurzame arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Schakelbepaling

Het bepaalde in artikel 16 van de verordening is van overeenkomstige toepassing op deze nadere regels met dien verstande dat waar in de verordening het begrip verordening wordt gebezigd nadere regels moet worden gelezen.

Artikel 6.2 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op de eerste dag na die van bekendmaking in het Gemeenteblad.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 29 juni 2010.
Burgemeester en wethouders van Helmond
De burgemeester, De secretaris,
Drs. A.A.M. Jacobs Dhr. A.A.M. Marneffe RA
Bekend gemaakt op:
09 juli 2010
De gemeentesecretaris,
Dhr. A.A.M. Marneffe RA

Toelichting

Algemeen

Deze Nadere regels regelt vooral de ondersteuning die het college biedt bij de arbeidsinschakeling van jongeren tot 27. De opdracht om die ondersteuning bij een werkleeraanbod te bieden is geregeld in artikel 13 van de Wet Investeren in Jongeren (WIJ). Het voorschrift om deze Nadere regels vast te stellen volgt uit de verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Helmond 2010.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2.1 Aanspraak op ondersteuning

Als er een voorliggende voorziening is dient de jongere hiervan gebruik te maken. Van een voorliggende voorziening is in ieder geval sprake indien er recht bestaat op een voorziening vanuit de WW, WIA, AWBZ, Zvw, Wajong of WSF.

Artikel 2.2 Combinatie arbeid en zorg

Het hebben van zorgtaken kan worden aangemerkt als een reden van sociale aard. Als bijvoorbeeld door middel van het regelen van kinderopvang kan worden voorzien in de zorgtaak, kan de jongere een volledig werkleeraanbod krijgen. Parallel aan artikel 9a van de WWB is dat ook aan alleenstaande ouders met een kind tot 5 jaar de mogelijkheid wordt geboden een aanbod van algemeen geaccepteerde arbeid niet te accepteren. Deze ouders hebben de mogelijkheid een verzoek in te dienen het werkleeraanbod vorm te geven met scholing of opleiding. Zo wordt geïnvesteerd in het vergroten van de eigen kwalificaties voor toetreding tot de arbeidsmarkt. Als zou blijken dat dit de krachten of bekwaamheden van de jongere alleenstaande ouder te boven gaat, dan dient het aanbod gericht te zijn op een andere voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 3 Vormen van ondersteuning

Artikel 3.1 De voorzieningen

In artikel 5 van de Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren worden de voorzieningen genoemd, die het college de jongeren kan aanbieden ter ondersteuning bij arbeidsinschakeling. De ondersteuning wordt aangepast op de mogelijkheden van de jongere.

Het uitgangspunt bij het aanbieden van een werkleeraanbod in het kader van de WIJ is dat er een individuele beoordeling plaats vindt. Er is geen sprake van een doelgroep aanpak.

Inzet van de voorzieningen

  • 1.

    Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd.

  • 2.

    Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie van jongeren door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, maatschappelijke participatie dan wel op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 3.

    Het college vult de voorziening bedoeld in sub 1 voor de jongere die niet beschikt over een startkwalificatie in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat of onvoldoende bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling van de jongere.

Het college stimuleert jongeren, met een reële beroepswens, maar onvoldoende opleiding om scholing te volgen die leiden tot uitstroom naar dit beroep. Dit kan zijn reguliere scholing voor startkwalificatie, een opfriscursus, een training in specifieke beroepsvaardigheden, Nederlands op de werkvloer, etc. Het uiteindelijke doel is jongeren voldoende kwalificaties te laten behalen om duurzaam uit te stromen naar reguliere arbeid. Een startkwalificatie is het minimale onderwijsniveau om goed geschoold de arbeidsmarkt op te kunnen gaan en vervolgens een goede kans te maken op geschoold werk. Een startkwalificatie is minimaal een havo-, vwo- of mbo-2-diploma.

Participatieladder

Uiteindelijk wordt de positie van een jongere ‘bepaald’ aan de hand van de participatieladder. De afstand tot de arbeidsmarkt wordt vertaald naar een aantal treden op die ladder.

Door het inzetten van de participatieladder wil het college samenhang creëren tussen de voorzieningen die worden ingezet voor toeleiding van jongeren naar de arbeidsmarkt.

De gezamenlijke instrumenten zorgen er zonodig opeenvolgend voor dat uiteindelijk de hoofddoelstelling wordt bereikt: duurzame re-integratie in regulier werk.

De ladder en de begeleiding daarbij zit zodanig in elkaar dat jongeren gestimuleerd worden omhoog te klimmen, totdat de voor hen op dat moment hoogste trede is bereikt. Het college biedt daartoe coaching, scholing en actieve bemiddeling. De klantbegeleider houdt de regie totdat duurzame uitstroom naar regulier werk is bereikt.

Naast de instrumenten die bij een bepaalde trede behoren, zijn er ook een aantal flankerende voorzieningen die voor de jongere ingezet kunnen worden. Denk hierbij aan kinderopvang, instrumenten uit het minimabeleid e.d. Veel instrumenten kunnen op meerdere treden van de ladder worden ingezet.

Artikel 3.2 Werkstage

Bij werkstages gaat het om een voorziening gericht op arbeidsinschakeling: niet de arbeid zelf, maar screenen op werknemersvaardigheden en het leren werken staan hierbij centraal.

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • -

    er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;

  • -

    die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;

  • -

    die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;

  • -

    de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig erg terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.

Het eerste lid geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage. In de begripsomschrijving wordt nog eens specifiek aangegeven wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan een aantal doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om screenen van werknemersvaardigheden. Op de tweede plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Verder kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de jongere wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Het tweede lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. Hierbij wordt uitgegaan een maximale termijn van 12 maanden.

Het derde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing van arbeidsplaatsen mag plaatsvinden, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door dit expliciet na te gaan of de werkgever expliciet te laten verklaren dat er bijvoorbeeld geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In het vierde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, evenals de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

In het vijfde lid wordt bepaald dat de werkstage in het trajectplan dient te worden vastgelegd.

Artikel 3.3 Opleidingen

Het college kan als onderdeel van een re-integratietraject scholingskosten vergoeden. Deze scholing dient een onderdeel te zijn van een traject dat is gericht op arbeidsinschakeling van de jongere, bij voorkeur naar regulier werk. De kortste weg naar duurzaam regulier werk dient hierbij uitgangspunt te zijn. Een individuele beoordeling ligt ten grondslag aan de noodzaak tot toekenning van de vergoeding. 

Deze voorziening wordt niet ingezet voor jongeren die zelfstandig ondernemer willen worden.

Voor de groep alleenstaande ouders is optimaal maatwerk van belang. Daarmee kan voorkomen worden dat de afstand tot de arbeidsmarkt toeneemt door een te lange afwezigheid uit het arbeidsproces.

In de WIJ is speciale aandacht voor de alleenstaande ouders met ten laste komende kinderen jonger dan vijf jaar.  Ook voor alleenstaande ouders geldt dat financiële zelfstandigheid door werk de voorkeur heeft boven uitkeringsafhankelijkheid. Werk leidt tot economische zelfstandigheid en tot participatie in de maatschappij. Alleenstaande ouders behoren tot één van de risicogroepen om in armoede te vervallen.

De regering acht het van belang dat alleenstaande ouders meer keuzemogelijkheden krijgen in de combinatie van arbeid en zorg. Het is zaak alleenstaande ouders met jonge kinderen te begeleiden in hun keuze en daarin maatwerk te leveren, rekening houdend met hun achtergrond, opleidingsniveau en persoonlijke voorkeuren. Per 1 januari 2009 is de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders in werking getreden. Door deze wet is het nieuwe artikel 9a WWB in werking getreden. Op grond van dit artikel dient het college een alleenstaande ouder die de zorg heeft voor een kind (waaronder mede wordt verstaan een pleegkind) dat de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt op diens verzoek te ontheffen van de arbeidsplicht. Deze ontheffing heeft een maximale duur van zes jaar. Op de van arbeid ontheven belanghebbende blijft de re-integratieplicht van toepassing. Het college moet in bepaalde situaties de alleenstaande ouder een scholingsaanbod doen.

De regering acht het gewenst dat de verplichtingen uit hoofde van het werkleerrecht voor de alleenstaande ouders tot 27 jaar met ten laste komende kinderen jonger dan vijf jaar parallel lopen. Dit betekent dat de rechten en plichten van alleenstaande ouders in de WWB en het werkleerrecht op elkaar zijn afgestemd. In de WIJ wordt dan ook aan de alleenstaande ouder tot 27 jaar met ten laste komende kinderen jonger dan vijf jaar desgevraagd een werkleeraanbod inhoudende scholing gedaan. Anders dan in artikel 9a WWB regelt de WIJ niet een termijn van ontheffing van zes jaar. Reden hiervoor is dat, gezien de maximale periode van het werkleerrecht (van 18 tot 27 jaar), de maximale termijn van zes jaar in de meeste gevallen reeds in de werkleerperiode zal zijn geïncorporeerd, waardoor maximering niet noodzakelijk is. Het werkleerrecht is aan een veel kortere aanspraakperiode verbonden dan het recht op WWB.

Als de alleenstaande ouder wil gaan werken, laat deze alleenstaande ouder het verzoek aan het college om een werkleeraanbod te doen dat gericht is op scholing of een opleiding achterwege en doet het college aan die alleenstaande ouder een op zijn omstandigheden, krachten en bekwaamheden afgestemd werk(leer)aanbod. Het ligt in de rede dat het college de alleenstaande ouder zal wijzen op de keuzemogelijkheden.

Artikel 17 lid 4 WIJ luidt:

"Aan een jongere die alleenstaande ouder is en die de volledige zorg heeft voor een te zijnen laste komend kind tot vijf jaar, doet het college desgevraagd een werkleeraanbod dat gericht is op scholing of een opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van die jongere te boven gaat. Indien het college tot dat oordeel is gekomen, biedt het college een andere voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan."

Als het college van oordeel is dat die scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van die alleenstaande ouder te boven gaat, zal gezocht moeten worden naar een adequate vorm van activering om aansluiting met de arbeidsmarkt niet te verliezen. Dit kan bijvoorbeeld een stage, vrijwilligerswerk of sociale activering zijn. In deze situatie is derhalve sprake van een werkleeraanbod in de vorm van scholing of opleiding dan wel een andere voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 3.4 Voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 3.5 Diagnose instrumenten

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 3.6 Sociale Activering

Het college kan in het kader van een werkleeraanbod activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering als stap in een traject gericht op arbeidsinschakeling. Uitgangspunt hierbij is dat de beoordeling steeds gericht dient te zijn op de snelste weg in het traject gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 3.7 Schuldhulpverlening

Dit artikel spreekt voor zich. Indien de schuldenlast van de betrokkene belemmerend werkt voor de arbeidstoeleiding van betrokkene kan een schuldhulpverleningstraject worden opgestart.

Artikel 3.8 Bemiddelingstrajecten

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 3.9 Detacheringsbanen

De detacheringbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de jongere sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen. Hij is alleen bedoeld voor personen die naar verwachting binnen een jaar tot maximaal anderhalf jaar naar regulier werk kunnen uitstromen. Steeds geldt bij plaatsing dat de kortste weg naar werk gevolgd wordt en dat het geïndiceerd is. De voorwaarden die zijn verbonden aan een subsidie zoals bedoeld in dit artikel houden rechtstreeks verband met de voorwaarden die gelden voor plaatsing van jongeren op een detacheringbaan. Dat komt doordat een inlener alleen na het sluiten van een overeenkomst van dit instrument gebruik kan maken, en een persoon gedetacheerd kan krijgen. In de praktijk zal een inlener kenbaar maken dat hij een arbeidsplaats wil creëren voor een jongere. Daarna zullen aan hem één of meerdere kandidaten worden gepresenteerd voor wie in het kader van het werkleeraanbod een detacheringbaan wordt gezocht. De beschikbaarheid van een geschikte kandidaat die tot de doelgroep van een detacheringbaan behoort is daardoor een voorwaarde voor detachering geworden. In een arbeidsvoorwaardenregeling dienen de arbeidsvoorwaarden geregeld te worden voor de jongere die een dienstverband voor een detacheringbaan aangeboden krijgt.

In het eerste lid wordt aangegeven wie voor dergelijke banen in aanmerking komen.

Het tweede lid geeft aan dat het college een andere organisatie kan aanwijzen welke het formele werkgeversschap voor de gemeente uitoefent. Deze organisatie zal, afhankelijk van de te sluiten overeenkomst, handelen in opdracht van of namens het college van Helmond.

In de leden drie en vier staat aangegeven dat de werknemer gedetacheerd wordt bij een inlener en dat een en ander schriftelijk vastgelegd zal zijn. Hiermee wordt voor iedereen duidelijk welke positie ingenomen wordt.

Het vijfde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing van arbeidsplaatsen plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door dit expliciet na te gaan of de werkgever expliciet te laten verklaren dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

Artikel 3.10 Duur detacheringsbanen en hoogte inleningsvergoeding

In het eerste lid wordt aangegeven dat het subsidiëren van werknemers, die worden gedetacheerd bij een inlener, welke een arbeidsplaats heeft gecreëerd voor werknemers die geïndiceerd zijn voor een detacheringbaan, in principe bedoeld is om de betrokken werknemers zo snel mogelijk te laten doorstromen naar regulier werk. Daarom wordt uitgegaan van een zo kort mogelijke duur, met een maximum van 18 maanden (na een verlenging met 6 maanden) per werknemer. In dit kader zal de werknemer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van maximaal 12 maanden, worden aangeboden. Voor het verstrijken van de periode van de arbeidsovereenkomst wordt bezien of en in welke mate een nieuwe arbeidsovereenkomst(verlenging) voor maximaal 6 maanden moet worden aangeboden.

In het tweede lid staat aangegeven dat een inlenende organisatie altijd een inleenvergoeding dient te betalen. Deze inleenvergoeding wordt vooraf vastgesteld en in de overeenkomst opgenomen.

Het derde en vierde lid regelt dat de dienstverbanden voor detacheringbanen zijn gebaseerd op 32 uur per week. Een dienstverband van meer dan 32 uur per week kan slechts in die gevallen worden aangeboden als blijkt dat bij het aanvaarden van een dienstverband van 32 uur nog steeds een beroep gedaan moet worden op een inkomensvoorziening. Een dienstverband van minder dan 32 uur kan nooit lager zijn dan 20 uur per week en zal afhangen van de individuele omstandigheden en mogelijke persoonlijke belemmeringen van de werknemer.

Het vijfde lid geeft aan dat de inleenvergoeding bij een afwijkend aantal uren naar rato van het daadwerkelijk gerealiseerde aantal uren vastgesteld wordt.

Artikel 3.11 Ondersteuning gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat jongeren na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de inkomensvoorziening. De gemeente kan extra aandacht besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 4.1 Overige vergoedingen

Het doel van het verstrekken van vergoedingen is het wegnemen van financiële belemmeringen met betrekking tot het deelnemen aan een re-integratietraject in het kader van een werkleeraanbod.

Verhuiskosten kunnen worden verstrekt indien jongeren ter aanvaarding van arbeid in dienstverband moeten verhuizen, omdat de afstand woon-werkverkeer niet overbrugbaar is.

Reiskosten kunnen worden verstrekt aan mensen die ten behoeve van hun werkleeraanbod moeten reizen en die een (aanvullende) inkomensvoorziening ontvangen en die via hun werkgever geen reiskostenvergoeding krijgen. De vergoeding wordt vastgesteld op de goedkoopste adequate voorziening.

De kosten voor de kinderopvang worden alleen vergoed zolang er geen beroep kan worden gedaan op andere wetten en regelingen en voor zover het noodzakelijk is in verband met de uitvoering van het werkleeraanbod. Mensen die geen inkomensvoorziening hebben, kunnen geen aanspraak maken op een vergoeding van de kinderopvang. Alvorens toe te treden tot de arbeidsmarkt mag van hen verwacht worden dat zij zelf voorzieningen inzake kinderopvang getroffen hebben.

Bij overige incidentele vergoedingen behoort o.a. verplichte werkkleding, welke niet vergoed wordt door de werkgever.

Vrijwilligersactiviteiten

Onder intensieve begeleiding participeren in vrijwilligerswerk gedurende meerdere dagdelen per week, doch ten minste 16 uur per week, teneinde de afstand tot de arbeidsmarkt voor een klant te verkleinen.

Gedurende de looptijd van het traject kan, om de klanten positief te motiveren, aan de klant een kostenvergoeding verstrekt worden. De kosten van deze vergoeding worden afzonderlijk vergoed aan de klant. De hoogte van de kostenvergoeding is vastgesteld op € 50,00 per maand. De toekenningperiode is maximaal 24 maanden per klant.

Een eventuele kostenvergoeding van de werkgever wordt op de door de gemeente bekostigde kostenvergoeding in mindering gebracht.

Hoofdstuk 5 Gronden tot weigering of beëindiging ondersteuning

Artikel 5.1 Samenloop

Ongewenste samenloop van subsidies moet worden voorkomen. Voor een deel is daarin al voorzien doordat alleen voor kosten (en voor zover die er zijn) subsidie kan worden verleend.

Artikel 5.2 Gronden tot beëindiging ondersteuning

Dit artikel geeft aan dat het college een ondersteunende voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van het beheer uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract, dat de gemeente met een re-integratiebedrijf afsluit, expliciet wordt opgenomen dat deze Nadere regels van toepassing zijn.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Schakelbepaling

Door het opnemen van deze bepaling is er de mogelijkheid tot individualiserend handelen als strikte toepassing van de Nadere regels tot onbillijkheden leidt.

Mocht zich een situatie voordoen waarin deze Nadere regels niet voorzien, dan beslist het college met inachtneming van het doel en de overwegingen die aan deze Nadere regels ten grondslag liggen.

Artikel 6.2 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt het moment van inwerkingtreding van deze Nadere regels.