Regeling vervallen per 16-02-2021

Beleidsregels Wet Maatschappelijke Ondersteuning Helmond 2009

Geldend van 16-04-2011 t/m 15-02-2021

Intitulé

Beleidsregels Wet Maatschappelijke Ondersteuning Helmond 2009

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond;

collegevoorstel 0955778 van 29 juni 2009;

besluit:

  • 1.

    Vast te stellen de beleidsregels Wet Maatschappelijke Ondersteuning ( WMO ) Helmond 2009

  • 2.

    In te trekken de beleidsregels Wet Maatschappelijke Ondersteuning ( WMO ) Helmond 2007

Richtlijnen “Compensatieplicht”

C004 - Begrip algemene voorziening

Een algemene voorziening is een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt (artikel 1.1 lid 1 aanhef en onder i Wmo-verordening).

Primaat van de algemene voorziening

De gemeente kent voor de volgende soorten voorzieningen het primaat van de algemene voorzieningen:

  • -

    hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen (artikel 3.2

    Wmo-verordening);

  • -

    woonvoorziening (artikel 4.2 Wmo-verordening);

  • -

    vervoersvoorziening (artikel 5.3 Wmo-verordening);

  • -

    rolstoelvoorziening (artikel 6.2 Wmo-verordening).

C005 - Primaat van de algemene voorziening

De gemeente kent voor de volgende soorten voorzieningen het primaat van de algemene voorzieningen:

  • -

    hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen (artikel 3.2

    Wmo-verordening);

  • -

    woonvoorziening (artikel 4.2 Wmo-verordening);

  • -

    vervoersvoorziening (artikel 5.3 Wmo-verordening);

  • -

    rolstoelvoorziening (artikel 6.2 Wmo-verordening).

Richtlijnen “Individuele voorzieningen”

Hoofdstuk 1 - Recht op individuele voorzieningen

I002 - Individueel gericht

Een Wmo-voorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze in overwegende mate op het individu is gericht (artikel 1.2 lid 1 onder c Wmo-verordening).

Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt voor het collectief vervoer. Hierbij zij overigens opgemerkt dat ook de toekenning van collectief vervoer geschiedt op basis van een individuele aanvraag en beoordeling.

I003 - Langdurig noodzakelijk

Een voorziening kan slechts worden toegekend indien deze langdurig noodzakelijk is (artikel 1.2 lid 1 aanhef en onder a Wmo-verordening) met uitzondering van kortdurende hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen en met uitzondering van personen van 75 jaar en ouder die toegelaten worden tot de vervoersvoorziening CVV (Collectief Vraagafhankelijk Vervoer) zonder medische medicatie mits men voldoet aan de inkomenstoets Wmo.

I004 - Goedkoopst adequaat

Een Wmo-voorziening kan slechts worden toegekend indien deze, objectief bezien, als goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt (artikel 1.2 lid 1 aanhef en onder b Wmo-verordening).

I005 - Algemeen gebruikelijk

Geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is (artikel 1.2 lid 2 aanhef en onder a Wmo-verordening).

Een door de aanvrager gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager indien een persoon zonder beperkingen, die zich voor wat betreft leeftijd, inkomen etc. in een vergelijkbare positie bevindt, naar maatschappelijke maatstaf redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening.

Zie ook richtlijn I037 met voorbeelden van vervoersvoorzieningen die als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.

I006 - Aanvraag voor verstrijken normale afschrijvingsduur

Het college weigert een voorziening indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de WVG of krachtens de Wmo is verleend en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen (artikel 1.2 lid 2 aanhef en onder g en artikel 7.7 sub c Wmo-verordening).

Dus alleen wanneer de voorziening verloren is gegaan en dit niet de schuld is van de belanghebbende kan toch een nieuwe verstrekking plaatsvinden. Indien een derde verantwoordelijk is voor het verloren gaan van het verstrekte middel, zal bekeken moeten worden of het mogelijk is deze derde daarvoor door de belanghebbende aansprakelijk te laten stellen, om zo de kosten te kunnen verhalen.

Wanneer in een woning een of meer dure voorzieningen zijn aangebracht (bijvoorbeeld een traplift of een verstelbare keuken) dan zal de belanghebbende in verband hiermee zijn opstalverzekering dienen te verhogen. Laat hij dit na en blijkt na een brand dat de woning onvoldoende is verzekerd, dan kan een nieuwe aanvraag om die reden worden afgewezen met toepassing van voornoemd artikel van de Wmo-verordening.

I007 - Kosten voorziening voordat besluit is genomen

In beginsel kunnen aanvragen alleen betrekking hebben op voorzieningen die nog gerealiseerd moeten worden. Een aanvraag voor een financiële tegemoetkoming van een reeds gerealiseerde voorziening of een aanvraag voor een persoonsgebonden budget voor kosten die de aanvrager voor de aanvraagdatum heeft gemaakt, wordt afgewezen (artikel 1.2 lid 2 aanhef en onder f en artikel 7.7 sub b Wmo-verordening).

Voor woningaanpassingen geldt in beginsel dat pas een aanvang mag worden gemaakt met de werkzaamheden nadat door het college een beslissing over de aanvraag is genomen. Hierdoor wordt voorkomen dat het college in een positie wordt gebracht waarin de noodzaak, adequaatheid en passendheid van een aangevraagde voorziening niet meer kan worden beoordeeld, omdat deze reeds is aangebracht voordat op de aanvraag is beslist. Het college kan immers ook factoren laten meewegen die buiten de woonruimte van de belanghebbende gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk de goedkoopste adequate voorziening is. De belanghebbende komt pas voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking nadat het college hierover een positieve beslissing hebben genomen. Pas nadat advies is ingewonnen en een afweging is gemaakt welke oplossing het meest adequaat is, kan de belanghebbende tot verhuizing overgaan. Van bovenstaande regels kan worden afgeweken met toepassing van de hardheidsclausule. Voor afwijking zal de belanghebbende toestemming moeten vragen aan het college.

I008 - Medewerking belanghebbende of anderen

Het college weigert een voorziening indien een voorziening niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs van de aanvrager zelf of van anderen in diens omgeving, zoals huisgenoten, te vergen medewerking aan een oplossing voor het zich voordoende probleem.

I009 - Inkomensgrenzen

In deze richtlijn komen de volgende aspecten aan de orde:

  • -

    Inkomensgrens

  • -

    Inkomensbegrip

  • -

    Vaststellen inkomen

  • -

    Vrijgelaten inkomsten

Inkomensgrens

Indien het inkomen (na aftrek van de forfaitaire vrijlating van € 109,00 per maand) hoger is dan de inkomensgrens zoals bedoeld in artikel 1 onder f van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond wordt er geen financiële tegemoetkoming verstrekt voor:

  • a.

    collectief vervoer;

  • b.

    een voorziening in natura in de vorm van een al dan niet aangepaste auto;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van:

    • 1.

      gebruik van bruikleenauto;

    • 2.

      gebruik van taxi of eigen auto;

    • 3.

      gebruik van een rolstoeltaxi;

    • 4.

      medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer;

    • 5.

      parkeerfaciliteiten

Het bovenstaande volgt uit artikel 5.4 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2007 en artikel 20 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond.

Inkomensbegrip

Onder inkomen wordt verstaan (artikel 1 aanhef en onder d van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond):

  • 1.

    het netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning;

  • 2.

    het gezamenlijk netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning van de ouders of pleegouders van de belanghebbende, indien de belanghebbende jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 Wmo;

  • 3.

    het gezamenlijk netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning van de belanghebbende en zijn echtgenoot, indien de belanghebbende een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 Wmo.

Vaststelling inkomen

Voor de vaststelling van het inkomen zijn de artikelen 2 en 3 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning van belang (zie gemeentelijke bijlage GB02). Beide bepalingen komen hierna aan bod.

Artikel 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning bepaalt het volgende:

  • 1.

    Het netto-inkomen van de gehandicapte wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      Loontrekkenden of uitkeringsgerechtigden (inclusief ouderen met alleen een AOW-uitkering): nettoloon op loonstrookje of uitkeringsspecificatie, vermeerderd met vakantietoeslag en de fiscale heffingskortingen voor zover deze niet zijn vrijgelaten.

    • b.

      Zelfstandigen: inkomen volgens de belastingopgave van het laatst verstreken kalenderjaar minus verschuldigde inkomstenbelasting (forfaitair percentage conform artikel 6 lid 2 Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004).

    • c.

      Ouderen met een pensioen: netto-inkomsten, vermeerderd met vakantietoeslag en de fiscale heffingskortingen

      voor zover deze niet zijn vrijgelaten.

  • 2.

    Bij de vaststelling van het netto-inkomen wordt het inkomen uit vermogen in aanmerking genomen voor zover dit, na aftrek van de eventueel verschuldigde vermogensrendementsheffing, meer bedraagt dan 10 procent van de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Wet werk en bijstand.

  • 3.

    Indien de aanvrager deelneemt aan een spaarloonregeling of levensloopregeling wordt bij de vaststelling van het netto-inkomen uitgegaan van het nettoloon dat zou zijn ontvangen indien hij niet aan de spaarloonregeling had deelgenomen. Ter bepaling hiervan dient de aanvrager een aparte loonspecificatie van zijn werkgever te overleggen indien het college daarom verzoekt.

  • 4.

    Op het inkomen van een bewoner van een AWBZ-instelling wordt de eigen betaling welke de bewoner verschuldigd is ingevolge de artikelen 4 en 14 van het Bijdragebesluit zorg in mindering gebracht.

  • 5.

    De periode waarover het netto-inkomen wordt vastgesteld is het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de Wmo-voorziening is gedaan.

  • 6.

    Inkomsten tot een bedrag van € 109,-- netto per maand worden niet tot het inkomen als bedoeld in artikel 1 onder d van het besluit gerekend. De aanvrager heeft aldus recht op een forfaitaire vrijlating.

Aan de toelichting op artikel 2 is het volgende ontleend:

Dit artikel bepaalt hoe voor verschillende groepen aanvragers het inkomen wordt berekend ter vaststelling van de toegang tot Wmo-voorzieningen. Hoofdregel is dat het netto-inkomen in aanmerking wordt genomen. Met nettoloon op het loonstrookje wordt bedoeld het nettoloon vóór aftrek van inhoudingen vanwege bijvoorbeeld beslag of een spaarloonregeling of levensloopregeling. In die gevallen waarin de hoogte van de vakantietoeslag niet bekend is, kan deze als regel op 5 procent van de netto-inkomsten worden gesteld.

Het inkomen uit vermogen is vrijgelaten voor zover dit betrekking heeft op een vermogen dat lager is dan de vermogensgrens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Men spreekt in dit verband ook wel over bescheiden vermogen. De vermogensgrenzen in de WWB worden jaarlijks per 1 januari aangepast en verschillen per leefvorm. Voor gehuwden en alleenstaande ouders geldt een hogere vermogensgrens dan voor alleenstaanden. Door in het tweede lid aan te sluiten bij de vermogensgrenzen in de WWB en door het noemen van een percentage van 10 procent wordt per saldo bereikt dat inkomen uit vermogen alleen in aanmerking wordt genomen voor dat deel van het vermogen dat substantieel meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens op grond van de WWB (zie ook richtlijn I 194 vrijgelaten inkomsten).

Een spaarloonregeling heeft tot doel het vergroten van het eigen vermogen en kan door de werkgever worden ingesteld. Door deelname aan deze regeling wordt een deel van het loon naar een geblokkeerde spaarrekening overgemaakt. Telkens na vier jaar mag de rekeninghouder beschikken over het in een bepaald jaar overgehevelde loon. Als de belanghebbende maandelijks heeft gespaard dan wordt het bedrag ook maandelijks gedeblokkeerd. Aangezien de deelname aan deze regelingen vrijwillig is, is in het derde lid bepaald dat bij de vaststelling van het netto-inkomen uitgegaan van het nettoloon dat zou zijn ontvangen indien hij niet aan de spaarloonregeling had deelgenomen. Zonodig zal het college de gehandicapte om een aparte loonspecificatie van de werkgever verzoeken. Indien de belanghebbende dit niet kan of wil, wordt van het spaarbedrag 67,65% wel en 32,35% niet tot het inkomen gerekend.

Op het inkomen van een bewoner van een AWBZ-instelling wordt de eigen bijdrage ingevolge de artikelen 4 en 14 van het Bijdragebesluit zorg in mindering gebracht.

De periode waarover het netto-inkomen wordt vastgesteld is het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de Wmo-voorziening is gedaan. De vaststelling van het jaarinkomen geschiedt aan de hand van het netto-inkomen over één maand. Dit netto-inkomen wordt vermenigvuldigd met factor 12 of - ingeval de gehandicapte een dertiende maanduitkering ontvangt - met factor 13.

De aanvrager heeft op grond van lid 6 recht op een zogeheten forfaitaire vrijlating van € 109,-- per maand: inkomsten tot een bedrag van € 109,-- netto per maand worden niet tot het inkomen als bedoeld in artikel 1 onder d van het Besluit gerekend.

Artikel 3 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning bepaalt het volgende:

Bij de vaststelling van het inkomen bij de beoordeling van de toegang tot een Wmo-vvorziening wordt rekening gehouden met overige kosten voortvloeiend uit de handicap voor zover deze aantoonbaar hoger zijn dan € 1.308,-- per kalenderjaar.

Het betreft kosten die:

  • a.

    niet vanuit andere regelingen geheel of gedeeltelijk worden vergoed;

  • b.

    niet algemeen gebruikelijk zijn;

  • c.

    gemaakt zijn in het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de Wmo-voorziening is gedaan.

Aan de toelichting op artikel 3 is het volgende ontleend:

Bij de vaststelling van het inkomenbij de beoordeling van de toegang tot een Wmo-voorziening wordt een forfaitair bedrag van € 1.308,00 per kalenderjaar buiten beschouwing gelaten. Dit bedrag dient ter compensatie van de extra kosten die de aanvrager moet maken als gevolg van zijn handicap. Aangenomen mag worden dat iedere aanvrager de hiervoor bedoelde extra kosten heeft. Het gaat om kosten die niet op grond van andere regelingen worden vergoed (bijvoorbeeld AWBZ/Zvw, Wet op de inkomstenbelasting, bijzondere bijstand en gemeentelijk minimabeleid). In dit verband worden ook extra kosten bedoeld die zijn gemaakt voor en door gehandicapte gezinsleden van de belanghebbende (in het bijzonder zijn partner en ten laste komende minderjarige kinderen). Voor zover de betreffende kosten algemeen gebruikelijk zijn, kunnen deze niet tot verlaging van het inkomen leiden.

Om praktische redenen is gekozen voor een forfaitaire vrijlating. De aanvrager hoeft de extra kosten tot dit bedrag niet aan te tonen. Als hij van mening is dat zijn extra kosten hoger zijn dan dit forfaitaire bedrag dient hij de totale extra kosten aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door het overleggen van betalingsbewijzen. Slaagt hij hierin dan worden de kosten tot het hogere bedrag in mindering gebracht op het inkomen. In dit verband is van belang dat alleen kosten die zijn gemaakt in het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de Wmo-voorziening is gedaan in aanmerking genomen worden.

Door te bepalen dat de kosten in mindering moeten worden gebracht op het inkomen wordt bereikt dat deze regel ook van toepassing is bij de vaststelling of het netto-inkomen van de aanvrager al dan niet boven de inkomensgrens ligt die geldt voor de verstrekking van (bepaalde) vervoersvoorzieningen. Indien het netto-inkomen lager is dan de inkomensgrens zoals bedoeld in artikel 1 onder f van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond kan de forfaitaire vrijlating achterwege blijven.

Vrijgelaten inkomsten

De gemeente laat de inkomsten als bedoeld in artikel 31 lid 2 WWB buiten beschouwing bij de vaststelling van het inkomen.

Voorts wordt in artikel 2 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning bepaald dat bij de vaststelling van het netto-inkomen het inkomen uit vermogen in aanmerking wordt genomen voor zover dit, na aftrek van de eventueel verschuldigde vermogensrendementsheffing, meer bedraagt dan een percentage van de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 WWB. Dit percentage is gesteld op 10%.

De vermogensrendementsheffing is de belasting die wordt geheven in box 3 (het inkomen uit sparen en beleggen). Er wordt belasting betaald over een vast rendement op vermogen. Dit vaste rendement wordt berekend over de gemiddelde waarde van bezittingen min schulden (de zogenoemde rendementsgrondslag). Er wordt pas belasting betaald als deze waarde boven een heffingvrij vermogen uitkomt. In plaats van het werkelijke rendement, wordt een vast percentage van 4% belast. Over die 4% rendement betaalt men 30% belasting. De 4% rendement wordt berekend over de gemiddelde waarde van de bezittingen min schulden (de rendementsgrondslag) bij de aanvang en het einde van een kalenderjaar.

Aan de toelichting op artikel 2 van het Besluit nadere regels is het volgende ontleend: Het inkomen uit vermogen is vrijgelaten voor zover dit betrekking heeft op een vermogen dat lager is dan de vermogensgrens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Men spreekt in dit verband ook wel over bescheiden vermogen. De vermogensgrenzen in de WWB worden jaarlijks per 1 januari aangepast en verschillen per leefvorm. Voor gehuwden en alleenstaande ouders geldt een hogere vermogensgrens dan voor alleenstaanden. Door in het tweede lid aan te sluiten bij de vermogensgrenzen in de WWB en door het noemen van een percentage van 10 % wordt per saldo bereikt dat inkomen uit vermogen alleen in aanmerking wordt genomen voor dat deel van het vermogen dat substantieel meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens op grond van de WWB.

Voorbeeld:

Alleenstaande Van Stee heeft een vermogen van € 8.000,-- en heeft dit weggezet op een spaarrekening. Van een vermogensrendementsheffing is geen sprake. Rekeningafschriften leren dat de rente-inkomsten van Van Stee in 2009 € 300,-- bedragen. De toepasselijke vermogensgrens voor Van Stee bedraagt in 2009 € 5.455,--. 10% van de toepasselijke vermogensgrens is € 545,50. De inkomsten uit vermogen liggen onder de toepasselijke grens. Het inkomen uit vermogen wordt derhalve niet meegenomen bij de vaststelling van het netto-inkomen.

I010 - Overige voorwaarden en weigeringsgronden

Het gemeentelijk beleid kent geen andere voorwaarden en/of weigeringsgronden.

I011 - Hardheidsclausule

De hardheidsclausule is opgenomen in artikel 8.1 van de Wmo-verordening en luidt als volgt:

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kan het college advies vragen.

Aan de toelichting op bovenstaand artikel is het volgende ontleend:

Artikel 8.1 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

I194 - Vrijgelaten inkomsten

De gemeente laat de inkomsten als bedoeld in artikel 31 lid 2 WWB buiten beschouwing bij de vaststelling van het inkomen.

Voorts wordt in artikel 2 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning bepaald dat bij de vaststelling van het netto-inkomen het inkomen uit vermogen in aanmerking wordt genomen voor zover dit, na aftrek van de eventueel verschuldigde vermogensrendementsheffing, meer bedraagt dan een percentage van de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 WWB. Dit percentage is gesteld op 10%.

De vermogensrendementsheffing is de belasting die wordt geheven in box 3 (het inkomen uit sparen en beleggen). Er wordt belasting betaald over een vast rendement op vermogen. Dit vaste rendement wordt berekend over de gemiddelde waarde van bezittingen min schulden (de zogenoemde rendementsgrondslag). Er wordt pas belasting betaald als deze waarde boven een heffingvrij vermogen uitkomt. In plaats van het werkelijke rendement, wordt een vast percentage van 4% belast. Over die 4% rendement betaalt men 30% belasting. De 4% rendement wordt berekend over de gemiddelde waarde van de bezittingen min schulden (de rendementsgrondslag) bij de aanvang en het einde van een kalenderjaar.

Aan de toelichting op artikel 2 van het Besluit nadere regels is het volgende ontleend: Het inkomen uit vermogen is vrijgelaten voor zover dit betrekking heeft op een vermogen dat lager is dan de vermogensgrens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Men spreekt in dit verband ook wel over bescheiden vermogen. De vermogensgrenzen in de WWB worden jaarlijks per 1 januari aangepast en verschillen per leefvorm. Voor gehuwden en alleenstaande ouders geldt een hogere vermogensgrens dan voor alleenstaanden. Door in het tweede lid aan te sluiten bij de vermogensgrenzen in de WWB en door het noemen van een percentage van 10 % wordt per saldo bereikt dat inkomen uit vermogen alleen in aanmerking wordt genomen voor dat deel van het vermogen dat substantieel meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens op grond van de WWB.

Voorbeeld:

Alleenstaande Van Stee heeft een vermogen van € 8.000,-- en heeft dit weggezet op een spaarrekening. Van een vermogensrendementsheffing is geen sprake. Rekeningafschriften leren dat de rente-inkomsten van Van Stee in 2009 € 300,-- bedragen. De toepasselijke vermogensgrens voor Van Stee bedraagt in 2009 € 5.455,--. 10% van de toepasselijke vermogensgrens is € 545,50. De inkomsten uit vermogen liggen onder de toepasselijke grens. Het inkomen uit vermogen wordt derhalve niet meegenomen bij de vaststelling van het netto-inkomen.

I195 - Vaststellen inkomen

Voor de vaststelling van het inkomen zijn de artikelen 2 en 3 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning van belang (zie gemeentelijke bijlage GB02). Beide bepalingen komen hierna aan bod.

Artikel 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning bepaalt het volgende:

  • 1.

    Het netto-inkomen van de gehandicapte wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      Loontrekkenden of uitkeringsgerechtigden (inclusief ouderen met alleen een AOW-uitkering): nettoloon op loonstrookje of uitkeringsspecificatie, vermeerderd met vakantietoeslag en de fiscale heffingskortingen voor zover deze niet zijn vrijgelaten.

    • b.

      Zelfstandigen: inkomen volgens de belastingopgave van het laatst verstreken kalenderjaar minus verschuldigde inkomstenbelasting (forfaitair percentage conform artikel 6 lid 2 Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004).

    • c.

      Ouderen met een pensioen: netto-inkomsten, vermeerderd met vakantietoeslag en de fiscale heffingskortingen voor zover deze niet zijn vrijgelaten.

  • 2.

    Bij de vaststelling van het netto-inkomen wordt het inkomen uit vermogen in aanmerking genomen voor zover dit, na aftrek van de eventueel verschuldigde vermogensrendementsheffing, meer bedraagt dan 10 procent van de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Wet werk en bijstand.

  • 3.

    Indien de aanvrager deelneemt aan een spaarloonregeling of levensloopregeling wordt bij de vaststelling van het netto-inkomen uitgegaan van het nettoloon dat zou zijn ontvangen indien hij niet aan de spaarloonregeling had deelgenomen. Ter bepaling hiervan dient de aanvrager een aparte loonspecificatie van zijn werkgever te overleggen indien het college daarom verzoekt.

  • 4.

    Op het inkomen van een bewoner van een AWBZ-instelling wordt de eigen betaling welke de bewoner verschuldigd is ingevolge de artikelen 4 en 14 van het Bijdragebesluit zorg in mindering gebracht.

  • 5.

    De periode waarover het netto-inkomen wordt vastgesteld is het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de Wmo-voorziening is gedaan.

  • 6.

    Inkomsten tot een bedrag van € 109,-- netto per maand worden niet tot het inkomen als bedoeld in artikel 1 onder d van het besluit gerekend. De aanvrager heeft aldus recht op een forfaitaire vrijlating.

Aan de toelichting op artikel 2 is het volgende ontleend:

Dit artikel bepaalt hoe voor verschillende groepen aanvragers het inkomen wordt berekend ter vaststelling van de toegang tot Wmo-voorzieningen. Hoofdregel is dat het netto-inkomen in aanmerking wordt genomen. Met nettoloon op het loonstrookje wordt bedoeld het nettoloon vóór aftrek van inhoudingen vanwege bijvoorbeeld beslag of een spaarloonregeling of levensloopregeling. In die gevallen waarin de hoogte van de vakantietoeslag niet bekend is, kan deze als regel op 5 procent van de netto-inkomsten worden gesteld.

Het inkomen uit vermogen is vrijgelaten voor zover dit betrekking heeft op een vermogen dat lager is dan de vermogensgrens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Men spreekt in dit verband ook wel over bescheiden vermogen. De vermogensgrenzen in de WWB worden jaarlijks per 1 januari aangepast en verschillen per leefvorm. Voor gehuwden en alleenstaande ouders geldt een hogere vermogensgrens dan voor alleenstaanden. Door in het tweede lid aan te sluiten bij de vermogensgrenzen in de WWB en door het noemen van een percentage van 10 procent wordt per saldo bereikt dat inkomen uit vermogen alleen in aanmerking wordt genomen voor dat deel van het vermogen dat substantieel meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens op grond van de WWB (zie ook richtlijn I 194 vrijgelaten inkomsten).

Een spaarloonregeling heeft tot doel het vergroten van het eigen vermogen en kan door de werkgever worden ingesteld. Door deelname aan deze regeling wordt een deel van het loon naar een geblokkeerde spaarrekening overgemaakt. Telkens na vier jaar mag de rekeninghouder beschikken over het in een bepaald jaar overgehevelde loon. Als de belanghebbende maandelijks heeft gespaard dan wordt het bedrag ook maandelijks gedeblokkeerd. Aangezien de deelname aan deze regelingen vrijwillig is, is in het derde lid bepaald dat bij de vaststelling van het netto-inkomen uitgegaan van het nettoloon dat zou zijn ontvangen indien hij niet aan de spaarloonregeling had deelgenomen. Zonodig zal het college de gehandicapte om een aparte loonspecificatie van de werkgever verzoeken. Indien de belanghebbende dit niet kan of wil, wordt van het spaarbedrag 67,65% wel en 32,35% niet tot het inkomen gerekend.

Op het inkomen van een bewoner van een AWBZ-instelling wordt de eigen bijdrage ingevolge de artikelen 4 en 14 van het Bijdragebesluit zorg in mindering gebracht.

De periode waarover het netto-inkomen wordt vastgesteld is het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de Wmo-voorziening is gedaan. De vaststelling van het jaarinkomen geschiedt aan de hand van het netto-inkomen over één maand. Dit netto-inkomen wordt vermenigvuldigd met factor 12 of - ingeval de gehandicapte een dertiende maanduitkering ontvangt - met factor 13.

De aanvrager heeft op grond van lid 6 recht op een zogeheten forfaitaire vrijlating van € 109,-- per maand: inkomsten tot een bedrag van € 109,-- netto per maand worden niet tot het inkomen als bedoeld in artikel 1 onder d van het Besluit gerekend.

Artikel 3 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning bepaalt het volgende:

Bij de vaststelling van het inkomen bij de beoordeling van de toegang tot een Wmo-vvorziening wordt rekening gehouden met overige kosten voortvloeiend uit de handicap voor zover deze aantoonbaar hoger zijn dan € 1.308,-- per kalenderjaar.

Het betreft kosten die:

  • a.

    niet vanuit andere regelingen geheel of gedeeltelijk worden vergoed;

  • b.

    niet algemeen gebruikelijk zijn;

  • c.

    gemaakt zijn in het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de Wmo-voorziening is gedaan.

Aan de toelichting op artikel 3 is het volgende ontleend:

Bij de vaststelling van het inkomenbij de beoordeling van de toegang tot een Wmo-voorziening wordt een forfaitair bedrag van € 1.308,00 per kalenderjaar buiten beschouwing gelaten. Dit bedrag dient ter compensatie van de extra kosten die de aanvrager moet maken als gevolg van zijn handicap. Aangenomen mag worden dat iedere aanvrager de hiervoor bedoelde extra kosten heeft. Het gaat om kosten die niet op grond van andere regelingen worden vergoed (bijvoorbeeld AWBZ/Zvw, Wet op de inkomstenbelasting, bijzondere bijstand en gemeentelijk minimabeleid). In dit verband worden ook extra kosten bedoeld die zijn gemaakt voor en door gehandicapte gezinsleden van de belanghebbende (in het bijzonder zijn partner en ten laste komende minderjarige kinderen). Voor zover de betreffende kosten algemeen gebruikelijk zijn, kunnen deze niet tot verlaging van het inkomen leiden.

Om praktische redenen is gekozen voor een forfaitaire vrijlating. De aanvrager hoeft de extra kosten tot dit bedrag niet aan te tonen. Als hij van mening is dat zijn extra kosten hoger zijn dan dit forfaitaire bedrag dient hij de totale extra kosten aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door het overleggen van betalingsbewijzen. Slaagt hij hierin dan worden de kosten tot het hogere bedrag in mindering gebracht op het inkomen. In dit verband is van belang dat alleen kosten die zijn gemaakt in het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de Wmo-voorziening is gedaan in aanmerking genomen worden.

Door te bepalen dat de kosten in mindering moeten worden gebracht op het inkomen wordt bereikt dat deze regel ook van toepassing is bij de vaststelling of het netto-inkomen van de aanvrager al dan niet boven de inkomensgrens ligt die geldt voor de verstrekking van (bepaalde) vervoersvoorzieningen. Indien het netto-inkomen lager is dan de inkomensgrens zoals bedoeld in artikel 1 onder f van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond kan de forfaitaire vrijlating achterwege blijven.

I196 - Inkomensbegrip bij inkomensgrenzen

Onder inkomen wordt verstaan (artikel 1 aanhef en onder d van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond):

  • 1.

    het netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning;

  • 2.

    het gezamenlijk netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning van de ouders of pleegouders van de belanghebbende, indien de belanghebbende jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 Wmo;

  • 3.

    het gezamenlijk netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning van de belanghebbende en zijn echtgenoot, indien de belanghebbende een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 Wmo.

I197 - Drempelbedrag

Er geldt geen drempelbedrag.

I198 - Wettelijke regeling of privaatrechtelijke verbintenis

Het college weigert een voorziening voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning een voorziening als bedoeld in artikel 2 Wmo of een verbintenis uit de wet bestaat.

I199 - Duurdere voorzieningen dan geïndiceerd

Het college verstrekt een duurdere of meer adequate voorziening indien de belanghebbende het prijsverschil tussen deze voorziening en de goedkoopst adequate voorziening zelf betaalt en is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    Ook voor de duurdere voorziening moet in beginsel een indicatie bestaan. Met andere woorden: ook de duurdere voorziening moet voldoen aan het medisch ergonomisch programma van eisen.

  • -

    De duurdere voorziening moet als adequate voorziening kunnen worden aangemerkt.

  • -

    De duurdere voorziening dient kwalitatief van gelijk niveau te zijn als de geïndiceerde voorziening.

  • -

    Het college verstrekt ook de duurdere voorziening in bruikleen (betreft de voorzieningen in bruikleen).

  • -

    De meerkosten worden na afloop van de bruikleenperiode niet gerestitueerd.

  • -

    De afwijkende opzet dient vooraf gemeld te worden.

  • -

    Er dient een kostenverantwoording te worden afgelegd door de belanghebbende.

  • -

    De meerkosten van de duurdere voorziening bij een woonvoorziening moeten apart gespecificeerd worden (in verband met de berekening van de draagkracht: het feit dat er meerkosten gemaakt worden is niet van invloed op de hoogte van de financiële tegemoetkoming).

Hoofdstuk 2 - Hulp bij het huishouden

I012 - Persoonlijke ondersteuning - wat wordt hieronder verstaan

In het gemeentelijk beleid wordt onderverdeeld in twee categorieën:

Categorie 1 Persoonlijke ondersteuning 1 (PO1):

  • -

    lichte en zware schoonmaakwerkzaamheden gerelateerd aan beperkingen, zoals het schoonmaken van woonruimte, slaapruimte, sanitair, keuken (dagelijks of wekelijks onderhoud);

  • -

    verzorging van textiel (wassen, strijken) en onderhoud van kleding en schoeisel;

  • -

    boodschappen doen voor dagelijks leven;

  • -

    assistentie bij zorg voor voeding (voorbereiden, serveren, afwassen, opruimen);

  • -

    bed(den) opmaken;

  • -

    beperkte verzorging van huisdieren;

  • -

    helpen met maaltijdbereiding;

  • -

    dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • -

    instructie, advies en voorlichting over het huishouden;

  • -

    eenvoudige psychosociale hulp en observatie;

Categorie Persoonlijke ondersteuning 2 (PO2):

Persoonlijke ondersteuning 2 betreft de volgende activiteiten gericht op ondersteuning:

a. Hulp bij ontregelde huishouden als gevolg van chronisch psychische stoornis, verstandelijke handicap, vormen van dementie of andere sociale problematiek:

  • -

    observeren;

  • -

    doelen formuleren met betrekking tot het huishouden;

  • -

    verkrijgen / handhaven structuur in het huishouden, budgetbeheer.

Deze hulp kan bijvoorbeeld geïndiceerd worden in situaties waarbij ondersteuning noodzakelijk is om grotere problematiek (uithuiszetting) te voorkomen. Er kan mogelijk sprake zijn van beperkingen zonder dat er een diagnose gesteld kan worden, waardoor een AWBZ indicatie niet aan de orde is, maar er nadrukkelijk wel een zorgvraag is.

b. Opvoedingsondersteuning (begeleiding kinderen / begeleiden van ouders bij de opvoeding); Uitgangscriterium: het gaat om kortdurende hulp aan ouders en jeugdigen op momenten dat de opvoeding dreigt te stagneren. De geboden hulp kan bestaan uit advisering of lichte hulpverlening. Licht pedagogische hulp kan derhalve ook bestaan uit advisering.

c. Begeleiding:

Deze activiteit is toegevoegd in verband met de wijzigingen rondom de functie begeleiding in de AWBZ en de pakketmaatregel, waardoor cliënten met een lichte beperking niet meer in aanmerking komen voor een AWBZ indicatie begeleiding.

Geboden hulp richt zich op:

  • -

    hulp bij de administratie / financiën / post;

  • -

    begeleiding in het OV / begeleiding bij winkelen / bezoek instanties / sociale contacten;

  • -

    begeleiding bij zelf lezen, schrijven, rekenen / telefoon- en computergebruik.

Ter verduidelijking voor bepaling van de doelgroep:

In bovenstaande gaat het met name om cliënten die beperkingen hebben bij het psychisch functioneren of in de sociale redzaamheid.

Van het gemeentelijk beleid maakt tevens onderdeel uit:

  • -

    Protocol Indicatiestelling Persoonlijke ondersteuning d.d. februari 2010;

  • -

    Protocol Gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden d.d. december 2010.

I013 - Hulp bij het huishouden - wie komt wanneer in aanmerking

Hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen kan worden verleend aan (artikel 3.2 Wmo-verordening):

  • -

    een persoon met een beperking of een chronisch psychisch probleem; en

  • -

    aan een persoon met een psychosociaal probleem; een mantelzorger

I016 - Hulp bij het huishouden - overige voorwaarden en weigeringsgronden

Overige voorwaarden en weigeringsgronden zijn:

Kortdurende noodzaak

In afwijking van artikel 1.2 lid 1 aanhef en onder a van de Wmo-verordening verleent het college hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen, indien er geen langdurige noodzaak is.

Een voorbeeld van een geval waarin er geen langdurige noodzaak is, is het geval van revalidatie na een ziekenhuisopname.

Zie ook richtlijn I003.

Zelfstandige woonruimte

Het college weigert hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen indien de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen.

Voorzieningenniveau

Het college weigert hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen voor zover deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw (artikel 1.2 lid 2 aanhef en onder d Wmo-verordening).

I017 - Hulp bij het huishouden - vorm, omvang en hoogte

Vorm

De hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 Wmo, in de vorm van een algemene voorziening of in natura of in de vorm van een PGB verleend (artikel 3.1 Wmo-verordening).

Aan de toelichting bij artikel 3.1 van de Wmo-verordening is het volgende ontleend: De in artikel 6 Wmo genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een PGB en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een PGB. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen PGB te verstrekken.

Omvang

De omvang van de voorziening hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week.

I018 - Respijtzorg

De gemeente kent geen bijzonder beleid ten aanzien van het verstrekken van hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen als respijtzorg.

In het indicatieonderzoek naar beperkingen en participatieproblemen van de zorgvrager wordt altijd de fysieke en sociale omgeving van de vrager meegenomen in de afweging.

Het meewegen van de mantelzorg betekent ook dat bij de indicatiestelling nagegaan wordt of voor een deel van de mantelzorg alsnog ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd moet worden ter ondersteuning van de mantelzorger zodat die regelmatig tijdelijk ontlast wordt.

Zie in dezen ook paragraaf 1.3 "De omgeving als wegingsfactor" van het protocol "Gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden" dat deel uitmaakt van het gemeentelijk beleid en ook opgenomen is in de gemeentelijke bijlagen onder nr. GB06.

I020 - Hulp bij het huishouden - overzicht zorgaanbieders

Voor het aanbieden van hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen heeft de gemeente contracten met een aantal zorgaanbieders. Met betrekking tot deze zorgaanbieders wordt er gebruik gemaakt van een voorkeurslijst. Dit houdt in dat de klant in eerste instantie zelf voor een zorgaanbieder kiest. Wanneer de klant geen keuze kan of wil maken dan komt de voorkeurslijst van de gemeente aan de orde. De klant wordt dan door De Zorgpoort in eerste instantie aangemeld bij de zorgaanbieder die op nummer 1 staat. Kan deze niet leveren dan volgt nummer 2, etc.

De voorkeurslijsten zien er als volgt uit.

  • -

    Categorie 1 (huishoudelijke werkzaamheden):

    • -

      ActiefZorg Veldmaarschalk Montgomerylaan 9 5612 BA Eindhoven 0416-673113 www.actiefzorg.nl

    • -

      Stichting St. Annaklooster Zuidende 25a 5701 KX Helmond 0492-527947 www.sintannaklooster.nl

    • -

      Savant, organisatie voor zorg Postbus 222 5700 AE Helmond 0492-572000

  • -

    Categorie 2 (huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met organisatie van het huishouden en hulp bij een ontregeld huishouden):

    • -

      ActiefZorg Veldmaarschalk Montgomerylaan 9 5612 BA Eindhoven 0416-673113 www.actiefzorg.nl

    • -

      De Zorgboog Roessel 3 5761 RP Bakel 0900-8998636

    • -

      Savant, organisatie voor zorg Postbus 222 5700 AE Helmond 0492-572000

    • -

      Stichting St. Annaklooster Zuidende 25a 5701 KX Helmond 0492-527947 www.sintannaklooster.nl

I126 - Nazorg en heronderzoek huishoudelijke voorziening

Er is geen gemeentelijk beleid met betrekking tot nazorg en heronderzoek.

I191 - Omvang en hoogte huishoudelijke voorziening

De omvang van de voorziening hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week.

I192 - Hulp bij het huishouden - zelfstandige woonruimte

Het college weigert hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen indien de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen.

I193 - Hulp bij het huishouden - voorzieningenniveau

Het college weigert hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen voor zover deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw (artikel 1.2 lid 2 aanhef en onder d Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2007).

Hoofdstuk 3 - Woonvoorzieningen

I021 - Woonvoorziening - wie komt wanneer in aanmerking

Doelgroep

Een woonvoorziening kan slechts worden verleend ten behoeve van een persoon met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan een persoon met een psychosociaal probleem teneinde deze persoon in staat te stellen een huishouden te voeren en/of zich te verplaatsen in en om de woning.

Begrip woonvoorziening

Het in artikel 1.1 lid 1 onder h van de Wmo-verordening genoemde begrip woonvoorziening wordt in de toelichting als volgt omschreven:

Onder woonvoorziening wordt elke voorziening verstaan die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt als de voorziening:

  • 1.

    gericht is op het opheffen of verminderen van aantoonbare beperkingen; of

  • 2.

    een uitraasruimte betreft.

Onder uitraasruimte wordt een verblijfsruimte verstaan waarin een ondersteuningsvrager die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

Het normale gebruik van de woning kan uitgelegd worden als de normale (elementaire) woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruiken van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt er niet onder.

I022 - Woonvoorziening - algemeen gebruikelijk

De volgende woonvoorzieningen worden als algemeen gebruikelijk aangemerkt (en dus niet vergoed):

  • -

    thermostaatkranen;

  • -

    hendelkranen met temperatuurbegrenzer;

  • -

    standaard toilet;

  • -

    hangtoilet (toilet dat aan de muur bevestigd is in plaats van aan de grond);

  • -

    centrale verwarming;

  • -

    douche;

  • -

    keramische kookplaat;

  • -

    douchekop op glijstang;

  • -

    condensdroger.

Deze opsomming is niet limitatief.

Er kunnen zich daarentegen situaties voordoen dat afwijzing op grond van het 'algemeen gebruikelijk' criterium onbillijk uitpakt. Zorgvuldige afweging van de vraag of de hardheidsclausule zou kunnen of moeten worden toegepast, is geboden.

De volgende woonvoorziening(en) worden niet als algemeen gebruikelijk aangemerkt (en dus wel vergoed):

verlengde hendelkranen met of zonder temperatuurbegrenzer.

I023 - Woonvoorziening - overige voorwaarden en weigeringsgronden

Specifiek voor woonvoorzieningen gelden de volgende voorwaarden / weigeringsgronden:

  • -

    Aard van de gebruikte materialen

  • -

    Voorzieningenniveau

  • -

    Zelfstandige woonruimte

  • -

    Rechtstreeks oorzakelijk verband

Aard van de gebruikte materialen

Op grond van artikel 1.2 lid 2 onder c van de Wmo-verordening wordt geen voorziening toegekend voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Bovenstaande bepaling moet als volgt worden uitgelegd:

Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de Wmo-verordening. Ook hoeft geen woonvoorziening te worden verstrekt indien de klachten die de belanghebbende ervaart niet voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen in of aan de woning maar uit de door de ziekte of gebrek veroorzaakte overgevoeligheid voor deze materialen. Een uitzondering op het voorgaande is indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de belanghebbende niet heeft kunnen reserveren. Een voorbeeld hiervan is dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de belanghebbende lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld allergie voor huisstofmijt) waardoor de belanghebbende zijn woning dient te saneren. Dergelijke woonvoorzieningen worden in de Wmo-verordening als woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard aangemerkt (artikel 4.3 aanhef en onder sub c van de Wmo-verordening).

Verder dient te worden vermeld dat indien de ondervonden belemmeringen het gevolg zijn van achterstallig onderhoud, vocht en tocht veroorzaakt door in de woning gelegen factoren de kosten van het opheffen van deze belemmeringen ook niet onder de werking van deze verordening vallen. De woningeigenaar is op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht tot het uitvoeren van (het grotere) onderhoud. Alleen in die situaties waarin de belanghebbende met een inkomen op het sociaal minimum het onderhoud, desnoods tegen een huurverhoging, niet binnen een uit medisch oogpunt aanvaardbare termijn van de verhuurder kan afdwingen, kan er sprake zijn van compensatieplicht.

Voorzieningenniveau

Het college weigert een woonvoorziening voor zover deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw (artikel 1.2 lid 2 aanhef en onder d Wmo-verordening).

Aan de toelichting op dit artikel is het volgende ontleend: Het uitrustingsniveau in de sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing dus.

Zelfstandige woonruimte

Artikel 4.8 van de Wmo-verordening bepaalt dat het college geen woonvoorzieningen treft aan:

  • -

    Hotels/pensions;

  • -

    Trekkerswoonwagens;

  • -

    Verzorging- en verpleeghuizen;

  • -

    Kloosters;

  • -

    Vakantiewoningen;

  • -

    Tweede woningen;

  • -

    Recratiewoningen;

  • -

    Kamerverhuur (lees: kamers die zelfstandig verhuurd worden);

  • -

    Specifiek op mensen met beperkingen of ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten (bijvoorbeeld: automatische deuropeners en automatische liftdeuren) of voorzieningen die bij (nieuw)bouw, verbouw of renovatie zonder noemswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden (bijvoorbeeld: hogere toiletpotten, hendelkranen en drempelvrije doorgangen).

In zijn algemeenheid geldt dat artikel 4.8 beoogt dat het college alleen woonvoorzieningen treft aan een woonruimte die voor de toepassing van de Wet op de huurtoeslag wordt aangemerkt als een zelfstandige woonruimte. Het gaat daarbij om een woonruimte, welke geschikt en bestemd is voor permanente huisvesting. Voorts dienen de elementaire voorzieningen als douche, toilet of keuken zich binnen de eigenlijke woonruimte te bevinden.

In situaties waarbij wordt gedoogd dat een belanghebbende al geruime tijd in een vakantiewoning woont kan een verzoek tot het treffen van woonvoorzieningen niet zondermeer worden afgewezen op grond dat er geen sprake is van een zelfstandige woonruimte in de zin van de Wet op de huurtoeslag. Het college zal in dat geval goed naar een andere oplossing moeten zoeken, bijvoorbeeld het verhuizen naar een andere geschikte aangepaste woning.

Een uitzondering op bovenstaande regel geldt ten aanzien van woonwagens in de zin van de Woningwet. Hiervoor kent de verordening aparte regels.

Rechtstreeks oorzakelijk verband

Op basis van verschillende uitspraken van de CRvB ten tijde van de WVG (zie o.a. CRvB 04-02-2004, nr. 02/2691 WVG en CRvB 31-03-2004, nrs. 02/4801, 03/1013 en 03/3346 WVG), weigert het college

een woonvoorziening indien:

  • -

    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning; en

  • -

    indien de beperking of het probleem niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning wordt begrepen) wordt ondervonden.

I025 - Woonvoorziening - primaat van verhuizing

Het primaat van de verhuizing is neergelegd in artikel 4.4 van de Wmo-verordening.

Verhuisprimaat blijft buiten toepassing

Op grond van artikel 15 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond blijft het primaat van de verhuizing in ieder geval buiten toepassing indien:

  • a.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de betrokkene niet geschikter en/of verhuizing niet goedkoper is dan aanpassing van zijn huidige woning;

  • b.

    de kosten van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening van de door de aanvrager bewoonde woning minder bedragen dan € 8.640,--;

  • c.

    er een contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen;

  • d.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd zich niet binnen dezelfde regio bevindt als de woning die de aanvrager nu reeds bewoont;

  • e.

    er niet binnen een tijdsbestek van een jaar of binnen een medisch aanvaardbare termijn

    een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd

Er geldt dat het primaat van verhuizing buiten toepassing blijft wanneer er niet binnen een tijdsbestek van één jaar (of binnen een medisch aanvaardbare termijn) een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd mits de betrokkene zich heeft ingeschreven als woningzoekende voor in beginsel alle woonwijken met ten hoogste twee negatieve woonwijken.

Indien het primaat van de verhuizing buiten toepassing blijft zal veelal een woonvoorziening in de vorm van (een financiële tegemoetkoming in de kosten van) een woningaanpassing moeten worden toegekend.

Weigeren te verhuizen

In het geval het verhuisprimaat dient te worden toegepast en de gehandicapte niet wenst te verhuizen, wordt hem de mogelijkheid geboden van een inkomensafhankelijke vergoeding tot maximaal de grens van het verhuisprimaat (€ 8.640,--) onder de voorwaarde dat de woningaanpassing geheel conform het programma van eisen wordt uitgevoerd.

Op grond van artikel 4.4 lid 4 van de Wmo-verordening en artikel 15 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond mag de belanghebbende twee keer een aangeboden adequate woning weigeren. De belanghebbende dient zich wel in te schrijven als woningzoekende en mag bij de inschrijving maximaal twee negatieve woonwijken aangeven. Na een derde weigering vervalt het recht op woonvoorzieningen, met uitzondering van het recht op een financiële tegemoetkoming in verband met de kosten verhuizing en inrichting.

I026 - Woonvoorziening - verhuizing en inrichting

Doelgroep

Het college verstrekt alleen een voorziening voor verhuizing en inrichting aan personen als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5 en 6 Wmo.

Vorm en hoogte

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en (her)inrichting bedraagt volgens artikel 10 lid 1 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning € 3.644,00.

De financiële tegemoetkoming is een forfaitaire vergoeding. Dit betekent dat er geen relatie is met de werkelijk te maken kosten en het inkomen. Zijn de werkelijke kosten hoger dan zijn de meerkosten voor rekening van de betrokkene. Zijn de werkelijke kosten lager dan is het overschot voor de betrokkene.

Specifieke voorwaarden en/of weigeringsgronden

Het college weigert een voorziening voor verhuizing en inrichting indien (artikel 4.10 Wmo-verordening):

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan het verbreden van toegangsdeuren, automatische deuropeners, hellingbanen, drempelhulpen of vlonders en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

I027 - Woonvoorziening - Bouwkundige of woontechnische voorziening

In deze richtlijn komen de volgende aspecten aan de orde:

  • -

    Vorm en hoogte

  • -

    Onderhoud, keuring, reparatie en verzekering

  • -

    Afspraken met woningcorporaties

Vorm en hoogte

Op grond van artikel 10 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond geldt dat de kosten van noodzakelijke woningaanpassingen als volgt worden vergoed.

De hoogte van het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de verordening (een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening) is gelijk aan de berekening conform artikel 8 lid 2 van het Besluit nadere regels.

Op grond van artikel 24 lid 2 onder sub a van het Besluit nadere regels geldt dat in verband met de beslissing van de gemeenteraad dat in het jaar 2009 de hoogte van het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de verordening, in het kader van de Wmo nooit hoger kan zijn dan de hoogte van het eigen aandeel in het kader van de Wvg, dat het eigen aandeel voor de aanvrager met een inkomen (verminderd met de forfaitaire vrijlating als bedoeld in artikel 2 lid 6 en artikel 3 van het Besluit) tot en met 1,5 x het norminkomen op nihil gesteld wordt.

Op grond van artikel 24 lid 2 onder sub b van het Besluit nadere regels geldt in het jaar 2009 dat bij de aanvrager met een inkomen (verminderd met de forfaitaire vrijlating als bedoeld in artikel 2 lid 6 en artikel 3 van het Besluit) boven 1,5 x het norminkomen er een vergelijking plaats vindt tussen de berekening conform artikel 8 lid 2 van het Besluit met de hoogte van het eigen aandeel conform een berekening als bedoeld in artikel 2 en artikel 4 lid 2 sub b en sub c en lid 3 sub a van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2006. Indien deze laatste berekening voor de aanvrager gunstiger is, wordt de hoogte van het eigen aandeel beperkt tot de hoogte conform deze berekening.

Op grond van artikel 24 lid 3 onder sub b van het Besluit nadere regels geldt in het jaar 2009 dat bij verstrekking van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de verordening (een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening) bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in het jaar 2009 gedurende maximaal 13 perioden van 4 weken een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekend bedrag in mindering wordt gebracht (artikel 4.1 lid 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning).

Ter bepaling van de hoogte van de kosten van een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard wordt gebruik gemaakt van de prijsbepaling van de Limitatieve lijst, de "Lijst van standaard woonvoorzieningen in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning". Deze lijst maakt onderdeel uit van het gemeentelijk beleid en is opgenomen onder gemeentelijke bijlagen nr. GB04. Wanneer daarvan geen gebruik gemaakt kan worden maakt het college onderscheid tussen aanpassingen aan woningen van de woningcorporatie en aanpassingen aan woningen van particulieren. De woningcorporatie dient één offerte te overleggen. Particulieren dienen twee offertes te overleggen.

Onderhoud, keuring, reparatie en verzekering

De instandhoudingskosten (verzekering en onderhoud) van een voorziening in natura worden vastgesteld tot de kosten die het college volgens de betreffende hulpmiddelencontracten verschuldigd is.

De kosten voor onderhoud, keuring en reparatie van een traplift worden vergoed conform de bepalingen van artikel 10 lid 3 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond

Afspraken met woningcorportaties

Het college heeft afspraken gemaakt met de woningcorporaties over het aanbrengen van woningaanpassingen op grond van de Wmo. Deze afspraken zijn neergelegd in een overeenkomst met de woningcorporaties. Deze overeenkomst is in het Handboek Wmo opgenomen als gemeentelijke bijlage nr.GB03.

Vanaf 01-02-2003 geldt er een versnelde procedure voor eenvoudige woningaanpassingen. In het kader van deze procedure is een limitatieve lijst van standaard woonvoorzieningen in het kader van de Wmo vastgesteld. Deze lijst is opgenomen in de gemeentelijke bijlagen onder nr.GB04.

I028 - Woonvoorziening - niet-bouwkundige of niet-woontechnische voorziening

In deze richtlijn komen de volgende aspecten aan de orde:

  • -

    Vorm

  • -

    Woningsanering

  • -

    Verzekering en onderhoud

Vorm

Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard worden in natura verstrekt.

Woningsanering

Er wordt geen subsidie voor sanering verstrekt tenzij aan de volgende punten wordt voldaan:

  • -

    het een plotseling opkomende allergie (huisstofmijt) betreft

  • -

    het inkomen is op bijstandsniveau (110% x het norminkomen)

  • -

    de te vervangen bekleding (vloerbedekking en gordijnen) niet ouder is dan 8 jaar

  • -

    de navolgende afschrijvingstermijn wordt gehanteerd bij een ouderdom

    • -

      tot 2 jaar 100% van het aankoopbedrag resp. richtbedrag W&I *

    • -

      tot 4 jaar 75%

    • -

      tot 6 jaar 50%

    • -

      tot 8 jaar 25%

Voor goederen van 8 jaar en ouder wordt geen vergoeding meer gegeven.

* Als richtbedrag W&I geldt:

  • -

    vloerbedekking per meter (4 meter breed) € 111,00

  • -

    gordijnen, woonkamer per meter (incl. maakloon en rails) € 21,00

  • -

    andere ruimten per meter € 12,50

  • -

    vitrage per meter € 12,50

De beperkingen of problemen die tot toekenning van de financiële tegemoetkoming zou moeten leiden, moeten recent zijn geconstateerd. Het medisch advies moet hierover uitsluitsel bieden. Indien de beperkingen of problemen al langer bekend waren had belanghebbende hier bij de inrichting van zijn woning rekening mee kunnen houden.

Verzekering en onderhoud

De instandhoudingskosten (verzekering en onderhoud) van een voorziening in natura worden vastgesteld tot de kosten die het college volgens de betreffende hulpmiddelencontracten verschuldigd is.

I030 - Woonvoorziening - woonunit

Bij een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening aan een woning die het eigendom is van een verhuurder die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen aan een persoon met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem die behoefte heeft aan een dergelijke woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken.

I031 - Woonvoorziening - gemeenschappelijke ruimten

Het college kan een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een gemeenschappelijke ruimte verlenen. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Het gaat daarbij om het verbreden van toegangsdeuren, automatische deuropeners, hellingbanen, drempelhulpen of vlonders en extra trapleuningen (artikel 4.10 sub c Wmo-verordening).

Het primaat van de verhuizing zoals dat is neergelegd in artikel 4.4 van de Wmo-verordening geldt onverkort voor woonvoorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten (CRvB 10-03-2004, nr. 02/4460 WVG). Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat indien het nodig is om een traplift aan te brengen in een gemeenschappelijke ruimte een verhuizing naar een andere woning de goedkoopste adequate oplossing kan zijn.

I032 - Woonvoorziening - bezoekbaar/logeerbaar

Het college verstrekt in afwijking van richtlijn P 102 woonvoorzieningen voor het bezoekbaar maken van een woning indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling (artikel 4.9 lid 2 Wmo-verordening). Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat bezoekbaar maken gelimiteerd wordt tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en wordt in financiële zin gemaximeerd tot een bedrag van € 5.350,--.

I033 - Woonvoorziening - overige woonvoorzieningen

Huurderving

In geval van huurbeëindiging van een woonruimte die voor meer dan € 8.640,00 is aangepast kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt (artikel 4.19 Wmo-verordening in samenhang met artikel 12 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond). Deze periode kan met ten hoogste drie maanden worden verlengd indien vaststaat dat binnen deze periode de woning zal worden toegewezen aan een gehandicapte.

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plekke. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de woningmarktsituatie.

Op grond van artikel 12 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond (zie gemeentelijke bijlage nr. GB02) is de hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving als bedoeld in de artikelen 4.3 aanhef en onder sub h en 4.19 van de verordening afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, doch zal niet meer bedragen dan de helft van de werkelijke kosten met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag

Tijdelijke huisvesting

Op grond van artikel 4.18 van de Wmo-verordening kan het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de betrokkene moeten worden gemaakt i.v.m. het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de door de betrokkene nog te betrekken woonruimte, alleen voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en voor dubbele lasten komt te staan (lid 1en lid 2).

De tegemoetkoming wordt alleen verleend indien de betrokkene redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij de dubbele woonlasten heeft (lid 3).

De maximale termijn waarvoor het college de tegemoetkoming kan verstrekken bedraagt zes maanden (lid 4 en artikel 11 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond).

Op grond van artikel 11 lid 1 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond (zie gemeentelijke bijlage nr. GB02) is de hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in de artikelen 4.3 aanhef en onder sub g en 4.18 van de verordening gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag.

I034 - Woonvoorziening - Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

Nadat de woningaanpassing is gerealiseerd wordt deze gereed gemeld door de woningeigenaar door middel van het inzenden van de facturen. Daarnaast meldt de huurder van de woning de aanpassing gereed middels een gereedmeldingsformulier. Betreft het een aanpassing van € 3.500,00 of meer dan wordt dit door een Wmo-consulent ter plekke gecontroleerd. Vervolgens wordt aan de hand van de nota de exacte hoogte van de financiële tegemoetkoming vastgesteld. Daarna kan uitbetaling plaatsvinden. (Zie in dezen ook richtlijn nr. I 176.)

Indien achteraf blijkt dat de kosten afwijken van hetgeen is beschikt dan dient herbeoordeling van de kosten plaats te vinden en indien nodig een gewijzigde toekenningsbeschikking te worden verzonden alvorens tot uitbetaling wordt overgegaan.

I035 - Woonvoorziening - Anti-speculatiebeding en afschrijvingsregeling

Artikel 4.20 van de Wmo-verordening kent een afschrijvingsregeling voor woningaanpassingen. Dit artikel heeft een tweeledige functie. In de eerste plaats is het bedoeld om te voorkomen dat bij verkoop van de woning of bij een wijziging van de tenaamstelling dan wel overdracht van de eigendomsrechten van de woning de waardestijging die het gevolg is van een dure woningaanpassing volledig ten goede komt aan de woningeigenaar. In de tweede plaats voorkomt het kapitaalvernietiging. Indien de betrokkene zonder gegronde reden binnen tien jaar verhuist dan kan dit leiden tot kapitaalvernietiging. Het is niet meer dan redelijk om de betrokkene hier gedeeltelijk voor aan te spreken.

Een en ander is uitgewerkt door de woningeigenaar bij verkoop van de woning of bij een wijziging van de tenaamstelling dan wel overdracht van de eigendomsrechten van de woning te verplichten tot terugbetaling van de aanpassingskosten verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van 10 jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 10 procent daalt (artikel 9 lid 4 van de Wmo-verordening). Uit oogpunt van rechtsgelijkheid zijn de eerste € 12.839,-- vrijgelaten (artikel 17 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond). De regeling geldt immers niet voor woningaanpassingen beneden dit bedrag.

Ter illustratie van de toepassing van de afschrijvingsregeling het volgende voorbeeld: indien een woning is aangepast voor € 42.000,-- en de eigenaar verkoopt deze woning na vijf jaar, dan dient hij 50 procent van de aanpassingskosten minus € 12.839,-- terug te betalen. Dit percentage is berekend door de totale aanpassingskosten na aftrek van € 12.839,-- te stellen op 100 procent en dit te verminderen met een afschrijving van 50 procent (5 jaar maal 10 procent). De berekening luidt als volgt: € 42.000,-- minus € 12.839,-- = € 29.161,-- x 50% = € 14.580,50. De termijn van tien jaar ligt ruim beneden de in de bouwwereld algemeen gebruikelijke afschrijvingstermijn van (afhankelijk van het soort bouwwerk) 12 tot 20 jaar.

I174 - Samenwerking met sociale verhuurders

Het college heeft afspraken gemaakt met de woningcorporaties over het aanbrengen van woningaanpassingen op grond van de Wmo. Deze afspraken zijn neergelegd in een overeenkomst met de woningcorporaties. Deze overeenkomst is in het Handboek Wmo opgenomen als gemeentelijke bijlage nr.GB03.

Vanaf 01-02-2003 geldt er een versnelde procedure voor eenvoudige woningaanpassingen. In het kader van deze procedure is een limitatieve lijst van standaard woonvoorzieningen in het kader van de Wmo vastgesteld. Zie in dezen ook richtlijn nr. I 027. Deze lijst is opgenomen in de gemeentelijke bijlagen onder nr.GB04.

I175 - Samenwerking sociale verhuurders verhuizing

Er zijn nadere afspraken gemaakt met woningcorporaties. Zie hiervoor onder gemeentelijke bijlagen nr. GB.03 Overeenkomst met woningcorporaties. Zie ook de invulling van richtlijn I 174 Samenwerking met sociale verhuurders.

I176 - Nazorg en heronderzoek woonvoorzieningen

Voor woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard geldt dat direct na gereedmelding telefonisch of schriftelijk contact wordt opgenomen met de aanvrager. Deze termijn moet lang genoeg geacht worden voor de aanvrager/bewoner om zich een oordeel te vormen over de gereedgekomen aangepaste woning. Deze termijn wordt aangehouden behoudens het geval waarin gereedmelding geschiedt (zeer) lang nadat de woning is aangepast. In zo een geval kan een huisbezoek in verband met de gereedmelding samenvallen met de nazorg. Bij een woningaanpassing met een aanpassingsbedrag van meer dan € 3.500,-- vindt er tevens een huisbezoek plaats. (Zie in dezen ook richtlijn nr. I 034.)

I177 - Onderhoud, keuring en reparatie

Huurderving

In geval van huurbeëindiging van een woonruimte die voor meer dan € 8.640,00 is aangepast kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt (artikel 4.19 Wmo-verordening in samenhang met artikel 12 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond). Deze periode kan met ten hoogste drie maanden worden verlengd indien vaststaat dat binnen deze periode de woning zal worden toegewezen aan een gehandicapte.

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plekke. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de woningmarktsituatie.

Op grond van artikel 12 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond (zie gemeentelijke bijlage nr. GB02) is de hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving als bedoeld in de artikelen 4.3 aanhef en onder sub h en 4.19 van de verordening afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, doch zal niet meer bedragen dan de helft van de werkelijke kosten met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag

Tijdelijke huisvesting

Op grond van artikel 4.18 van de Wmo-verordening kan het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de betrokkene moeten worden gemaakt i.v.m. het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de door de betrokkene nog te betrekken woonruimte, alleen voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en voor dubbele lasten komt te staan (lid 1en lid 2).

De tegemoetkoming wordt alleen verleend indien de betrokkene redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij de dubbele woonlasten heeft (lid 3).

De maximale termijn waarvoor het college de tegemoetkoming kan verstrekken bedraagt zes maanden (lid 4 en artikel 11 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond).

Op grond van artikel 11 lid 1 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond (zie gemeentelijke bijlage nr. GB02) is de hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in de artikelen 4.3 aanhef en onder sub g en 4.18 van de verordening gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag.

I178 - Verwijderen van een woonvoorziening

Het college verstrekt geen voorziening voor het verwijderen van voorzieningen.

I179 - Tijdelijke huisvesting

Op grond van artikel 4.18 van de Wmo-verordening kan het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de betrokkene moeten worden gemaakt i.v.m. het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de door de betrokkene nog te betrekken woonruimte, alleen voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en voor dubbele lasten komt te staan (lid 1en lid 2).

De tegemoetkoming wordt alleen verleend indien de betrokkene redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij de dubbele woonlasten heeft (lid 3).

De maximale termijn waarvoor het college de tegemoetkoming kan verstrekken bedraagt zes maanden (lid 4 en artikel 11 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond).

Op grond van artikel 11 lid 1 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond (zie gemeentelijke bijlage nr. GB02) is de hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in de artikelen 4.3 aanhef en onder sub g en 4.18 van de verordening gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag.

I180 - Afschrijving roerende zaken in verband met woningsanering

Er wordt geen subsidie voor sanering verstrekt tenzij aan de volgende punten wordt voldaan:

  • -

    het een plotseling opkomende allergie (huisstofmijt) betreft

  • -

    het inkomen is op bijstandsniveau (110% x het norminkomen)

  • -

    de te vervangen bekleding (vloerbedekking en gordijnen) niet ouder is dan 8 jaar

  • -

    de navolgende afschrijvingstermijn wordt gehanteerd bij een ouderdom

    • -

      tot 2 jaar 100% van het aankoopbedrag resp. richtbedrag W&I *

    • -

      tot 4 jaar 75%

    • -

      tot 6 jaar 50%

    • -

      tot 8 jaar 25%

Voor goederen van 8 jaar en ouder wordt geen vergoeding meer gegeven.

* Als richtbedrag W&I geldt:

  • -

    vloerbedekking per meter (4 meter breed) € 111,00

  • -

    gordijnen, woonkamer per meter (incl. maakloon en rails) € 21,00

  • -

    andere ruimten per meter € 12,50 - vitrage per meter € 12,50

De beperkingen of problemen die tot toekenning van de financiële tegemoetkoming zou moeten leiden, moeten recent zijn geconstateerd. Het medisch advies moet hierover uitsluitsel bieden. Indien de beperkingen of problemen al langer bekend waren had belanghebbende hier bij de inrichting van zijn woning rekening mee kunnen houden.

I181 - Vorm en hoogte van voorziening van bouwkundige of woontechnische voorziening

Bij een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard heeft de belanghebbende de keuze tussen een voorziening in natura of in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Op grond van artikel 10 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond geldt dat de kosten van noodzakelijke woningaanpassingen als volgt worden vergoed. De hoogte van het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de verordening (een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening) is gelijk aan de berekening conform artikel 8 lid 2 van het Besluit nadere regels.

Op grond van artikel 24 lid 2 onder sub a van het Besluit nadere regels geldt dat in verband met de beslissing van de gemeenteraad dat in het jaar 2009 de hoogte van het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de verordening, in het kader van de Wmo nooit hoger kan zijn dan de hoogte van het eigen aandeel in het kader van de Wvg, dat het eigen aandeel voor de aanvrager met een inkomen (verminderd met de forfaitaire vrijlating als bedoeld in artikel 2 lid 6 en artikel 3 van het Besluit) tot en met 1,5 x het norminkomen op nihil gesteld wordt.

Op grond van artikel 24 lid 2 onder sub b van het Besluit nadere regels geldt in het jaar 2009 dat bij de aanvrager met een inkomen (verminderd met de forfaitaire vrijlating als bedoeld in artikel 2 lid 6 en artikel 3 van het Besluit) boven 1,5 x het norminkomen er een vergelijking plaats vindt tussen de berekening conform artikel 8 lid 2 van het Besluit met de hoogte van het eigen aandeel conform een berekening als bedoeld in artikel 2 en artikel 4 lid 2 sub b en sub c en lid 3 sub a van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2006. Indien deze laatste berekening voor de aanvrager gunstiger is, wordt de hoogte van het eigen aandeel beperkt tot de hoogte conform deze berekening.

Op grond van artikel 24 lid 3 onder sub b van het Besluit nadere regels geldt in het jaar 2009 dat bij verstrekking van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de verordening (een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening) bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in het jaar 2009 gedurende maximaal 13 perioden van 4 weken een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekend bedrag in mindering wordt gebracht (artikel 4.1 lid 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning).

I182 - Extra voorwaarden voorziening voor verhuizing en inrichting

Het college weigert een voorziening voor verhuizing en inrichting indien (artikel 4.10 Wmo-verordening):

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan het verbreden van toegangsdeuren, automatische deuropeners, hellingbanen, drempelhulpen of vlonders en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    De aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

I183 - Hoogte van de voorziening voor verhuizing en inrichting

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en (her)inrichting bedraagt volgens artikel 10 lid 1 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning € 3.644,00.

De financiële tegemoetkoming is een forfaitaire vergoeding. Dit betekent dat er geen relatie is met de werkelijk te maken kosten en het inkomen. Zijn de werkelijke kosten hoger, dan zijn de meerkosten voor rekening van de betrokkene. Zijn de werkelijke kosten lager, dan is het overschot voor de betrokkene.

I184 - Weigering om te verhuizen

Op grond van artikel 4.4 lid 4 van de Wmo-verordening en artikel 15 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond mag de belanghebbende twee keer een aangeboden adequate woning weigeren. De belanghebbende dient zich wel in te schrijven als woningzoekende en mag bij de inschrijving maximaal twee negatieve woonwijken aangeven. Na een derde weigering vervalt het recht op woonvoorzieningen, met uitzondering van het recht op een financiële tegemoetkoming in verband met de kosten verhuizing en inrichting.

I186 - Dure woonvoorzieningen

Voor woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard geldt dat direct na gereedmelding telefonisch of schriftelijk contact wordt opgenomen met de aanvrager. Deze termijn moet lang genoeg geacht worden voor de aanvrager/bewoner om zich een oordeel te vormen over de gereedgekomen aangepaste woning. Deze termijn wordt aangehouden behoudens het geval waarin gereedmelding geschiedt (zeer) lang nadat de woning is aangepast. In zo een geval kan een huisbezoek in verband met de gereedmelding samenvallen met de nazorg.

Bij een woningaanpassing met een aanpassingsbedrag van meer dan € 3.500,-- vindt er tevens een huisbezoek plaats. (Zie in dezen ook richtlijn nr. I 034.)

I187 - Zelfstandige woonruimte

Artikel 4.8 van de Wmo-verordening bepaalt dat het college geen woonvoorzieningen treft aan:

  • -

    Hotels/pensions;

  • -

    Trekkerswoonwagens;

  • -

    Verzorging- en verpleeghuizen;

  • -

    Kloosters;

  • -

    Vakantiewoningen;

  • -

    Tweede woningen;

  • -

    Recratiewoningen;

  • -

    Kamerverhuur (lees: kamers die zelfstandig verhuurd worden);

  • -

    Specifiek op mensen met beperkingen of ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten (bijvoorbeeld: automatische deuropeners en automatische liftdeuren) of voorzieningen die bij (nieuw)bouw, verbouw of renovatie zonder noemswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden (bijvoorbeeld: hogere toiletpotten, hendelkranen en drempelvrije doorgangen).

In zijn algemeenheid geldt dat artikel 4.8 beoogt dat het college alleen woonvoorzieningen treft aan een woonruimte die voor de toepassing van de Wet op de huurtoeslag wordt aangemerkt als een zelfstandige woonruimte. Het gaat daarbij om een woonruimte, welke geschikt en bestemd is voor permanente huisvesting. Voorts dienen de elementaire voorzieningen als douche, toilet of keuken zich binnen de eigenlijke woonruimte te bevinden.

In situaties waarbij wordt gedoogd dat een belanghebbende al geruime tijd in een vakantiewoning woont kan een verzoek tot het treffen van woonvoorzieningen niet zondermeer worden afgewezen op grond dat er geen sprake is van een zelfstandige woonruimte in de zin van de Wet op de huurtoeslag. Het college zal in dat geval goed naar een andere oplossing moeten zoeken, bijvoorbeeld het verhuizen naar een andere geschikte aangepaste woning.

Een uitzondering op bovenstaande regel geldt ten aanzien van woonwagens in de zin van de Woningwet. Hiervoor kent de verordening aparte regels.

I188 - Rechtstreeks oorzakelijk verband

Op basis van verschillende uitspraken van de CRvB ten tijde van de WVG (zie o.a. CRvB 04-02-2004, nr. 02/2691 WVG en CRvB 31-03-2004, nrs. 02/4801, 03/1013 en 03/3346 WVG), weigert het college een woonvoorziening indien:

  • -

    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning; en

  • -

    indien de beperking of het probleem niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning wordt begrepen) wordt ondervonden.

I189 - Voorzieningenniveau

Het college weigert een woonvoorziening voor zover deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw (artikel 1.2 lid 2 aanhef en onder d Wmo-verordening).

Aan de toelichting op dit artikel is het volgende ontleend: Het uitrustingsniveau in de sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing dus.

I190 - Omschrijving begrip woonvoorziening

Het in artikel 1.1 lid 1 onder h van de Wmo-verordening genoemde begrip woonvoorziening wordt in de toelichting als volgt omschreven:

  • -

    Onder woonvoorziening wordt elke voorziening verstaan die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt als de voorziening:

    • 1.

      gericht is op het opheffen of verminderen van aantoonbare beperkingen; of

    • 2.

      een uitraasruimte betreft.

      Onder uitraasruimte wordt een verblijfsruimte verstaan waarin een ondersteuningsvrager die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

Het normale gebruik van de woning kan uitgelegd worden als de normale (elementaire) woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruiken van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt er niet onder.

Hoofdstuk 4 - Vervoersvoorzieningen

I036 - Vervoersvoorziening - Wie komt wanneer in aanmerking

Begrip vervoersvoorziening

Het in artikel 1.1 lid 1 onder h van de Wmo-verordening genoemde begrip vervoersvoorziening kan als volgt omschreven worden: Een vervoersvoorziening is een voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel. Zie voor lokaal verplaatsen richtlijn I039.

Doelgroep

Een belanghebbende kan eerst dan voor een vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht, wanneer hij door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken. Voorts dient er sprake te zijn van een zelfstandige vervoersbehoefte (artikel 5.2 Wmo-verordening).

De onmogelijkheid om het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken moet gelegen zijn in de beperking of het probleem, niet in bijvoorbeeld het (langdurig) uitvallen van het openbaar vervoer.

Een uitzondering geldt voor personen van 75 jaar en ouder. Deze worden toegelaten tot de vervoersvoorziening CVV (Collectief vraagafhankelijk Vervoer) zonder medische indicatie mits men voldoet aan de inkomenstoets Wmo.

Mantelzorgers en vrijwilligers komen als zodanig niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening.

I037 - Vervoersvoorziening - algemeen gebruikelijk

De volgende vervoersvoorzieningen worden als algemeen gebruikelijk aangemerkt:

  • -

    varianten van een fiets met hulpmotor (bv. een spartamet);

  • -

    fiets met trapondersteuning

  • -

    snorfiets

  • -

    gewone fiets

  • -

    bakfiets

  • -

    bromfiets

  • -

    fiets met lage instap

  • -

    automatisch versnellingsbak

  • -

    elektrisch bedienbare ramen

Deze lijst is niet limitatief.

Er kunnen zich daarentegen situaties voordoen dat afwijzing op grond van het 'algemeen gebruikelijk' criterium onbillijk uitpakt. Zorgvuldige afweging van de vraag of de hardheidsclausule zou kunnen of moeten worden toegepast, is geboden.

I038 - Vervoersvoorziening - Uiterst beperkte mobiliteit

De Wmo-verordening bevat geen bepaling met betrekking tot uiterst beperkte mobiliteit.

I039 - Vervoersvoorziening - Lokaal verplaatsen

Lokaal verplaatsen

Onder lokaal verplaatsen wordt verstaan het grondgebied Helmond en 4 omliggende zones. Dit houdt in dat de persoon in de basis vijf zones gesubsidieerd mag reizen. De reis moet beginnen en/of eindigen in een van de aan het CVV deelnemende gemeenten en kan maximaal 5 zones bedragen gerekend vanaf het woonadres in Helmond.

Vervoersbehoefte

Bij de verlening van individuele vervoersvoorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 18 lid 3 aanhef en onder sub b tot en met d van het Besluit nadere regels kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de belanghebbende en met de mate waarin de voorzieningen als bedoeld in artikel 5.1 aanhef en onder sub a van de Wmo-verordening en artikel 5.1 aanhef en onder sub b van de Wmo-verordening en artikel 18 lid 2 van het Besluit nadere regels in die vervoersbehoefte kunnen voorzien.

Hierbij kan bij het vaststellen van het recht op een vervoersvoorziening rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de belanghebbende en de mate waarin een collectief vervoerssysteem in die vervoersbehoefte kunnen voorzien. Dit geldt niet bij het verstrekken van financiële tegemoetkomingen in de kosten van:

  • -

    aanpassing van een eigen auto;

  • -

    medisch noodzakelijke begeleiding tijdens vervoer;

  • -

    aanleg of gebruik van parkeerfaciliteiten.

Bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate een collectief vervoerssysteem en/of vervoersvoorzieningen in natura in die vervoersbehoefte kunnen voorzien. Ter bepaling van dit laatste kan worden uitgegaan van algemene richtlijnen die op bepaalde typen vervoersvoorzieningen van toepassing zijn of kan worden gekozen voor onderzoek ter plekke. Indien er in individuele gevallen sprake is van een bijzondere vervoersbehoefte kan de van toepassing zijnde vervoersvoorziening in bovenwaartse zin worden bijgesteld. Een jonggehandicapte kan bijvoorbeeld een grotere vervoersbehoefte hebben. Het in bovenwaartse zin bijstellen van een financiële tegemoetkoming is volgens artikel 19 lid 2 onder sub h van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond mogelijk tot maximaal 150% van het aantal te reizen kilometers / zones c.q. normbedragen.

De aard van de medische beperkingen kan met zich meebrengen dat afstemming naar beneden gerechtvaardigd is. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een medische beperking die alleen voor belemmeringen zorgt in het winterseizoen.

I040 - Vervoersvoorziening - Echtgenoten, kinderen en bewoners van AWBZ-instelling

Kinderen

  • 1.

    Kinderen jonger dan 4 jaar hebben geen vervoersprobleem omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een aparte voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van niet-gehandicapte leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een individuele voorziening.

    Gevallen waarin deze regel onredelijk zou werken worden individueel beoordeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kinderen jonger dan 4 jaar die vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het gebruikelijke gezinsvervoer mee kunnen.

  • 2.

    Kinderen van 4 tot en met 12 jaar hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte deze worden bijna steeds bij het verplaatsen begeleid door de ouders. Toch kan er in deze categorie al sprake zijn van wezenlijke sociale contacten, zodat dan overwogen kan

    worden een tegemoetkoming in de kosten van taxi-/collectief vervoer toe te kennen. De hoogte hiervan bedraagt in beginsel ten hoogste 25% (artikel 19 lid 2 onder d van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond;

    zie gemeentelijke bijlage G.2) van het bepaalde in artikel 19 lid 2 onder sub a c.q. sub b van het Besluit.

  • 3.

    Kinderen van 12 tot 15 jaar hebben een enigszins ontwikkelend verplaatsingsgedrag.

    Eventueel een tegemoetkoming in de kosten van taxi-/collectief vervoer toekennen. De hoogte hiervan bedraagt in beginsel ten hoogste 50% (artikel 19 lid 2 onder e van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond; zie gemeentelijke bijlage G.2) van het bepaalde in artikel 19 lid 2 onder sub a c.q. sub b van het Besluit.

  • 4.

    Kinderen vanaf 15 jaar hebben evenals volwassenen een zelfstandig

    verplaatsingsgedrag. Toekenning van een volledige tegemoetkoming voor taxi-/collectief vervoer is mogelijk.

  • 5.

    Een (bijbehorende) vergoeding voor sociaal of medische begeleiding kan overeenkomstig worden verlaagd.

Bewoners van AWBZ-instellingen

Voor personen die in een AWBZ-instelling verblijven geldt dat de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van taxi-/collectief vervoer maximaal 50% (artikel 19 lid 2 onder sub c van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond; zie gemeentelijke bijlage nr. GB02) van het bepaalde in artikel 19 lid 2 onder sub a c.q. sub b van het Besluit is.

I042 - Vervoersvoorziening - Primaat collectief vervoer

De verlening van een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening heeft voorrang (artikel 5.3 Wmo-verordening).

I043 - Vervoersvoorziening - collectief vervoer

Kenmerken

Het collectief vervoersysteem in de gemeente Helmond heeft de navolgende kenmerken.

Vervoergebied

Het vervoergebied in de collectieve vervoersregeling bestaat uit het grondgebied Helmond en 4 omliggende zones.

Het vervoergebied Helmond houdt in dat de persoon in de basis vijf zones gesubsidieerd mag reizen.

De reis moet beginnen en/of eindigen in een van de aan het CVV deelnemende gemeenten en kan maximaal 5 zones bedragen gerekend vanaf het woonadres in Helmond.

Het vervoergebied is verdeeld in zones gebaseerd op de zonegrenzen van het huidige openbaar vervoer, deze bestaan gemiddeld uit 3 à 3,5 km per zone. Het grondgebied van de gemeente Helmond is opgedeeld in meerdere zones.

Voor langere ritten, dat wil zeggen voor ritten vanuit het omschreven vervoersgebied naar buiten het vervoersgebied, is Taxbus eigenlijk niet bedoeld. Maar deze zijn voor de klant wel mogelijk, voor een hoger tarief per extra zone. Dit is het commerciële tarief van de vervoerder.

Normale reistijd is de directe reistijd van het vertrekadres naar het aankomstadres uitgerekend door middel van de meest recente versie van een gangbare en algemeen geaccepteerde routeplanner (zoals bijvoorbeeld Travelmanager, Routenet, ANWB Routeplanner) volgens de snelste route, ingesteld in de standaard instellingen voor een personenauto. De opdrachtgever geeft vooraf akkoord op de keuze voor de routeplanner.

Valys

Voor reizen over grotere afstanden kunt u reizen met Valys in heel Nederland van deur tot deur tegen openbaar vervoertarief. Valys is alleen beschikbaar voor mensen met een Wmo indicatie. Voor het reizen met Valys heeft men een Valys-pas nodig, die kan worden aangevraagd op het landelijke telefoonnummer (0900-9360).

Openingstijden

Taxbus rijdt op alle dagen van het jaar.

Taxbus zorgt ervoor dat de centrale dagelijks bereikbaar en bemand is van 06.00 uur tot 01.30 uur en zolang er voor betreffende dag nog ritten geboekt staan of uitgevoerd worden.

Wanneer bij de aanmelding van de rit aangegeven wordt dat de rit bedoeld is als voortransport voor een andere vorm van Openbaar Vervoer, dient Taxbus ervoor zorg te dragen dat er een aansluitingsgarantie is.

Reserveren

Reserveringsnummer:

  • -

    De klant dient iedere rit telefonisch te reserveren bij het centrale reserveringsnummer.

  • -

    Dit nummer is 0800 - 02 34 795 en is voor de beller gratis.

  • -

    Het reserveringsnummer is alle dagen van het jaar bereikbaar, van 06.00 uur tot 01.30 uur en zolang er voor betreffende dag nog ritten geboekt staan of uitgevoerd worden.

  • -

    De klant kan meerdere ritten tegelijk reserveren, in 1 telefoongesprek.

  • -

    De klant kan ook herhalingsritten in een keer reserveren. Bijvoorbeeld een rit die elke week op een vaste tijd moet worden gereden. Dit kan maximaal 1 jaar vooruit.

Reserveren van een rit:

  • -

    De klant kan een rit met Taxbus uiterlijk zestig minuten voor het gevraagde vertrektijdstip reserveren.

  • -

    Wanneer de vervoerder een kortere reserveringstijd kan inplannen, kan de reserveringstijd beperkt worden. De klant heeft hier echter geen recht op.

  • -

    De klant kan op twee manieren aangeven hoe laat de rit moet plaatsvinden:

  • -

    door het aangeven van het gewenste vertrektijdstip; of

  • -

    door het aangeven van het gewenste aankomsttijdstip.

  • -

    De rit wordt uitgevoerd met een marge van maximaal 15 minuten voor of maximaal 15 minuten na het afgesproken vertrektijdstip. Indien de klant een gewenst aankomsttijdstip aangeeft, brengt de vervoerder advies uit over de vertrektijd rekening houdend met de geldende ophaalmarges.

  • -

    De klant ontvangt ten alle tijden van Taxbus een bon voorzien van, naam aanbieder, naam vervoersysteem, klantnummer, tarief, datum, tijd instappen, tijd uitstappen, voertuignummer en telefoonnummers voor informatie, bestellen rit en klachten.

  • -

    Taxbus moet ervoor zorgen dat de centrale de klant op het moment dat hij/zij zijn rit aanvraagt, bij afronding van het telefoongesprek in ieder geval informeert over:

    • -

      Het vertrekadres;

    • -

      Het bestemmingsadres;

    • -

      Het aantal personen;

    • -

      Het tijdstip van ophalen (inclusief marges);

    • -

      Het aantal rolstoelen en andere hulpmiddelen;

    • -

      De ritprijs;

    • -

      De te verwachten ritduur en/of het te verwachten tijdstip van aankomst;

    • -

      (Wanneer van toepassing) het aantal zones dat de betreffende klant nog tegen een gesubsidieerd tarief kan reizen;

    • -

      Het nummer waarop de klant wordt teruggebeld voor de terugbeloptie.

  • -

    Taxbus moet ervoor zorgen dat de centrale direct kan antwoorden op vragen over reismogelijkheden binnen het systeem.

Terugbelservice

  • -

    In het kader van efficiëntie en de klantvriendelijkheid wordt de klant door de centrale ongeveer 5 minuten voor de werkelijke aankomsttijd van het voertuig gebeld dat het voertuig onderweg is. Dit mag ook gebeuren door een geautomatiseerd systeem.

    Wanneer echter de taxi later arriveert dan afgesproken (met in achtneming van de spreiding in de ophaaltijd) dient er mondeling contact te zijn met de klant.

  • -

    Op basis van indicatiestelling door De Zorgpoort kan deze tijd van vijf minuten voor verruimd worden naar 10 minuten zodat zij meer tijd hebben zich gereed te maken voor vertrek.

  • -

    De klant kan bij het bestellen van de rit aangeven op welk nummer de klant teruggebeld wil worden. Dit kan elk nummer in Nederland zijn (vast- en mobielnet). Voor de heen en de retourrit kan dit nummer verschillend zijn.

  • -

    De terugbelservice wordt bij het inboeken van de ritopdracht altijd aangeboden.

Prioriteitsritten

De klant heeft ook de mogelijkheid om een prioriteitsrit te reserveren. Bij prioriteitsritten geldt een minimale vooraanmeldingstijd van twee uur voor de aankomsttijd bij het vertrekadres.

Ritten met de volgende bestemmingen worden aangeduid als prioriteitsritten:

  • -

    de aansluiting op een andere vorm van Openbaar Vervoer;

  • -

    naar een begrafenis of crematie;

  • -

    naar een burgerlijk en/of kerkelijke huwelijksinzegening;

  • -

    naar religieuze vieringen in officieel gebouw (o.m. kerk en moskee).

  • -

    Bij prioriteitsritten mag de klant nooit later dan de afgesproken tijd op de afgesprokenplaats aanwezig zijn. Het is wel toegestaan dat de klant maximaal 15 minuten voor de afgesproken tijd op de afgesproken plaats aanwezig is.

Groepsritten

  • -

    Het gaat hierbij om vervoer van groepen met hetzelfde vertrek- of aankomstadres, in één keer aangemeld. Elke pashouder betaalt een eigen bijdrage en de vervoerder krijgt de basisvergoeding voor de langste rit.

  • -

    Men kan als groep de ritten van en / of naar de gezamenlijke activiteit maken.

  • -

    De aankomst- en vertrektijden zijn op tijd met een marge van 15 minuten (vergelijkbaar met een zogenaamde prioriteitsrit).

  • -

    Men dient zich aan de specifieke bepalingen te houden van het gebruikerreglement ten aanzien van groepsritten.

  • -

    Bij regelmatig terugkerende ritten dient de reiziger zich te houden aan de regels voor af- en aanmelding.

Gezinstaxi

  • -

    Het gaat hierbij om vervoer waarbij de vervoersgerechtigde met het volledige gezin kan reizen. Concreet betekent dit dat de gemeente op basis van indicatie het aantal sociale begeleiders vast zal stellen op 2 of meer. Deze ritten mogen niet gecombineerd worden met anderen. Alle reizigers betalen hetzelfde tarief als de vervoergerechtigde. Het tarief per ritzone blijft gelijk en hiervoor zijn geen extra kosten verschuldigd.

  • -

    Men kan als gezin de ritten van en / of naar de activiteit gezamenlijk maken.

  • -

    De ritten worden niet gecombineerd met anderen.

  • -

    Door De Zorgpoort wordt de indicatie voor de gezinstaxi vastgesteld, op grond van sociale omstandigheden.

Gegarandeerde aankomsttijd

  • -

    Mogelijkheid van een rit met een gegarandeerde aankomsttijd (naast de geformuleerde prioriteitsritten).

  • -

    Het gaat hierbij om vervoer, waarbij de vervoergerechtigde de mogelijkheid heeft ritten te bestellen met een gegarandeerde aankomsttijd (op tijd of met een marge van maximaal 15 minuten te vroeg).

  • -

    Bij ritten met een gegarandeerde aankomsttijd mag de klant nooit later dan de afgesproken tijd op de afgesproken plaats aanwezig zijn. Het is wel toegestaan dat de klant maximaal 15 minuten voor de afgesproken tijd op de afgesproken plaats aanwezig is. Er geldt een minimale vooraanmeldingstijd van twee uur voor de aankomsttijd bij het vertrekadres.

  • -

    Er geldt een meerprijs van € 3,13 per zone voor de eerste vijf zones, daarna een meerprijs van € 1,38 per zone.

Uitvoering vervoer

  • -

    Het vervoersysteem is toegankelijk voor rolstoelen, scootermobielen, rollators en kinderwagens.

  • -

    Voor het vervoersysteem worden taxi's, minibussen en rolstoelbussen ingezet. Welk voertuig wordt ingezet is een verantwoordelijkheid van de vervoerder. Maar de vervoerder moet altijd een passend voertuig inzetten, voor bijvoorbeeld het kunnen meenemen van meereizende personen of een rolstoel of scootermobiel.

  • -

    De vervoerder is vrij in de keuze van het in te zetten vervoermiddel zolang dat vervoermiddel voldoet aan de specifieke (medische) vervoersbehoeften van gebruikers (denk hierbij aan het feit dat gebruikers uit de doelgroep vervoergerechtigden de indicatie kunnen hebben van voldoende beenruimte of het niet kunnen nemen van een hoge instap).

    Betreffende gebruikers zullen in dergelijke gevallen beschikken over een indicatie van De Zorgpoort. In overleg met De Zorgpoort zullen afspraken gemaakt worden over voor welke doelgroepen welk voertuig geschikt is.

  • -

    Een klant moet (eventueel met een medisch begeleider) zelfstandig kunnen reizen.

    Indien een klant een indicatie heeft voor een medisch begeleider, is de klant verplicht om een medisch begeleider mee te nemen gedurende de rit met Taxbus

  • -

    Bij aankomst bij het vertrekadres stapt de chauffeur uit en, indien de reiziger zich in een woning of gebouw bevindt, wordt er door de chauffeur aangebeld

  • -

    Indien gewenst, is de chauffeur behulpzaam bij de in- en uitstap, de verplaatsing van de buitendeur van de woning of gebouw naar het voertuig of andersom en het dragen van bagage.

  • -

    Het is toegestaan scootermobielen in het voertuig te vervoeren. Het is niet toegestaan betreffende gebruikers tijdens het vervoer of tijdens het transport op de lift in de scootermobiel te laten zitten. De chauffeur zorgt voor het in- en uitrijden en vastzetten van de rolstoel of scootermobiel.

  • -

    In de voertuigen mag nooit worden gerookt. De voertuigen zijn dan ook volledig rookvrij.

  • -

    In het geval van het vervoer met een personenauto is het niet toegestaan meer dan twee personen te vervoeren op de achterbank.

Een personenauto is op de achterbank voorzien van 2 duidelijke zitplaatsen. De derde zitplaats wijkt over het algemeen af van de ander 2 (onder andere qua afmetingen en beenruimte).

Wanneer een voertuig beschikt (bijvoorbeeld een MPV) over 3 gelijkwaardige zitplaatsen (qua afmetingen en beenruimte overeenkomend met een reguliere zitplaats in een personenauto of 8-persoonsbus) is het toegestaan 3 personen naast elkaar te vervoeren.

Begeleiding

De begeleiding tijdens het vervoer is medisch noodzakelijk.

  • -

    Een medisch begeleider hoeft geen reizigerstarief te betalen. Dit geldt alleen wanneer die medisch begeleider ook samen met een Wmo-pashouder reist, die recht heeft op die gratis medisch begeleider. Dat recht is door de gemeente kenbaar gemaakt bij de vervoerder.

  • -

    Indien een Wmo-pashouder iemand mee wil nemen met de Taxbus, kan dat. Die sociaal begeleider betaalt dan hetzelfde tarief als de Wmo-pashouder. Dit is overigens beperkt tot 1 persoon per Wmo-klant, per rit. Indien de sociaal begeleider zelf een pashouder is, is hij verplicht dat te melden bij het reserveren van de rit.

  • -

    Indien een Wmo-pashouder een of meerdere gezinsleden mee wil nemen met de Taxbus, kan dat. De gezinsleden betalen dan hetzelfde tarief als de Wmo-pashouder. Dit recht is overigens beperkt tot Wmo-klanten die een gezinsindicatie hebben gekregen van de gemeente. Indien de meereizende gezinsleden zelf pashouder zijn, zijn ze verplicht dat te melden bij het reserveren van de rit.

  • -

    Voor de hiervoor genoemde medische begeleiders, sociaal begeleiders of meereizende gezinsleden, geldt dat zij het reizigerstarief moeten betalen als ze zelf vervoersgeïndiceerd zijn en om die reden een eigen Taxbus vervoerpas hebben.

    Blindengeleidehonden of andere erkende hulphonden kunnen gratis meereizen met een betalende klant.

I044 - Vervoersvoorziening - Vergoeding van vervoer per eigen auto, bruikleenauto of (rolstoel)taxi

Inkomensgrens

De inkomensgrens is van toepassing, zie richtlijn I009.

Vorm en hoogte

  • -

    (eigen) Auto Wanneer de belanghebbende geen gebruik kan maken van het collectief vervoer is het budget als tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een eigen auto of auto van een derde € 600,-- per jaar. Indien beide echtgenoten gehandicapt zijn en beiden geen gebruik kunnen maken van het collectief vervoer is het budget als tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een eigen auto of auto van een derde € 820,-- per jaar.

  • -

    Bruikleenauto De tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto bedraagt € 160,00 per jaar.

  • -

    Taxi Wanneer de belanghebbende geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en gebruik maakt van een taxi in plaats van de eigen auto of de auto van een derde, geldt dat genoemd normbedrag op basis van overlegging van nota's aangevuld wordt tot maximaal 2000 te reizen kilometers op jaarbasis op basis van het commerciële taxitarief en onder aftrek van het OV-tarief van € 0,11 per km.

  • -

    Rolstoeltaxi De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt ten hoogste € 1.555,00 per jaar. Dit normbedrag wordt op basis van overlegging van nota's aangevuld tot maximaal 2000 te reizen kilometers op jaarbasis op basis van het commerciële rolstoeltaxitarief en onder aftrek van het OV-tarief per km. Op grond van individuele omstandigheden kan dit bedrag worden verhoogd met maximaal 50%.

Het bovenstaande volgt uit artikel 19 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond. Dit is opgenomen als gemeentelijke bijlage nr. GB02.

Overige aspecten

  • -

    Verhoging op basis van individuele omstandigheden Op basis van individuele omstandigheden kan het aantal te reizen kilometers / zones c.q. normbedragen verhoogd worden naar een maximum van 150%.

  • -

    Aanvullende vervoersvoorziening CVV De aanvullende vervoersvoorziening CVV in paragraaf I 4.11 onderdeel 6 is van

    overeenkomstige toepassing.

  • -

    Combinatie met voorziening in natura Indien een vervoersvoorziening in natura (m.u.v. een bruikleenauto) dan wel een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf of gebruik van een ander (niet in artikel 18 lid 3 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond genoemd) verplaatsingsmiddel wordt verstrekt, kan een aanvullende tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van collectief vervoer worden verstrekt. Voor een dergelijke tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van collectief vervoer in het vervoergebied Helmond geldt per belanghebbende dat deze gesubsidieerd kan reizen tegen het geldende OV tarief (€ 0,50 voor 1 opstapzone per rit + € 0,50 per OV zone) tot op jaarbasis maximaal 400 zones (inclusief de zgn. opstapzone). De reis moet beginnen en/of eindigen in een van de aan het CVV deelnemende gemeenten en kan maximaal 5 zones bedragen gerekend vanaf het woonadres in Helmond.

  • -

    Indien de belanghebbende geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, geldt als aanvullende tegemoetkoming maximaal 50% van het hierboven bepaalde.

I045 - Vervoersvoorziening - Auto

Het verstrekken van een bruikleenauto of een PGB is alleen aan de orde indien uit het medisch advies blijkt dat dit noodzakelijk is en dit de goedkoopst adequate voorziening is. Gelet hierop zal het in de praktijk slechts zeer zelden nodig zijn om een bruikleenauto of een PGB te verstrekken. Andere adequate voorzieningen of combinaties daarvan zullen veelal goedkoper zijn.

Rijlessen

Het gemeentelijk beleid inzake het verlenen van een financiële tegemoetkoming voor rijlessen luidt als volgt:

  • 1.

    Als uit een medische indicatie blijkt dat de belanghebbende, na het behalen van het rijbewijs, is aangewezen op vervoer per eigen (aangepaste) auto vergoedt het college de meerkosten voor de noodzakelijke rijlessen voor het behalen van een autorijbewijs waarbij het aantal rijlessen op een maximum van 10 is gesteld.

  • 2.

    De vergoeding wordt berekend door het normbedrag van één rijles in een niet-aangepaste auto in mindering te brengen op de werkelijke kosten van de rijles.

  • 3.

    Als uit de medische indicatie blijkt dat de belanghebbende op vervoer per eigen auto is aangewezen en hij zelf niet kan rijden, vergoedt het college de kosten van de rijlessen voor een aanwezige partner of huisgenoot. De vergoeding bedraagt de helft van het lesgeld in een niet-aangepaste auto. De huisgenoot heeft immers ook profijt van het hebben van een rijbewijs.

  • 4.

    Er worden maximaal 5 proeflessen vergoed (lessen om de rijgeschiktheid te testen).

  • 5.

    Er worden maximaal 5 gewenningslessen vergoed (lessen om te wennen aan de auto-aanpassingen).

  • 6.

    Reiskosten die door de belanghebbende of rijschoolhouder worden gemaakt om de rijschool te bereiken die over een aangepaste auto beschikt worden volledig vergoed.

I046 - Vervoersvoorziening - Aanpassing van een auto

Financiële tegemoetkomingen voor autoaanpassingen kunnen alleen toegekend worden voor een belanghebbende die de bestuurder van de auto is, onder de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De aanpassingen dienen individueel te zijn, medisch noodzakelijk en niet standaard opgenomen of verkrijgbaar te zijn in de voorhanden zijnde automodellen. De volgende autoaanpassingen gelden als algemeen gebruikelijk (niet limitatief):

    • -

      uitneembare hoedenplank;

    • -

      derde of vijfde deur;

    • -

      elektrisch bedienbare portierruiten;

    • -

      verstelbare lendensteunen op de voorstoel;

    • -

      neerklapbare of inklapbare achterbank;

    • -

      rembekrachtiging;

    • -

      automatische transmissie.

    • -

      de kosten van een APK-keuring;

    • -

      stuurbekrachtiging;

    • -

      airconditioning

  • 2.

    Het dient om aanpassingen te gaan, die minder vaak voorkomen of die in een uitvoering gemaakt moeten worden, die afwijken van de gangbare voorzieningen.

  • 3.

    Autoaanpassingen dienen door het CBR te worden gekeurd; vervolgens wordt een aantekening op het rijbewijs gemaakt welke noodzakelijke aanpassing(en) is (zijn) aangebracht.

  • 4.

    Bij wisseling van auto dient, bij autoaanpassingen die verwisselbaar zijn, bekeken te worden of de aanpassingen overzetbaar zijn.

  • 5.

    Eenzelfde aanpassing wordt in principe maximaal één keer per 5 jaar verstrekt. In verband hiermee geldt dat bij auto's ouder dan drie jaar onderzocht moet worden of de resterende levensduur van de betreffende auto zodanig is dat het verantwoord is om de noodzakelijke aanpassingen aan te brengen.

    Hiertoe zal een deskundig adviseur ingeschakeld moeten worden.

  • 6.

    Als uit het advies blijkt dat de resterende levensduur van de auto minder dan vijf jaar bedraagt en wanneer de gevraagde aanpassingen niet zomaar kunnen worden overgezet in een andere auto dan kan overwogen worden om de aanvraag af te wijzen.

  • 7.

    De gemeente hanteert de normbedragen afkomstig van het UWV die zijn opgenomen in de algemene bijlage van het handboek Wmo.

  • 8.

    De maximale vergoeding voor een autoaanpassing bedraagt € 6.000,00.

  • 9.

    Ten aanzien van de belanghebbende die wel in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer maar er voor kiest de eigen auto te gebruiken, kan niettemin een autoaanpassing plaatsvinden indien de aanpassing noodzakelijk is en voldaan wordt aan de overige bovenstaande voorwaarden. In deze situatie wordt er geen vergoeding toegekend voor het gebruik van de auto.

  • 10.

    Naast een autoaanpassing kan in individuele situaties ook een scootermobiel toegekendworden omdat niet in alle gevallen met een autoaanpassing volledig in de vervoersbehoefte wordt voorzien.

Verzekering en belasting

In verband met het verlenen van een vervoersvoorziening in de vorm van een autoaanpassing komen tevens de volgende aanverwante kosten voor financiële tegemoetkoming in aanmerking:

  • -

    De meerkosten van de verzekering, d.w.z. het verschil tussen de premie van een aangepaste en een niet-aangepaste auto. Als voorwaarde geldt dat de waarde van de auto door de aanpassing is toegenomen en de verzekeringsmaatschappij als gevolg daarvan aanpassing van de premie verlangt;

  • -

    De meerkosten van de motorrijtuigenbelasting indien het gewicht van de auto als gevolg van de aanpassingen is toegenomen en daardoor in een hogere klasse van de motorrijtuigenbelasting terecht komt;

  • -

    De keuringskosten en de kosten van weging.

Schade ontstaan aan niet verzekerde aanpassingen komt niet voor vergoeding in aanmerking.

Toelichting

In deze richtlijn wordt aangegeven of en zo ja, in welke vorm een aanpassing van een auto wordt verstrekt.

Overwegingen

Op grond van artikel 4 lid 1 Wmo is het college verplicht om ter compensatie van beperkingen die een belanghebbende ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie voorzieningen te treffen die de belanghebbende in staat stellen om zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.

\In artikel 6 Wmo is de keuzevrijheid van de burger voor de vorm van de individuele voorzieningen geregeld. Het college moet de burger de keuze bieden tussen een voorziening in natura en een PGB. De keuzevrijheid van de burger tussen een voorziening in natura of in de vorm van een PGB leidt uitzondering indien overwegende bezwaren bestaan tegen deze keuzevrijheid.

Een voorziening in de vorm van een autoaanpassing zal in de praktijk niet vaak toegekend worden. Meestal is een andere verstrekking of een combinatie van verstrekkingen adequaat om de vervoersproblemen op te lossen.

Een autoaanpassing kan aangewezen zijn indien:

  • 1.

    er een medische indicatie bestaat voor een vervoersvoorziening;

  • 2.

    de medische situatie van belanghebbende is zodanig dat hij niet in staat is lopend, fietsend of met het openbaar vervoer sociale contacten te onderhouden;

  • 3.

    de belanghebbende niet in staat is gebruik te maken van een aanwezig collectief vervoersysteem en ook niet met een normale auto, taxi of rolstoeltaxi kan reizen en er geen andere, goedkopere adequate voorzieningen zijn die een oplossing bieden voor het mobiliteitsprobleem;

  • 4.

    het niet gaat om standaardaanpassingen;

  • 5.

    met een autoaanpassing volledig in de vervoersbehoefte van de belanghebbende kan worden voorzien.

Over het algemeen zullen algemeen gebruikelijke aanpassingen niet worden verleend, tenzij deze medisch noodzakelijk zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan airconditioning.

De medische noodzaak van een autoaanpassing wordt vastgesteld door de medisch adviseur. Een dergelijk advies kan eventueel ook door het CBR gegeven worden. Zij geven direct aan welke aanpassingen noodzakelijk zijn en of een aantekening daarvan op het rijbewijs is aangewezen. Het college kan met een dergelijke vaststelling van het CBR vaak afzien van advies door de GGD.

Een overweging om een vergoeding voor een autoaanpassing toe te kennen kan zijn dat de beoogde aanpassingen overzetbaar zijn. De frequentie van aanpassen kan beperkt worden tot eens per vijf jaar. Hiermee samenhangend is de vraag of de aanpassing economisch verantwoord is bij oudere auto's van belang.

De financiële tegemoetkoming voor een autoaanpassing geldt alleen voor een belanghebbende die de bestuurder van de auto is en niet voor een belanghebbende die passagier is van de auto. De reden hiervan is gelegen in een verschil in afhankelijkheid. Een bestuurder zou met toekenning van een autoaanpassing volledig onafhankelijk kunnen zijn van hulp van derden. Een passagier is dat nooit, want een passagier zal altijd afhankelijk zijn van een bestuurder. Aangezien een passagier ook met toekenning van een autoaanpassing afhankelijk blijft van de bestuurder is de meerwaarde van een dergelijke voorziening ten opzichte van collectief vervoer nihil.

I047 - Vervoersvoorziening - Gesloten buitenwagen

Het verstrekken van een gesloten buitenwagen in natura of in de vorm van een PGB is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    De belanghebbende kan op grond van zijn medische beperkingen geen gebruik maken van het collectief vervoer of taxi.

  • -

    Uit medisch onderzoek blijkt dat de belanghebbende voor zijn verplaatsingen buitenshuis is aangewezen op constant gesloten vervoer. Dit is veelal het geval indien de belanghebbende wisselende temperatuursveranderingen en slechte

    weersomstandigheden niet kan verdragen.

  • -

    Er is sprake van vervoersbehoefte binnen de directe omgeving van de woning (korte en iets langere afstanden te bereiken met een gesloten buitenwagen).

Als het college een gesloten buitenwagen verstrekt dan vergoedt zij tevens de kosten voor een bromfietscertificaat alsmede de kosten van maximaal 10 lessen (indien nodig).

Een belanghebbende kan voor een training voor het gebruik van een gesloten buitenwagen of scootermobiel in aanmerking worden gebracht, indien hij zonder deze voorziening onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening verleende gesloten buitenwagen of scootermobiel, wanneer deze kosten niet vergoed worden door de ziektekostenverzekering. De training voor het gebruik wordt verstrekt in natura of in de vorm van een PGB.

I048 - Vervoersvoorziening - Scootmobiel

Het verstrekken van een scootermobiel in natura of in de vorm van een PGB is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    Er is een medische indicatie voor een Wmo vervoersvoorziening (loopafstand maximaal 800m binnen circa 20 minuten).

  • -

    Er geen oplossing voorhanden is via de gebruikelijke vervoersvoorzieningen.

  • -

    De belanghebbende is voornemens de scootermobiel regelmatig te gaan gebruiken.

  • -

    De belanghebbende beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de scootermobiel in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de scootermobiel te worden getoetst. Bij twijfel dienen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven te worden gedaan alvorens de scootermobiel wordt verstrekt.

  • -

    De gemeente verstrekt scootermobielen met een maximumsnelheid van 8 tot 15 km per uur.

Training

Er is een mogelijkheid voor belanghebbende een korte training te volgen voor het besturen van de scootermobiel. Een belanghebbende kan voor een training voor het gebruik van een gesloten buitenwagen of scootermobiel in aanmerking worden gebracht, indien hij zonder deze voorziening onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening verleende gesloten buitenwagen of scootermobiel, wanneer deze kosten niet vergoed worden door de ziektekostenverzekering. De training voor het gebruik wordt verstrekt in natura of in de vorm van een PGB.

Accessoires

Het college verstrekt standaard bij een scootermobiel de volgende accessoires in natura of in de vorm van een PGB:

  • -

    boodschappenmandje.

Indien medisch noodzakelijk verstrekt het college:

  • -

    een been- en voetenzak

  • -

    winterbekleding

  • -

    spiegeltjes

  • -

    een overtrekhoes

  • -

    een schootskleed

  • -

    krukkenhouders.

Het college verstrekt geen cruisecontol en kilometerteller op de scootermobiel.

Evaluatie

In geval van verstrekking van scootermobielen, vindt er drie tot zes maanden na verstrekking een evaluatie plaats. Belanghebbenden worden voor een evaluatiegesprek uitgenodigd op het kantoor van de Zorgpoort. Bovendien worden belanghebbenden na 1 jaar schriftelijk benaderd omtrent het gebruik van de voorziening.

Voor overige voorzieningen heeft de gemeente geen beleid geformuleerd.

Aanvullende vervoersvoorziening CVV

Voor belanghebbenden die een scootermobiel bezitten of die in het bezit zijn van een elektrische rolstoel uitsluitend voor buitengebruik, bestaat er een speciale regeling. Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van collectief vervoer in het vervoergebied Helmond geldt per belanghebbende dat deze gesubsidieerd kan reizen tegen het geldende OV tarief (€ 0,50 voor 1 opstapzone per rit + € 0,50 per OV zone) tot op jaarbasis maximaal 400 zones (inclusief de zgn. opstapzone). De reis moet beginnen en/of eindigen in een van de aan het CVV deelnemende gemeenten en kan maximaal 5 zones bedragen gerekend vanaf het woonadres in Helmond.

Indien de belanghebbende geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, geldt als aanvullende tegemoetkoming in de kosten voor het gebruik van een taxi of een eigen auto, artikel 5.1 aanhef en onder sub c van de Wmo-verordening en artikel 18 lid 3 aanhef en onder sub c van het Besluit nadere regels, een tegemoetkoming van maximaal 50% van het bepaalde in artikel 19 lid 2 onder sub b van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond; zie gemeentelijke bijlage G.2).

Aparte aanvraag van dit tegoed is niet nodig. Bij verstrekking van de scootermobiel wordt dit tegoed eveneens toegekend.

Toelichting

In deze richtlijn wordt aangegeven het gemeentelijk beleid met betrekking tot de verstrekking van een scootermobiel, zoals de voorwaarden en de vorm.

Overwegingen

Op grond van artikel 4 lid 1 Wmo is het college verplicht om ter compensatie van beperkingen die een belanghebbende ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie voorzieningen te treffen die de belanghebbende in staat stellen om zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.

In artikel 6 Wmo is de keuzevrijheid van de burger voor de vorm van de individuele voorzieningen geregeld. Het college moet de burger de keuze bieden tussen een voorziening in natura en een PGB. De keuzevrijheid van de burger tussen een voorziening in natura of in de vorm van een PGB leidt uitzondering indien overwegende bezwaren bestaan tegen deze keuzevrijheid.

Voor mensen met een slechte sta-loopfunctie kan een open elektrische buitenwagen ofwel een scootermobiel een aangewezen voorziening zijn. De scootermobiel is bedoeld om te voorzien in de vervoersbehoefte in de directe leefomgeving, een gebied dat zich uitstrekt tot 15 km vanaf het woonadres. Voor zover dit met de voorziening technisch of anderszins niet mogelijk is, dient een aanvullende voorziening toegekend te worden. Daarnaast blijkt uit jurisprudentie van de CRvB dat een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen slechts dan adequaat zijn wanneer in totaal een afstand van 1500 tot 2000 km per jaar kan worden afgelegd zie (CRvB 12-03-2002, nr. 00/3220 WVG en CRvB 12-03-2002, nr. 00/5131 WVG).

In CRvB 28-01-2004, nrs. 03/4396 en 03/4432 WVG heeft de CRvB duidelijk gemaakt dat het feit dat een belanghebbende beschikt over een rolstoel kan en mag worden meegenomen bij de beantwoording van de vraag of respectievelijk in welke omvang een vervoersvoorziening dient te worden toegekend.

I049 - Vervoersvoorziening - overige vervoersvoorzieningen

Overige vervoersvoorzieningen zijn:

  • -

    Rolstoelscooter

  • -

    Accessoires rolstoelscooter

  • -

    Handbike

Rolstoelscooter

Het verstrekken van een rolstoelscooter (pendel) in natura of in de vorm van een PGB is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    De belanghebbende kan op grond van zijn medische beperkingen geen gebruik maken van het collectief vervoer of eigen auto/taxi en het collectief vervoer is niet toereikend om in de substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag te kunnen voorzien. Bijvoorbeeld binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een pendel zelf boodschappen kan doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby/vrijetijdsbesteding.

  • -

    Er sprake is van volledige rolstoelgebondenheid en de belanghebbende is aangewezen op het gebruik van een (handaangedreven) rolstoel en niet in staat tot het (langdurig)

    gebruik van een handbike maar wel tot het gebruik van een pendel.

  • -

    Er sprake is van regelmatig gebruik (wordt vooraf vastgesteld).

  • -

    De belanghebbende beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de pendel in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de pendel te worden getoetst. Bij twijfel dienen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven te worden gedaan alvorens de pendel wordt verstrekt.

  • -

    De belanghebbende is niet in staat zelfstandige transfer te maken vanuit de rolstoel naar een andere voorziening, bijvoorbeeld een scootermobiel.

Bij de verstrekking van een pendel vindt er een korting plaats van 50% op de vervoersvoorziening in het kader van het collectief vervoer. De pendel voorziet, mede gezien de snelheid en de actieradius, immers in de vervoersbehoefte voor de korte en middellange afstanden.

Aanvullende vervoersvoorziening CVV

De aanvullende vervoersvoorziening CVV als beschreven in richtlijn I048 (scootermobiel) in (ongeldige hyperlink) is van overeenkomstige toepassing.

Accessoires rolstoelscooter

Indien medisch noodzakelijk verstrekt het college bij een rolstoelscooter (pendel) in natura of in de vorm van - een PGB de volgende accessoires:

  • -

    een rolstoelponcho

  • -

    een been- en voetenzak

  • -

    winterbekleding

  • -

    spiegeltjes

  • -

    een schootskleed

  • -

    krukkenhouders

Handbike

Het verstrekken van een handbike in natura of in de vorm van een PGB is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    Er is sprake van volledige rolstoelgebondenheid en de belanghebbende is aangewezen op het gebruik van een (handaangedreven) rolstoel.

  • -

    Er is een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag. Bijvoorbeeld binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een handbike zelf boodschappen kunnen doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby of andere vrijetijdsactiviteiten.

  • -

    Er is sprake van regelmatig gebruik (vooraf vaststellen).

  • -

    De belanghebbende beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de handbike in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de handbike te worden getoetst. Bij twijfel kunnen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven worden gedaan alvorens de handbike wordt verstrekt.

Aanvullende vervoersvoorziening CVV

De aanvullende vervoersvoorziening CVV als beschreven in richtlijn I048 (scootermobiel) in (ongeldige hyperlink) is van overeenkomstige toepassing.

I050 - Vervoersvoorziening - medisch noodzakelijke begeleiding

Er bestaat recht op een financiële tegemoetkoming in de kosten van medisch noodzakelijke begeleiding indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Het netto-inkomen van de belanghebbende is (na aftrek van de forfaitaire vrijlating van € 109,00 per maand niet hoger dan de inkomensgrens zoals bedoeld in artikel 1 onder f van het Besluit nadere regels.

  • 2.

    De begeleiding tijdens het vervoer is medisch noodzakelijk.

De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van het vervoer van medisch noodzakelijke begeleiding bedraagt ten hoogste € 344,00 per jaar.

Het bovenstaande volgt uit artikel 5.1 aanhef en onder sub c Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2007, artikel 18 lid 3 en artikel 19 lid 3 Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond.

I401 - Autoverzekering/verzekering

In verband met het verlenen van een vervoersvoorziening in de vorm van een autoaanpassing komen tevens de volgende aanverwante kosten voor financiële tegemoetkoming in aanmerking:

  • -

    De meerkosten van de verzekering, d.w.z. het verschil tussen de premie van een aangepaste en een niet-aangepaste auto. Als voorwaarde geldt dat de waarde van de auto door de aanpassing is toegenomen en de verzekeringsmaatschappij als gevolg daarvan aanpassing van de premie verlangt;

  • -

    De meerkosten van de motorrijtuigenbelasting indien het gewicht van de auto als gevolg van de aanpassingen is toegenomen en daardoor in een hogere klasse van de motorrijtuigenbelasting terecht komt;

  • -

    De keuringskosten en de kosten van weging.

Schade ontstaan aan niet verzekerde aanpassingen komt niet voor vergoeding in aanmerking.

I402 - Rijlessen

Het gemeentelijk beleid inzake het verlenen van een financiële tegemoetkoming voor rijlessen luidt als volgt:

  • 1.

    Als uit een medische indicatie blijkt dat de belanghebbende, na het behalen van het rijbewijs, is aangewezen op vervoer per eigen (aangepaste) auto vergoedt het college de meerkosten voor de noodzakelijke rijlessen voor het behalen van een autorijbewijs waarbij het aantal rijlessen op een maximum van 10 is gesteld.

  • 2.

    De vergoeding wordt berekend door het normbedrag van één rijles in een niet-aangepaste auto in mindering te brengen op de werkelijke kosten van de rijles.

  • 3.

    Als uit de medische indicatie blijkt dat de belanghebbende op vervoer per eigen auto is aangewezen en hij zelf niet kan rijden, vergoedt het college de kosten van de rijlessen voor een aanwezige partner of huisgenoot. De vergoeding bedraagt de helft van het lesgeld in een niet-aangepaste auto. De huisgenoot heeft immers ook profijt van het hebben van een rijbewijs.

  • 4.

    Er worden maximaal 5 proeflessen vergoed (lessen om de rijgeschiktheid te testen).

  • 5.

    Er worden maximaal 5 gewenningslessen vergoed (lessen om te wennen aan de auto-aanpassingen).

  • 6.

    Reiskosten die door de belanghebbende of rijschoolhouder worden gemaakt om derijschool te bereiken die over een aangepaste auto beschikt worden volledig vergoed.

I403 - Vergoeding oplaadkosten accu

Het college verstrekt geen vergoeding voor het opladen van de accu.

I404 - Training voor het gebruik

Een belanghebbende kan voor een training voor het gebruik van een gesloten buitenwagen of scootermobiel in aanmerking worden gebracht, indien hij zonder deze voorziening onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening verleende gesloten buitenwagen of scootermobiel, wanneer deze kosten niet vergoed worden door de ziektekostenverzekering.

De training voor het gebruik wordt verstrekt in natura of in de vorm van een PGB.

I405 - Onderhoud en reparatie

Het college verstrekt voor de kosten van onderhoud, reparatie e.d. van een vervoersvoorziening die in eigendom aan de belanghebbende is verstrekt jaarlijks een financiële tegemoetkoming.

I406 - Accessoires rolstoelscooter

Indien medisch noodzakelijk verstrekt het college bij een rolstoelscooter (pendel) in natura of in de vorm van een PGB de volgende accessoires:

  • -

    een rolstoelponcho

  • -

    een been- en voetenzak

  • -

    winterbekleding

  • -

    spiegeltjes

  • -

    een schootskleed

  • -

    krukkenhouders.

I407 - Rolstoelscooter

Het verstrekken van een rolstoelscooter (pendel) in natura of in de vorm van een PGB is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    De belanghebbende kan op grond van zijn medische beperkingen geen gebruik maken van het collectief vervoer of eigen auto/taxi en het collectief vervoer is niet toereikend om in de substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag te kunnen voorzien. Bijvoorbeeld binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een pendel zelf boodschappen kan doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby/vrijetijdsbesteding.

  • -

    Er sprake is van volledige rolstoelgebondenheid en de belanghebbende is aangewezen op het gebruik van een (handaangedreven) rolstoel en niet in staat tot het (langdurig)

    gebruik van een handbike maar wel tot het gebruik van een pendel.

  • -

    Er sprake is van regelmatig gebruik (wordt vooraf vastgesteld).

  • -

    De belanghebbende beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de pendel in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de pendel te worden getoetst. Bij twijfel dienen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven te worden gedaan alvorens de pendel wordt verstrekt.

  • -

    De belanghebbende is niet in staat zelfstandige transfer te maken vanuit de rolstoel naar een andere voorziening, bijvoorbeeld een scootermobiel.

Bij de verstrekking van een pendel vindt er een korting plaats van 50% op de vervoersvoorziening in het kader van het collectief vervoer. De pendel voorziet, mede gezien de snelheid en de actieradius, immers in de vervoersbehoefte voor de korte en middellange afstanden.

Aanvullende vervoersvoorziening CVV

De aanvullende vervoersvoorziening CVV als beschreven in richtlijn I 048 (scootermobiel) in paragraaf I4.11 onderdeel 6 is van overeenkomstige toepassing.

I408 - Aankoppelfiets/handbike

Het verstrekken van een handbike in natura of in de vorm van een PGB is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    Er is sprake van volledige rolstoelgebondenheid en de belanghebbende is aangewezen op het gebruik van een (handaangedreven) rolstoel.

  • -

    Er is een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag. Bijvoorbeeld binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een handbike zelf boodschappen kunnen doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby of andere vrijetijdsactiviteiten.

  • -

    Er is sprake van regelmatig gebruik (vooraf vaststellen).

  • -

    De belanghebbende beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de handbike in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de handbike te worden getoetst. Bij twijfel kunnen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven worden gedaan alvorens de handbike wordt verstrekt.

Aanvullende vervoersvoorziening CVV

De aanvullende vervoersvoorziening CVV als beschreven in richtlijn I 048 (scootermobiel) in paragraaf I4.11 onderdeel 76 is van overeenkomstige toepassing.

I409 - Accessoires scootmobiel

Het college verstrekt standaard bij een scootermobiel de volgende accessoires in natura of in de vorm van een PGB:

  • -

    boodschappenmandje.

Indien medisch noodzakelijk verstrekt het college:

  • -

    een been- en voetenzak

  • -

    winterbekleding

  • -

    spiegeltjes

  • -

    een overtrekhoes

  • -

    een schootskleed

  • -

    krukkenhouders.

Het college verstrekt geen cruisecontol en kilometerteller op de scootermobiel.

I410 - Vergoeding van vervoer per rolstoeltaxi

Om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Rolstoelvervoer middels collectief vervoer is niet mogelijk

  • 2.

    Er is een medische indicatie voor het vervoer per rolstoeltaxi

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming is de goedkoopst adequate voorziening.

  • 4.

    Er is geen (andere) weigeringsgrond van toepassing

Let op: er geldt dus een primaat voor het collectief vervoer.

De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt ten hoogste € 1.555,00 per jaar. Dit normbedrag wordt op basis van overlegging van nota's aangevuld tot maximaal 2000 te reizen kilometers op jaarbasis op basis van het commerciële rolstoeltaxitarief en onder aftrek van het OV-tarief per km. Op grond van individuele omstandigheden kan dit bedrag worden verhoogd met maximaal 50%.

Het bovenstaande volgt uit artikel 19 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond. Dit is opgenomen als gemeentelijke bijlage nr. GB02.

I411 - Begeleiding en collectief vervoer

De begeleiding tijdens het vervoer is medisch noodzakelijk.

  • -

    Een medisch begeleider hoeft geen reizigerstarief te betalen. Dit geldt alleen wanneer die medisch begeleider ook samen met een Wmo-pashouder reist, die recht heeft op die gratis medisch begeleider.

    Dat recht is door de gemeente kenbaar gemaakt bij de vervoerder.

  • -

    Indien een Wmo-pashouder iemand mee wil nemen met de Taxbus, kan dat. Die sociaal begeleider betaalt dan hetzelfde tarief als de Wmo-pashouder. Dit is overigens beperkt tot 1 persoon per Wmo-klant, per rit. Indien de sociaal begeleider zelf een pashouder is, is hij verplicht dat te melden bij het reserveren van de rit.

  • -

    Indien een Wmo-pashouder een of meerdere gezinsleden mee wil nemen met de Taxbus, kan dat. De gezinsleden betalen dan hetzelfde tarief als de Wmo-pashouder. Dit recht is overigens beperkt tot Wmo-klanten die een gezinsindicatie hebben gekregen van de gemeente. Indien de meereizende gezinsleden zelf pashouder zijn, zijn ze verplicht dat te melden bij het reserveren van de rit.

  • -

    Voor de hiervoor genoemde medische begeleiders, sociaal begeleiders of meereizende gezinsleden, geldt dat zij het reizigerstarief moeten betalen als ze zelf vervoersgeïndiceerd zijn en om die reden een eigen Taxbus vervoerpas hebben.

Blindengeleidehonden of andere erkende hulphonden kunnen gratis meereizen met een betalende klant.

I412 - Kenmerken collectief vervoerssysteem

Het collectief vervoersysteem in de gemeente Helmond heeft de navolgende kenmerken.

Vervoergebied

Het vervoergebied in de collectieve vervoersregeling bestaat uit het grondgebied Helmond en 4 omliggende zones.

Het vervoergebied Helmond houdt in dat de persoon in de basis vijf zones gesubsidieerd mag reizen.

De reis moet beginnen en/of eindigen in een van de aan het CVV deelnemende gemeenten en kan maximaal 5 zones bedragen gerekend vanaf het woonadres in Helmond.

Het vervoergebied is verdeeld in zones gebaseerd op de zonegrenzen van het huidige openbaar vervoer, deze bestaan gemiddeld uit 3 à 3,5 km per zone. Het grondgebied van de gemeente Helmond is opgedeeld in meerdere zones.

Voor langere ritten, dat wil zeggen voor ritten vanuit het omschreven vervoersgebied naar buiten het vervoersgebied, is Taxbus eigenlijk niet bedoeld. Maar deze zijn voor de klant wel mogelijk, voor een hoger tarief per extra zone. Dit is het commerciële tarief van de vervoerder.

Normale reistijd is de directe reistijd van het vertrekadres naar het aankomstadres uitgerekend door middel van de meest recente versie van een gangbare en algemeen geaccepteerde routeplanner (zoals bijvoorbeeld Travelmanager, Routenet, ANWB Routeplanner) volgens de snelste route, ingesteld in de standaard instellingen voor een personenauto. De opdrachtgever geeft vooraf akkoord op de keuze voor de routeplanner.

Valys

Voor reizen over grotere afstanden kunt u reizen met Valys in heel Nederland van deur tot deur tegen openbaar vervoertarief. Valys is alleen beschikbaar voor mensen met een Wmo indicatie. Voor het reizen met Valys heeft men een Valys-pas nodig, die kan worden aangevraagd op het landelijke telefoonnummer (0900-9360).

Openingstijden

Taxbus rijdt op alle dagen van het jaar.

Taxbus zorgt ervoor dat de centrale dagelijks bereikbaar en bemand is van 06.00 uur tot 01.30 uur en zolang er voor betreffende dag nog ritten geboekt staan of uitgevoerd worden.

Wanneer bij de aanmelding van de rit aangegeven wordt dat de rit bedoeld is als voortransport voor een andere vorm van Openbaar Vervoer, dient Taxbus ervoor zorg te dragen dat er een aansluitingsgarantie is.

Reserveren

Reserveringsnummer:

  • -

    De klant dient iedere rit telefonisch te reserveren bij het centrale reserveringsnummer.

  • -

    Dit nummer is 0800 - 02 34 795 en is voor de beller gratis.

  • -

    Het reserveringsnummer is alle dagen van het jaar bereikbaar, van 06.00 uur tot 01.30 uur en zolang er voor betreffende dag nog ritten geboekt staan of uitgevoerd worden.

  • -

    De klant kan meerdere ritten tegelijk reserveren, in 1 telefoongesprek.

  • -

    De klant kan ook herhalingsritten in een keer reserveren. Bijvoorbeeld een rit die elke week op een vaste tijd moet worden gereden. Dit kan maximaal 1 jaar vooruit.

Reserveren van een rit:

  • -

    De klant kan een rit met Taxbus uiterlijk zestig minuten voor het gevraagde vertrektijdstip reserveren.

  • -

    Wanneer de vervoerder een kortere reserveringstijd kan inplannen, kan de reserveringstijd beperkt worden. De klant heeft hier echter geen recht op.

  • -

    De klant kan op twee manieren aangeven hoe laat de rit moet plaatsvinden:

    • -

      door het aangeven van het gewenste vertrektijdstip; of

    • -

      door het aangeven van het gewenste aankomsttijdstip.

  • -

    De rit wordt uitgevoerd met een marge van maximaal 15 minuten voor of maximaal 15 minuten na het afgesproken vertrektijdstip. Indien de klant een gewenst aankomsttijdstip aangeeft, brengt de vervoerder advies uit over de vertrektijd rekening houdend met de geldende ophaalmarges.

  • -

    De klant ontvangt ten alle tijden van Taxbus een bon voorzien van, naam aanbieder, naam vervoersysteem, klantnummer, tarief, datum, tijd instappen, tijd uitstappen, voertuignummer en telefoonnummers voor informatie, bestellen rit en klachten.

  • -

    Taxbus moet ervoor zorgen dat de centrale de klant op het moment dat hij/zij zijn rit aanvraagt, bij afronding van het telefoongesprek in ieder geval informeert over:

    • -

      Het vertrekadres;

    • -

      Het bestemmingsadres;

    • -

      Het aantal personen;

    • -

      Het tijdstip van ophalen (inclusief marges);

    • -

      Het aantal rolstoelen en andere hulpmiddelen;

    • -

      De ritprijs;

    • -

      De te verwachten ritduur en/of het te verwachten tijdstip van aankomst;

    • -

      (Wanneer van toepassing) het aantal zones dat de betreffende klant nog tegen een gesubsidieerd tarief kan reizen;

    • -

      Het nummer waarop de klant wordt teruggebeld voor de terugbeloptie.

Taxbus moet ervoor zorgen dat de centrale direct kan antwoorden op vragen over reismogelijkheden binnen het systeem.

Terugbelservice

  • -

    In het kader van efficiëntie en de klantvriendelijkheid wordt de klant door de centrale ongeveer 5 minuten voor de werkelijke aankomsttijd van het voertuig gebeld dat het voertuig onderweg is. Dit mag ook gebeuren door een geautomatiseerd systeem.

    Wanneer echter de taxi later arriveert dan afgesproken (met in achtneming van de spreiding in de ophaaltijd) dient er mondeling contact te zijn met de klant.

Op basis van indicatiestelling door De Zorgpoort kan deze tijd van vijf minuten voor verruimd worden naar 10 minuten zodat zij meer tijd hebben zich gereed te maken voor vertrek.

De klant kan bij het bestellen van de rit aangeven op welk nummer de klant teruggebeld wil worden. Dit kan elk nummer in Nederland zijn (vast- en mobielnet). Voor de heen en de retourrit kan dit nummer verschillend zijn.

De terugbelservice wordt bij het inboeken van de ritopdracht altijd aangeboden.

Prioriteitsritten

-De klant heeft ook de mogelijkheid om een prioriteitsrit te reserveren. Bij prioriteitsritten geldt een minimale vooraanmeldingstijd van twee uur voor de aankomsttijd bij het vertrekadres.

Ritten met de volgende bestemmingen worden aangeduid als prioriteitsritten:

  • -

    De aansluiting op een andere vorm van Openbaar Vervoer;

  • -

    Naar een begrafenis of crematie;

  • -

    Naar een burgerlijk en/of kerkelijke huwelijksinzegening;

  • -

    Naar religieuze vieringen in officieel gebouw (o.m. kerk en moskee).

  • -

    Bij prioriteitsritten mag de klant nooit later dan de afgesproken tijd op de afgesproken plaats aanwezig zijn. Het is wel toegestaan dat de klant maximaal 15 minuten voor de afgesproken tijd op de afgesproken plaats aanwezig is.

Groepsritten

  • -

    Het gaat hierbij om vervoer van groepen met hetzelfde vertrek- of aankomstadres, in één keer aangemeld. Elke pashouder betaalt een eigen bijdrage en de vervoerder krijgt de basisvergoeding voor de langste rit.

  • -

    Men kan als groep de ritten van en / of naar de gezamenlijke activiteit maken.

  • -

    De aankomst- en vertrektijden zijn op tijd met een marge van 15 minuten (vergelijkbaar met een zogenaamde prioriteitsrit).

  • -

    Men dient zich aan de specifieke bepalingen te houden van het gebruikerreglement ten aanzien van groepsritten.

  • -

    Bij regelmatig terugkerende ritten dient de reiziger zich te houden aan de regels voor af- en aanmelding.

Gezinstaxi

  • -

    Het gaat hierbij om vervoer waarbij de vervoersgerechtigde met het volledige gezin kan reizen. Concreet betekent dit dat de gemeente op basis van indicatie het aantal sociale begeleiders vast zal stellen op 2 of meer. Deze ritten mogen niet gecombineerd worden met anderen. Alle reizigers betalen hetzelfde tarief als de vervoergerechtigde. Het tarief per ritzone blijft gelijk en hiervoor zijn geen extra kosten verschuldigd.

  • -

    Men kan als gezin de ritten van en / of naar de activiteit gezamenlijk maken.

  • -

    De ritten worden niet gecombineerd met anderen.

  • -

    Door De Zorgpoort wordt de indicatie voor de gezinstaxi vastgesteld, op grond van sociale omstandigheden.

Gegarandeerde aankomsttijd

  • -

    Mogelijkheid van een rit met een gegarandeerde aankomsttijd (naast de geformuleerde prioriteitsritten).

Het gaat hierbij om vervoer, waarbij de vervoergerechtigde de mogelijkheid heeft ritten te bestellen met een gegarandeerde aankomsttijd (op tijd of met een marge van maximaal 15 minuten te vroeg).

  • -

    Bij ritten met een gegarandeerde aankomsttijd mag de klant nooit later dan de afgesproken tijd op de afgesproken plaats aanwezig zijn. Het is wel toegestaan dat de klant maximaal 15 minuten voor de afgesproken tijd op de afgesproken plaats aanwezig is. Er geldt een minimale vooraanmeldingstijd van twee uur voor de aankomsttijd bij het vertrekadres.

  • -

    Er geldt een meerprijs van € 3,13 per zone voor de eerste vijf zones, daarna een meerprijs van € 1,38 per zone.

Uitvoering vervoer

  • -

    Het vervoersysteem is toegankelijk voor rolstoelen, scootermobielen, rollators en kinderwagens.

  • -

    Voor het vervoersysteem worden taxi's, minibussen en rolstoelbussen ingezet. Welk voertuig wordt ingezet is een verantwoordelijkheid van de vervoerder. Maar de vervoerder moet altijd een passend voertuig inzetten, voor bijvoorbeeld het kunnen meenemen van meereizende personen of een rolstoel of scootermobiel.

  • -

    De vervoerder is vrij in de keuze van het in te zetten vervoermiddel zolang dat vervoermiddel voldoet aan de specifieke (medische) vervoersbehoeften van gebruikers (denk hierbij aan het feit dat gebruikers uit de doelgroep vervoergerechtigden de indicatie kunnen hebben van voldoende beenruimte of het niet kunnen nemen van een hoge instap).

Betreffende gebruikers zullen in dergelijke gevallen beschikken over een indicatie van De Zorgpoort. In overleg met De Zorgpoort zullen afspraken gemaakt worden over voor welke doelgroepen welk voertuig geschikt is.

  • -

    Een klant moet (eventueel met een medisch begeleider) zelfstandig kunnen reizen.

    Indien een klant een indicatie heeft voor een medisch begeleider, is de klant verplicht om een medisch begeleider mee te nemen gedurende de rit met Taxbus

  • -

    Bij aankomst bij het vertrekadres stapt de chauffeur uit en, indien de reiziger zich in een woning of gebouw bevindt, wordt er door de chauffeur aangebeld

  • -

    Indien gewenst, is de chauffeur behulpzaam bij de in- en uitstap, de verplaatsing van de buitendeur van de woning of gebouw naar het voertuig of andersom en het dragen van bagage.

  • -

    Het is toegestaan scootermobielen in het voertuig te vervoeren. Het is niet toegestaan betreffende gebruikers tijdens het vervoer of tijdens het transport op de lift in de scootermobiel te laten zitten. De chauffeur zorgt voor het in- en uitrijden en vastzetten van de rolstoel of scootermobiel.

  • -

    In de voertuigen mag nooit worden gerookt. De voertuigen zijn dan ook volledig rookvrij.

  • -

    In het geval van het vervoer met een personenauto is het niet toegestaan meer dan twee personen te vervoeren op de achterbank.

Een personenauto is op de achterbank voorzien van 2 duidelijke zitplaatsen. De derde zitplaats wijkt over het algemeen af van de ander 2 (onder andere qua afmetingen en beenruimte).

Wanneer een voertuig beschikt (bijvoorbeeld een MPV) over 3 gelijkwaardige zitplaatsen (qua afmetingen en beenruimte overeenkomend met een reguliere zitplaats in een personenauto of 8-persoonsbus) is het toegestaan 3 personen naast elkaar te vervoeren.

I413 - Tarief collectief vervoer

  • -

    Het reizigerstarief geldt per zone.

  • -

    De hoogte van het reizigerstarief bedraagt (vanaf 1 januari 2009) € 0,50 (inclusief 6% btw).

  • -

    Per rit betaalt de klant het aantal te reizen zones én 1 opstapzone, per persoon.

  • -

    Normale reistijd is de directe reistijd van het vertrekadres naar het aankomstadres uitgerekend door middel van de meest recente versie van een gangbare en algemeen geaccepteerde routeplanner (zoals bijvoorbeeld Travelmanager, Routenet, ANWB Routeplanner) volgens de snelste route, ingesteld in de standaard instellingen voor een personenauto. De opdrachtgever geeft vooraf akkoord op de keuze voor de routeplanner.

  • -

    Voor langere ritten, dat wil zeggen voor ritten vanuit het omschreven vervoersgebied (het vervoersgebied in de collectieve vervoersregeling bestaat uit het grondgebied Helmond en 4 omliggende zones) naar buiten het vervoersgebied, betaalt de klant voor de extra zones buiten het vervoersgebied een hoger tarief per extra zone. Dit is het commerciële tarief van de vervoerder.

I414 - Afstemming vervoersvoorziening op leeftijd

  • -

    Kinderen jonger dan 4 jaar hebben geen vervoersprobleem omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een aparte voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van niet-gehandicapte leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een individuele voorziening.

    Gevallen waarin deze regel onredelijk zou werken worden individueel beoordeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kinderen jonger dan 4 jaar die vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het gebruikelijke gezinsvervoer mee kunnen.

  • -

    Kinderen van 4 tot en met 12 jaar hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte deze worden bijna steeds bij het verplaatsen begeleid door de ouders. Toch kan er in deze categorie al sprake zijn van wezenlijke sociale contacten, zodat dan overwogen kan worden een tegemoetkoming in de kosten van taxi-/collectief vervoer toe te kennen. De hoogte hiervan bedraagt in beginsel ten hoogste 25% (artikel 19 lid 2 onder d van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond;

    zie gemeentelijke bijlage G.2) van het bepaalde in artikel 19 lid 2 onder sub a c.q. sub b van het Besluit.

  • -

    Kinderen van 12 tot 15 jaar hebben een enigszins ontwikkelend verplaatsingsgedrag.

    Eventueel een tegemoetkoming in de kosten van taxi-/collectief vervoer toekennen. De hoogte hiervan bedraagt in beginsel ten hoogste 50% (artikel 19 lid 2 onder e van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond; zie gemeentelijke bijlage G.2) van het bepaalde in artikel 19 lid 2 onder sub a c.q. sub b van het Besluit.

  • -

    Kinderen vanaf 15 jaar hebben evenals volwassenen een zelfstandig

    verplaatsingsgedrag. Toekenning van een volledige tegemoetkoming voor taxi-/collectief vervoer is mogelijk.

  • -

    Een (bijbehorende) vergoeding voor sociaal of medische begeleiding kan overeenkomstig worden verlaagd.

I415 - Vervoersbehoefte

Bij de verlening van individuele vervoersvoorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 18 lid 3 aanhef en onder sub b tot en met d van het Besluit nadere regels kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de belanghebbende en met de mate waarin de voorzieningen als bedoeld in artikel 5.1 aanhef en onder sub a van de Wmo-verordening en artikel 5.1 aanhef en onder sub b van de Wmo-verordening en artikel 18 lid 2 van het Besluit nadere regels in die vervoersbehoefte kunnen voorzien.

Hierbij kan bij het vaststellen van het recht op een vervoersvoorziening rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de belanghebbende en de mate waarin een collectief vervoerssysteem in die vervoersbehoefte kunnen voorzien. Dit geldt niet bij het verstrekken van financiële tegemoetkomingen in de kosten van:

  • -

    aanpassing van een eigen auto;

  • -

    medisch noodzakelijke begeleiding tijdens vervoer;

  • -

    aanleg of gebruik van parkeerfaciliteiten.

Bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate een collectief vervoerssysteem en/of vervoersvoorzieningen in natura in die vervoersbehoefte kunnen voorzien. Ter bepaling van dit laatste kan worden uitgegaan van algemene richtlijnen die op bepaalde typen vervoersvoorzieningen van toepassing zijn of kan worden gekozen voor onderzoek ter plekke. Indien er in individuele gevallen sprake is van een bijzondere vervoersbehoefte kan de van toepassing zijnde vervoersvoorziening in bovenwaartse zin worden bijgesteld. Een jonggehandicapte kan bijvoorbeeld een grotere vervoersbehoefte hebben. Het in bovenwaartse zin bijstellen van een financiële tegemoetkoming is volgens artikel 19 lid 2 onder sub h van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond mogelijk tot maximaal 150% van het aantal te reizen kilometers / zones c.q. normbedragen.

De aard van de medische beperkingen kan met zich meebrengen dat afstemming naar beneden gerechtvaardigd is. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een medische beperking die alleen voor belemmeringen zorgt in het winterseizoen.

I416 - Criterium recht op vervoersvoorziening

Een belanghebbende kan eerst dan voor een vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht, wanneer hij door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken. Voorts dient er sprake te zijn van een zelfstandige vervoersbehoefte (artikel 5.2 Wmo-verordening).

De onmogelijkheid om het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken moet gelegen zijn in de beperking of het probleem, niet in bijvoorbeeld het (langdurig) uitvallen van het openbaar vervoer.

Een uitzondering geldt voor personen van 75 jaar en ouder. Deze worden toegelaten tot de vervoersvoorziening CVV (Collectief vraagafhankelijk Vervoer) zonder medische indicatie mits men voldoet aan de inkomenstoets Wmo.

I417 - Omschrijving begrip vervoersvoorziening

Het in artikel 1.1 lid 1 onder h van de Wmo-verordening genoemde begrip vervoersvoorziening kan als volgt omschreven worden:

Een vervoersvoorziening is een voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.

Onder lokaal verplaatsen wordt verstaan (zie richtlijn nr. I 039) het grondgebied Helmond en 4 omliggende zones. Dit houdt in dat de persoon in de basis vijf zones gesubsidieerd mag reizen. De reis moet beginnen en/of eindigen in een van de aan het CVV deelnemende gemeenten en kan maximaal 5 zones bedragen gerekend vanaf het woonadres in Helmond.

Hoofdstuk 5 - Rolstoelvoorzieningen

I051 - Rolstoelvoorziening - wie komt wanneer in aanmerking

Een rolstoelvoorziening kan worden verleend aan een belanghebbende wiens beperking dagelijks liggend of zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maakt of bij een incidenteel gebruik (transportrolstoel), en voorzieningen op grond van andere regeling een onvoldoende oplossing bieden.

I052 - Rolstoelvoorziening - handbewogen en elektrische rolstoelen

In deze richtlijn komen de volgende aspecten aan de orde:

  • -

    Begrip rolstoelvoorziening

  • -

    Doelgroep

  • -

    Vorm en hoogte

  • -

    Onderhoud, reparatie en verzekering

  • -

    Accessoires

  • -

    Overname rolstoel

  • -

    Keurmerk

  • -

    Duwwandelwagen

Begrip rolstoelvoorziening

Het in artikel 1.1 lid 1 onder h van de Wmo-verordening genoemde begrip rolstoelvoorziening kan als volgt omschreven worden:

Een rolstoelvoorziening is een voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is.

Aan de toelichting op dit artikel is het volgende ontleend:

Een rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. De sportrolstoel valt in het kader van de verordening onder het begrip 'rolstoel'.

Doelgroep

Een rolstoelvoorziening kan worden verleend aan een belanghebbende indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken of bij een incidenteel gebruik (transportrolstoel), en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Vorm en hoogte

Een rolstoelvoorziening wordt in natura of in de vorm van een PGB verleend.

Het PGB voor een rolstoelvoorziening wordt vastgesteld op de hoogte van de kosten die het college voor deze voorzieningen verschuldigd is conform de hulpmiddelencontracten.

De instandshoudingskosten (verzekering en onderhoud) maken deel uit van het PGB en worden vastgesteld tot de kosten die het college volgens de betreffende hulpmiddelencontracten verschuldigd is.

Onderhoud, reparatie en verzekering

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van rolstoelen in eigendom van de belanghebbende is gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van:

  • -

    € 125,00 voor een handbewogen rolstoel;

  • -

    € 239,00 voor een elektrisch voortbewogen rolstoel en gesloten buitenwagen.

Het bovenstaande volgt uit artikel 21 Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond (opgenomen als gemeentelijke bijlage GB02).

Wanneer blijkt dat de belanghebbende onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van de verordening toegekende elektrische rolstoel, verleent het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van een training wanneer deze kosten niet vergoed worden door de ziektekostenverzekering (artikel 6.4 van de Wmo-verordening).

Accessoires

Het college verstrekt standaard bij een rolstoel de volgende accessoire:

  • -

    boodschappenmandje.

Indien medisch noodzakelijk verstrekt het college:

  • -

    een been- en voetenzak

  • -

    winterbekleding

  • -

    spiegeltjes

  • -

    een overtrekhoes

  • -

    een schootskleed

  • -

    krukkenhouders.

Het college verstrekt geen cruisecontol en kilometerteller op de rolstoel.

Overname rolstoel

Indien de belanghebbende wordt opgenomen in of ontslagen uit een AWBZ-instelling kan het college met de betreffende instelling afspraken maken inzake het overdoen of overnemen van de rolstoel waar de belanghebbende ingevolge de Wmo of AWBZ reeds over beschikt.

Indien de belanghebbende naar een andere gemeente verhuist of zich in deze gemeente vestigt kan het college met het college van de andere gemeente afspraken maken over het overdoen of overnemen van de rolstoel waar de belanghebbende ingevolge de Wmo reeds over beschikt. Hiertoe kan de Tabel "Aankoopprijzen gemeente Helmond gebruikte hulpmiddelen" gebruikt worden, zoals opgenomen in de gemeentelijke bijlage nr. GB05.

Keurmerk

Alle door de gemeente op grond van de Wmo te verstrekken rolstoelen bezitten het GQ-keurmerk.

Duwwandelwagen

Als algemene voorwaarde voor het verstrekken van een duw(wandel)wagen geldt dat de belanghebbende voor zijn verplaatsingen binnen- en buitenshuis (grotendeels) aangewezen is op zittend verplaatsen.

Duwwandelwagens kunnen ook voor incidenteel gebruik verstrekt worden.

Het college verstrekt een duw(wandel)wagen indien uit medisch onderzoek blijkt dat dit de goedkoopste adequate oplossing is om de mobiliteitsbeperkingen die de belanghebbende binnen- en/of buitenshuis ondervindt te verminderen.

Het college verstrekt een elektromotor voor onder de duw(wandel)wagen indien uit medisch onderzoek blijkt dat de begeleider slechts in staat is de duwwandelwagen over een beperkte afstand (500 meter) te kunnen voortduwen.

Het is tevens mogelijk om een duwwandelwagen te verstrekken aan ouders, verzorgers of pleegouders van een zwaar gehandicapte kind, dat nog niet aan een rolstoel toe is.

I053 - Rolstoelvoorziening - sportrolstoel

Er bestaat recht op een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De belanghebbende beoefent aantoonbaar een bepaalde sport (lidmaatschap van een sportvereniging is derhalve vereist).

  • 2.

    De belanghebbende is zonder sportrolstoel niet in staat tot uitoefening van die sport (artikel 6.2 lid 4 Wmo-verordening).

  • 3.

    Er is sprake van recreatieve sportbeoefening. Belanghebbenden die speciale rolstoelen nodig hebben om topsport te kunnen bedrijven dienen door middel van sponsering of uit eigen middelen de nodige financiële middelen bijeen te brengen.

  • 4.

    Er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig.

De hoogte van de vergoeding voor een sportrolstoel bedraagt € 2.497,00 per drie jaar. Zie artikel 5 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond. Deze vergoeding is een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf alsmede onderhoud gedurende een periode van drie jaar.

I501 - Onderhoud, reparatie en verzekering

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van rolstoelen in eigendom van de belanghebbende is gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van:

  • a.

    € 125,00 voor een handbewogen rolstoel;

  • b.

    € 239,00 voor een elektrisch voortbewogen rolstoel en gesloten buitenwagen.

Het bovenstaande volgt uit artikel 21 Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond (opgenomen als gemeentelijke bijlage nr. GB02).

I502 - Rolstoeltraining

Wanneer blijkt dat de belanghebbende onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van de verordening toegekende elektrische rolstoel, verleent het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van een training wanneer deze kosten niet vergoed worden door de ziektekostenverzekering ( artikel 6.4 van de Wmo-verordening).

I503 - Vergoeding oplaadkosten accu

Het college verstrekt geen vergoeding voor het opladen van de accu van een elektrische rolstoel.

I504 - Accessoires

Het college verstrekt standaard bij een rolstoel de volgende accessoire:

  • -

    boodschappenmandje.

Indien medisch noodzakelijk verstrekt het college:

  • -

    een been- en voetenzak

  • -

    winterbekleding

  • -

    spiegeltjes

  • -

    een overtrekhoes

  • -

    een schootskleed

  • -

    krukkenhouders.

Het college verstrekt geen cruisecontol en kilometerteller op de rolstoel.

I505 - Elektrische rolstoel

Er bestaat recht op een elektrische rolstoel indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De belanghebbende is voor zijn verplaatsingen binnen- en buitenshuis (grotendeels) aangewezen op zittend verplaatsen.

  • 2.

    Het college verstrekt een elektrische rolstoel indien uit medisch onderzoek blijkt dat dit, ter compensatie van de beperkingen van belanghebbende, de goedkoopste adequate manier is om de belanghebbende in staat te stellen zich te verplaatsen in en om de woning.

  • 3.

    Er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig. Individuele aanpassingen worden alleen vergoed indien hiervoor een medische indicatie aanwezig is.

I506 - Duw-hoepelrolstoel

Er bestaat recht op een duw-hoepelrolstoel in natura of in de vorm van een PGB indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De belanghebbende is voor zijn verplaatsingen binnen- en buitenshuis (grotendeels) aangewezen op zittend verplaatsen.

  • 2.

    Het college verstrekt een duw-hoepelrolstoel indien uit medisch onderzoek blijkt dat dit, ter compensatie van de beperkingen van belanghebbende, de goedkoopste adequate manier is om de belanghebbende in staat te stellen zich te verplaatsen in en om de woning.

  • 3.

    Er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig.

I507 - Duw(wandel)wagen

Als algemene voorwaarde voor het verstrekken van een duw(wandel)wagen geldt dat de belanghebbende voor zijn verplaatsingen binnen- en buitenshuis (grotendeels) aangewezen is op zittend verplaatsen.

Duwwandelwagens kunnen ook voor incidenteel gebruik verstrekt worden.

Het college verstrekt een duw(wandel)wagen indien uit medisch onderzoek blijkt dat dit de goedkoopste adequate oplossing is om de mobiliteitsbeperkingen die de belanghebbende binnen- en/of buitenshuis ondervindt te verminderen.

Het college verstrekt een elektromotor voor onder de duw(wandel)wagen indien uit medisch onderzoek blijkt dat de begeleider slechts in staat is de duwwandelwagen over een beperkte afstand (500 meter) te kunnen voortduwen.

Het is tevens mogelijk om een duwwandelwagen te verstrekken aan ouders, verzorgers of pleegouders van een zwaar gehandicapte kind, dat nog niet aan een rolstoel toe is.

I508 - Liggend of zittend verplaatsen noodzakelijk

Een rolstoelvoorziening kan worden verleend aan een belanghebbende indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken of bij een incidenteel gebruik (transportrolstoel), en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

I509 - Omschrijving begrip rolstoel(voorziening)

Het in artikel 1.1 lid 1 onder h van de Wmo-verordening genoemde begrip rolstoelvoorziening kan als volgt omschreven worden:

Een rolstoelvoorziening is een voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is.

Aan de toelichting op dit artikel is het volgende ontleend: Een rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. De sportrolstoel valt in het kader van de verordening onder het begrip 'rolstoel'.

I510 - Nazorg en heronderzoek rolstoelvoorzieningen

Er is geen gemeentelijk beleid met betrekking tot nazorg en heronderzoek.

I511 - Overname rolstoel

Indien de belanghebbende wordt opgenomen in of ontslagen uit een AWBZ-instelling kan het college met de betreffende instelling afspraken maken inzake het overdoen of overnemen van de rolstoel waar de belanghebbende ingevolge de Wmo of AWBZ reeds over beschikt.

Indien de belanghebbende naar een andere gemeente verhuist of zich in deze gemeente vestigt kan het college met het college van de andere gemeente afspraken maken over het overdoen of overnemen van de rolstoel waar de belanghebbende ingevolge de Wmo reeds over beschikt. Hiertoe kan de Tabel "Aankoopprijzen gemeente Helmond gebruikte hulpmiddelen" gebruikt worden, zoals opgenomen in de gemeentelijke bijlage nr. GB05.

I512 - Wensen en voorkeur

Het college verstrekt geen aanvullende vergoeding om de rolstoel aan de wensen en voorkeur van de belanghebbende aan te passen.

I513 - Selectie en kwaliteitsbeleid

Alle door het college op grond van de Wmo te verstrekken rolstoelen bezitten het GQ-keurmerk.

Hoofdstuk 6 - Kindervoorzieningen

I054 - Kindervoorzieningen

De volgende kindervoorzieningen kunnen worden verstrekt:

  • -

    douchestoel / toiletstoel / douchebrancard

  • -

    box / aankleedtafel

  • -

    duofiets

  • -

    autozitje / fietszitje

  • -

    buggy

  • -

    zitondersteuningselementen

Douchestoel / toiletstoel / douchebrancard

Indien een douche/toiletstoel en/of een douche-brancard al of niet op wielen medisch noodzakelijk is/zijn voor de verzorging van een kind met beperkingen, wordt/worden deze voorziening(en) in natura verstrekt.

Box / aankleedtafel

Indien het verstrekken van een aangepaste box en/of een aankleedtafel medisch noodzakelijk is om het kind met beperkingen in de thuissituatie te verzorgen verstrekt het college een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van een aangepaste box of aankleedtafel.

Een kinderbox wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd, derhalve komen slechts meerkosten boven een bedrag van € 140,-- (Nibud normering 2008/2009) voor vergoeding in aanmerking.

Een aankleedtafel (commode) wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd, derhalve komen slechts meerkosten boven een bedrag van € 115,-- (Nibud normering 2008/2009) voor vergoeding in aanmerking.

Indien deze voorzieningen, gelet op de leeftijd van het kind, niet meer als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd, worden deze voorzieningen in natura verstrekt.

Duofiets

Duofietsen worden in bruikleen verstrekt voor zover deze medisch noodzakelijk zijn voor verplaatsingen in de zeer directe omgeving van de woning.

Autozitje / fietszitje

Aan ouders, verzorgers of pleegouders van een kind met beperkingen wordt, indien hiervoor een medisch indicatie bestaat, een autozitje of fietszitje in bruikleen verstrekt.

Buggy

Aan ouders, verzorgers of pleegouders van kinderen met beperkingen, die nog niet aan een rolstoel toe zijn, wordt bij het aanwezig zijn van een medische indicatie een bijzondere buggy in bruikleen verstrekt.

Zitondersteuningselementen

Indien de toepassing van een zitondersteuningselement in een kinderrolstoel medisch noodzakelijk is om de kinderrolstoel of kinderduw(wandel)wagen tot een adequate voorziening te maken wordt het zitondersteuningselement in eigendom of bruikleen verstrekt.

I601 - Aangepaste box en aankleedtafel

Indien het verstrekken van een aangepaste box en/of een aankleedtafel medisch noodzakelijk is om het kind met beperkingen in de thuissituatie te verzorgen verstrekt het college een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van een aangepaste box of aankleedtafel.

Een kinderbox wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd, derhalve komen slechts meerkosten boven een bedrag van € 140,-- (Nibud normering 2008/2009) voor vergoeding in aanmerking.

Een aankleedtafel (commode) wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd, derhalve komen slechts meerkosten boven een bedrag van € 115,-- (Nibud normering 2008/2009) voor vergoeding in aanmerking.

Indien deze voorzieningen, gelet op de leeftijd van het kind, niet meer als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd, worden deze voorzieningen in natura verstrekt.

I602 - Duofiets

Duofietsen worden in bruikleen verstrekt voor zover deze medisch noodzakelijk zijn voor verplaatsingen in de zeer directe omgeving van de woning.

I603 - Autozitjes en fietszitjes

Aan ouders, verzorgers of pleegouders van een kind met beperkingen wordt, indien hiervoor een medisch indicatie bestaat, een autozitje of fietszitje in bruikleen verstrekt.

I604 - Speelvoertuigen

Geen beleid.

I605 - Buggy

Aan ouders, verzorgers of pleegouders van kinderen met beperkingen, die nog niet aan een rolstoel toe zijn, wordt bij het aanwezig zijn van een medische indicatie een bijzondere buggy in bruikleen verstrekt.

I606 - Zitondersteuningselementen

Indien de toepassing van een zitondersteuningselement in een kinderrolstoel medisch noodzakelijk is om de kinderrolstoel of kinderduw(wandel)wagen tot een adequate voorziening te maken wordt het zitondersteuningselement in eigendom of bruikleen verstrekt.

Hoofdstuk 8 - Eigen bijdrage en eigen aandeel

I059 - Wie en voor welke voorzieningen is een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd?

Eigen bijdrage

Een eigen bijdrage wordt gevraagd van elke persoon van 18 jaar of ouder aan wie een voorziening is verleend voor hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen.

De eigen bijdrage voor hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen geldt ook ten aanzien van personen met beperkingen als gevolg van een arbeidsongeval of een beroepsziekte. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt in beroepsgroepen.

Aan de persoon aan wie ondersteuning is verleend jonger dan 18 jaar wordt geen eigen bijdrage gevraagd. Echter, wel kan aan de ouders van de persoon jonger dan 18 jaar een eigen bijdrage gevraagd worden. De eigen bijdrage is afgestemd op het inkomen van de ouders.

Voor een rolstoelvoorziening, een vervoersvoorziening en een woonvoorziening in natura geldt geen eigen bijdrage.

Toelichting

In deze richtlijn wordt aangegeven wie een eigen bijdrage verschuldigd is.

Overwegingen

Een eigen bijdrage kan alleen gevraagd worden van personen van 18 jaar en ouder (artikel 15 lid 1 Wmo). De gemeenteraad kan regelen dat bepaalde personen geen eigen bijdrage zijn verschuldigd, ongeacht de verstrekte voorziening. Om dit te realiseren moet er invulling gegeven worden aan de variabelen die in artikel 4.1 lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning zijn genoemd.

De CRvB heeft in CRvB 08-09-2006, nr.02/6144 AWBZ bepaald dat de artikelen 32, 34 en 38 van de Europese Code zich verzetten tegen het opleggen van een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ aan belanghebbenden die ten gevolge van een arbeidsongeval of beroepsziekte medische zorg behoeven.

Deze uitspraak betreft een zaak waarbij een belanghebbende bij een bedrijfsongeval zwaar hoofdletsel heeft opgelopen en hierna een ernstig psychisch ziektebeeld heeft ontwikkeld, in verband waarmee hij in een Psychiatrisch Ziekenhuis terecht is gekomen. In verband met dit verblijf in een AWBZ-instelling is er een eigen bijdrage ingevolge de AWBZ opgelegd.

De CRvB is van oordeel dat het opleggen van een eigen bijdrage niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Europese Code. Naar het oordeel van de CRvB verzetten de artikelen 32, 34 en 38 van Deel VI (uitkeringen en verstrekkingen bij arbeidsongevallen en beroepsziekten) van de Europese Code, gelezen in hun onderlinge samenhang, zich tegen de oplegging van een eigen bijdrage aan belanghebbenden die ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte medische zorg behoeven.

De rechtsvraag die de CRvB in de uitspraak van 08-09-2006 heeft beantwoord betreft de eigen bijdrage voor geneeskundige zorg bij verblijf, die genoten wordt ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte.

De uitspraak strekt zich alleen uit tot de vormen van geneeskundige zorg die zijn opgesomd in artikel 34 van de Europese Code. Huishoudelijke hulp valt hier niet onder.

De uitspraak heeft alleen gevolgen voor verzekerden die ten gevolge van een arbeidsongeval of beroepsziekte, als bedoeld in Deel VI van de Code, in een AWBZ-instelling verblijven. Alleen dan is geen eigen bijdrage verschuldigd.

Naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB zijn er door leden van de Tweede Kamer vragen gesteld aan de regering.

Op de vraag of de uitspraak gevolgen heeft voor gemeenten die in het kader van de Wmo een eigen bijdrage opleggen voor huishoudelijke hulp, is door de minister van SZW en de staatssecretaris van VWS geantwoord dat deze uitspraak daarvoor geen gevolgen heeft. Huishoudelijke hulp is namelijk niet aan te merken als geneeskundige zorg in de zin van artikel 34 van de Europese Code. Indien de belanghebbende een huishoudelijke voorziening nodig heeft als gevolg van een arbeidsongeval of beroepsziekte, kan de gemeente een eigen bijdrage voor een huishoudelijke voorziening vragen (TK 2006-2007, aanhangsel nr. 990).

De uitspraak van de CRvB geldt dus niet voor het opleggen van een eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp in het kader van de AWBZ en niet in het kader van de Wmo. De uitspraak geldt alleen voor het opleggen van een eigen bijdrage voor geneeskundige zorg bij verblijf in een AWBZ-instelling.

Eigen aandeel

Een eigen aandeel wordt gevraagd van alle personen aan wie een voorziening is verleend in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2007 (een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening).

I060 - Hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel

Hoogte eigen bijdrage danwel eigen aandeel

  • 1.

    De hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel in 2009 wordt vastgesteld op basis van het verzamelinkomen (als bedoeld in artikel 2.18 Wet inkomstenbelasting 2001) van de aanvrager en dat van zijn eventuele partner in 2007. De gegevens over het verzamelinkomen worden overgenomen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting van de Belastingdienst. Wanneer de definitieve belastingaanslag over 2007 nog niet is vastgesteld, wordt voor de berekening van de eigen bijdrage en van het eigen aandeel het belastbaar loon (als bedoeld in artikel 9 Wet op de loonbelasting 1964) van de aanvrager en dat van zijn eventuele partner in 2007 gebruikt.

  • 2.

    De hoogte van de eigen bijdrage danwel het eigen aandeel bedraagt:

    • -

      €17,20 per vier weken voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar, met dien verstande dat indien zijn inkomen zoals bedoeld onder ad 1 meer bedraagt dan € 21.703,00 het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 21.703,00.

    • -

      €17,20 per vier weken voor de ongehuwde personen van 65 jaar of ouder, met dien verstande dat indien zijn inkomen zoals bedoeld onder ad 1 meer bedraagt dan € 14.812,00 het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.812,00.

    • -

      € 24,60 per vier weken voor gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen zoals bedoeld onder ad 1 meer bedraagt dan € 26.535,00 het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 26.535,00.

    • -

      € 24,60 per vier weken voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen zoals bedoeld onder ad 1 meer bedraagt dan € 20.431,00 het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en €20.431,00.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage / het eigen aandeel in het individuele geval moet wel rekening worden gehouden met de kostprijs, het maximum dat op grond van artikel 4.1 Besluit maatschappelijke ondersteuning per vier weken aan eigen bijdrage en eigen aandeel tezamen is verschuldigd en de anticumulatie.

Eigen bijdrage

Bij een voorziening voor hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen wordt in het jaar 2009 de hoogte van een eigen bijdrage conform de berekening van artikel 8 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond vooralsnog gemaximeerd tot een uurtarief van € 12,60 indien dit aandeel in de zorgkosten in een periode van vier weken lager is dan de maximale periodebijdrage van de aanvrager conform de berekening van artikel 8 lid 2 van het Besluit.

Eigen aandeel

  • -

    Voor de aanvrager met een netto-inkomen (verminderd met de forfaitaire vrijlating als bedoeld in artikel 2 lid 6 en artikel 3 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond) tot de inkomensgrens zoals bedoeld in artikel 1 onder f van het Besluit bedraagt het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2007, in afwijking van het bepaalde in artikel 10 lid 2 en de berekening conform artikel 8 lid 2 van het Besluit, in het jaar 2009 vooralsnog nihil.

  • -

    Bij de aanvrager met een netto-inkomen (verminderd met de forfaitaire vrijlating als bedoeld in artikel 2 lid 6 en artikel 3 van het Besluit) boven de inkomensgrens zoals bedoeld in artikel 1 onder f van het Besluit wordt de hoogte van het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de verordening conform het bepaalde in artikel 10 lid 2 en de berekening conform artikel 8 lid 2 van het Besluit (waarbij ook hier het nominale eigen aandeel van € 17,20 vooralsnog op nihil wordt gesteld), in het jaar 2009 vooralsnog vergeleken met de hoogte van het eigen aandeel conform een berekening als bedoeld in artikel 2 en artikel 4 lid 2 sub b en sub c en lid 3 sub a van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2006.

  • -

    Indien de hoogte van het eigen aandeel conform de berekening volgens het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2006 voor de aanvrager gunstiger is dan de berekening conform het bepaalde in artikel 10 lid 2 en de berekening conform artikel 8 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2009, wordt de hoogte van het eigen aandeel vooralsnog beperkt tot de hoogte conform de berekening volgens het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2006.

I061 - Periode waarover eigen bijdrage / aandeel is verschuldigd

Eigen bijdrage

De eigen bijdrage voor een voorziening, die in natura of in de vorm van een PGB wordt verstrekt, voor hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen wordt in rekening gebracht voor de duur van verstrekking van de voorziening.

Eigen aandeel

De vaststelling van het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2007 (een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening) geschiedt in het jaar 2009 gedurende maximaal dertien perioden van vier-weken. Het totaal van het eigen aandeel bedraagt niet meer dan de kostprijs.

I801 - Wie is eigen bijdrage verschuldigd?

Een eigen bijdrage wordt gevraagd van elke persoon van 18 jaar of ouder aan wie een voorziening is verleend voor hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Voor een rolstoelvoorziening, een vervoersvoorziening en een woonvoorziening in natura geldt geen eigen bijdrage.

De eigen bijdrage voor hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen geldt ook ten aanzien van personen met beperkingen als gevolg van een arbeidsongeval of een beroepsziekte. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt in beroepsgroepen.

Overwegingen

Een eigen bijdrage kan alleen gevraagd worden van personen van 18 jaar en ouder (artikel 15 lid 1 Wmo). De gemeenteraad kan regelen dat bepaalde personen geen eigen bijdrage zijn verschuldigd, ongeacht de verstrekte voorziening. Om dit te realiseren moet er invulling gegeven worden aan de variabelen die in artikel 4.1 lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning zijn genoemd.

De CRvB heeft in CRvB 08-09-2006, nr.02/6144 AWBZ bepaald dat de artikelen 32, 34 en 38 van de Europese Code zich verzetten tegen het opleggen van een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ aan belanghebbenden die ten gevolge van een arbeidsongeval of beroepsziekte medische zorg behoeven. Deze uitspraak betreft een zaak waarbij een belanghebbende bij een bedrijfsongeval zwaar hoofdletsel heeft opgelopen en hierna een ernstig psychisch ziektebeeld heeft ontwikkeld, in verband waarmee hij in een Psychiatrisch Ziekenhuis terecht is gekomen. In verband met dit verblijf in een AWBZ-instelling is er een eigen bijdrage ingevolge de AWBZ opgelegd. De CRvB is van oordeel dat het opleggen van een eigen bijdrage niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Europese Code. Naar het oordeel van de CRvB verzetten de artikelen 32, 34 en 38 van Deel VI (uitkeringen en verstrekkingen bij arbeidsongevallen en beroepsziekten) van de Europese Code, gelezen in hun onderlinge samenhang, zich tegen de oplegging van een eigen bijdrage aan belanghebbenden die ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte medische zorg behoeven. De rechtsvraag die de CRvB in de uitspraak van 08-09-2006 heeft beantwoord betreft de eigen bijdrage voor geneeskundige zorg bij verblijf, die genoten wordt ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte. De uitspraak strekt zich alleen uit tot de vormen van geneeskundige zorg die zijn opgesomd in artikel 34 van de Europese Code. Huishoudelijke hulp valt hier niet onder. De uitspraak heeft alleen gevolgen voor verzekerden die ten gevolge van een arbeidsongeval of beroepsziekte, als bedoeld in Deel VI van de Code, in een AWBZ-instelling verblijven. Alleen dan is geen eigen bijdrage verschuldigd. Naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB zijn er door leden van de Tweede Kamer vragen gesteld aan de regering. Op de vraag of de uitspraak gevolgen heeft voor gemeenten die in het kader van de Wmo een eigen bijdrage opleggen voor huishoudelijke hulp, is door de minister van SZW en de staatssecretaris van VWS geantwoord dat deze uitspraak daarvoor geen gevolgen heeft. Huishoudelijke hulp is namelijk niet aan te merken als geneeskundige zorg in de zin van artikel 34 van de Europese Code. Indien de belanghebbende een huishoudelijke voorziening nodig heeft als gevolg van een arbeidsongeval of beroepsziekte, kan de gemeente een eigen bijdrage voor een huishoudelijke voorziening vragen (TK 2006-2007, aanhangsel nr. 990). De uitspraak van de CRvB geldt dus niet voor het opleggen van een eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp in het kader van de AWBZ en niet in het kader van de Wmo. De uitspraak geldt alleen voor het opleggen van een eigen bijdrage voor geneeskundige zorg bij verblijf in een AWBZ-instelling.

I802 - Voor welke voorzieningen is eigen bijdrage verschuldigd?

Een eigen bijdrage wordt gevraagd voor de volgende voorzieningen, die in natura of in de vorm van een PGB worden verstrekt:

  • -

    een voorziening voor hulp bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen

I803 - Eigen aandeel - wie is voor welke voorzieningen een eigen aandeel verschuldigd

Een eigen aandeel wordt gevraagd van alle personen aan wie een voorziening is verleend in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2007 (een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening).

I804 - Voor welke voorzieningen is eigen aandeel verschuldigd?

Een eigen aandeel wordt gevraagd voor de volgende voorzieningen, die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt:

  • -

    woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2007 (een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening.

I805 - Eigen aandeel - hoogte

  • 1.

    De hoogte van de het eigen aandeel in 2009 wordt vastgesteld op basis van het verzamelinkomen (als bedoeld in artikel 2.18 Wet inkomstenbelasting 2001) van de aanvrager en dat van zijn eventuele partner in 2007. De gegevens over het verzamelinkomen worden overgenomen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting van de Belastingdienst. Wanneer de definitieve belastingaanslag over 2007 nog niet is vastgesteld, wordt voor de berekening van de eigen bijdrage en van het eigen aandeel het belastbaar loon (als bedoeld in artikel 9 Wet op de loonbelasting 1964) van de aanvrager en dat van zijn eventuele partner in 2007 gebruikt.

  • 2.

    De hoogte van het eigen aandeel bedraagt:

    • -

      € 17,20 per vier weken voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar, met dien verstande dat indien zijn inkomen zoals bedoeld onder ad 1 meer bedraagt dan € 21.703,00 het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 21.703,00.

    • -

      € 17,20 per vier weken voor de ongehuwde personen van 65 jaar of ouder, met dien verstande dat indien zijn inkomen zoals bedoeld onder ad 1 meer bedraagt dan € 14.812,00 het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.812,00.

    • -

      € 24,60 per vier weken voor gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen zoals bedoeld onder ad 1 meer bedraagt dan € 26.535,00 het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 26.535,00.

    • -

      € 24,60 per vier weken voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen zoals bedoeld onder ad 1 meer bedraagt dan € 20.431,00 het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20.431,00.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoogte van het eigen aandeel in het individuele geval moet wel rekening worden gehouden met de kostprijs, het maximum dat op grond van artikel 4.1 Besluit maatschappelijke ondersteuning per vier weken aan eigen bijdrage en eigen aandeel tezamen is verschuldigd en de anticumulatie.

  • 4.

    • a.

      Voor de aanvrager met een netto-inkomen (verminderd met de forfaitaire vrijlating als bedoeld in artikel 2 lid 6 en artikel 3 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond) tot de inkomensgrens zoals bedoeld in artikel 1 onder f van het Besluit bedraagt het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2007, in afwijking van het bepaalde in artikel 10 lid 2 en de berekening conform artikel 8 lid 2 van het Besluit, in het jaar 2009 vooralsnog nihil.

    • b.

      Bij de aanvrager met een netto-inkomen (verminderd met de forfaitaire vrijlating als bedoeld in artikel 2 lid 6 en artikel 3 van het Besluit) boven de inkomensgrens zoals bedoeld in artikel 1 onder f van het Besluit wordt de hoogte van het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de verordening conform het bepaalde in artikel 10 lid 2 en de berekening conform artikel 8 lid 2 van het Besluit (waarbij ook hier het nominale eigen aandeel van € 17,20 vooralsnog op nihil wordt gesteld), in het jaar 2009 vooralsnog vergeleken met de hoogte van het eigen aandeel conform een berekening als bedoeld in artikel 2 en artikel 4 lid 2 sub b en sub c en lid 3 sub a van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2006.

      Indien de hoogte van het eigen aandeel conform de berekening volgens het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2006 voor de aanvrager gunstiger is dan de berekening conform het bepaalde in artikel 10 lid 2 en de berekening conform artikel 8 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2009, wordt de hoogte van het eigen aandeel vooralsnog beperkt tot de hoogte conform de berekening volgens het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2006.

I806 - Eigen aandeel - duur

De vaststelling van het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.3 aanhef en onder sub b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2007 (een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening) geschiedt in het jaar 2009 gedurende maximaal dertien perioden van

vier-weken. Het totaal van het eigen aandeel bedraagt niet meer dan de kostprijs.

Richtlijnen "Procedures"

Hoofdstuk 1 - Aanvraag

P101 - Schriftelijke machtiging

Het college vraagt in alle gevallen waarin een derde namens de belanghebbende optreedt een schriftelijke machtiging waaruit zijn bevoegdheid tot vertegenwoordiging blijkt. Dit geldt niet voor gehuwden en geregistreerde partners die elkaar vertegenwoordigen.

P102 - In welke gemeente moet de aanvraag worden ingediend?

Het college verleent slechts Wmo-voorzieningen indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorzieningen worden getroffen (zie artikel 4.9 lid 1 Wmo-verordening). Daarbij wordt onder hoofdverblijf verstaan: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, of het feitelijk woonadres als deze persoon iemand met een briefadres is (artikel 1.1 onder cc Wmo-verordening).

Op basis van artikel 4.9 lid 2 Wmo-verordening kunnen belanghebbenden die hun hoofdverblijf hebben in een AWBZ-instelling aanspraak maken op een financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van één woonruimte binnen de gemeente Helmond. Deze woonvoorziening (artikel 4.9 lid 4 Wmo-verordening) betreft slechts het bezoekbaar maken van de woonruimte met een door het college in het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond vast te leggen maximum bedrag (artikel 16 Besluit nadere regels).

Aan de toelichting op artikel 1.1 onder c van de Wmo-verordening is het volgende ontleend:

De compensatieplicht strekt zich uit tot de inwoners van de gemeente, de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geeft hierover uitsluitsel.

Als de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden. De Wmo zelf geeft hierover geen uitsluitsel.

De verordening beoogt met de zinsnede 'en op welk adres de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, of zal staan ingeschreven' een mogelijkheid te openen aanvragen in te dienen bij gemeenten waar men nog niet woonachtig is.

Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de adequaat goedkoopste oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de ondersteuningsvrager vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de ondersteuningsvrager die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang.

Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

P103 - Bij welke instantie moet de aanvraag worden ingediend?

Wmo-aanvragen kunnen worden ingediend bij de Zorgpoort (Penningstraat 53, 0492 587860).

P104 - Vorm van de aanvraag

Voor het aanvragen van Wmo-voorzieningen dient de belanghebbende gebruik te maken van een door het college ter beschikking gesteld formulier (artikel 24 lid 1 Wmo-verordening).

Het onderstaande is ontleend aan de toelichting op artikel 24 Wmo-verordening:

De aanvraag in het kader van de Wmo die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

P105 - Identificatieplicht

De aanvrager dient desgevraagd een geldig identiteitsbewijs te overleggen als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder 1° tot en met 3° van de Wet op de identificatieplicht. Van deze bevoegdheid wordt in alle gevallen gebruik gemaakt. De aard en het nummer van het identiteitsbewijs worden opgenomen in het dossier. Indien de aanvrager dit toestaat kan een kopie van het identiteitsbewijs is het dossier worden opgenomen. Dit is dus geen verplichting. Personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen ook volstaan met een verlopen identiteitsbewijs. Vreemdelingen dienen daarentegen altijd een geldig identiteitsbewijs te overleggen. Hun recht op Wmo-voorzieningen hangt immers samen met de verblijfsstatus, welke na verloop van tijd kan wijzigen.

Indien de aanvrager weigert om een geldig identiteitsbewijs te overleggen dan kan het college met toepassing van artikel 4:5 Awb besluiten om de aanvraag niet te behandelen. Voordat een dergelijk besluit genomen kan worden zal de aanvrager eerst in de gelegenheid gesteld moeten worden om binnen een door het college te stellen termijn zijn gegevens aan te vullen door het alsnog overleggen van een identiteitsbewijs.

P106 - Afhandeling ingetrokken aanvragen

Het intrekken van een aanvraag kan telefonisch door de belanghebbende worden doorgegeven.

Het intrekken van de aanvraag wordt door het college altijd schriftelijk bevestigd. Om eventuele problemen te voorkomen wordt daarbij vermeld dat de intrekking binnen 14 dagen ongedaan kan worden gemaakt.

Hoofdstuk 4 - Herziening, intrekking en terugvordering

P401 - Beëindiging

In de volgende situaties beëindigt het college een voorziening:

  • -

    degene die de verstrekking ontvangt komt te overlijden;

  • -

    degene die de verstrekking ontvangt behoort niet langer tot de doelgroep van de Wmo (bijvoorbeeld na een revalidatie is niet langer sprake van een beperking). Zie voor de doelgroep van de Wmo;

  • -

    degene die de verstrekking ontvangt verhuist naar een andere gemeente.

  • -

    degene die de verstrekking ontvangt kan een beroep doen op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling (bijvoorbeeld een rolstoel op grond van de AWBZ in verband met verhuizing naar een AWBZ-instelling).

  • -

    degene die de verstrekking ontvangt gaat er niet mee om als zijnde een goed huisvader.

P402 - Intrekken van besluiten

Het college trekt een besluit genomen op grond van de Wmo-verordening geheel of gedeeltelijk in, indien:

  • a.

    niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet.

  • b.

    op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • c.

    ingeval van wijzigingen in de omstandigheden van de aanvrager, als ten gevolge daarvan de noodzaak als bedoeld in artikel 1.2 eerste lid onder sub a van de Wmo-verordening (langdurig noodzakelijk) is komen te vervallen, dan wel als gevolge daarvan de aanvrager in aanmerking dient te worden gebracht voor een andere voorziening, gelet op het bepaalde in artikel 1.2 eerste lid onder sub b van de Wmo-verordening (goedkoopst adequaat).

  • d.

    als achteraf blijkt dat een aanspraak als bedoeld in artikel 1.2 tweede lid onder sub h van de Wmo-verordening (aanspraak op grond van een andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke verbintenis) te gelde wordt of kan worden gemaakt.

Een besluit tot het verlenen van een natura voorziening of een PGB wordt ingetrokken als blijkt dat de belanghebbende zijn hoofdverblijf als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 onder sub cc van de Wmo-verordening niet meer in de gemeente heeft.

Het college kan een besluit tot verlening van een PGB intrekken met ingang van de dag waarop de budgethouder zijn in deze verordening genoemde verplichtingen niet nakomt.

Het college kan een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een PGB intrekken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na de uitbetaling van het geldbedrag dan wel uitreiking van de tegoedbon niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend.

Zie artikel 7.8 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2007.

P403 - Afzien van intrekking en herziening

In gevallen waarin een voorziening herzien of ingetrokken kan worden, ziet het college in beginsel niet af van herziening/intrekking

Ingeval er toch wordt afgezien van herziening/intrekking wordt dit aangetekend in het dossier.

P404 - Terugvordering

Het college vordert de op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond 2007 verleende voorziening van de belanghebbende in ieder geval terug indien het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 7.8 van de verordening heeft ingetrokken.

Richtlijnen "Voorliggende voorzieningen"

Hoofdstuk 2 - Overige regelingen

V001 - Gehandicaptenparkeerkaart

De helft van de kosten van een hiervoor genoemde kaart komt voor vergoeding in aanmerking indien het netto-inkomen verminderd met de forfaitaire vrijlating als bedoeld in artikel 2 lid 6 en artikel 3 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond lager is dan de inkomensgrens zoals bedoeld in artikel 1 onder f van het Besluit nadere regels.

V002 - Gehandicaptenparkeerplaats

Er bestaat recht op een gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats op kenteken en een financiele tegemoetkoming in de aanleg- en gebruikskosten hiervan indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De belanghebbende is in het bezit van een gehandicapten bestuurdersparkeerkaart (passagierskaart niet omdat de chauffeur de auto kan voorrijden voor het laten in- en uitstappen van de invalide passagier).

  • 2.

    De belanghebbende heeft geen mogelijkheid om zelf in een eigen parkeerplaats te voorzien (bijvoorbeeld op eigen terrein of in een parkeergarage).

  • 3.

    De belanghebbende heeft een maximale loopafstand van 100 meter met hulp en binnen een straal van 100 meter vanaf de woning is er geen parkeergelegenheid of de aanwezige parkeerruimte is regelmatig niet beschikbaar.

  • 4.

    Uit een verkeerskundig onderzoek dient te blijken dat de bezettingsgraad van de binnen een straal van 100 meter vanaf de woning beschikbare parkeerplaatsen hoger is dan 85%.

Indien het netto-inkomen verminderd met de forfaitaire vrijlating als bedoeld in artikel 2 lid 6 en artikel 3 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond lager is dan de inkomensgrens zoals bedoeld in artikel 1 onder f van het Besluit nadere regels, wordt voor de aanleg en het gebruik van een parkeervoorziening ten hoogste de helft van de aanleg-/gebruikskosten vergoed (artikel 19 lid 4 van het Besluit nadere regels verordening maatschappelijke ondersteuning Helmond; (opgenomen in gemeentelijke bijlage nr. GB02).

Ondertekening

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot 1 juli 2009.
Aldus besloten in de vergadering van 14 juli 2009.
Burgemeester en wethouders van Helmond,
De burgemeester,
Drs. A.A.M. Jacobs.
De secretaris,
Mr. A.C.J.M. de Kroon.
Bekend gemaakt op:
17 juli 2009
De gemeentesecretaris,
mr. A.C.J.M. de Kroon

Bijlage 1 Protocol Indicatiestelling Persoonlijke ondersteuning en Bijlage 2 Protocol Gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden

Protocol Indicatiestelling Persoonlijke ondersteuning

Protocol Gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden