Regeling vervallen per 08-04-2011

Beleidsregels WVG

Geldend van 08-04-2011 t/m 07-04-2011

Intitulé

Beleidsregels WVG

Hoofdstuk 1 Recht op WVG-voorzieningen

01.02-001 Hardheidsclausule

In deze richtlijn is aangegeven in welk artikel van de WVG-verordening de hardheidsclausule is opgenomen, hoe deze luidt en wat hiermee wordt bedoeld.

De hardheidsclausule is opgenomen in artikel 7.1 van de WVG-verordening en luidt als volgt:

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kunnen B&W advies vragen.

Aan de toelichting op bovenstaand artikel is het volgende ontleend: Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste van de betrokken gehandicapte of eigenaar van de woonruimte en nooit ten nadele. Ook de eigenaar van de aangepaste woonruimte kan in aanmerking komen voor de hardheidsclausule. Gedacht kan worden aan een situatie waarin het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een gehandicapte op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen en voor hem de aangepaste woning uitermate geschikt zou zijn. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. De gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Opgemerkt zij dat artikel 2.10 van de verordening een specifieke hardheidsclausule kent voor woonvoorzieningen waarvan de kosten meer dan € 45.378,-- bedragen.

Artikel 2.10 luidt als volgt:

Woonvoorzieningen waarvan de kosten gelijk zijn aan of meer bedragen dan het bedrag genoemd in artikel 5, eerste lid aanhef en onder a, van de wet, worden niet verleend, tenzij weigering van die voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

01.03-001 Individueel gericht

In deze richtlijn wordt aangegeven in welke artikelen van de WVG-verordening regels en uitzonderingen zijn opgenomen inzake de eis dat een voorziening in overwegende mate gericht moet zijn op het individu.

Een WVG-voorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze in overwegende mate op het individu is gericht (artikel 1:2 lid 1 onder a WVG-verordening). Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt voor het collectief vervoer (artikel 1:2 lid 2 WVG-verordening). Hierbij zij overigens opgemerkt dat ook de toekenning van collectief vervoer geschiedt op basis van een individuele aanvraag en beoordeling.

01.03-002 Langdurig noodzakelijk

In deze richtlijn is opgenomen in welk artikel van de WVG-verordening de eis is opgenomen dat voorzieningen die op basis van de WVG worden verstrekt langdurig noodzakelijk moeten zijn.

Een WVG-voorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen van de gehandicapte op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning te verplaatsen op te heffen of te verminderen (artikel 1:2 lid 1 aanhef en onder b WVG-verordening).

01.03-003 Goedkoopst adequaat

In deze richtlijn is opgenomen in welk artikel van de verordening van de WVG-verordening de bepaling is opgenomen dat slechts de goedkoopst adequate voorziening wordt toegekend.

Een WVG-voorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten en in relatie tot het totale geboden voorzieningenpakket, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt (artikel 1:2 lid 1 aanhef en onder c WVG-verordening).

01.03-004 Duurdere voorzieningen dan geïndiceerd

Het kan voorkomen dat de gehandicapte een duurdere of meer adequate voorziening wenst dan geïndiceerd en de meerkosten daarvan zelf wil betalen (bijvoorbeeld een aanbouw in plaats van een traplift of een gesloten buitenwagen in plaats van een scootermobiel). Geef in deze richtlijn onder welke voorwaarden dergelijke verzoeken worden ingewilligd.

B&W verstrekken een duurdere of meer adequate voorziening indien de belanghebbende het prijsverschil tussen deze voorziening en de goedkoopst adequate voorziening zelf betaalt en is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • .

    Ook voor de duurdere voorziening moet in beginsel een indicatie bestaan. Met andere woorden: ook de duurdere voorziening moet voldoen aan het medisch ergonomisch programma van eisen.

  • .

    De duurdere voorziening moet als adequate voorziening kunnen worden aangemerkt.

  • .

    De duurdere voorziening dient kwalitatief van gelijk niveau te zijn als de geïndiceerde voorziening.

  • .

    B&W verstrekken ook de duurdere voorziening in bruikleen (betreft de voorzieningen in bruikleen).

  • .

    De meerkosten worden na afloop van de bruikleenperiode niet gerestitueerd.

  • .

    De afwijkende opzet dient vooraf gemeld te worden.

  • .

    Er dient een kostenverantwoording te worden afgelegd door de gehandicapte.

  • .

    De meerkosten van de duurdere voorziening bij een woonvoorziening moeten apart gespecificeerd worden (in verband met de berekening van de draagkracht: het feit dat er meerkosten gemaakt worden is niet van invloed op de hoogte van de financiële tegemoetkoming).

01.04-001 Uitwerking van het begrip woonruimte

Artikel 1 lid 1 onder c WVG spreekt over beperkingen die de gehandicapte ondervindt bij "het normale gebruik van de woonruimte". Het is dus alleen mogelijk om woonvoorzieningen te verstrekken ten behoeve van woonruimten in de zin van de WVG. Geef in deze richtlijn aan op welke wijze de wettelijke omschrijving van het begrip woonruimte in de WVG-verordening nader is uitgewerkt en beperkt.

Artikel 2:3 van de WVG-verordening bepaalt dat b en w geen woonvoorzieningen treffen aan

  • .

    Hotels/pensions.

  • .

    Trekkerswoonwagens.

  • .

    Verzorgingstehuizen.

  • .

    Vakantiewoningen.

  • .

    Tweede woningen.

  • .

    Kamerverhuur (lees: kamers die zelfstandig verhuurd worden).

  • .

    Specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten (bijvoorbeeld: automatische deuropeners en automatische liftdeuren) of voorzieningen die bij (nieuw)bouw, verbouw of renovatie zonder noemswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden (bijvoorbeeld: hogere toiletpotten, hendelkranen en drempelvrije doorgangen).

In zijn algemeenheid geldt dat artikel 2:3 beoogt dat b en w alleen woonvoorzieningen treffen aan een woonruimte die voor de toepassing van de Huursubsidiewet (Hsw) wordt aangemerkt als een zelfstandige woonruimte. Het gaat daarbij om een woonruimte, welke geschikt en bestemd is voor permanente huisvesting. Voorts dienen de elementaire voorzieningen als douche, toilet of keuken zich binnen de eigenlijke woonruimte te bevinden.

In situaties waarbij wordt gedoogd dat een gehandicapte al geruime tijd in een vakantiewoning woont kan een verzoek tot het treffen van woonvoorzieningen niet zondermeer worden afgewezen op grond dat er geen sprake is van een zelfstandige woonruimte in de zin van de Hsw. B en w zullen in dat geval goed naar een andere oplossing moeten zoeken, bijvoorbeeld het verhuizen naar een andere geschikte aangepaste woning.

Een uitzondering op bovenstaande regel geldt ten aanzien van woonwagens in de zin van de Woningwet. Hiervoor kent de verordening aparte regels.

01.04-002 Aard van de materialen

De WVG-verordening bevat een bepaling op grond waarvan geen woonvoorziening wordt toegekend voor zover de ondervonden beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen. In deze richtlijn wordt aangegeven in welk artikel deze bepaling is opgenomen en hoe deze moet worden uitgelegd. Dit laatste is opgenomen in de toelichting.

Op grond van artikel 1:2 lid 3 onder c van de WVG-verordening wordt geen woonvoorziening toegekend voor zover de ondervonden aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Bovenstaande bepaling moet als volgt worden uitgelegd:

Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de WVG-verordening. Ook hoeft geen woonvoorziening te worden verstrekt indien de klachten die de gehandicapte ervaart niet voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen in of aan de woning maar uit de door de ziekte of gebrek veroorzaakte overgevoeligheid voor deze materialen. Een uitzondering op het voorgaande is indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de gehandicapte niet heeft kunnen reserveren. Een voorbeeld hiervan is dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de gehandicapte lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld allergie voor huisstofmijt) waardoor de gehandicapte zijn woning dient te saneren. Dergelijke woonvoorzieningen worden in de WVG-verordening als woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard aangemerkt (artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub c van de WVG-verordening).

Verder dient te worden vermeld dat indien de ondervonden belemmeringen het gevolg zijn van achterstallig onderhoud, vocht en tocht veroorzaakt door in de woning gelegen factoren de kosten van het opheffen van deze belemmeringen ook niet onder de werking van deze verordening vallen. De woningeigenaar is op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht tot het uitvoeren van (het grotere) onderhoud. Alleen in die situaties waarin de gehandicapte met een inkomen op het sociaal minimum het onderhoud, desnoods tegen een huurverhoging, niet binnen een uit medisch oogpunt aanvaardbare termijn van de verhuurder kan afdwingen, kan er sprake zijn van zorgplicht.

01.04-003 Algemeen gebruikelijk (verwijzing naar artikel in WVG-verordening)

De WVG-verordening bepaalt dat een voorziening niet wordt toegekend als deze voor de persoon van de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Deze richtlijn is alleen bedoeld om te verwijzen naar het juiste artikel van de verordening waarin deze bepaling is opgenomen. De uitleg van ervan is opgenomen in de algemene tekst van het handboek WVG en een volgende richtlijn.

Geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is (artikel 1:2 lid 3 onder a WVG-verordening). Een door de gehandicapte gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager indien een niet-gehandicapte persoon, die zich voor wat betreft leeftijd, inkomen, etc. in een vergelijkbare positie bevindt, naar maatschappelijke maatstaf en redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening.

Zie ook richtlijn nr. 01-05-002 met voorbeelden van vervoersvoorzieningen die als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.

01.04-004 Beleid algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

In deze richtlijn zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot het al dan niet algemeen gebruikelijk zijn van bepaalde soorten woonvoorzieningen. Hier is opgenomen dat bepaalde woonvoorzieningen juist wel en andere juist niet als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.

De volgende woonvoorzieningen worden als algemeen gebruikelijk aangemerkt (en dus niet vergoed):

  • .

    thermostaatkranen;

  • .

    standaard toilet;

  • .

    glijstangen;

  • .

    gewone hendelkranen met temperatuurbegrenzer.

De volgende woonvoorziening(en) worden niet als algemeen gebruikelijk aangemerkt (en dus wel vergoed):

  • .

    verlengde hendelkranen met of zonder temperatuurbegrenzer.

01.05-001 Inkomen waarbij auto algemeen gebruikelijk is

In deze richtlijn is aangegeven vanaf welk inkomen een auto op grond van de verordening als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt.

Op grond van artikel 3:2 lid 7 van de WVG-verordening en artikel 2 lid 5 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond geldt dat een auto algemeen gebruikelijk is vanaf een inkomen dat (na aftrek van een forfaitaire vrijlating van € 102,00 per maand) gelijk is aan 1,5 maal het norminkomen. Dit betekent dat een gehandicapte met een dergelijk inkomen geacht wordt zelf zijn vervoerskosten te kunnen betalen. Hij komt nog slechts voor een beperkt aantal vervoersvoorzieningen in aanmerking. Zie voor de hoogte van het norminkomen paragraaf 1.7 onderdeel 9.

01.05-002 Beleid algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

In deze richtlijn zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot het al dan niet algemeen gebruikelijk zijn van bepaalde soorten vervoersvoorzieningen. Hier is opgenomen dat bepaalde vervoersvoorzieningen juist wel en andere juist niet als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.

De volgende vervoersvoorzieningen worden als algemeen gebruikelijk aangemerkt:

  • .

    varianten van een fiets met hulpmotor (b.v. een spartamet)

  • .

    fiets met trapondersteuning

  • .

    snorfiets

  • .

    gewone fiets

  • .

    bakfiets

  • .

    bromfiets

  • .

    fiets met lage instap:

  • .

    automatisch versnellingsbak

  • .

    elektrisch bedienbare ramen

Deze lijst is niet limitatief.

Er kunnen zich daarentegen situaties voordoen dat afwijzing op grond van het 'algemeen gebruikelijk' criterium onbillijk uitpakt. Zorgvuldige afweging van de vraag of de hardheidsclausule zou kunnen of moeten worden toegepast, is geboden.

01.06-001 Omschrijving rolstoel

De WVG geeft geen omschrijving van het begrip rolstoel. Voor de praktijk is dit geen probleem. Een rolstoel in de zin van de WVG is een rolstoel zoals iedereen die kent. Toch bevatten de meeste toelichtingen op WVG-verordeningen een nadere omschrijving van het begrip rolstoel. Deze wordt hier opgenomen.

Artikel 4:1 van de WVG-verordening bepaalt dat een rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

  • b.

    een sportrolstoel waarbij de voorziening wordt verstrekt als een financiële tegemoetkoming;

  • c.

    onderhoud, reparatie en verzekering;

  • d.

    accessoires;

  • e.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van de onder c en d bedoelde voorzieningen;

  • f.

    een combinatie van de onder a tot en met e bedoelde voorzieningen.

Ter toelichting kan het volgende worden opgemerkt:

Een rolstoel bedoeld is voor verplaatsing binnen dan wel binnen/buiten. Men

kan in aanmerking komen voor een rolstoel als men in belangrijke mate is aangewezen op zittend verplaatsen, en andere hulpmiddelen, zoals rollators, onvoldoende uitkomst bieden. Ook individuele aanpassingen zoals, anti-dekubitus kussens, vallen onder de rolstoelverstrekking. Verplaatsingsvoorzieningen die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer, worden in relatie tot vervoersvoorzieningen gelijkgesteld met een vervoersvoorziening in natura.

01.06-002 Overname rolstoel van inrichting

Deze richtlijn geeft aan of, en zo ja onder welke voorwaarden, het college bij ontslag van de gehandicapte uit een AWBZ-instelling of bij verhuizing vanuit een andere gemeente het college de rolstoel overneemt. Ook de omgekeerde situatie wordt hier opgenomen.

Indien de gehandicapte wordt opgenomen in of ontslagen uit een AWBZ-instelling kunnen b en w met de betreffende instelling afspraken maken inzake het overdoen of overnemen van de rolstoel waar de gehandicapte ingevolge de WVG of AWBZ reeds over beschikt.

Indien de gehandicapte naar een andere gemeente verhuist of zich in deze gemeente vestigt kunnen b en w met b en w van de andere gemeente afspraken maken over het overdoen of overnemen van de rolstoel waar de gehandicapte ingevolge de WVG reeds over beschikt. Hiertoe kan de Tabel "Aankoopprijzen gemeente Helmond gebruikte hulpmiddelen" gebruikt worden, zoals opgenomen in bijlage G.5.

01.07-001 Eigen bijdragen

In deze richtlijn is aangegeven hoe het gemeentelijk beleid inzake eigen bijdragen luidt.

Woonvoorzieningen:

De eigen bijdrage voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard bedraagt(€ 45,00 per kalenderjaar bij inkomens die (na aftrek van een forfaitaire vrijlating van € 102,00 per maand) hoger zijn dan 1,5 maal het norminkomen. Zie artikel 2 lid 5 en artikel 4 lid 3 onder b van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond (zie gemeentelijke bijlage G.2).

Vervoersvoorzieningen:

Eigen bijdragen op basis van Openbaar Vervoer tarief bij bijvoorbeeld CVV met uitzondering van vervoersvoorzieningen in natura.

Rolstoelen:

Geen eigen bijdragen.

01.07-002 Eigen betalingen

In deze richtlijn is aangegeven hoe het gemeentelijk beleid inzake eigen betalingen luidt.

Woonvoorzieningen:

De eigen betaling voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard is bij inkomens die (na aftrek van een forfaitaire vrijlating van € 102,00 per maand) hoger zijn dan 1,5 maal het norminkomen gelijk aan de WVG-draagkracht. Zie artikel 2 lid 5 en artikel 4 lid 3 onder a van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond (zie gemeentelijke bijlage G.2).

Opgemerkt zij dat er voor diverse andere soorten woonvoorzieningen gemaximeerde vergoedingen gelden.

Vervoersvoorzieningen:

Voor vervoersvoorzieningen gelden eigen betalingen op basis van Openbaar Vervoer tarief bij bijvoorbeeld CVV met uitzondering van vervoersvoorzieningen in natura. Opgemerkt zij dat er voor vervoersvoorzieningen veelal forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen gelden.

Rolstoelen:

Voor rolstoelvoorzieningen gelden geen eigen betalingen.

Zie ook de gestelde voorwaarden in richtlijn 01.03-004 inzake duurdere voorzieningen dan geindiceerd.

01.07-003 Omschrijving van het begrip inkomen

In deze richtlijn is aangegeven hoe de WVG-verordening het begrip inkomen omschrijft.

Onder inkomen wordt verstaan (artikel 1 aanhef en onder b van de WVG-verordening):

  • 1.

    het netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten;

  • 2.

    het gezamenlijk netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten van de ouders of pleegouders van de gehandicapte, indien de gehandicapte jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 van de Wet;

  • 3.

    het gezamenlijk netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten van de gehandicapte en zijn echtgenoot, indien de gehandicapte een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 van de Wet.

Zie voor de wijze van vaststellen van het netto-inkomen conform het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten ook richtlijn met nummer 01.07-004.

01.07-004 Vaststellen inkomen

In deze richtlijn wordt het volgende aangegeven:

  • 1.

    Op welke wijze (lees: aan de hand van welke gegevens en bewijsstukken) het inkomen van de gehandicapte wordt vastgesteld.

  • 2.

    Op welke wijze er bij de vaststelling van het inkomen rekening gehouden wordt met de extra kosten in verband met de handicap.

  • 3.

    In welke gevallen het vaststellen van het inkomen achterwege kan blijven. Of dit laatste het geval is, is overigens afhankelijk van het gemeentelijk beleid inzake eigen bijdragen en eigen betalingen.

Voor de vaststelling van het inkomen zijn de artikelen 2 en 3 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten van belang (zie gemeentelijke bijlage G.2). Beide bepalingen komen hierna aan bod.

Artikel 2 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten bepaalt het volgende:

  • 1.

    Het netto-inkomen van de gehandicapte wordt als volgt vastgesteld:

    • 1.

      Loontrekkenden of uitkeringsgerechtigden (inclusief ouderen met alleen een AOW-uitkering):

      nettoloon op loonstrookje of uitkeringsspecificatie, vermeerderd met vakantietoeslag en de fiscale heffingskortingen voor zover deze niet zijn vrijgelaten.

    • 2.

      Zelfstandigen:

      inkomen volgens de belastingopgave van het laatst verstreken kalenderjaar minus verschuldigde inkomstenbelasting (forfaitair percentage conform artikel 6 lid 2 Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004).

    • 3.

      Ouderen met een klein pensioen:

      netto-inkomsten, vermeerderd met vakantietoeslag en de fiscale heffingskortingen voor zover deze niet zijn vrijgelaten.

  • 2.

    Bij de vaststelling van het netto-inkomen wordt het inkomen uit vermogen in aanmerking genomen voorzover dit, na aftrek van de eventueel verschuldigde vermogensrendementsheffing, meer bedraagt dan 10 procent van de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Wet werk en bijstand.

  • 3.

    Indien de gehandicapte deelneemt aan een spaarloonregeling of levensloopregeling wordt bij de vaststelling van het netto-inkomen uitgegaan van het nettoloon dat zou zijn ontvangen indien hij niet aan de spaarloonregeling had deelgenomen. Ter bepaling hiervan dient de gehandicapte een aparte loonspecificatie van zijn werkgever te overleggen indien B&W daarom verzoeken.

  • 4.

    Op het inkomen van een bewoner van een AWBZ-instelling wordt de eigen betaling welke de bewoner verschuldigd is ingevolge de artikelen 4 en 14 van het Bijdragebesluit zorg in mindering gebracht.

  • 5.

    De periode waarover het netto-inkomen wordt vastgesteld is het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de WVG-voorziening is gedaan.

  • 6.

    Inkomsten tot een bedrag van € 102,-- netto per maand worden niet tot het inkomen als bedoeld in artikel 1.1 aanhef en onder b van de verordening gerekend. De gehandicapte heeft aldus recht op een forfaitaire vrijlating.

Aan de toelichting op artikel 2 is het volgende ontleend:

Dit artikel bepaalt hoe voor verschillende groepen gehandicapten het inkomen wordt vastgesteld. Hoofdregel is dat het netto-inkomen in aanmerking wordt genomen. Met nettoloon op het loonstrookje wordt bedoeld het nettoloon vóór aftrek van inhoudingen vanwege bijvoorbeeld beslag of een spaarloonregeling. In die gevallen waarin de hoogte van de vakantietoeslag niet bekend is, kan deze als regel op 8 procent van de netto-inkomsten worden gesteld.

Krachtens de WVG is het inkomen uit vermogen vrijgelaten voor zover dit betrekking heeft op een vermogen dat lager is dan de vermogensgrens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Men spreekt in dit verband ook wel over bescheiden vermogen. De vermogensgrenzen in de WWB worden jaarlijks per 1 januari aangepast en verschillen per leefvorm. Voor gehuwden en alleenstaande ouders geldt een hogere vermogensgrens dan voor alleenstaanden. Door in het tweede lid aan te sluiten bij de vermogensgrenzen in de WWB en door het noemen van een percentage van 10 procent wordt per saldo bereikt dat inkomen uit vermogen alleen in aanmerking wordt genomen voor dat deel van het vermogen dat substantieel meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens op grond van de WWB (zie ook richtlijn 01.07-005 vrijgelaten rente-inkomsten).

Een spaarloonregeling heeft tot doel het vergroten van het eigen vermogen en kan door de werkgever worden ingesteld. Door deelname aan deze regeling wordt een deel van het loon naar een geblokkeerde spaarrekening overgemaakt. Telkens na vier jaar mag de rekeninghouder beschikken over het in een bepaald jaar overgehevelde loon. Als de belanghebbende maandelijks heeft gespaard dan wordt het bedrag ook maandelijks gedeblokkeerd. Aangezien de deelname aan deze regelingen vrijwillig is, is in het derde lid bepaald dat bij de vaststelling van het netto-inkomen uitgegaan van het nettoloon dat zou zijn ontvangen indien hij niet aan de spaarloonregeling had deelgenomen. Zonodig zal het college de gehandicapte om een aparte loonspecificatie van de werkgever verzoeken. Indien de belanghebbende dit niet kan of wil, wordt van het spaarbedrag 67,65% wel en 32,35% niet tot het inkomen gerekend.

Op het inkomen van een bewoner van een AWBZ-instelling wordt de eigen bijdrage ingevolge de artikelen 4 en 14 van het Bijdragebesluit zorg in mindering gebracht.

De periode waarover het netto-inkomen wordt vastgesteld is het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de WVG-voorziening is gedaan. De vaststelling van het jaarinkomen geschiedt aan de hand van het netto-inkomen over één maand. Dit netto-inkomen wordt vermenigvuldigd met factor 12 of - ingeval de gehandicapte een dertiende maanduitkering ontvangt - met factor 13.

De gehandicapte heeft op grond van lid 6 recht op een zogeheten forfaitaire vrijlating van € 102,-- per maand: inkomsten tot een bedrag van € 102,-- netto per maand worden niet tot het inkomen als bedoeld in artikel 1.1 aanhef en onder b van de verordening gerekend.

Artikel 3 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten bepaalt het volgende:

Bij de vaststelling van de WVG-draagkracht wordt rekening gehouden met overige kosten voortvloeiend uit de handicap voor zover deze aantoonbaar hoger zijn dan € 1.224,-- per kalenderjaar.

Het betreft kosten die:

  • 1.

    niet vanuit andere regelingen geheel of gedeeltelijk worden vergoed;

  • 2.

    niet algemeen gebruikelijk zijn;

  • 3.

    gemaakt zijn in het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de WVG-voorziening is gedaan.

Aan de toelichting op artikel 3 is het volgende ontleend:

Bij de vaststelling van het inkomen wordt een forfaitair bedrag van € 1.224,00 per kalenderjaar buiten beschouwing gelaten. Dit bedrag dient ter compensatie van de extra kosten die de gehandicapte moet maken als gevolg van zijn handicap. Aangenomen mag worden dat iedere gehandicapte de hiervoor bedoelde extra kosten heeft. Het gaat om kosten die niet op grond van andere regelingen worden vergoed (bijvoorbeeld AWBZ/Zvw, Wet op de inkomstenbelasting, bijzondere bijstand en gemeentelijk minimabeleid). In dit verband worden ook extra kosten bedoeld die zijn gemaakt voor en door gehandicapte gezinsleden van de belanghebbende (in het bijzonder zijn partner en ten laste komende minderjarige kinderen). Voor zover de betreffende kosten algemeen gebruikelijk zijn, kunnen deze niet tot verlaging van het inkomen leiden.

Om praktische redenen is gekozen voor een forfaitaire vrijlating. De gehandicapte hoeft de extra kosten tot dit bedrag niet aan te tonen. Als hij van mening is dat zijn extra kosten hoger zijn dan dit forfaitaire bedrag dient hij de totale extra kosten aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door het overleggen van betalingsbewijzen. Slaagt hij hierin dan worden de kosten tot het hogere bedrag in mindering gebracht op het inkomen. In dit verband is van belang dat alleen kosten die zijn gemaakt in het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de WVG-voorziening is gedaan in aanmerking genomen worden.

Door te bepalen dat de kosten in mindering moeten worden gebracht op het inkomen wordt bereikt dat deze regel ook van toepassing is bij de vaststelling of het inkomen van de gehandicapte al dan niet boven de inkomensgrens ligt die geldt voor de verstrekking van (bepaalde) vervoersvoorzieningen. Indien het inkomen lager is dan anderhalf maal het norminkomen (1,5 maal de toepasselijke bijstandsnorm) kan de forfaitaire vrijlating achterwege blijven. De eventuele eigen bijdrage of eigen betaling staat in dat geval los van het inkomen en bedraagt € 45,00. Een dergelijke eigen bijdrage van € 45,-- kan ingevolge artikel 5 lid 2 van de Regeling financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen slechts een maal per kalenderjaar worden gevraagd.

01.07-005 Vrijgelaten rente-inkomsten

Op grond van artikel 2 Rfteb in combinatie met artikel 31 lid 2 onder i WWB is rente gedeeltelijk vrijgelaten bij de vaststelling van het inkomen. Door de koppeling met de diverse bepalingen in de WWB kan de uitleg van deze regel vragen oproepen. In deze richtlijn is aangegeven tot welk bedrag rente-inkomsten bij de vaststelling van het inkomen in het kader van de WVG worden vrijgelaten.

Artikel 2 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten bepaalt dat bij de vaststelling van het netto-inkomen het inkomen uit vermogen in aanmerking wordt genomen voorzover dit, na aftrek van de eventueel verschuldigde vermogensrendementsheffing, meer bedraagt dan een percentage van de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 WWB. Dit percentage is gesteld op 10%.

De vermogensrendementsheffing is de belasting die wordt geheven in box 3 (het inkomen uit sparen en beleggen). Er wordt belasting betaald over een vast rendement op vermogen. Dit vaste rendement wordt berekend over de gemiddelde waarde van bezittingen min schulden (de zogenoemde rendementsgrondslag). Er wordt pas belasting betaald als deze waarde boven een heffingvrij vermogen uitkomt. In plaats van het werkelijke rendement, wordt een vast percentage van 4% belast. Over die 4% rendement betaalt men 30% belasting. De 4% rendement wordt berekend over de gemiddelde waarde van de bezittingen min schulden (de rendementsgrondslag) bij de aanvang en het einde van een kalenderjaar.

Aan de toelichting op artikel 2 van het Besluit nadere regels is het volgende ontleend: Krachtens de WVG is het inkomen uit vermogen vrijgelaten voor zover dit betrekking heeft op een vermogen dat lager is dan de vermogensgrens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Men spreekt in dit verband ook wel over bescheiden vermogen. De vermogensgrenzen in de WWB worden jaarlijks per 1 januari aangepast en verschillen per leefvorm. Voor gehuwden en alleenstaande ouders geldt een hogere vermogensgrens dan voor alleenstaanden. Door in het tweede lid aan te sluiten bij de vermogensgrenzen in de WWB en door het noemen van een percentage van 10 % wordt per saldo bereikt dat inkomen uit vermogen alleen in aanmerking wordt genomen voor dat deel van het vermogen dat substantieel meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens op grond van de WWB.

Voorbeeld:

Alleenstaande Van Stee heeft een vermogen van € 8.000,-- en heeft dit weggezet op een spaarrekening. Van een vermogensrendementsheffing is geen sprake. Rekeningafschriften leren dat de rente-inkomsten van Van Stee in 2004 € 300,-- bedragen.

De toepasselijke vermogensgrens voor Van Stee bedraagt in 2004 € 5.065,--. 10% van de toepasselijke vermogensgrens is € 506,50. De inkomsten uit vermogen liggen onder de toepasselijke grens. Het inkomen uit vermogen wordt derhalve niet meegenomen bij de vaststelling van het netto-inkomen.

01.07-006 Berekening norminkomen

In deze richtlijn is aangegeven hoe het norminkomen moet worden berekend.

Het norminkomen wordt berekend conform de hierna opgenomen officiële regels (formele methode).

In de onderstaande tabel staan de norminkomens en bijbehorende inkomensgrenzen volgens de officiële methode. De bedragen gelden per 1 januari 2006. Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende leefvormen.

Leefvorm

WVG-norm

(bijstand + vt)

Inkomensgrens

WVG-norm

gehuwden tot 65 jaar

€ 14.414,40

€ 21.621,60

alleenstaande ouder tot 65 jaar

€ 12.972,96

€ 19.459,44

alleenstaande tot 65 jaar

€ 10.090,08

€ 15.135,12

gehuwden, 1 partner tot 65 jaar

€ 15.140,64

€ 22.710,96

gehuwden, beiden 65 of ouder jaar

€ 15.140,64

€ 22.710,96

alleenstaande ouder 65 jaar of ouder

€ 13.597,08

€ 20.395,62

alleenstaande 65 jaar of ouder

€ 10.958,16

€ 16.437,24

gehuwden in inrichting

€ 4.992,48

€ 7.488,72

alleenstaande in inrichting

€ 3.209,52

€ 4.814,28

01.07-007 Toepasselijkheid onderdeel draagkracht

Paragraaf 1.7 van het handboek WVG bevat een onderdeel over de berekening van de draagkracht. Deze richtlijn is bedoeld om indien nodig de lezer daar op te attenderen.

Het gemeentelijk WVG-beleid kent eigen betalingen. Hierdoor moet er in de uitvoeringspraktijk gebruik worden gemaakt van het begrip draagkracht. De uitleg van dit begrip alsmede de toepasselijke gemeentelijke regels zijn opgenomen in dit onderdeel.

01.07-008 WVG-draagkrachtpercentage

Het gemeentelijk beleid kent eigen betalingen. In deze richtlijn is het geldende WVG-draagkrachtpercentage ingevuld.

Het WVG-draagkrachtpercentage bedraagt: 25% van het toepasselijke WWB draagkrachtpercentage (artikel 1 onder f van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond). Dit leidt tot de volgende percentages:

  • .

    2,5% van de eerste € 70,00 per maand van het in aanmerking te nemen inkomen incl. vt;

  • .

    8,75% van de volgende € 90,00 (tot € 160,00) per maand van het in aanmerking te nemen inkomen incl. vt;

  • .

    12,5% van de volgende € 180,00 (tot € 340,00) per maand van het in aanmerking te nemen inkomen incl. vt;

  • .

    25% van het in aanmerking te nemen inkomen incl. vt boven de € 340,00 per maand.

De WVG-draagkracht wordt berekend door het draagkracht percentage toe te passen op de ruimte in het inkomen (zie onderdeel 9 van deze paragraaf) en dit te vermeerderen met € 45,00 (artikel 1 onder g van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond).

01.07-009 Draagkrachtverlagende kosten

Op grond van de Rfteb moet het college bij het bepalen van de draagkracht rekening houden met zogenaamde draagkrachtverlagende kosten. Hierbij wordt ook een restcategorie "overige in het kalenderjaar ten laste van de gehandicapte blijvende kosten, voortvloeiende uit de handicap" genoemd. Deze richtlijn is bedoeld om de betekenis hiervan nader in te vullen.

Bij de vaststelling van het inkomen wordt een forfaitair bedrag van € 1.224,00 per kalenderjaar buiten beschouwing gelaten. Dit bedrag dient ter compensatie van de extra kosten die de gehandicapte moet maken als gevolg van zijn handicap. Aangenomen mag worden dat iedere gehandicapte de hiervoor bedoelde extra kosten heeft. Het gaat om kosten die niet op grond van andere regelingen worden vergoed (bijvoorbeeld AWBZ/Zfw, Wet op de inkomstenbelasting, bijzondere bijstand en gemeentelijk minimabeleid). In dit verband worden ook extra kosten bedoeld die zijn gemaakt voor en door gehandicapte gezinsleden van de belanghebbende (in het bijzonder zijn partner en ten laste komende minderjarige kinderen). Voor zover de betreffende kosten algemeen gebruikelijk zijn, kunnen deze niet tot verlaging van het inkomen leiden.

Om praktische redenen is gekozen voor een forfaitaire vrijlating. De gehandicapte hoeft de extra kosten tot dit bedrag niet aan te tonen. Als hij van mening is dat zijn extra kosten hoger zijn dan dit forfaitaire bedrag dient hij de totale extra kosten aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door het overleggen van betalingsbewijzen. Slaagt hij hierin dan worden de kosten tot het hogere bedrag in mindering gebracht op het inkomen. In dit verband is van belang dat alleen kosten die zijn gemaakt in het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de WVG-voorziening is gedaan in aanmerking genomen worden.

Door te bepalen dat de kosten in mindering moeten worden gebracht op het inkomen wordt bereikt dat deze regel ook van toepassing is bij de vaststelling of het inkomen van de gehandicapte al dan niet boven de inkomensgrens ligt die geldt voor de verstrekking van (bepaalde) vervoersvoorzieningen.

Indien het inkomen lager is dan anderhalf maal het norminkomen (1,5 maal de toepasselijke bijstandsnorm) kan de forfaitaire vrijlating achterwege blijven. De eventuele eigen bijdrage of eigen betaling staat in dat geval los van het inkomen en bedraagt € 45,00. Een dergelijke eigen bijdrage van € 45,00 kan ingevolge artikel 5 lid 2 van de Regeling financiele tegemoetkomingen en eigen bijdragen slechts een maal per kalenderjaar worden gevraagd.

Het bovenstaande volgt uit artikel 2 lid 5 en artikel 3 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond (zie gemeentelijke bijlage G.2).

01.07-010 Drempelbedrag

Het is mogelijk om bij de toekenning van woon- en vervoersvoorzieningen op grond van de WVG een drempelbedrag te hanteren. Er wordt dan geen voorziening verstrekt als de kosten daarvan minder bedragen dan het drempelbedrag.

Er geldt geen drempelbedrag.

Hoofdstuk 2 Afbakening

02.01-001 Samenwerkingsafspraken lokale zorgverlenende instanties

In deze richtlijn staat aangegeven in hoeverre in de gemeente samenwerkingsafspraken zijn gemaakt tussen de diverse (zorgverlenende) instanties.

Er is in Helmond op dit moment nog geen zorgloket.

Besprekingen om te komen tot een zorgloket zijn gaande

02.01-003 Onderhoud, keuring en reparatie CvZ-woningaanpassingen

In deze richtlijn is aangegeven hoe het gemeentelijk beleid luidt inzake het vergoeden van de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen die op grond van de Regeling subsidiëring woningaanpassingen gehandicapten vóór 1 april 2000 zijn verstrekt door het College voor zorgverzekeringen (voorheen Ziekenfondsraad).

Voor de vergoeding van kosten inzake onderhoud, keuring en reparatie van woningaanpassingen van particuliere woningbezitters die in het verleden door de Ziekenfondsraad (College voor zorgverzekeringen) zijn gerealiseerd gelden de volgende regels:

  • 1.

    Alleen de werkelijke gemaakte kosten van onderhoud, reparatie en keuring van de hieronder genoemde onroerende woningaanpassingen, welke op grond van de Regeling College voor zorgverzekering subsidiëring woningaanpassingen gehandicapten 1994 -2000 zijn gerealiseerd komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming:

    • 1.

      woonhuisliften;

    • 2.

      trapliften;

  • 2.

    Kosten van onderhoud, reparatie en keuring van de onder 1 genoemde onroerende woningaanpassingen worden vergoed indien:

    • 1.

      de voorziening niet ouder is dan 12 jaar (gekoppeld aan moment van ingebruikname), en

    • 2.

      voor woonhuisliften en andere liftinstallaties een geldig certificaat van keuring van deugdelijkheid is afgegeven zoals bedoeld in hoofdstuk III van het Besluit liften.

  • 3.

    De kosten voor onderhoud en reparaties van woonhuisliften en trapliften mogen per jaar in totaal niet meer bedragen dan de bedragen vermeld in artikel 4 lid 4 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond.

  • 4.

    Een vergoeding voor bovenstaande kosten wordt slechts eenmaal per kalenderjaar verstrekt.

  • 5.

    In alle andere gevallen dan genoemd onder 1 tot en met 3 wordt geen vergoeding verstrekt voor de kosten van onderhoud, reparatie en keuring van onroerende woningaanpassingen, welke op grond van de Regeling College voor zorgverzekering subsidiëring woningaanpassingen gehandicapten 1994 -2000. Hiervan kan worden afgeweken indien het niet verstrekken van een vergoeding leidt tot onbillijkheden van overwegend aard.

02.04-001 Uitvoeringsinstantie PGB

In deze richtlijn is aangegeven welke instanties binnen de gemeente verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van persoonsgebondenbudgetten (verpleging en verzorging, zorg verstandelijke gehandicapten, intensieve thuiszorg, geestelijke gezondheidszorg).

Binnen deze gemeente worden de hierboven genoemde PGB's uitgevoerd door CZ groep Zorgverzekeringen, Ringbaan West 236, 5038 KE Tilburg, tel. 013-5949949.

Hoofdstuk 3 Procedure en aanvraag

03.02-001 Betekenis hoofdverblijf

In deze richtlijn is aangegeven in hoeverre het verstrekken van woonvoorzieningen is beperkt tot het hoofdverblijf van de gehandicapte.

B&W verlenen slechts woonvoorzieningen indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorzieningen worden getroffen (zie artikel 2:5 lid 1 WVG-verordening). Daarbij wordt onder hoofdverblijf verstaan: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de gehandicapte met een briefadres is ingeschreven (artikel 1:1 onder g WVG-verordening).

Op basis van artikel 2:5 lid 2 WVG-verordening kunnen gehandicapten die hun hoofdverblijf hebben in een AWBZ-instelling aanspraak maken op een financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van één woonruimte binnen de gemeente Helmond. Onder het bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de gehandicapte de woonkamer kan bereiken en één toilet kan bereiken, c.q. gebruiken (artikel 2:5 lid 3 WVG-verordening).

(Zie hieromtrent ook onderstaande richtlijn nr.03.02-008.)

Aan de toelichting op artikel 1.1 onder g van de WVG-verordening is het volgende ontleend:

Krachtens de WVG heeft de gemeente een zorgplicht voor de in de gemeente woonachtige gehandicapten. In eerste instantie geeft de gemeentelijke bevolkingsadministratie hierover uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de gehandicapte daadwerkelijk verblijft heeft een zorgplicht voor het verlenen van voorzieningen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft de zorgplicht betrekking op de vervoersvoorzieningen. In die gevallen waarin gehandicapten een briefadres elders hebben, kunnen gemeenten de betreffende instellingen op grond van artikel 75 van de Wet GBA aanwijzen op bepaalde, door de gemeente vast te stellen tijdstippen een overzicht te verstrekken van personen welke naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd verblijven in de instelling, dan wel gedurende drie maanden ten minste tweederde van de tijd in de instelling zullen verblijven.

De zinsnede 'dan wel zal staan ingeschreven' ziet op situaties waarin de gehandicapte naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken

03.02-002 Bij welke instantie moet aanvraag worden ingediend

In deze richtlijn is aangegeven bij welke instantie de gehandicapte zijn WVG-aanvraag moet indienen.

WVG-aanvragen kunnen worden ingediend bij het bureau WVG (Penningstraat 53, 0492 587860) en bij de stadswinkel (Frans Joseph van Thielpark 1, 0492 845845).

03.02-003 Vorm van de aanvraag

In deze richtlijn is aangegeven hoe een WVG-aanvraag moet worden ingediend.

Een aanvraag voor een WVG-voorziening dient te worden ingediend door middel van een door burgemeester en wethouders beschikbaar gesteld formulier (artikel 5:1 WVG-verordening). Dit kan worden afgehaald bij het bureau WVG (Penningstraat 53) of bij de stadswinkel (Frans Joseph van Thielpark 1). Daarnaast is het mogelijk om telefonisch een formulier aan te vragen (bureau WVG, tel. 0492-587860).

03.02-004 Identificatieplicht

In deze richtlijn is aangegeven of het overleggen van een identiteitsbewijs verplicht is voor het in behandeling nemen van een aanvraag.

De aanvrager dient desgevraagd een geldig identiteitsbewijs te overleggen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen desgewenst in plaats daarvan volstaan met een rijbewijs of een Pas 65). Van deze bevoegdheid wordt in alle gevallen gebruik gemaakt. De aard en het nummer van het identiteitsbewijs worden opgenomen in het dossier. Indien de aanvrager dit toestaat kan een kopie van het identiteitsbewijs is het dossier worden opgenomen. Dit is dus geen verplichting. Personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen ook volstaan met een verlopen identiteitsbewijs. Vreemdelingen dienen daarentegen altijd een geldig identiteitsbewijs te overleggen. Hun recht op WVG-voorzieningen hangt immers samen met de verblijfsstatus, welke na verloop van tijd kan wijzigen.

Indien de aanvrager weigert om een geldig identiteitsbewijs te overleggen dan kunnen b en w met toepassing van artikel 4:5 Awb besluiten om de aanvraag niet te behandelen. Voordat een dergelijk besluit genomen kan worden zal de aanvrager eerst in de gelegenheid gesteld moeten worden om binnen een door b en w te stellen termijn zijn gegevens aan te vullen door het alsnog overleggen van een identiteitsbewijs. Zie voor een uitgebreide beschrijving van deze procedure onderdeel 7.2 van deze paragraaf.

03.02-005 Aanvraag nadat voorziening is gerealiseerd

In deze richtlijn is aangegeven of het mogelijk is om aanvragen met terugwerkende kracht in te dienen, d.w.z. nadat de voorziening is gerealiseerd.

In beginsel kunnen aanvragen alleen betrekking hebben op voorzieningen die nog gerealiseerd moeten worden. Een aanvraag voor een financiële tegemoetkoming van een reeds gerealiseerde voorziening wordt afgewezen (artikel 5.2 aanhef lid 1 onder a WVG-verordening).

Voor woningaanpassingen geldt in beginsel dat pas een aanvang mag worden gemaakt met de werkzaamheden nadat door B&W een beslissing over de aanvraag is genomen. Hierdoor wordt voorkomen dat B&W in een positie worden gebracht waarin de noodzaak, adequaatheid en passendheid van een aangevraagde voorziening niet meer kan worden beoordeeld, omdat deze reeds is aangebracht voordat op de aanvraag is beslist. B&W kunnen immers ook factoren laten meewegen die buiten de woonruimte van de gehandicapte gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk de goedkoopste adequate voorziening is. De gehandicapte komt pas voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking nadat B&W hierover een positieve beslissing hebben genomen. Pas nadat advies is ingewonnen en een afweging is gemaakt welke oplossing het meest adequaat is, kan de gehandicapte tot verhuizing overgaan. Van bovenstaande regels kan worden afgeweken met toepassing van de hardheidsclausule. Voor afwijking zal de gehandicapte toestemming moeten vragen aan B&W.

Het tweede lid bepaalt dat van de hoofdregel kan worden afgeweken indien B&W uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven tot het maken van de kosten. De betekenis van het bepaalde in het tweede lid kan worden geïllustreerd aan de hand van de aanvraag om een verhuiskostenvergoeding. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid komt een gehandicapte voor een verhuiskostenvergoeding pas in aanmerking nadat de gemeente hieromtrent een toewijzende beschikking heeft gegeven. In de praktijk evenwel dient zich het moment, waarop de gehandicapte zich voor de keuze gesteld ziet om in te gaan op een woningaanbod, vaak eerder aan dan het moment waarop de gemeente haar besluitvorming omtrent de verhuiskostenvergoeding heeft afgerond. Indien de gemeente dan toestemming verleent tot het maken van de kosten, zal zij de aanvraag om een verhuiskostenvergoeding ingevolge artikel 5.2, lid 2, niet meer kunnen afwijzen op de grond dat de kosten eerder zijn gemaakt dan de datum van het besluit.

De gemeente kan in beginsel wel een beroep doen op andere afwijzingsgronden om - ondanks verlening van toestemming tot het maken van de kosten - de aanvraag om een verhuiskostenvergoeding af te wijzen. Om er zeker van te zijn dat een beroep op het vertrouwensbeginsel zijdens de gehandicapte niet zal slagen, zal de gemeente de gehandicapte er bij het geven van de toestemming uitdrukkelijk op dienen te wijzen dat de toestemming op zichzelf nog niet betekent dat de aanvraag om een verhuiskostenvergoeding zal worden toegewezen.

03.02-006 Aanvraag voor verstrijken normale afschrijvingsduur

In deze richtlijn is aangegeven hoe het gemeentelijk beleid luidt ten aanzien van aanvragen die worden ingediend voordat de normale afschrijvingsduur van de voorziening is verstreken.

Wanneer aan een gehandicapte bij wijze van WVG-voorziening een bepaald middel wordt verstrekt dan geldt dat gedurende de afschrijvingstermijn van dit middel geen nieuwe verstrekking mogelijk is. Een aanvraag voor een voorziening binnen de afschrijvingstermijn van het middel moet worden afgewezen (artikel 5.2 aanhef en onder b WVG-verordening). Alleen wanneer het middel verloren is gegaan en dit niet de schuld is van de gehandicapte kan toch een nieuwe verstrekking plaatsvinden. Indien een derde verantwoordelijk is voor het verloren gaan van het verstrekte middel, zal bekeken moeten worden of het mogelijk is deze derde daarvoor door de gehandicapte aansprakelijk te laten stellen, om zo de kosten te kunnen verhalen.

Wanneer in een woning een of meer dure voorzieningen zijn aangebracht (bijvoorbeeld een traplift of een verstelbare keuken) dan zal de gehandicapte in verband hiermee zijn opstalverzekering dienen te verhogen. Laat hij dit na en blijkt na een brand dat de woning onvoldoende is verzekerd, dan kan een nieuwe aanvraag om die reden worden afgewezen met toepassing van voornoemd artikel van de WVG-verordening.

03.02-007 Schriftelijke machtiging

In deze richtlijn wordt aangegeven of de gemeente en zo ja in welke gevallen een schriftelijke machtiging vereist indien een ander de gehandicapte vertegenwoordigt.

B&W vragen in alle gevallen waarin een derde namens de belanghebbende optreedt een schriftelijke machtiging waaruit zijn bevoegdheid tot vertegenwoordiging blijkt. Dit geldt niet voor gehuwden en geregistreerde partners die elkaar vertegenwoordigen.

03.02-008 Vergoeding voor bezoekbaar maken woning

In deze richtlijn wordt aangegeven of het college op basis van de WVG-verordening een woning 'bezoekbaar' kan maken voor gehandicapten die hun hoofdverblijf hebben in een AWBZ-instelling.

B&W verstrekken in afwijking van richtlijn 03.02.001 woonvoorzieningen voor het bezoekbaar maken van een woning indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling (artikel 2.5 lid 2 WVG-verordening). Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat ingevolge wet en jurisprudentie de gemeente geen zorgplicht heeft voor AWBZ bewoners. Het wordt echter wenselijk geacht dat de AWBZ bewoner bij zijn partner of (in het geval van gehandicapte kinderen: de ouders) op bezoek moet kunnen gaan. Onder bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de gehandicapte de woonkamer en het toilet kan bereiken (artikel 2:5 lid 3 WVG-verordening). Ingeval de woonkamer niet op de begane grond is gelegen kan hiervan worden afgeweken. Niet tot de zorgplicht wordt gerekend dat de gehandicapte ook kan blijven slapen. Hiertoe zijn de AWBZ inrichtingen toereikend.

Hoofdstuk 4 Advisering

04.01-001 Gevallen waarin advies moet worden ingewonnen

In deze richtlijn wordt aangegeven in welke gevallen het college advies moet inwinnen bij een externe deskundige.

Op grond van artikel 6:1 lid 2 van de WVG-verordening vragen B&W een door hen daartoe aangewezen adviseur of adviesinstantie om advies.

Wanneer betrokkene niet bekend is bij de Gemeente Helmond in het kader van een gehandicaptenvoorziening dan wordt in beginsel in de volgende situaties altijd een medisch advies gevraagd:

  • .

    indien de WVG consulent van mening is dat er geen (langdurige) medische noodzaak bestaat voor het verstrekken van de voorziening, dan wel twijfelt omtrent de medische noodzaak;

  • .

    indien er sprake is van een moeilijk objectiveerbare aandoening (MOA)

    Moa's zijn o.a.; Whiplash Syndroom, Fibromyalgie, ME, Conversie, Posttraumatische reflex dystrofie;

  • .

    indien de aanvraag een elektrische rolstoel betreft;

  • .

    indien het een aanvraag betreft voor een woningaanpassing, waarbij de verwachting is dat de kosten van de woningaanpassing de grens van het verhuisprimaat zullen overstijgen.

Daarnaast zal bij aanvragen van de hieronder vermelde voorzieningen in beginsel altijd een medisch advies worden gevraagd ongeacht of betrokkene wel of niet bekend is met een gehandicaptenvoorziening:

  • .

    medische begeleiding voor het gebruik van CVV;

  • .

    taxikostenvergoeding dan wel een vergoeding voor het gebruik van de eigen auto;

  • .

    auto-aanpassingen;

  • .

    bruikleenauto of een gesloten buitenwagen;

  • .

    scootmobiel met extra vering;

  • .

    Gehandicaptenparkeerkaart (GPK).

Voor het overige wordt in alle gevallen waar de consulent dit nodig acht een medisch advies gevraagd, waarbij met name gedacht moet worden aan aanvragen van relatief jong gehandicapten en kinderen.

Ergotherapeutische advisering

Wanneer een ergotherapeutisch advies wordt gevraagd is geheel ter beoordeling van de consulent.

04.01-002 Bij wie advies inwinnen

Ten aanzien van woonvoorzieningen waarvan de kosten gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 20.420,00 is het college verplicht om advies in te winnen bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Dit volgt uit artikel 8 lid 1 WVG.

Voor alle overige gevallen wordt in deze richtlijn aangegeven bij wie het college advies inwint.

Medische adviezen ten behoeve van de afhandeling van WVG-aanvragen worden in beginsel ingewonnen bij de GGD.

Ergotherapeutische adviezen worden ingewonnen bij revalidatiecentrum Blixembosch.

Bouwkundig-ergonomische adviezen worden ingewonnen Roessingh Diensten Groep.

Ten aanzien van woningaanpassingen waarvan de kosten gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 20.420,-- zijn B&W echter verplicht om advies in te winnen bij het indicatieorgaan bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Dit volgt uit artikel 8 lid 1 WVG.

04.01-003 Adviestermijn

In deze richtlijn wordt aangegeven binnen welke termijn de adviseur zijn advies moet uitbrengen.

Voor externe adviseurs gelden de volgende adviestermijnen:

  • .

    voor enkel een advies van de arts nadat de cliënt op het spreekuur is geweest: drie weken.

04.03-001 Vragen die de adviseur moet beantwoorden

Het college bepaalt de reikwijdte van het advies. Met andere woorden: het college bepaalt welke vragen de adviseur moet beantwoorden. In deze richtlijn wordt aangegeven welke dit zijn.

De intaker formuleert in zijn verslag de precieze vraagstelling voor de externe adviseur.

In beginsel wordt de adviseur gevraagd om aan te geven:

  • 1.

    Of er al dan niet sprake is van (lichamelijke) beperkingen.

  • 2.

    Of er sprake is van ergonomische belemmeringen (indien het gaat om een mogelijke woningaanpassing).

  • 3.

    Of de geconstateerde belemmeringen zodanig zijn dat zij de verstrekking van een voorziening in het kader van de WVG rechtvaardigen.

  • 4.

    Welk soort vervoersvoorziening, rolstoel of woonvoorziening al dan niet in combinatie een oplossing biedt/ bieden voor de belemmeringen die de gehandicapte ondervindt bij het wonen en het zich verplaatsen.

  • 5.

    Welk type voorziening, inclusief eventuele individuele aanpassingen, de goedkoopst adequate oplossing is voor de gehandicapte (selectie van de voorziening).

  • 6.

    In geval van eventuele vervoersvoorziening: of collectief vervoer volstaat.

Hoofdstuk 5 Besluiten en rechtsbescherming

05.02-001 Uitbetalen vergoedingen woningaanpassingen

In deze richtlijn wordt aangegeven hoe het gemeentelijk beleid luidt ten aanzien van het uitbetalen van financiële tegemoetkomingen met betrekking tot woningaanpassingen.

Nadat de woningaanpassing is gerealiseerd wordt deze gereed gemeld door de woningeigenaar door middel van het inzenden van de facturen. Daarnaast meldt de huurder van de woning de aanpassing gereed middels een gereedmeldingsformulier. Betreft het een aanpassing van € 3.500,00 of meer dan wordt dit door een WVG-consulent ter plekke gecontroleerd. Vervolgens wordt aan de hand van de nota de exacte hoogte van de financiële tegemoetkoming vastgesteld. Daarna kan uitbetaling plaatsvinden.

Indien achteraf blijkt dat de kosten afwijken van hetgeen is beschikt dan dient herbeoordeling van de kosten plaats te vinden en indien nodig een gewijzigde toekenningsbeschikking te worden verzonden alvorens tot uitbetaling wordt overgegaan.

05.02-002 Uitbetalen vergoedingen roerende woonvoorzieningen

In deze richtlijn wordt aangegeven hoe het gemeentelijk beleid luidt ten aanzien van het uitbetalen van financiële tegemoetkomingen met betrekking tot woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet woontechnische aard.

De gemeente verstrekt geen financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard. Dergelijke woonvoorzieningen worden in beginsel in natura verstrekt.

05.02-003 Uitbetalen vergoedingen verhuiskosten

In deze richtlijn wordt aangegeven hoe het gemeentelijk beleid luidt ten aanzien van het uitbetalen van financiële tegemoetkomingen met betrekking tot verhuiskosten.

Financiële tegemoetkomingen voor verhuiskosten worden uitbetaald direct nadat de belanghebbende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk is verhuist. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het overleggen van een huurcontract of een uitdraai uit de GBA.

05.02-004 Leveren woonvoorzieningen in natura

In deze richtlijn wordt aangegeven hoe het gemeentelijk beleid luidt ten aanzien van het leveren van woonvoorzieningen in natura.

Direct na het verzenden van de beschikking waarin een woonvoorziening in natura wordt toegekend, verstrekken b en w de opdracht tot levering aan de leverancier.

05.02-005 Uitbetalen vergoedingen voor vervoerskosten

In deze richtlijn wordt aangegeven hoe het gemeentelijk beleid luidt ten aanzien van het uitbetalen van financiële tegemoetkomingen met betrekking tot vervoerskosten.

Vervoersvoorzieningen die de vorm hebben van een financiële tegemoetkoming in de vorm van een forfaitaire betaling worden uitbetaald vanaf het moment dat het toekenningsbesluit is genomen en de beschikking is verzonden.

Als er sprake is van een forfaitaire vergoeding wordt de financiële tegemoetkoming halverwege het kwartaal uitbetaald.

05.02-006 Leveren vervoersvoorzieningen in natura

In deze richtlijn wordt aangegeven hoe het gemeentelijk beleid luidt ten aanzien van het leveren van vervoersvoorzieningen in natura.

Direct na het verzenden van de beschikking waarin een vervoersvoorziening in natura wordt toegekend, verstrekken b en w de opdracht tot levering aan de leverancier.

05.02-007 Leveren rolstoelen in natura

In deze richtlijn wordt aangegeven hoe het gemeentelijk beleid luidt ten aanzien van het leveren van rolstoelen indien deze in natura worden verstrekt.

Direct na het verzenden van de beschikking waarin een rolstoel(voorziening) in natura wordt toegekend, verstrekken b en w de opdracht tot levering aan de leverancier.

05.02-008 Uitbetalen vergoedingen sportrolstoelen

In deze richtlijn wordt aangegeven hoe het gemeentelijk beleid luidt ten aanzien van het uitbetalen van financiële tegemoetkomingen met betrekking tot sportrolstoelen.

De financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel wordt uitbetaald nadat de belanghebbende een aankoopbewijs het overgelegd.

05.03-001 Intrekken van besluiten

In deze onderstaande richtlijn wordt aangegeven in welke gevallen op grond van de WVG-verordening het college een besluit geheel of gedeeltelijk moet intrekken.

Op grond van artikel 6:3 van de WVG-verordening trekken B&W het besluit tot toekenning van een WVG-voorziening in de volgende gevallen geheel of gedeeltelijk in:

  • .

    degene aan wie de WVG-voorziening is verstrekt voldoet reeds vanaf het moment van aanvraag niet aan voorwaarden om in aanmerking te komen voor de desbetreffende voorziening;

  • .

    de WVG-voorziening is ten onrechte verstrekt omdat er onjuiste gegevens zijn verstrekt en er op basis van de juiste gegevens geen dan wel een andere WVG-voorziening zou zijn toegekend;

  • .

    de verstrekte financiële tegemoetkoming is niet binnen zes maanden na uitbetaling aangewend voor bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend.

05.03-002 Terugvordering

In deze richtlijn wordt aangegeven in welke gevallen het college overgaat tot terugvordering en in welke gevallen zij hier van afzien.

In het volgende geval wordt in ieder geval overgegaan tot terugvordering:

  • .

    Indien het besluit waarbij de financiële tegemoetkoming, forfaitaire of gemaximeerde vergoeding is verstrekt door B&W is ingetrokken op grond van artikel 6.3 van de WVG-verordening en er nog geen vijf jaren zijn verstreken vanaf de datum van het toekenningsbesluit (artikel 6.4 lid 1 WVG-verordening). Zie ook onderdeel 3 van deze paragraaf en de daar opgenomen richtlijn met nummer 05.03-001. Alle ingevolge de WVG-verordening terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente (artikel 6.4 lid 2 WVG-verordening).

In de volgende gevallen kan worden afgezien van terugvordering:

  • .

    het bedrag dat moet worden teruggevorderd bedraagt minder dan € 50,--;

  • .

    indien na overlijden van de belanghebbende nog korte tijd (maximaal drie maanden) een financiële tegemoetkoming is doorbetaald;

  • .

    er zijn dringende redenen die zich tegen terugvordering verzetten (bijvoorbeeld schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur);

  • .

    er zijn doelmatigheidsredenen die zich tegen terugvordering verzetten (bijvoorbeeld: de belanghebbende bevindt zich in het buitenland of is onvindbaar).

05.04-001 Adres bevoegde rechtbank

In deze richtlijn is opgenomen het (post)adres van de voor de gemeente bevoegde rechtbank (sector bestuursrecht).

(Voorzieningenrechter) Rechtbank 's-Hertogenbosch

Sector bestuursrecht

Postbus 90125

5200 MA DEN BOSCH

05.04-002 Rechtstreeks beroep

In deze richtlijn wordt aangeven het beleid inzake het overslaan van de bezwaarfase.

Beleid met betrekking tot het instellen van rechtstreeks beroep

In bepaalde gevallen kan de bezwaarschriftenprocedure onnodig vertragend werken. Daarom is deAlgemene wet bestuursrecht (Awb) per 1 september 2004 uitgebreid met een aantal bepalingen die 'rechtstreeks beroep' mogelijk maken (art. 7:1a Awb). Dit betekent dat in afwijking van artikel 7:1 Awb de bezwaarschriftenprocedure kan worden overgeslagen indien:

  • .

    de belanghebbende in zijn bezwaarschrift een verzoek tot rechtstreeks beroep doet en;

  • .

    het bestuursorgaan de zaak geschikt acht voor rechtstreeks beroep.

Wanneer het bestuursorgaan instemt met het verzoek tot rechtstreeks beroep dan zendt het het bezwaarschrift door aan de bestuursrechter.

Het feit dat de belanghebbende (de indiener) het verzoek in het bezwaarschrift moet doen, lijkt op het eerste gezicht tegenstrijdig met het beoogde doel van de regeling. Er is evenwel met opzet voor deze formulering gekozen zo blijkt uit de Memorie van Toelichting (MvT):

  • 1.

    Er wordt een fase in de rechtsbescherming prijsgegeven. Om onduidelijkheid en bewijsproblematiek te vermijden, moet het verzoek hiertoe schriftelijk worden gedaan.

  • 2.

    Er wordt voorkomen dat een belanghebbende halverwege de bezwaarschriftenprocedure - als er een patstelling is bereikt - alsnog een verzoek om rechtstreeks beroep doet.

Het bestuursorgaan moet de zaak "geschikt achten" voor rechtstreeks beroep. De MvT spreekt met zoveel woorden van een beoordelingsvrijheid voor gemeenten. Dit brengt ook een summiere motiveringsplicht met zich mee in geval van afwijzing van het verzoek.

Het is de gemeenten aangeraden om op dit punt beleid te formuleren. Enig concreet houvast hoe met die beleidsvrijheid om te gaan biedt de MvT elders: het doel van het voorgestelde rechtstreekse beroep is om zaken waarbij reeds in een eerdere fase de feiten zijn vastgesteld en standpunten zijn uitgewisseld niet onnodig te verlengen. Kortom: de regeling is bedoeld om herhaling van zetten - uit de primaire fase - in de bezwaarfase te voorkomen. Rechtstreeks beroep heeft alleen zin als partijen het erover eens zijn dat zij het oneens zijn. Tevens moeten zij het ook eens zijn over de punten die hen verdeeld houden. Daarbij kan het gaan om rechtsvragen, die nog niet in de jurisprudentie zijn uitgekristalliseerd, of om vaststelling van feiten voorzover partijen daarover blijvend van mening verschillen. Gevallen waarin nog onvoldoende onderzoek naar de feiten is gedaan, lenen zich vanzelfsprekend niet voor rechtstreeks beroep op de rechter. Zo zal bijvoorbeeld een medisch geschil, waaraan nog geen arts te pas gekomen is, voor rechtstreeks beroep ongeschikt zijn.

Het is niet mogelijk bezwaar te maken tegen een afwijzing van een verzoek tot rechtstreeks beroep (art. 8:4 onder k. Awb).

De besluiten tot instemming en afwijzing van een verzoek tot rechtstreeks beroep zullen gemandateerd worden aan het hoofd van de afdeling MO/BJZ en de teamleider SE/OC/JA.

Beleidsuitgangspunten gemeente Helmond:

Er wordt zeer terughoudend omgegaan met verzoeken tot rechtstreeks beroep.

De bezwaarfase wordt in beginsel niet overgeslagen, daar de algehele heroverweging leidt tot het corrigeren van eventuele misslagen en fouten. In beginsel zal een verzoek worden afgewezen op deze grond.

Enkel in die zaken waarin de zaak erg duidelijk ligt, kan er met een verzoek tot rechtstreeks beroep worden ingestemd. Voorwaarden hiervoor zijn:

  • .

    duidelijkheid over de feiten: er moet zekerheid bestaan over de bekendheid bij de gemeente met alle feiten en omstandigheden.

  • .

    het primair besluit dient op juiste gronden te zijn genomen en de inhoud van het besluit moet de juridische toets kunnen doorstaan (goede verwijzing naar regelgeving, voldoende motivering etc.).

  • .

    beide partijen zijn het erover eens dat zij het oneens zijn. Voorbeeld: er wordt een aanvraag ingediend waarbij de aanvragende partij al weet dat het verzoek wordt afgewezen, echter de aanvrager is het op principiële gronden niet eens is met de afwijzing. Partijen moeten het ook eens zijn over de punten die hen verdeeld houden.

Hoofdstuk 6 Woonvoorzieningen

06.02-001 Primaat van de verhuizing

In deze richtlijn is opgenomen het gemeentelijk beleid inzake het primaat van het verhuizen.

 geldt het primaat van de verhuizing?

 in welk artikel van de verordening is het primaat van de verhuizing opgenomen?

  • .

    gelden er uitzonderingen (lees: gevallen waarin het primaat van de verhuizing niet wordt toegepast)?

  • .

    welke termijn wordt er gehanteerd waarbinnen de verhuizing daadwerkelijk gerealiseerd moet zijn? (vloeit voort uit recente jurisprudentie)

Het primaat van de verhuizing is neergelegd in artikel 2:4 van de WVG-verordening.

Op grond van artikel 9 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten blijft het primaat van de verhuizing in ieder geval buiten toepassing indien:

Het primaat van de verhuizing blijft in ieder geval buiten toepassing indien:

  • 1.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de betrokkene niet geschikter en/of verhuizing niet goedkoper is dan aanpassing van zijn huidige woning;

  • 2.

    de kosten van woningaanpassing van de door de gehandicapte bewoonde woning minder bedragen dan € 8.205,00;

  • 3.

    er een contra-indicatie tot verhuizen is aanwezig op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen;

  • 4.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd zich niet binnen dezelfde regio bevindt als de woning die de gehandicapte nu reeds bewoont.

Voorts geldt dat het primaat van verhuizing buiten toepassing blijft wanneer er niet binnen een tijdsbestek van één jaar een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd mits de betrokkene zich heeft ingeschreven als woningzoekende voor in beginsel alle woonwijken met ten hoogste twee negatieve woonwijken.

Indien het primaat van de verhuizing buiten toepassing blijft zal veelal een woonvoorziening in de vorm van (een financiële tegemoetkoming in de kosten van) een woningaanpassing moeten worden toegekend.

In het geval het verhuisprimaat dient te worden toegepast en de gehandicapte niet wenst te verhuizen, wordt hem de mogelijkheid geboden van een inkomensafhankelijke vergoeding tot maximaal de grens van het verhuisprimaat (€ 8.205,--) onder de voorwaarde dat de woningaanpassing geheel conform het programma van eisen wordt uitgevoerd.

06.02-002 Gehandicapte weigert te verhuizen

In deze richtlijn is aangegeven hoe om te gaan met situaties waarin de gehandicapte weigert mee te werken aan verhuizing.

Op grond van artikel 2:4 lid 4 van de WVG-verordening en artikel 9 van het Besluit nadere regels voorzieningen gehandicapten Helmond mag de belanghebbende twee keer een aangeboden adequate woning weigeren. Na een derde weigering vervalt het recht op woonvoorzieningen, met uitzondering van het recht op een financiële tegemoetkoming in verband met de kosten verhuizing en inrichting.

06.02-003 Medewerking sociale verhuurders

In deze richtlijn is aangegeven welke afspraken het college heeft gemaakt met de sociale verhuurders met betrekking tot woningaanpassingen en hoe het college zal handelen indien het noodzakelijk is medewerking van een sociale verhuurder te verkrijgen om aan de gemeentelijke zorgplicht te voldoen.

B&W hebben afspraken gemaakt met de woningcorporaties over het aanbrengen van woningaanpassingen op grond van de WVG. Deze afspraken zijn neergelegd in een overeenkomst met de woningcorporaties. Deze overeenkomst is in het Handboek WVG opgenomen als gemeentelijke bijlage G.3.

Vanaf 01-02-2003 geldt er een versnelde procedure voor eenvoudige woningaanpassingen. In het kader van deze procedure is een limitatieve lijst van standaard woonvoorzieningen in het kader van de WVG vastgesteld. Deze lijst is opgenomen in bijlage G.8.

06.03-001 Wie komt in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding

In deze richtlijn is aangegeven wie er op grond van de verordening in aanmerking kan komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en (her)inrichting.

B&W kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een gehandicapte die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte verhuist. B&W kunnen ook aan een niet-gehandicapte persoon een dergelijke woonvoorziening verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een gehandicapte. De tegemoetkoming of de vergoeding van een deel van de verhuis- en inrichtingskosten dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning. Zie artikel 2.15 lid 1 van de WVG-verordening.

06.03-002 Extra voorwaarden verhuiskostenvergoeding gehandicapten

In deze richtlijn is aangegeven welke aanvullende voorwaarden er op grond van de verordening gelden voor het verstrekken van verhuiskostenvergoedingen aan gehandicapten.

B&W wijzen aanvraag voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en (her)inrichting van een gehandicapte af indien (artikel 2.15 lid 2 WVG-verordening):

  • a.

    De verhuizing dan wel de acceptatie heeft plaatsgevonden voordat B&W een besluit hebben genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij zij tevoren schriftelijk toestemming voor de verhuizing hebben verleend.

  • b.

    De gehandicapte gaat voor het eerst zelfstandig wonen. De verhuizing is in dat geval immers voorzienbaar.

  • c.

    De gehandicapte verhuist vanuit of naar een woning die niet bestemd is om het gehele jaar door te bewonen.

  • d.

    De gehandicapte verhuist naar een AWBZ-instelling (bijvoorbeeld een verzorgingshuis).

  • e.

    De verhuizing vindt plaats zonder dat er sprake is van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek die het normale gebruik van de te verlaten woning belemmeren, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft.

  • f.

    Het niet noodzakelijk is over de aangepaste woning te beschikken nadat de gehandicapte de aangepaste woning heeft verlaten.

  • g.

    De verhuizing vindt plaats op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk zou zijn.

06.03-003 Medewerking sociale verhuurders verhuizing

In deze richtlijn is aangegeven of er afspraken zijn gemaakt met de sociale verhuurder(s) wat betreft het bevorderen van de doorstroming van woningen bedoeld voor ouderen of gehandicapten.

Als voorwaarde voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting aan een niet-gehandicapte geldt dat het verhuizen plaats vindt op verzoek van b en w (zie artikel 2:15 lid 1 onder b van de WVG-verordening, geoorloofd volgens CRvB 17-12-1999, nr. 98/7139 WVG).

06.03-004 Hoogte verhuiskostenvergoeding

In deze richtlijn is aangegeven tot welk bedrag het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en (her)inrichting verstrekt.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en (her)inrichting bedraagt volgens artikel 4 lid 1 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten € 3.460,00 ongeacht het feit of het een gehandicapte of niet-gehandicapte (die een woning vrijmaakt) betreft.

De financiële tegemoetkoming is in beide gevallen een forfaitaire vergoeding. Dit betekent dat er geen relatie is met de werkelijk te maken kosten en het inkomen. Zijn de werkelijke kosten hoger dan zijn de meerkosten voor rekening van de betrokkene. Zijn de werkelijke kosten lager dan is het overschot voor de betrokkene.

06.04-001 Bepalen hoogte kosten woningaanpassingen

In deze richtlijn is aangegeven op welke wijze het college de hoogte van de kosten van woningaanpassingen bepaalt.

Ter bepaling van de hoogte van de kosten van een woningaanpassing maken b en w onderscheid tussen aanpassingen aan woningen van de woningstichting en aanpassingen aan woningen van particulieren. De woningstichting dient één offerte te overleggen. Particulieren dienen twee offertes te overleggen.

06.04-002 Frequentie woningaanpassingen

In deze richtlijn is aangegeven met welke frequentie het college woningaanpassingen vergoedt.

Artikel 2.6 aanhef en onder a van de WVG-verordening bepaalt dat B&W een aanvraag voor een woonvoorziening afwijzen indien de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was.

Aan de toelichting op artikel 2.6 van de WVG-verordening is het volgende ontleend:

Voor alle WVG-voorzieningen geldt als uitgangspunt dat deze slechts worden verstrekt indien ze noodzakelijk zijn. Er bestaat dus geen recht op woonvoorzieningen indien er uit het oogpunt van de handicap geen noodzaak voor de verhuizing bestond. Met andere woorden: verhuizing vanuit een voor de gehandicapte geschikte woning kan niet leiden tot de verstrekking van WVG-voorzieningen. Dit is evenwel anders indien er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat. Onder belangrijke reden kan worden verstaan: verhuizen op basis van het aanvaarden van een werkkring elders, op basis van een echtscheiding, of vanwege het bestaan van een nieuwe duurzame vorm van samenleven.

Er bestaat eveneens geen recht op woonvoorzieningen als de gehandicapte niet is verhuisd naar de op het moment van de verhuizing meest geschikte woning, behoudens het geval waarin B&W daartoe tevoren toestemming hebben verleend.

Uit het bovenstaande volgt dat de WVG-verordening uitdrukkelijk niet voorziet in de mogelijkheid om eens per 7 jaar zonder aanleiding te verhuizen met vergoeding van de verhuis- en aanpassingskosten.

06.04-003 Gemeenschappelijke ruimten

In deze richtlijn is aangegeven in welke gevallen het mogelijk is woonvoorzieningen te treffen die bestaan uit aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten.

Op grond van artikel 2:9 van de WVG-verordening is het mogelijk om een financiële tegemoetkoming te verlenen voor de kosten van het treffen van voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten.

Let op: in artikel 2:3 van de WVG-verordening wordt een aantal ruimten genoemd waarvoor geen woonvoorziening verstrekt wordt.

Volgens de toelichting op de verordening worden onder woningaanpassingen voor gemeenschappelijke ruimten die voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen zullen betreffen onder meer de volgende aanpassingen gerekend:

  • .

    het verbreden van de toegangsdeuren;

  • .

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • .

    de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang tot de woning;

  • .

    het plaatsen van drempelhulpen of vlonders;

  • .

    het aanbrengen van een extra trapleuning;

  • .

    het realiseren van een opstelplaats voor een rolstoel of een vervoersvoorziening bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Het primaat van de verhuizing zoals dat is neergelegd in artikel 2:4 van de WVG-verordening geldt onverkort voor woonvoorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat indien het nodig is om een traplift aan te brengen in een gemeenschappelijke ruimte een verhuizing naar een andere woning de goedkoopst adequate oplossing kan zijn.

06.04-004 Hoogte vergoedingen woningaanpassingen

In deze richtlijn is aangegeven tot welke bedragen woningaanpassingen worden vergoed.

Op grond van artikel 4 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond geldt dat de kosten van noodzakelijke woningaanpassingen als volgt worden vergoed:

  • .

    bij inkomens tot anderhalf maal het norminkomen: 100% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten;

  • .

    bij inkomens boven anderhalf maal het norminkomen: een naar draagkracht vastgesteld percentage van de aanpassingskosten; daarbij gelden de volgende percentages:

    • o

      1,5 - 1,7 maal norminkomen: 80%

    • o

      1,7 - 1,9 maal norminkomen: 70%

    • o

      1,9 - 2,1 maal norminkomen: 60%

    • o

      2,1 - 2,3 maal norminkomen: 50%

    • o

      2,3 - 2,5 maal norminkomen: 40%

    • o

      2,5 - 2,7 maal norminkomen: 30%

    • o

      2,7 - 2,9 maal norminkomen: 20%

    • o

      > 2,9 maal norminkomen: 10%

  • .

    indien de stijging van de huur- of woonlasten als gevolg van hetgeen hierboven is vermeld de WVG-draagkracht te boven gaat, wordt de financiële tegemoetkoming zodanig verhoogd dat de WVG-draagkracht niet wordt overschreden.

  • .

    bij de vaststelling van het netto inkomen wordt een bedrag van € 102,00 per maand vrijgelaten.

Opgemerkt zij dat woningaanpassingen waarvan de kosten € 45.378,00 of meer bedragen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komen (een bepaling van deze strekking moet volgens wettelijk voorschrift in de WVG-verordening worden opgenomen, artikel 2.10 van de verordening).

06.04-005 Anti-speculatiebeding of afschrijvingsregeling

In deze richtlijn is een afschrijvingsregeling voor woningaanpassing opgenomen.

Artikel 2.19 van de WVG-verordening kent een afschrijvingsregeling voor woningaanpassingen. Dit artikel heeft een tweeledige functie. In de eerste plaats is het bedoeld om te voorkomen dat bij verkoop van de woning de waardestijging die het gevolg is van een dure woningaanpassing volledig ten goede komt aan de woningeigenaar. In de tweede plaats voorkomt het kapitaalvernietiging. Indien de gehandicapte zonder gegronde reden binnen tien jaar verhuist dan kan dit leiden tot kapitaalvernietiging. Het is niet meer dan redelijk om de gehandicapte hier gedeeltelijk voor aan te spreken.

Een en ander is uitgewerkt door de woningeigenaar bij verkoop te verplichten tot terugbetaling van de aanpassingskosten verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van 10 jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 10 procent daalt. Uit oogpunt van rechtsgelijkheid zijn de eerste € 12.192,-- vrijgelaten (artikel 11 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond). De regeling geldt immers niet voor woningaanpassingen beneden dit bedrag.

Ter illustratie van de toepassing van de afschrijvingsregeling het volgende voorbeeld: indien een woning is aangepast voor € 42.000,-- en de eigenaar verkoopt deze woning na vijf jaar, dan dient hij 50 procent van de aanpassingskosten minus € 12.192,-- terug te betalen. Dit percentage is berekend door de totale aanpassingskosten na aftrek van € 12.192,-- te stellen op 100 procent en dit te verminderen met een afschrijving van 50 procent (5 jaar maal 10 procent). De berekening luidt als volgt: € 42.000,-- minus € 12.192,-- = € 29.808,-- x 50% = € 14.904,--. De termijn van tien jaar ligt ruim beneden de in de bouwwereld algemeen gebruikelijke afschrijvingstermijn van (afhankelijk van het soort bouwwerk) 12 tot 20 jaar.

Het vijfde lid van artikel 2.19 benadrukt dat indien de toepassing van dit artikel zou leiden tot onbillijkheden, B&W hiervan af kunnen wijken door toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 7.1. Denk aan situaties waarin de waardestijging van de woning aantoonbaar minder bedraagt dan de aanpassingskosten of waarin er aanleiding is tot versnelde afschrijving.

06.04-006 Voorzieningen inzake bezoekbaar maken woning

In deze richtlijn is aangegeven welke voorzieningen het college toe kan kennen indien zij een woning 'bezoekbaar' maakt.

B&W verstrekken in afwijking van richtlijn 03.02.001 woonvoorzieningen voor het bezoekbaar maken van een woning indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling (artikel 2.5 lid 2 WVG-verordening). Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat ingevolge wet en jurisprudentie de gemeente geen zorgplicht heeft voor AWBZ bewoners. Het wordt echter wenselijk geacht dat de AWBZ bewoner bij zijn partner of (in het geval van gehandicapte kinderen: de ouders) op bezoek moet kunnen gaan. Onder bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de gehandicapte de woonkamer en het toilet kan bereiken (artikel 2:5 lid 3 WVG-verordening). Ingeval de woonkamer niet op de begane grond is gelegen kan hiervan worden afgeweken. Niet tot de zorgplicht wordt gerekend dat de gehandicapte ook kan blijven slapen. Hiertoe zijn de AWBZ inrichtingen toereikend.

De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning bedraagt maximaal € 5.080,-- (artikel 10 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond).

06.05-001 Afschrijving roerende zaken

In deze richtlijn is aangeven op welke wijze het college rekening houdt met de afschrijving van roerende zaken bij het bepalen van de hoogte van een financiële tegemoetkoming.

Er wordt geen subsidie voor sanering verstrekt tenzij aan de volgende punten wordt voldaan:

  • .

    het een plotseling opkomende allergie (huisstofmijt) betreft

  • .

    het inkomen is op bijstandsniveau (110% x het norminkomen)

  • .

    de te vervangen bekleding (vloerbedekking en gordijnen) niet ouder is dan 8 jaar

  • .

    de navolgende afschrijvingstermijn wordt gehanteerd

    bij een ouderdom

    • -

      tot 2 jaar 100% van het aankoopbedrag resp. richtbedrag WIZ *

    • -

      tot 4 jaar 75%

    • -

      tot 6 jaar 50%

    • -

      tot 8 jaar 25%

    Voor goederen van 8 jaar en ouder wordt geen vergoeding meer gegeven.

    * Als richtbedrag WIZ geldt;

  • .

    vloerbedekking per meter (4 meter breed) € 103,00

  • .

    gordijnen, woonkamer per meter (incl. maakloon en rails) € 19,25

    andere ruimten per meter € 11,25

    vitrage per meter € 11,25

06.05-002 Hoogte en vorm roerende woonvoorzieningen

Deze richtlijn beschrijft de vorm van de verstrekking van roerende woonvoorzieningen.

Roerende woonvoorzieningen worden zoveel mogelijk in natura verstrekt.

06.06-001 Onderhoud, reparatie en keuring van woonvoorzieningen

In deze richtlijn is aangegeven in welke gevallen en tot welke bedragen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen worden vergoed.

De kosten voor onderhoud, keuring en reparatie van een traplift worden vergoed conform de bepalingen van artikel 4 lid 4 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond (zie gemeentelijke bijlage G.2).

06.06-003 Huurderving

In deze richtlijn is aangegeven onder welke voorwaarden, tot welk bedrag en gedurende welke periode het college aan verhuurders een financiële tegemoetkoming in verband met de derving van huurinkomsten kan verstrekken.

In geval van huurbeëindiging van een woonruimte die voor meer dan € 8.205,00 is aangepast kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt (artikel 2:18 WVG-verordening in samenhang met artikel 6 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond). Deze periode kan met ten hoogste drie maanden worden verlengd indien vaststaat dat binnen deze periode de woning zal worden toegewezen aan een gehandicapte.

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plekke. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de woningmarktsituatie.

Op grond van artikel 6 lid2 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond (zie gemeentelijke bijlage G.2) is de hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving als bedoeld in de artikelen 2.1 aanhef en lid 1 onder f en 2.18 van de verordening afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, doch zal niet meer bedragen dan de helft van de werkelijke kosten met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag.

06.06-004 Tijdelijke huisvesting

In deze richtlijn is aangegeven in welke gevallen, onder welke voorwaarden en tot welk bedrag het college aan gehandicapten een financiële tegemoetkoming verstrekt voor de kosten van tijdelijke huisvesting indien zij tijdens het aanbrengen van WVG-voorzieningen niet in de woonruimte kunnen blijven wonen.

Op grond van artikel 2.17 van de WVG-verordening kan het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt i.v.m. het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte, alleen voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en voor dubbele lasten komt te staan (lid 1en lid 2).

De tegemoetkoming wordt alleen verleend indien de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij de dubbele woonlasten heeft (lid 3).

De maximale termijn waarvoor het college de tegemoetkoming kan verstrekken bedraagt zes maanden (lid 4 en artikel 5 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond).

Op grond van artikel 5 lid 1 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond (zie gemeentelijke bijlage G.2) is de hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in de artikelen 2.1 aanhef en onder lid 1 sub e en 2.17 van de verordening gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag.

06.06-005 Verwijderen van woonvoorzieningen

In deze richtlijn is aangegeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden het college overgaat tot (vergoeding van) het verwijderen van WVG-woonvoorzieningen.

Het verwijderen van woonvoorzieningen wordt op grond van de WVG-verordening niet vergoed.

Hoofdstuk 7 Vervoersvoorzieningen

07.01-001 Inkomensgrenzen vervoersvoorzieningen

In deze richtlijn wordt aangegeven of er voor vervoersvoorzieningen een inkomensgrens geldt.

Indien het inkomen (na aftrek van de forfaitaire vrijlating van € 102,00 per maand) hoger is dan 1,5 maal het norminkomen wordt er geen financiële tegemoetkoming verstrekt voor:

  • 1.

    collectief vervoer;

  • 2.

    gebruik van bruikleen-auto;

  • 3.

    gebruik van taxi of eigen auto;

  • 4.

    gebruik van een rolstoeltaxi;

  • 5.

    medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

Het bovenstaande volgt uit artikel 3:2 lid 7 van de WVG-verordening.

07.01-002 Afstemming vervoersvoorzieningen op individuele vervoersbehoefte

In deze richtlijn wordt aangegeven in welke gevallen en op welke gronden vergoedingen van de vervoerskosten worden afgestemd op de individuele vervoersbehoefte.

Op grond van artikel 3:2 lid 5 van de WVG-verordening geldt dat bij het vaststellen van het recht op een vervoersvoorziening rekening kan worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en de mate waarin een collectief vervoerssysteem in die vervoersbehoefte kunnen voorzien. Het voorgaande geldt niet bij het verstrekken van financiële tegemoetkomingen in de kosten van:

  • .

    aanpassing van een eigen auto;

  • .

    medisch noodzakelijke begeleiding tijdens vervoer;

  • .

    aanleg of gebruik van parkeerfaciliteiten.

Ter toelichting van deze bepaling het volgende:

Bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate een collectief vervoerssysteem en/of vervoersvoorzieningen in natura in die vervoersbehoefte kunnen voorzien. Ter bepaling van dit laatste kan worden uitgegaan van algemene richtlijnen die op bepaalde typen vervoersvoorzieningen van toepassing zijn of kan worden gekozen voor onderzoek ter plekke. Indien er in individuele gevallen sprake is van een bijzondere vervoersbehoefte kan de van toepassing zijnde vervoersvoorziening in bovenwaartse zin worden bijgesteld. Een jonggehandicapte kan bijvoorbeeld een grotere vervoersbehoefte hebben. Het in bovenwaartse zin bijstellen van een financiële tegemoetkoming is volgens de toelichting op artikel 3:2 lid 5 van de WVG-verordening en artikel 12 lid 2 onder h van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond mogelijk tot maximaal 150% van het aantal te reizen kilometers / zones c.q. normbedragen.

De aard van de medische beperkingen kan met zich meebrengen dat afstemming naar beneden gerechtvaardigd is. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een medische beperking die alleen voor belemmeringen zorgt in het winterseizoen.

07.01-003 Afstemming (vorm van) vervoersvoorziening op leeftijd

In deze richtlijn wordt aangegeven of en zo ja op welke wijze het college de vorm van de vervoersvoorziening afstemt op de leeftijd van de gehandicapte.

  • .

    Kinderen jonger dan 4 jaar hebben geen vervoersprobleem omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een aparte voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van niet-gehandicapte leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een individuele voorziening. Gevallen waarin deze regel onredelijk zou werken worden individueel beoordeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kinderen jonger dan 4 jaar die vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het gebruikelijke gezinsvervoer mee kunnen.

  • .

    Kinderen van 4 tot en met 12 jaar hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte deze worden bijna steeds bij het verplaatsen begeleid door de ouders. Toch kan er in deze categorie al sprake zijn van wezenlijke sociale contacten, zodat dan overwogen kan worden een tegemoetkoming in de kosten van taxi-/collectief vervoer toe te kennen. De hoogte hiervan bedraagt in beginsel ten hoogste 25% (artikel 12 lid 2 onder d van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond; zie gemeentelijke bijlage G.2) van het bepaalde in artikel 12 lid 2 onder sub a c.q. sub b van het Besluit.

  • .

    Kinderen van 12 tot 15 jaar hebben een enigszins ontwikkelend verplaatsingsgedrag. Eventueel een tegemoetkoming in de kosten van taxi-/collectief vervoer toekennen. De hoogte hiervan bedraagt in beginsel ten hoogste 50% (artikel 12 lid 2 onder e van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond; zie gemeentelijke bijlage G.2) van het bepaalde in artikel 12 lid 2 onder sub a c.q. sub b van het Besluit.

  • .

    Kinderen vanaf 15 jaar hebben evenals volwassenen een zelfstandig verplaatsingsgedrag. Toekenning van een volledige tegemoetkoming voor taxi-/collectief vervoer is mogelijk.

  • .

    Een (bijbehorende) vergoeding voor sociaal of medische begeleiding kan overeenkomstig worden verlaagd.

07.01-004 Vervoersvoorziening voor bewoners AWBZ-instellingen

In deze richtlijn wordt aangegeven in welke situaties en onder welke omstandigheden het college de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor bewoners van AWBZ-instellingen vaststelt.

Voor personen die in een AWBZ-instelling verblijven geldt dat de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van taxi-/collectief vervoer maximaal 50% (artikel 12 lid 2 onder c van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond; zie gemeentelijke bijlage G.2) van het bepaalde in artikel 12 lid 2 onder sub a c.q. sub b van het Besluit is.

07.02-001 Collectief vervoer

In deze richtlijn wordt aangegeven of er in de gemeente een collectief vervoerssysteem aanwezig is.

In de gemeente Helmond is vanaf 1 januari 2001 een collectief vervoersysteem aanwezig. Dit systeem kent vanaf 1 januari 2002 de naam "Taxbus".

07.02-002 Tarief voor collectief vervoer

In deze richtlijn wordt aangegeven welk tarief wordt gehanteerd voor het gebruik van collectief vervoer.

  • .

    Het reizigerstarief geldt per zone.

  • .

    De hoogte van het reizigerstarief bedraagt (vanaf 1 oktober 2004) € 0,45 (inclusief 6% btw).

  • .

    Per rit betaalt de klant het aantal te reizen zones én 1 opstapzone, per persoon.

  • .

    Normale reistijd is de directe reistijd van het vertrekadres naar het aankomstadres uitgerekend door middel van de meest recente versie van een gangbare en algemeen geaccepteerde routeplanner (zoals bijvoorbeeld Travelmanager, Routenet, ANWB Routeplanner) volgens de snelste route, ingesteld in de standaard instellingen voor een personenauto. De opdrachtgever geeft vooraf akkoord op de keuze voor de routeplanner.

  • .

    Voor langere ritten, dat wil zeggen voor ritten vanuit het omschreven vervoersgebied (het vervoersgebied in de collectieve vervoersregeling bestaat uit het grondgebied Helmond en 4 omliggende zones) naar buiten het vervoersgebied, betaalt de klant voor de extra zones buiten het vervoersgebied een hoger tarief per extra zone. Dit is het commerciële tarief van de vervoerder.

07.02-003 Bestaan en kenmerken collectief vervoerssysteem

Het collectief vervoersysteem in de gemeente Helmond heeft de navolgende kenmerken.

Vervoergebied:

Het vervoergebied in de collectieve vervoersregeling bestaat uit het grondgebied Helmond en 4 omliggende zones.

Het vervoergebied Helmond houdt in dat de persoon in de basis vijf zones gesubsidieerd mag reizen.

De reis moet beginnen en/of eindigen in een van de aan het CVV deelnemende gemeenten en kan maximaal 5 zones bedragen gerekend vanaf het woonadres in Helmond.

Het vervoergebied is verdeeld in zones gebaseerd op de zonegrenzen van het huidige openbaar vervoer, deze bestaan gemiddeld uit 3 à 3,5 km per zone. Het grondgebied van de gemeente Helmond is opgedeeld in meerdere zones.

Voor langere ritten, dat wil zeggen voor ritten vanuit het omschreven vervoersgebied naar buiten het vervoersgebied, is Taxbus eigenlijk niet bedoeld. Maar deze zijn voor de klant wel mogelijk, voor een hoger tarief per extra zone. Dit is het commerciële tarief van de vervoerder.

Normale reistijd is de directe reistijd van het vertrekadres naar het aankomstadres uitgerekend door middel van de meest recente versie van een gangbare en algemeen geaccepteerde routeplanner (zoals bijvoorbeeld Travelmanager, Routenet, ANWB Routeplanner) volgens de snelste route, ingesteld in de standaard instellingen voor een personenauto. De opdrachtgever geeft vooraf akkoord op de keuze voor de routeplanner.

Valys:

Voor reizen over grotere afstanden kunt u reizen met Valys in heel Nederland van deur tot deur tegen openbaar vervoertarief. Valys is alleen beschikbaar voor mensen met een WVG indicatie. Voor het reizen met Valys heeft men een Valys-pas nodig, die kan worden aangevraagd op het landelijke telefoonnummer (0900-9360).

Openingstijden:

Taxbus rijdt op alle dagen van het jaar.

Taxbus zorgt ervoor dat de centrale dagelijks bereikbaar en bemand is van 06.00 uur tot 01.30 uur en zolang er voor betreffende dag nog ritten geboekt staan of uitgevoerd worden. Wanneer bij de aanmelding van de rit aangegeven wordt dat de rit bedoeld is als voortransport voor een andere vorm van Openbaar Vervoer, dient Taxbus ervoor zorg te dragen dat er een aansluitingsgarantie is.

Reserveren:

Reserveringsnummer:

  • .

    De klant dient iedere rit telefonisch te reserveren bij het centrale reserveringsnummer.

  • .

    Dit nummer is 0800 - 02 34 795 en is voor de beller gratis.

  • .

    Het reserveringsnummer is alle dagen van het jaar bereikbaar, van 06.00 uur tot 01.30 uur en zolang er voor betreffende dag nog ritten geboekt staan of uitgevoerd worden.

  • .

    De klant kan meerdere ritten tegelijk reserveren, in 1 telefoongesprek.

  • .

    De klant kan ook herhalingsritten in een keer reserveren. Bijvoorbeeld een rit die elke week op een vaste tijd moet worden gereden. Dit kan maximaal 1 jaar vooruit.

Reserveren van een rit:

  • .

    De klant kan een rit met Taxbus uiterlijk zestig minuten voor het gevraagde vertrektijdstip reserveren.

  • .

    Wanneer de vervoerder een kortere reserveringstijd kan inplannen, kan de reserveringstijd beperkt worden. De klant heeft hier echter geen recht op.

  • .

    De klant kan op twee manieren aangeven hoe laat de rit moet plaatsvinden:

  • .

    door het aangeven van het gewenste vertrektijdstip; of

  • .

    door het aangeven van het gewenste aankomsttijdstip.

  • .

    De rit wordt uitgevoerd met een marge van maximaal 15 minuten voor of maximaal 15 minuten na het afgesproken vertrektijdstip. Indien de klant een gewenst aankomsttijdstip aangeeft, brengt de vervoerder advies uit over de vertrektijd rekening houdend met de geldende ophaalmarges.

  • .

    De klant ontvangt ten alle tijden van Taxbus een bon voorzien van, naam aanbieder, naam vervoersysteem, klantnummer, tarief, datum, tijd instappen, tijd uitstappen, voertuignummer en telefoonnummers voor informatie, bestellen rit en klachten.

  • .

    Taxbus moet ervoor zorgen dat de centrale de klant op het moment dat hij/zij zijn rit aanvraagt, bij afronding van het telefoongesprek in ieder geval informeert over:

    • -

      Het vertrekadres;

    • -

      Het bestemmingsadres;

    • -

      Het aantal personen;

    • -

      Het tijdstip van ophalen (inclusief marges);

    • -

      Het aantal rolstoelen en andere hulpmiddelen;

    • -

      De ritprijs;

    • -

      De te verwachten ritduur en/of het te verwachten tijdstip van aankomst;

    • -

      (Wanneer van toepassing) het aantal zones dat de betreffende klant nog tegen een gesubsidieerd tarief kan reizen;

    • -

      Het nummer waarop de klant wordt teruggebeld voor de terugbeloptie.

Taxbus moet ervoor zorgen dat de centrale direct kan antwoorden op vragen over reismogelijkheden binnen het systeem.

Terugbelservice:

  • .

    In het kader van efficiëntie en de klantvriendelijkheid wordt de klant door de centrale ongeveer 5 minuten voor de werkelijke aankomsttijd van het voertuig gebeld dat het voertuig onderweg is. Dit mag ook gebeuren door een geautomatiseerd systeem. Wanneer echter de taxi later arriveert dan afgesproken (met in achtneming van de spreiding in de ophaaltijd) dient er mondeling contact te zijn met de klant.

    Op basis van indicatiestelling door het bureau WVG kan deze tijd van vijf minuten voor verruimd worden naar 10 minuten zodat zij meer tijd hebben zich gereed te maken voor vertrek.

    De klant kan bij het bestellen van de rit aangeven op welk nummer de klant teruggebeld wil worden. Dit kan elk nummer in Nederland zijn (vast- en mobielnet). Voor de heen en de retourrit kan dit nummer verschillend zijn.

    De terugbelservice wordt bij het inboeken van de ritopdracht altijd aangeboden.

Prioriteitsritten:

  • .

    De klant heeft ook de mogelijkheid om een prioriteitsrit te reserveren. Bij prioriteitsritten geldt een minimale vooraanmeldingstijd van twee uur voor de aankomsttijd bij het vertrekadres.

    Ritten met de volgende bestemmingen worden aangeduid als prioriteitsritten:

    • -

      de aansluiting op een andere vorm van Openbaar Vervoer;

    • -

      naar een begrafenis of crematie;

    • -

      naar een burgerlijk en/of kerkelijke huwelijksinzegening;

    • -

      naar religieuze vieringen in officieel gebouw (o.m. kerk en moskee).

Bij prioriteitsritten mag de klant nooit later dan de afgesproken tijd op de afgesproken plaats aanwezig zijn. Het is wel toegestaan dat de klant maximaal 15 minuten voor de afgesproken tijd op de afgesproken plaats aanwezig is.

Groepsritten:

  • .

    Het gaat hierbij om vervoer van groepen met hetzelfde vertrek- of aankomstadres, in één keer aangemeld. Elke pashouder betaalt een eigen bijdrage en de vervoerder krijgt de basisvergoeding voor de langste rit.

    • -

      Men kan als groep de ritten van en / of naar de gezamenlijke activiteit maken.

    • -

      De aankomst- en vertrektijden zijn op tijd met een marge van 15 minuten (vergelijkbaar met een zogenaamde prioriteitsrit).

    • -

      Men dient zich aan de specifieke bepalingen te houden van het gebruikerreglement ten aanzien van groepsritten.

    • -

      Bij regelmatig terugkerende ritten dient de reiziger zich te houden aan de regels voor af- en aanmelding.

Gezinstaxi:

  • .

    Het gaat hierbij om vervoer waarbij de vervoersgerechtigde met het volledige gezin kan reizen. Concreet betekent dit dat de gemeente op basis van indicatie het aantal sociale begeleiders vast zal stellen op 2 of meer. Deze ritten mogen niet gecombineerd worden met anderen. Alle reizigers betalen hetzelfde tarief als de vervoergerechtigde. Het tarief per ritzone blijft gelijk en hiervoor zijn geen extra kosten verschuldigd.

    • -

      Men kan als gezin de ritten van en / of naar de activiteit gezamenlijk maken.

    • -

      De ritten worden niet gecombineerd met anderen.

    • -

      Door het bureau WVG wordt de indicatie voor de gezinstaxi vastgesteld, op grond van sociale omstandigheden.

Gegarandeerde aankomsttijd:

  • .

    Mogelijkheid van een rit met een gegarandeerde aankomsttijd (naast de geformuleerde prioriteitsritten).

    Het gaat hierbij om vervoer, waarbij de vervoergerechtigde de mogelijkheid heeft ritten te bestellen met een gegarandeerde aankomsttijd (op tijd of met een marge van maximaal 15 minuten te vroeg).

  • .

    Bij ritten met een gegarandeerde aankomsttijd mag de klant nooit later dan de afgesproken tijd op de afgesproken plaats aanwezig zijn. Het is wel toegestaan dat de klant maximaal 15 minuten voor de afgesproken tijd op de afgesproken plaats aanwezig is. Er geldt een minimale vooraanmeldingstijd van twee uur voor de aankomsttijd bij het vertrekadres.

  • .

    Er geldt een meerprijs van € 3,13 per zone voor de eerste vijf zones, daarna een meerprijs van € 1,38 per zone.

Uitvoering vervoer:

  • .

    Het vervoersysteem is toegankelijk voor rolstoelen, scootermobielen, rollators en kinderwagens.

  • .

    Voor het vervoersysteem worden taxi’s, minibussen en rolstoelbussen ingezet. Welk voertuig wordt ingezet is een verantwoordelijkheid van de vervoerder. Maar de vervoerder moet altijd een passend voertuig inzetten, voor bijvoorbeeld het kunnen meenemen van meereizende personen of een rolstoel of scootermobiel.

  • .

    De vervoerder is vrij in de keuze van het in te zetten vervoermiddel zolang dat vervoermiddel voldoet aan de specifieke (medische) vervoersbehoeften van gebruikers (denk hierbij aan het feit dat gebruikers uit de doelgroep vervoergerechtigden de indicatie kunnen hebben van voldoende beenruimte of het niet kunnen nemen van een hoge instap).

    Betreffende gebruikers zullen in dergelijke gevallen beschikken over een indicatie van het bureau WVG. In overleg met het bureau WVG zullen afspraken gemaakt worden over voor welke doelgroepen welk voertuig geschikt is.

  • .

    Een klant moet (eventueel met een medisch begeleider) zelfstandig kunnen reizen. Indien een klant een indicatie heeft voor een medisch begeleider, is de klant verplicht om een medisch begeleider mee te nemen gedurende de rit met Taxbus

  • .

    Bij aankomst bij het vertrekadres stapt de chauffeur uit en, indien de reiziger zich in een woning of gebouw bevindt, wordt er door de chauffeur aangebeld

  • .

    Indien gewenst, is de chauffeur behulpzaam bij de in- en uitstap, de verplaatsing van de buitendeur van de woning of gebouw naar het voertuig of andersom en het dragen van bagage.

  • .

    Het is toegestaan scootermobielen in het voertuig te vervoeren. Het is niet toegestaan betreffende gebruikers tijdens het vervoer of tijdens het transport op de lift in de scootermobiel te laten zitten. De chauffeur zorgt voor het in- en uitrijden en vastzetten van de rolstoel of scootermobiel.

  • .

    In de voertuigen mag nooit worden gerookt. De voertuigen zijn dan ook volledig rookvrij.

  • .

    In het geval van het vervoer met een personenauto is het niet toegestaan meer dan twee personen te vervoeren op de achterbank.

    Een personenauto is op de achterbank voorzien van 2 duidelijke zitplaatsen. De derde zitplaats wijkt over het algemeen af van de ander 2 (onder andere qua afmetingen en beenruimte).

    Wanneer een voertuig beschikt (bijvoorbeeld een MPV) over 3 gelijkwaardige zitplaatsen (qua afmetingen en beenruimte overeenkomend met een reguliere zitplaats in een personenauto of 8-persoonsbus) is het toegestaan 3 personen naast elkaar te vervoeren.

07.02-004 Begeleiding en collectief vervoer

In deze richtlijn wordt aangegeven hoe het gemeentelijk beleid luidt ten aanzien van begeleiding in het collectief vervoer.

De begeleiding tijdens het vervoer is medisch noodzakelijk.

  • .

    Een medisch begeleider hoeft geen reizigerstarief te betalen. Dit geldt alleen wanneer die medisch begeleider ook samen met een Wvg-pashouder reist, die recht heeft op die gratis medisch begeleider. Dat recht is door de gemeente kenbaar gemaakt bij de vervoerder.

  • .

    Indien een Wvg-pashouder iemand mee wil nemen met de Taxbus, kan dat. Die sociaal begeleider betaalt dan hetzelfde tarief als de Wvg-pashouder. Dit is overigens beperkt tot 1 persoon per Wvg-klant, per rit. Indien de sociaal begeleider zelf een pashouder is, is hij verplicht dat te melden bij het reserveren van de rit.

  • .

    Indien een Wvg-pashouder een of meerdere gezinsleden mee wil nemen met de Taxbus, kan dat. De gezinsleden betalen dan hetzelfde tarief als de Wvg-pashouder. Dit recht is overigens beperkt tot Wvg-klanten die een gezinsindicatie hebben gekregen van de gemeente. Indien de meereizende gezinsleden zelf pashouder zijn, zijn ze verplicht dat te melden bij het reserveren van de rit.

  • .

    Voor de hiervoor genoemde medische begeleiders, sociaal begeleiders of meereizende gezinsleden, geldt dat zij het reizigerstarief moeten betalen als ze zelf vervoersgeïndiceerd zijn en om die reden een eigen Taxbus vervoerpas hebben.

Blindengeleidehonden of andere erkende hulphonden kunnen gratis meereizen met een betalende klant.

07.03-001 Bruikleenauto

In deze richtlijn wordt aangegeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden het college overgaat tot het verstrekken van een bruikleenauto.

Het verstrekken van een bruikleenauto is alleen aan de orde indien uit het medisch advies blijkt dat dit noodzakelijk is en dit de goedkoopst adequate voorziening is. Gelet hierop zal het in de praktijk slechts zeer zelden nodig zijn om een bruikleenauto te verstrekken. Andere adequate voorzieningen of combinaties daarvan zullen veelal goedkoper zijn.

07.03-002 Aangepaste bus

In deze richtlijn wordt aangegeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden het college een aangepaste bus in bruikleen verstrekt dan wel een vergoeding verleent in de aankoopkosten van een aangepaste bus.

Onder de inkomensgrens wordt in voorkomende gevallen de mogelijkheid opengehouden om een aangepaste bus in bruikleen te verstrekken. Indien het inkomen van de gehandicapte de inkomensgrens overschrijdt verstrekken b en w een vergoeding in de aankoopkosten in zoverre een dergelijke bus de kostprijs van een normaal gebruikelijke auto te boven gaan. De vergoeding wordt berekend door de kostprijs van een zogenaamde referentieauto en de WVG-draagkracht in mindering te brengen op de aankoopkosten van de medisch noodzakelijk bus. Daarnaast komen de eventuele aanpassingskosten ook voor vergoeding in aanmerking. Het moet hier dan gaan om een bus die noodzakelijk is omdat een systeem van collectief vervoer of een rolstoeltaxi niet adequaat is.

07.03-003 Gesloten buitenwagen

In deze richtlijn wordt aangegeven hoe de gemeentelijke beleidsregels luiden inzake het verstrekken van een gesloten buitenwagen.

Het verstrekken van een gesloten buitenwagen is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • .

    De gehandicapte kan op grond van zijn medische beperkingen geen gebruik maken van het collectief vervoer of taxi.

  • .

    Uit medisch onderzoek blijkt dat de gehandicapte voor zijn verplaatsingen buitenshuis is aangewezen op constant gesloten vervoer. Dit is veelal het geval indien de gehandicapte wisselende temperatuursveranderingen en slechte weersomstandigheden niet kan verdragen.

  • .

    Er is sprake van vervoersbehoefte binnen de directe omgeving van de woning (korte en iets langere afstanden te bereiken met een gesloten buitenwagen).

Als B&W een gesloten buitenwagen verstrekken dan vergoeden zij tevens de kosten voor een bromfietscertificaat alsmede de kosten van maximaal 10 lessen (indien nodig).

07.03-004 Tegemoetkoming kosten vervoersvoorziening

In deze richtlijn wordt aangegeven onder welke voorwaarden en tot welk bedrag het college een financiële tegemoetkoming verstrekt in verband met onderhouds- en reparatiekosten.

Bij elke vervoersvoorziening wordt door B&W jaarlijks een forfaitaire vergoeding gegeven voor de kosten van onderhoud, reparatie e.d. De hoogte van deze vergoedingen zullen nader worden vastgesteld.

07.03-005 Scootermobiel

Het verstrekken van een scootermobiel is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • .

    Er is een medische indicatie voor een WVG vervoersvoorziening.

  • .

    Er geen oplossing voorhanden is via de gebruikelijke vervoersvoorzieningen (zie paragraaf 1.5 onderdeel 3).

  • .

    Er is sprake van een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag. Bijvoorbeeld binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een scootermobiel zelf boodschappen kunnen doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby/vrijetijdsbesteding.

  • .

    De gehandicapte is voornemens de scootermobiel regelmatig te gaan gebruiken.

  • .

    De gehandicapte beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de scootermobiel in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de scootermobiel te worden getoetst. Bij twijfel dienen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven te worden gedaan alvorens de scootermobiel wordt verstrekt.

De gemeente verstrekt scootermobielen met een maximumsnelheid van 8 tot 15 km per uur.

Er is een mogelijkheid voor belanghebbende een korte training te volgen voor het besturen van de scootermobiel.

Aanvullende vervoersvoorziening CVV

Voor gehandicapten die een scootermobiel bezitten of die in het bezit zijn van een elektrische rolstoel uitsluitend voor buitengebruik, bestaat er een speciale regeling. Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van collectief vervoer in het vervoergebied Helmond geldt per gehandicapte dat deze gesubsidieerd kan reizen tegen het geldende OV tarief (€ 0,45 voor 1 opstapzone per rit + € 0,45 per OV zone) tot op jaarbasis maximaal 400 zones (inclusief de zgn. opstapzone). De reis moet beginnen en/of eindigen in een van de aan het CVV deelnemende gemeenten en kan maximaal 5 zones bedragen gerekend vanaf het woonadres in Helmond.

Indien de gehandicapte geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, geldt als aanvullende tegemoetkoming in de kosten voor het gebruik van een taxi of een eigen auto, artikel 3.1 aanhef en onder c sub 3 van de WVG-verordening, een tegemoetkoming van maximaal 50% van het bepaalde in artikel 12 lid 2 onder sub b van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond; zie gemeentelijke bijlage G.2).

Aparte aanvraag van dit tegoed is niet nodig. Bij verstrekking van de scootermobiel wordt dit tegoed eveneens toegekend.

07.03-006 Accessoires scootermobiel

In deze richtlijn is opgenomen aanvullende gemeentelijke regels inzake het verstrekken van accessoires bij een scootermobiel.

B&W verstrekken standaard bij een scootermobiel het volgende accessoire:

  • .

    boodschappenmandje.

Indien medisch noodzakelijk verstrekken B&W:

  • .

    een been- en voetenzak

  • .

    winterbekleding

  • .

    spiegeltjes

  • .

    een overtrekhoes

  • .

    een schootskleed

  • .

    krukkenhouders.

B&W verstrekken geen cruisecontol en kilometerteller op de scootermobiel.

07.03-007 Tandem

In deze richtlijn is opgenomen hoe het gemeentelijk beleid luidt ten aanzien van het verstrekken van tandems.

Er dient sprake te zijn van een medische noodzaak. Toekenning van een tandem is alleen mogelijk voor verplaatsingen met een begeleider. Er dient sprake te zijn van verplaatsingen in de directe omgeving van de woning en met de tandem dient in een substantieel deel van de verplaatsingen van alledag te kunnen voorzien.

Als de tandem louter een rol speelt voor ontwikkeling en ontspanning, valt deze verstrekking niet onder de gemeentelijke zorgplicht in het kader van de WVG en blijft verstrekking hiervan achterwege.

Winterbudget

De winterbudgetregeling als beschreven in richtlijn 07.03-005 in paragraaf 7.3 onderdeel 7 is van overeenkomstige toepassing.

07.03-008 Bijzondere fietsen

In deze richtlijn is opgenomen hoe het gemeentelijk beleid luidt ten aanzien van het verstrekken van bijzondere fietsen.

Er is geen aanvullend beleid geformuleerd inzake het verstrekken van bijzondere fietsen.

Winterbudget

De winterbudgetregeling als beschreven in richtlijn 07.03-005 in paragraaf 7.3 onderdeel 7 is van overeenkomstige toepassing.

07.03-009 Handbike

In deze richtlijn is opgenomen hoe het gemeentelijk beleid luidt ten aanzien van het verstrekken van een handbike.

Het verstrekken van een handbike is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • .

    Er is sprake van volledige rolstoelgebondenheid en de gehandicapte is aangewezen op het gebruik van een (handaangedreven) rolstoel.

  • .

    Er is een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag. Bijvoorbeeld binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een handbike zelf boodschappen kunnen doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby of andere vrijetijdsactiviteiten.

  • .

    Er is sprake van regelmatig gebruik (vooraf vaststellen).

  • .

    De gehandicapte beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de handbike in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de handbike te worden getoetst. Bij twijfel kunnen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven worden gedaan alvorens de handbike wordt verstrekt.

Winterbudget

  • .

    De winterbudgetregeling als beschreven in richtlijn 07.03-005 in paragraaf 7.3 onderdeel 7 is van overeenkomstige toepassing.

07.03-010 Pendel

In deze richtlijn is opgenomen aanvullende gemeentelijke regels inzake de criteria die gelden bij het verstrekken van een pendel.

Het verstrekken van een rolstoelscooter (pendel) is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • .

    De gehandicapte kan op grond van zijn medische beperkingen geen gebruik kan maken van het collectief vervoer of eigen auto/taxi en het collectief vervoer is niet toereikend om in de substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag te kunnen voorzien. Bijvoorbeeld binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een pendel zelf boodschappen kan doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby/vrijetijdsbesteding.

  • .

    Er sprake is van volledige rolstoelgebondenheid en de gehandicapte is aangewezen op het gebruik van een (handaangedreven) rolstoel en niet in staat tot het (langdurig) gebruik van een handbike maar wel tot het gebruik van een pendel.

  • .

    Er sprake is van regelmatig gebruik (wordt vooraf vastgesteld).

  • .

    De gehandicapte beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de pendel in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de pendel te worden getoetst. Bij twijfel dienen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven te worden gedaan alvorens de pendel wordt verstrekt.

  • .

    De gehandicapte is niet in staat zelfstandige transfer te maken vanuit de rolstoel naar een andere voorziening, bijvoorbeeld een scootermobiel.

Bij de verstrekking van een pendel vindt er een korting plaats van 50% op de vervoersvoorziening in het kader van het collectief vervoer. De pendel voorziet, mede gezien de snelheid en de actieradius, immers in de vervoersbehoefte voor de korte en middellange afstanden.

Winterbudget

De winterbudgetregeling als beschreven in richtlijn 07.03-005 in paragraaf 7.3 onderdeel 7 is van overeenkomstige toepassing.

07.03-011 Accessoires pendel

In deze richtlijn is opgenomen aanvullende gemeentelijke regels inzake het verstrekken van accessoires bij een pendel.

Indien medisch noodzakelijk verstrekken b en w bij een rolstoelscooter (pendel) de volgende accessoires:

  • .

    een rolstoelponcho

  • .

    een been- en voetenzak

  • .

    winterbekleding

  • .

    spiegeltjes

  • .

    een schootskleed

  • .

    krukkenhouders.

07.03-012 Vorm van verstrekking vervoersvoorziening

In deze richtlijn wordt aangegeven in welke vorm vervoersvoorzieningen in natura worden verstrekt.

Vervoersvoorzieningen in natura worden in bruikleen verstrekt. Dit betekent dat de voorziening eigendom blijft van de gemeente of van de leverancier. Indien de relatie tussen de gehandicapte en de voorziening wordt verbroken (bijvoorbeeld omdat de voorziening niet meer voldoet of omdat de gehandicapte komt te overlijden) gaat de voorziening terug naar de gemeente of de leverancier.

07.03-013 Nazorg en heronderzoek

In deze richtlijn wordt aangegeven hoe het gemeentelijk beleid luidt inzake nazorg en heronderzoek.

In geval van verstrekking van scootmobielen en speciale fietsen, vindt er drie tot zes maanden na verstrekking een evaluatie plaats. Belanghebbenden worden voor een evaluatiegesprek telefonisch benaderd dan wel aangeschreven. Bovendien worden belanghebbenden na 1 jaar schriftelijk benaderd omtrent het gebruik van de voorziening.

Voor overige voorzieningen heeft de gemeente geen beleid geformuleerd.

07.04-001 Auto-aanpassingen

In deze richtlijn is opgenomen een beschrijving van de gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van auto-aanpassingen.

Het gemeentelijk beleid inzake het verlenen van financiële tegemoetkomingen voor auto-aanpassingen luidt als volgt:

  • 1.

    Een belanghebbende komt slechts in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming voor auto-aanpassingen, indien hij óók voor een bruikleenauto in aanmerking zou zijn gekomen wanneer zijn inkomen lager zou zijn geweest dan de inkomensgrens.

  • 2.

    De aanpassingen dienen individueel te zijn; medisch noodzakelijk; niet standaard opgenomen of verkrijgbaar te zijn in de voorhanden zijnde automodellen (een automatische transmissie en stuurbekrachtiging bijvoorbeeld worden dus niet vergoed).

  • 3.

    Het dient om aanpassingen te gaan, die minder vaak voorkomen, of die in een uitvoering gemaakt moeten worden, die afwijkt van de gangbare voorzieningen.

  • 4.

    Auto-aanpassingen dienen door het CBR te worden gekeurd; vervolgens wordt een aantekening op het rijbewijs gemaakt welke noodzakelijke aanpassing(en) is (zijn) aangebracht.

  • 5.

    Bij wisseling van auto dient, bij auto-aanpassingen die verwisselbaar zijn, bekeken te worden of de aanpassingen overzetbaar zijn.

  • 6.

    Eenzelfde aanpassing wordt in principe maximaal één keer per 5 jaar verstrekt. In verband hiermee geldt dat bij auto's ouder dan drie jaar onderzocht moet worden of de resterende levensduur van de betreffende auto zodanig is dat het verantwoord is om de noodzakelijke aanpassingen aan te brengen. Hiertoe zal een deskundige adviseur ingeschakeld moeten worden.

  • 7.

    Als uit het advies blijkt dat de resterende levensduur van de auto minder dan vijf jaar bedraagt en wanneer de gevraagde aanpassingen niet zomaar kunnen worden overgezet in een andere auto dan overwegen om de aanvraag af te wijzen. Over een dergelijke handelswijze is echter nog geen jurisprudentie bekend.

07.04-002 Speciale autostoel

In deze richtlijn is opgenomen een beschrijving van de gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van het verstrekken van speciale autostoelen.

Het gemeentelijk beleid inzake het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor een speciale autostoel luidt als volgt:

  • 1.

    Voor de verlening van een vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor een speciale autostoel wordt uitgegaan van dezelfde benadering zoals die bij auto-aanpassingen wordt gevolgd.

  • 2.

    De aanpassing dient individueel te zijn; medisch noodzakelijk; niet standaard opgenomen of verkrijgbaar te zijn in de voorhanden zijnde automodellen.

  • 3.

    Er dient sprake te zijn van ernstige rugklachten op de korte afstanden (75 à 100 km) of een korte reistijd (circa 1 uur), en dat ter voorkoming daarvan een adequate zithouding nodig is.

  • 4.

    Bij wisseling van auto dient, bij auto-aanpassingen die verwisselbaar zijn, bekeken te worden of de aanpassingen overzetbaar zijn.

  • 5.

    Eenzelfde aanpassing wordt in principe maximaal één keer per 5 jaar verstrekt. In verband hiermee geldt dat bij auto's ouder dan drie jaar onderzocht moet worden of de resterende levensduur van de betreffende auto zodanig is dat het verantwoord is om de noodzakelijke aanpassingen aan te brengen. Hiertoe zal een deskundige adviseur ingeschakeld moeten worden.

  • 6.

    Als uit het advies blijkt dat de resterende levensduur van de auto minder dan vijf jaar bedraagt en wanneer de gevraagde aanpassingen niet zomaar kunnen worden overgezet in een andere auto dan overwegen om de aanvraag af te wijzen. Over een dergelijke handelswijze is echter nog geen jurisprudentie bekend.

07.04-003 Rijlessen

In deze richtlijn is opgenomen een beschrijving van de gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van een financiële tegemoetkoming voor rijlessen.

Het gemeentelijk beleid inzake het verlenen van een financiële tegemoetkoming voor rijlessen luidt als volgt:

  • 1.

    Als uit een medische indicatie blijkt dat de gehandicapte, na het behalen van het rijbewijs, is aangewezen op vervoer per eigen (aangepaste) auto vergoeden b en w de meerkosten voor de noodzakelijke rijlessen voor het behalen van een autorijbewijs waarbij het aantal rijlessen op een maximum van 10 is gesteld.

  • 2.

    De vergoeding wordt berekend door het normbedrag van één rijles in een niet-aangepaste auto in mindering te brengen op de werkelijke kosten van de rijles.

  • 3.

    Als uit de medische indicatie blijkt dat de gehandicapte op vervoer per eigen auto is aangewezen en hij zelf niet kan rijden, vergoeden b en w de kosten van de rijlessen voor een aanwezige partner of huisgenoot. De vergoeding bedraagt de helft van het lesgeld in een niet-aangepaste auto. De huisgenoot heeft immers ook profijt van het hebben van een rijbewijs.

  • 4.

    Er worden maximaal 5 proeflessen vergoed (lessen om de rijgeschiktheid te testen).

  • 5.

    Er worden maximaal 5 gewenningslessen vergoed (lessen om te wennen aan de auto-aanpassingen).

  • 6.

    Reiskosten die door de gehandicapte of rijschoolhouder worden gemaakt om de rijschool te bereiken die over een aangepaste auto beschikt worden volledig vergoed.

07.04-004 Autoverzekering

In deze richtlijn is opgenomen een beschrijving van de gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van het verstrekken van vergoedingen in de kosten van de autoverzekering.

In verband met het verlenen van een financiële tegemoetkoming voor auto-aanpassingen komen tevens de volgende aanverwante kosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking:

  • .

    De meerkosten van de verzekering, d.w.z. het verschil tussen de premie van een aangepaste en een niet-aangepaste auto. Als voorwaarde geldt dat de waarde van de auto door de aanpassing is toegenomen en de verzekeringsmaatschappij als gevolg daarvan aanpassing van de premie verlangt.

  • .

    De meerkosten van de motorrijtuigenbelasting indien het gewicht van de auto als gevolg van de aanpassingen is toegenomen en daardoor in een hogere klasse van de motorrijtuigenbelasting terecht komt.

  • .

    De keuringskosten en de kosten van weging.

07.04-005 Parkeerfaciliteiten

In deze richtlijn is opgenomen een beschrijving van de gemeentelijke beleidsregels inzake het verstrekken van vergoedingen voor parkeerfaciliteiten.

Er bestaat recht op een financiële tegemoetkoming in de kosten van parkeerfaciliteiten indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De gehandicapte is in het bezit van een gehandicapten bestuurdersparkeerkaart (passagierskaart niet omdat de chauffeur de auto kan voorrijden voor het laten in- en uitstappen van de invalide passagier).

  • 2.

    De gehandicapte heeft geen mogelijkheid om zelf in een eigen parkeerplaats te voorzien (bijvoorbeeld op eigen terrein of in een parkeergarage).

  • 3.

    De gehandicapte heeft een maximale loopafstand van 100 meter met hulp en binnen een straal van 100 meter vanaf de woning is er geen parkeergelegenheid of de aanwezige parkeerruimte is regelmatig niet beschikbaar.

Voor de aanleg en het gebruik van een parkeervoorziening wordt ten hoogste de helft van de aanleg-/gebruikskosten vergoed (artikel 12 lid 4 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond; (opgenomen in gemeentelijke bijlage G.2).

07.04-006 Gehandicaptenparkeerkaart

In deze richtlijn is opgenomen een beschrijving van de gemeentelijke beleidsregels inzake het verstrekken van een vergoeding voor het aanvragen van een gehandicaptenparkeerkaart.

De helft van de kosten van een hiervoor genoemde kaart komt voor vergoeding in aanmerking indien het inkomen kleiner is dan 1,5 x de norm.

07.04-007 Financiële tegemoetkomingen taxi, eigen auto of bruikleenauto

Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van collectief vervoer of een eigen auto, auto van een derde of een taxi moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Het inkomen van de gehandicapte is (na aftrek van de forfaitaire vrijlating van € 102,00 per maand niet hoger dan 1,5 maal het norminkomen (volgt uit artikel 3:2 lid 7 van de WVG-verordening).

  • 2.

    Er is een medische indicatie voor de betreffende voorziening.

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming is de goedkoopst adequate voorziening.

  • 4.

    Er is geen (andere) weigeringsgrond van toepassing.

Algemeen normbedrag

Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van collectief vervoer in het vervoergebied Helmond geldt per gehandicapte dat deze gesubsidieerd kan reizen tegen het geldende OV tarief (€ 0,45 voor 1 opstapzone per rit + € 0,45 per OV zone) tot op jaarbasis maximaal 800 zones (inclusief de zgn. opstapzone). De reis moet beginnen en/of eindigen in een van de aan het CVV deelnemende gemeenten en kan maximaal 5 zones bedragen gerekend vanaf het woonadres in Helmond.

Voor dit collectief vervoer is een plafond ingebouwd van een maximaal aantal zones van 800 (inclusief instapzone), ervan uitgaande dat hiermee kan worden voorzien aan een vervoersbehoefte van 1500 tot 2000 km per jaar.

Wanneer de gehandicapte geen gebruik kan maken van het collectief vervoer is het budget als tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een eigen auto of auto van een derde € 600,-- per jaar.

Wanneer de gehandicapte geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en gebruik maakt van een taxi in plaats van de eigen auto of de auto van een derde, geldt dat genoemd normbedrag op basis van overlegging van nota’s aangevuld wordt tot maximaal 2000 te reizen kilometers op jaarbasis op basis van het commerciële taxitarief en onder aftrek van het OV-tarief van € 0,09 per km.

Beide echtgenoten gehandicapt

Indien beide echtgenoten gehandicapt zijn en beiden geen gebruik kunnen maken van het collectief vervoer is het budget als tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een eigen auto of auto van een derde € 810,-- per jaar.

Kinderen

Voor kinderen van 4 tot 12 jaar wordt in beginsel maximaal 25% verstrekt van het hierboven bepaalde onder Algemeen normbedrag. Voor kinderen van 12 tot 15 bedraagt de vergoeding maximaal 50% van het hierboven bepaalde onder Algemeen normbedrag.

Personen die in AWBZ-instellingen verblijven

Voor personen die in een AWBZ-instelling verblijven bedraagt de tegemoetkoming maximaal 50% van het hierboven bepaalde onder Algemeen normbedrag. Daarbij geldt dat dit volledig verstrekt wordt als tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van collectief vervoer.

Bruikleenauto

De tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto bedraagt € 180,00 per jaar.

Verhoging op basis van individuele omstandigheden

Op basis van individuele omstandigheden kan het aantal te reizen kilometers / zones c.q. normbedragen verhoogd worden naar een maximum van 150%.

Aanvullende vervoersvoorziening CVV

De aanvullende vervoersvoorziening CVV als beschreven in richtlijn 07.03-005 in paragraaf 7.3 onderdeel 6 is van overeenkomstige toepassing.

Combinatie met voorziening in natura

Indien een vervoersvoorziening in natura (m.u.v. een bruikleenauto) dan wel een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf of gebruik van een ander (niet in artikel 3:1 onder c van de WVG-verordening genoemd) verplaatsingsmiddel wordt verstrekt, kan een aanvullende tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van collectief vervoer worden verstrekt. Voor een dergelijke tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van collectief vervoer in het vervoergebied Helmond geldt per gehandicapte dat deze gesubsidieerd kan reizen tegen het geldende OV tarief (€ 0,45 voor 1 opstapzone per rit + € 0,45 per OV zone) tot op jaarbasis maximaal 400 zones (inclusief de zgn. opstapzone). De reis moet beginnen en/of eindigen in een van de aan het CVV deelnemende gemeenten en kan maximaal 5 zones bedragen gerekend vanaf het woonadres in Helmond.

Indien de gehandicapte geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, geldt als aanvullende tegemoetkoming maximaal 50% van het hierboven bepaalde onder Algemeen normbedrag.

Juridische bronnen

Het bovenstaande volgt uit artikel 12 lid 2 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond. Dit is opgenomen als gemeentelijke bijlage G.2.

07.04-008 Rolstoeltaxi

In deze richtlijn is opgenomen een beschrijving van de gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van het verstrekken van financiële tegemoetkomingen in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi.

Om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Rolstoelvervoer middels collectief vervoer is niet mogelijk

  • 2.

    Er is een medische indicatie voor het vervoer per rolstoeltaxi

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming is de goedkoopst adequate voorziening.

  • 4.

    Er is geen (andere) weigeringsgrond van toepassing

Let op: er geldt dus een primaat voor het collectief vervoer.

De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt ten hoogste € 1.476,00 per jaar. Dit normbedrag wordt op basis van overlegging van nota's aangevuld tot maximaal 2000 te reizen kilometers op jaarbasis op basis van het commerciële rolstoeltaxitarief en onder aftrek van het OV-tarief per km. Op grond van individuele omstandigheden kan dit bedrag worden verhoogd met maximaal 50%.

Het bovenstaande volgt uit artikel 12lid 2 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond. Dit is opgenomen als gemeentelijke bijlage G.2.

07.04-009 Medisch noodzakelijke begeleiding

In deze richtlijn is opgenomen een beschrijving van de gemeentelijke beleidsregels inzake het verstrekken van vergoedingen voor medisch noodzakelijke begeleiding.

Er bestaat recht op een financiële tegemoetkoming in de kosten van medisch noodzakelijke begeleiding indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Het inkomen van de gehandicapte is (na aftrek van de forfaitaire vrijlating van € 102,00 per maand niet hoger dan 1,5 maal het norminkomen.

  • 2.

    De begeleiding tijdens het vervoer is medisch noodzakelijk.

De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van het vervoer van medisch noodzakelijke begeleiding bedraagt ten hoogste € 326,00 per jaar.

Het bovenstaande volgt uit artikel 3:2 lid 7 van de WVG-verordening en artikel 12 lid 3 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond.

Hoofdstuk 8 Rolstoelen

08.01-002 Selectie rolstoel en kwaliteitsbeleid

In deze richtlijn is opgenomen het gemeentelijk selectie- en kwaliteitsbeleid voor rolstoelen weer.

Alle door de gemeente op grond van haar WVG-zorgplicht te verstrekken rolstoelen bezitten het GQ-keurmerk.

08.02-001 Duw(wandel)wagens

In deze richtlijn is opgenomen het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van duw(wandel)wagens.

Als algemene voorwaarde voor het verstrekken van een duw(wandel)wagen geldt dat de gehandicapte voor zijn verplaatsingen binnen- en buitenshuis (grotendeels) aangewezen is op zittend verplaatsen.

Duwwandelwagens kunnen ook voor incidenteel gebruik verstrekt worden.

B&W verstrekken een duw(wandel)wagen indien uit medisch onderzoek blijkt dat dit de goedkoopste adequate oplossing is om de mobiliteitsbeperkingen die de gehandicapte binnen- en/of buitenshuis ondervindt te verminderen.

B&W verstrekken een elektromotor voor onder de duw(wandel)wagen indien uit medisch onderzoek blijkt dat de begeleider slechts in staat is de duwwandelwagen over een beperkte afstand (500 meter) te kunnen voortduwen.

Het is tevens mogelijk om een duwwandelwagen te verstrekken aan ouders, verzorgers of pleegouders van een zwaar gehandicapte kind, dat nog niet aan een rolstoel toe is.

08.02-002 Duw-hoepelrolstoelen

In deze richtlijn is opgenomen het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van duw-hoepelrolstoelen.

Er bestaat recht op een duw-hoepelrolstoel indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De gehandicapte is voor zijn verplaatsingen binnen- en buitenshuis (grotendeels) aangewezen op zittend verplaatsen.

  • 2.

    Uit medisch onderzoek blijkt dat een duw-hoepelrolstoel de goedkoopste adequate oplossing is om de mobiliteitsbeperkingen die de gehandicapte binnen- en/of buitenshuis ondervindt te verminderen.

  • 3.

    Er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig.

08.02-003 Elektrische rolstoelen

In deze richtlijn is opgenomen het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van elektrische rolstoelen.

Er bestaat recht op een elektrische rolstoel indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De gehandicapte is voor zijn verplaatsingen binnens- en/of buitenshuis (grotendeels) aangewezen op zittend verplaatsen.

  • 2.

    Uit medisch onderzoek blijkt dat een elektrische rolstoel de goedkoopste adequate oplossing is om de mobiliteitsbeperkingen die de gehandicapte binnens- en/of buitenshuis ondervindt te verminderen.

  • 3.

    Er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig.

Individuele aanpassingen worden alleen vergoed indien hiervoor een medische indicatie aanwezig is.

08.02-004 Sportrolstoelen

In deze richtlijn is opgenomen het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van sportrolstoelen.

Er bestaat recht op een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De gehandicapte beoefent aantoonbaar een bepaalde sport (lidmaatschap van een sportvereniging is derhalve vereist).

  • 2.

    De gehandicapte is zonder sportrolstoel niet in staat tot uitoefening van die sport (artikel 4:2 lid 2 WVG-verordening).

  • 3.

    Er is sprake van recreatieve sportbeoefening. Gehandicapten die speciale rolstoelen nodig hebben om topsport te kunnen bedrijven dienen door middel van sponsering of uit eigen middelen de nodige financiële middelen bijeen te brengen.

  • 4.

    Er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig.

De hoogte van de vergoeding voor een sportrolstoel bedraagt € 2.371,00 per drie jaar. Zie artikel 13 lid 3 van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten Helmond. Deze vergoeding is een financiele tegemoetkoming in de kosten van aanschaf alsmede onderhoud gedurende een periode van drie jaar (artikel 4:3 lid 2 WVG-verordening).

08.02-005 Accessoires

In deze richtlijn is opgenomen het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van accessoires.

B&W verstrekken standaard bij een rolstoel het volgende accessoire:

  • .

    boodschappenmandje.

Indien medisch noodzakelijk verstrekken B&W:

  • .

    een been- en voetenzak

  • .

    winterbekleding

  • .

    spiegeltjes

  • .

    een overtrekhoes

  • .

    een schootskleed

  • .

    krukkenhouders.

B&W verstrekken geen cruisecontol en kilometerteller op de rolstoel.

08.02-006 Vergoeding van oplaadkosten

In deze richtlijn is opgenomen het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van vergoedingen voor oplaadkosten.

Oplaadkosten worden niet vergoed.

08.02-007 Rolstoeltraining

In deze richtlijn is opgenomen het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van vergoedingen voor rolstoeltraining.

Wanneer blijkt dat de gehandicapte onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van de verordening (artikel 4.4) toegekende elektrische rolstoel, verlenen B&W een financiële tegemoetkoming in de kosten van een training wanneer deze kosten niet vergoed worden door de ziektekostenverzekering.

08.02-008 Onderhoud, reparatie en verzekering van rolstoelen

In deze richtlijn is opgenomen het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van vergoedingen voor onderhoud, reparatie en verzekering van rolstoelen.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van rolstoelen is gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van:

  • 1.

    € 117,00 voor een handbewogen rolstoel;

  • 2.

    € 226,00 voor een elektrisch voortbewogen rolstoel en gesloten buitenwagen.

Het bovenstaande volgt uit artikel 13lid 2 van het Besluit nadere regels voorzieningen gehandicapten Helmond (opgenomen als gemeentelijke bijlage G.2).

08.02-009 Vorm van verstrekking van rolstoelen

In deze richtlijn is opgenomen in welke vorm de verstrekking van rolstoelen geschiedt.

Rolstoelen worden in bruikleen verstrekt. Voor sportrolstoelen geldt een gemaximeerde tegemoetkoming voor een periode van drie jaar ten behoeve van de aanschaf van een rolstoel, het onderhoud en de reparatie hiervan.

08.03-001 Zitondersteuningselementen

In deze richtlijn is opgenomen hoe het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van zitondersteuningselementen.

Indien de toepassing van een zitondersteuningselement in een kinderrolstoel medisch noodzakelijk is om de kinderrolstoel of kinderduwwandelwagen tot een adequate voorziening te maken worden de kosten hiervan op grond van de WVG volledig vergoed.

08.03-002 Douche- en toiletstoelen op wielen

In deze richtlijn is opgenomen een beschrijving van het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van douche- en toiletstoelen op wielen.

Indien een douche/toiletstoel en/of een douche-brancard medisch noodzakelijk voor de verzorging van een gehandicapte kind wordt deze voorziening in bruikleen verstrekt.

08.03-003 Autozitjes en fietszitjes

In deze richtlijn is opgenomen het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van autozitjes en fietszitjes.

Aan ouders, verzorgers of pleegouders van een gehandicapt kind wordt, indien hiervoor een medisch indicatie bestaat, een autozitje of fietszitje in bruikleen verstrekt.

08.03-004 Aangepaste box en aankleedtafels

In deze richtlijn is opgenomen het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van aangepaste boxen en aankleedtafels.

Indien het verstrekken van een aangepaste box en/of een aankleedtafel medisch noodzakelijk is om het gehandicapte kind in de thuissituatie te verzorgen, verstrekken b en w een financiële tegemoetkoming in de kosten van een aangepaste box of aankleedtafel.

08.03-005 Buggy

In deze richtlijn is opgenomen het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van buggy's.

Aan ouders, verzorgers of pleegouders van gehandicapte kinderen, die nog niet aan een rolstoel toe zijn, wordt bij het aanwezig zijn van een medische indicatie een bijzondere buggy in bruikleen verstrekt.