Regeling vervallen per 23-03-2016

Regeling bezoldiging 2008

Geldend van 01-04-2008 t/m 22-03-2016

Intitulé

Regeling bezoldiging 2008

Regeling bezoldiging 2008

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • 1

    Medewerker: De ambtenaar in de zin van artikel 1:1 lid 1 sub a van de CAR.

  • 2

    Bezoldiging: De bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1 lid 2 sub c van de CAR.

  • 3

    Salaris: Het salaris als bedoeld in artikel 3:1 lid 2 sub b van de CAR.

  • 4

    Salarisschaal(functieschaal): De schaal als bedoeld in artikel 3:1 lid 2 sub a en bijlage II en IIa van de CAR/UWO.

  • 5

    Aanloopschaal: De aanloopschaal is de salarisschaal die één (1) schaal onder de feitelijke salarisschaal waarin de betreffende functie is ingeschaald ligt.

  • 6

    Uitloopschaal: De uitloopschaal is de salarisschaal die één (1) schaal boven de feitelijke salarisschaal waarin de betreffende functie is ingeschaald ligt.

  • 7

    Salarisnummer: Een aanduiding, bestaande uit een getal, dat in de salaristabel (zie bijlage II en IIa CAR/UWO) voor het salaris is vermeld.

  • 8

    Periodiek: Een aanduiding zijnde een getal dat bij de salarisschaal in bijlage II en IIa van de CAR/UWO is opgenomen.

  • 9

    Toelagen: Alle in deze regeling genoemde toelagen waarop aanspraak bestaat.

  • 10

    Maximumsalaris: Het hoogste bedrag van een salarisschaal.

  • 11

    Volledigebetrekking: Een betrekking als bedoeld in artikel 1:1 lid 1 sub k van de CAR.

  • 12

    Functie: Het samenstel van werkzaamheden door de medewerker te verrichten krachtens en overeenkomstig hetgeen door het daartoe bevoegde gezag is opgedragen.

  • 13

    Depersoneelsbeoordeling: Het oordeel dat de beoordelaar geeft over de wijze waarop de medewerker zijn werk heeft verricht en de wijze waarop de medewerker zich heeft gedragen gedurende de beoordelingsperiode, conform het Beoordelingsreglement 13 juni 1995.

  • 14

    Diensttijd:

    • a

      de tijd, gedurende welke de ambtenaar een betrekking in overheidsdienst heeft vervuld;

    • b

      de tijd, in militaire dienst doorgebracht;

    • c

      de tijd, waarover rechtsherstel is verleend, voor zover deze tijd betrekking heeft op diensttijd, doorgebracht in gemeentedienst.

Artikel 2 Recht op salaris

Een medewerker heeft recht op salaris vanaf het moment dat hij feitelijk in dienst treedt. Indien in het aanstellingsbesluit of de arbeidsovereenkomst geen ingangsdatum is opgenomen, vangt het recht op salaris aan op de dag waarop de medewerker zijn werkzaamheden heeft aangevangen.

Het salaris wordt berekend op basis van de arbeidsduur per week en uitbetaald per maand.

Wanneer het salaris of een toelage moet worden berekend over een gedeelte van een kalendermaand, wordt het bedrag vastgesteld door het maandbedrag te delen door het aantal dagen van de betreffende kalendermaand.

Het recht op salaris eindigt in geval van ontslag met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, tenzij het college beargumenteerd anders bepaalt.

Artikel 3 Salaris bij deeltijd

Het salaris van de medewerker die in deeltijd werkt, wordt vastgesteld naar evenredigheid van het salaris bij volledige werktijd.

Artikel 4 Bepalen salarisschaal

De salarissen van de medewerkers, van wie het salaris niet bij of krachtens de wet is geregeld, worden vastgesteld op de bedragen volgens de salarisschalen zoals opgenomen in bijlage II en IIa van de CAR/UWO.

De toepassing van bijlage II en IIa vindt plaats conform het gestelde in artikel 3:1, derde t/m vijfde lid van de CAR/UWO.

Het college bepaalt de voor de betreffende functie geldende salarisschaal. Dit vindt plaats aan de hand van functiebeschrijvingen, functiewaarderingsonderzoek en de vastgestelde conversie. De aldus bepaalde functieschaal vormt met de naastlagere schaal (aanloopschaal) en de naasthogere schaal (uitloopschaal) een salarisband.

In afwijking van het bepaalde in lid 3 kent functieniveau 1 geen aanloopschaal en wordt vanaf functieniveau 14 geen uitloopschaal toegepast.

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van een functiewaarderingsonderzoek en de daarbij te hanteren methode.

Anders dan bij het aanvaarden van passende of gangbare arbeid, dan wel bij wijze van disciplinaire straf als bedoeld in artikel 16 van de CAR/UWO, kan zonder voorafgaand ontslag voor een medewerker geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor hem geldende salarisschaal.

Artikel 5 Bepaling salariëring

Bij indiensttreding kent het college de medewerker het salaris toe, dat in de op zijn functie betrekking hebbende salarisschaal is vermeld bij periodiek 0.

Het college kan van het bepaalde in het vorige lid afwijken door het toekennen van een hoger salaris, niet zijnde hoger dan het maximumsalaris van de functieschaal. Argumenten hiervoor zijn gelegen in:

  • a

    beschikken over voldoende opleiding en ervaring;

  • b

    het op volledige en op voldoende wijze vervullen van de functie;

  • c

    het gedurende minimaal één jaar salariëren volgens de aanloopschaal;

  • d

    de aansluiting van het aangetoonde salaris van de vorige dienstbetrekking ten opzichte van de huidige dienstbetrekking.

Indien de medewerker bij indiensttreding

  • a

    niet elders een soortgelijke functie heeft vervuld;

  • b

    een voor hem nieuwe functie binnen de organisatie aanvaardt;

  • c

    bij aanstelling nog niet beschikt over voldoende ervaring en opleiding;

  • d

    de functie niet volledig of nog niet op voldoende wijze vervult wordt hij ingeschaald in de aanloopschaal. Inschaling in de aanloopschaal is alleen mogelijk indien de verwachting bestaat, dat er binnen afzienbare tijd wordt voldaan aan de gestelde eisen. In deze situatie is de inschaling als regel gekoppeld aan een aanstelling of arbeidsovereenkomst bij wijze van proef conform artikel 2:4 lid 4 van de CAR.

Als een medewerker is aangesteld in de aanloopschaal wordt na maximaal een jaar functioneren beoordeeld of de medewerker voldoet aan de voorwaarden om in de functieschaal te worden ingepast. Daarvan is sprake als de medewerker aantoonbaar beschikt over voldoende opleiding en ervaring en/of de medewerker blijk heeft gegeven de functie op volledige en op voldoende wijze te vervullen.

Bij bevordering naar de functieschaal zijn de bepalingen uit artikel 9 van deze regeling van toepassing.

Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Richtlijn bezoldigingsbeleid

Artikel 5 lid 1: Het uitgangspunt voor inschaling van een nieuwe medewerker is de toepasselijke functieschaal met 0 periodieken, tenzij er goede redenen zijn om daarvan af te wijken. (zie lid 2 en lid 3)

Artikel 5 lid 2 en lid 3: Afhankelijk van opleiding en ervaring van betrokkene c.q. de hoogte van het inkomen uit een vorige dienstbetrekking, kan bij indiensttreding inschaling plaatsvinden

- in het functieniveau met een afwijkend aantal periodieken (meer dan 0)

- in het aanloopniveau

Aanstelling van een nieuwe medewerker in het uitloopniveau is slechts mogelijk in zeer uitzonderlijke situaties waarin het college voldoende redenen aanwezig acht om een bijzondere voorziening te treffen (zie artikel 25 Regeling bezoldiging 2008).

Artikel 5 lid 4: Na minimaal 1 jaar salariëren volgens de aanloopschaal, kan bevordering naar de functieschaal plaatsvinden. Na maximaal een jaar functioneren wordt middels personeelsbeoordeling vastgesteld of de medewerker aan de voorwaarden voldoet. Voorwaarden: medewerker beschikt aantoonbaar over voldoende opleiding en ervaring en heeft blijk  gegeven de functie op volledige en op voldoende wijze te vervullen (volledige c-beoordeling).

Proeftijd: Aanstelling in de aanloopschaal is doorgaans gekoppeld aan een aanstelling of arbeidsovereenkomst bij wijze van proef. Gedurende de proeftijd zal de manager een of meer functioneringsgesprekken met betrokkene voeren. Tegen het einde van de proeftijd vindt een formele beoordeling plaats met een voorstel tot vaste aanstelling en bevordering naar het functieniveau tenzij:

- De formele beoordeling onvoldoende is : de aanstelling eindigt van rechtswege.

- De formele beoordeling onvoldoende is: de manager komt tot het oordeel dat betrokkene over voldoende potentieel beschikt om binnen afzienbare tijd alsnog te voldoen aan de gestelde eisen. De manager doet een voorstel tot verlenging van de proeftijd met maximaal een jaar. Inschaling blijft gedurende die periode gehandhaafd op aanloopniveau.

Artikel 6 Toekenning periodieke verhoging

Het salaris van de medewerker wordt bij gebleken voldoende functioneren binnen de voor hem geldende salarisschaal jaarlijks periodiek verhoogd tot het naast hogere bedrag. Dit geldt niet voor de medewerker die het maximum van de voor hem geldende schaal reeds heeft bereikt.

De salarisverhoging wordt toegekend voor de eerste maal met ingang van 1 januari van het jaar volgend op de aanstelling en nadien telkens op 1 januari van het volgende jaar.

In afwijking van het gestelde in het tweede lid vindt bij aanstelling of bevordering op of na 1 juli, de periodieke verhoging per 1 juli van het jaar volgend op de aanstelling of bevordering plaats en nadien telkens op 1 juli van het volgende jaar.

Het tijdstip waarop ingevolge lid 2 resp. ingevolge lid 3 van dit artikel voor de eerste maal een periodieke verhoging wordt toegekend, kan worden vervroegd indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding bestaat.

De diensttijd die als medewerker in tijdelijke dienst wordt doorgebracht en die onmiddellijk gevolgd wordt door een aanstelling of arbeidsovereenkomst, komt in aanmerking voor een beoordeling en de daaruit voortvloeiende salarisconsequentie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

Als er in het betreffende jaar niet meer dan 6 maanden arbeid is verricht, kan het college bepalen dat niet kan worden vastgesteld of er sprake is van voldoende functioneren in de zin van lid 1. De volgende tijd kan aangemerkt worden als het niet verrichten van arbeid:

  • a

    tijd doorgebracht met verlof zonder bezoldiging, indien het verlof is verleend uitsluitend in het belang van de medewerker, dan wel is verleend onder voorwaarde, dat bedoelde tijd niet zal meetellen voor de vaststelling van de diensttijd;

  • b

    tijd doorgebracht  met verlof zonder bezoldiging, voor zover deze een tijdvak van een half jaar te boven gaat;

  • c

    tijd gedurende welke de medewerker in de uitoefening van zijn functie is geschorst:

    • -

      bij wijze van disciplinaire straf;

    • -

      van rechtswege , behoudens in geval van plaatsing of in bewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis of daarmee gelijk te stellen inrichting;

    • -

      op grond van het feit, dat een strafrechtelijke vervolging ter zake een misdrijf tegen hem is ingesteld, of hem het voornemen tot oplegging van de straf is aangezegd, dan wel hem die straf is opgelegd;

    • -

      omdat het belang van de dienst de schorsing vorderde, tenzij het tot schorsing bevoegd gezag het tegendeel bepaalt;

  • d

    tijd doorgebracht wegens al dan niet verwijtbare arbeidsongeschiktheid.

Indien vaststaat dat een schorsing als bedoeld in lid 6 sub c van deze regeling, niet door het ten uitvoer leggen van een straf is gevolgd noch zal worden gevolgd, telt de tijd van deze schorsing alsnog mee voor de vaststelling van de diensttijd.

In afwijking van het bepaalde in lid 6 sub b van dit artikel kan, indien de medewerker in het algemeen belang verlof zonder bezoldiging geniet voor een tijdvak van langer dan een half jaar, dit tijdvak volledig in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de diensttijd.

Artikel 7 Niet toekennen periodieke verhoging

Het college kan besluiten om salarisverhogingen als bedoeld in artikel 6 achterwege te laten indien:

  • a

    er sprake is van onvoldoende functioneren van de medewerker, blijkende uit de personeelsbeoordeling;

  • b

    niet vastgesteld kan worden of er sprake is van voldoende functioneren op grond van artikel 6 lid 6 Regeling bezoldiging 2008.

Zolang ten aanzien van de medewerker het vorige lid toepassing vindt, wordt jaarlijks opnieuw bekeken in hoeverre er aanleiding bestaat deze toepassing voort te zetten.

Als er een besluit wordt genomen over het toepassen van het eerste, tweede of derde lid van dit artikel, wordt de medewerker daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte gesteld. Het informeren van de medewerker vindt in elk geval plaats voor de datum waarop de salarisverhoging zou zijn ingegaan. Deze schriftelijke informatie bevat tevens de redenen van het betreffende besluit.

Richtlijn bezoldigingsbeleid Artikel 7 lid 1a: Bij gebleken onvoldoende functioneren, kán het college afzien van toekenning van de jaarlijkse periodieke verhoging. Wanneer het functioneren van de medewerker daartoe aanleiding geeft, zet de manager de volgende stappen:

1 Tenminste 6 maanden voor de periodiekdatum van de medewerker voert de manager een functioneringsgesprek met de betreffende medewerker;

2 Na 4 maanden, doch uiterlijk 2 maanden voor de periodiekdatum maakt de manager een formele beoordeling op;

3 Wanneer de beoordeling daartoe aanleiding geeft, stelt de manager aan het college voor om van de jaarlijkse periodieke verhoging af te zien;

4 Uiterlijk 1 maand voor de periodiekdatum wordt de medewerker schriftelijk in kennis gesteld van het collegebesluit.

Artikel 7 lid 1b: Wanneer in een jaar niet meer dan 6 maanden arbeid is verricht, kán het college bepalen dat niet kan worden vastgesteld of er sprake is van voldoende functioneren. Indien de situatie daartoe aanleiding geeft, zet de manager de volgende stappen:

1 Uiterlijk 2 maanden voor de periodiekdatum van de medewerker stelt de manager aan het college voor om af te zien van de jaarlijkse periodieke verhoging.

2 Uiterlijk 1 maand voor de periodiekdatum wordt de medewerker schriftelijk in kennis gesteld van het collegebesluit.

Artikel 8 Extra periodieke verhoging

Aan de medewerker, die het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, kan een extra salarisverhoging tot een in de salarisschaal genoemd bedrag, niet uitgaande boven het maximumsalaris, worden toegekend op grond van zeer goede of uitstekende vervulling van de functie of andere door het college van voldoende belang geachte omstandigheden. Een dergelijke toekenning vindt plaats op basis van de personeelsbeoordeling.

Bij toepassing van het vorige lid blijft het tijdstip, waarop ingevolge artikel 6 lid 2 van deze regeling een salarisverhoging zou moeten worden toegekend, onverlet, tenzij door het college anders wordt bepaald.

Richtlijn bezoldigingsbeleid Artikel 8: De extra periodieke verhoging is een beloningsvorm met een structureel karakter: Deze vorm past bij een zeer goede of uitstekende vervulling van de functie gedurende een langere tijd, hetgeen blijkt uit de personeelsbeoordeling. Een extra periodieke verhoging kan worden toegekend indien de medewerker het maximumsalaris van zijn salarisschaal nog niet heeft bereikt. Het verdient de voorkeur om dit instrument gedoseerd toe te passen, en daarbij het volgende in overweging te nemen:

- goed functioneren is normaal en wordt beloond met een jaarlijkse periodiek tot max. is bereikt;

- gedurende langere tijd zeer goed of uitstekend functioneren vraagt om een uitzonderlijke blijk van waardering, bijvoorbeeld een extra periodiek;

- wanneer een extra periodiek met regelmaat wordt toegekend, wordt deze toekenning al gauw als normaal en niet meer als uitzonderlijk gezien;

- “grote stappen – snel thuis” : hoe eerder het moment bereikt wordt waarop verdere financiële groei niet meer mogelijk is, hoe groter het risico van snelle onvrede wegens stilstand. Daarom kan in dezelfde schaal in principe maximaal 2 keer een extra periodiek toegekend worden;

- in principe wordt niet 2 jaar op rij een extra periodieke verhoging toegekend;

- in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen 2 extra periodieke verhogingen tegelijk worden toegekend.

Criteria:

- de medewerker levert gedurende langere tijd prestaties op een niveau dat uitsteekt boven het voor de functie gemiddeld vereiste niveau;

- het gaat daarbij om een combinatie van kwaliteit, kwantiteit en gedrag;

- 2x met tussenperiode van 1 jaar tenminste een d beoordeling.

Artikel 9 Salarisverhoging bij bevordering naar een hogere schaal

Wanneer voor de medewerker een salarisschaal gaat gelden met een hoger maximumsalaris in de oude salarisstructuur, wordt het salaris in de nieuwe schaal vastgesteld op het bedrag, gelegen onmiddellijk boven het salaris dat de medewerker in de oude schaal zou hebben genoten. Indien deze overschaling tegelijkertijd plaatsvindt met een periodieke verhoging wordt eerst de periodieke verhoging toegepast in de oude salarisschaal en vindt vervolgens overschaling naar de nieuwe salarisschaal plaats.

Wanneer voor de medewerker een salarisschaal gaat gelden met een hoger maximumsalaris in de nieuwe salarisstructuur, wordt het salaris in de nieuwe schaal vastgesteld op het eersthogere bedrag in die schaal, waarmee gerealiseerd wordt dat het verschil tussen het nieuwe salaris en het oude salaris van de medewerker tenminste 75% bedraagt van het verschil tussen het bedrag dat de ambtenaar laatstelijk genoot en het naasthogere bedrag in die oude schaal, dan wel het naastlagere bedrag in die oude schaal, indien het salaris in de oude schaal reeds overeenkwam met het hoogste bedrag uit die schaal.

Artikel 10 Bevordering naar de uitloopschaal

De medewerker die het maximumsalaris van de voor hem geldende functieschaal heeft bereikt en die na beoordeling blijkt heeft gegeven de functie op gemiddeld goede wijze te vervullen, kan worden bevorderd naar de uitloopschaal. Het salaris in de uitloopschaal wordt dan vastgesteld conform artikel 9 van deze regeling.

  • a

    De ingangsdatum van de salariëring volgens de uitloopschaal is bij gebleken gemiddeld goed functioneren 6 jaar na het behalen van het maximumsalaris van de functieschaal.

  • b

    De ingangsdatum van de salariëring volgens de uitloopschaal kan in uitzonderlijke situaties bij gebleken zeer goed of uitstekend functioneren worden vervroegd tot maximaal 3 jaar na het behalen van het maximumsalaris van de functieschaal.

In afwijking van het bepaalde in lid 2 is de ingangsdatum van de salariëring volgens de uitloopschaal voor medewerker die de leeftijd van 55 jaar bereikt en die na beoordeling blijk heeft gegeven de functie op een gemiddeld goede wijze te vervullen, de eerste dag van het jaar waarin deze leeftijd wordt bereikt.

In afwijking van het bepaalde in dit artikel kan het college nadere regels vaststellen.

Richtlijn bezoldigingsbeleid

Artikel 10 lid 2: Uitgangspunt:

1 Bevordering na 6 jaar maximum functieschaal bij “gemiddeld goed functioneren” , blijkende uit de personeelsbeoordeling.

2 Bevordering na 3 tot 5 jaar maximum functieschaal bij “zeer goed of uitstekend functioneren” blijkende uit de personeelsbeoordeling. Laatste 2 beoordelingen op tenminste d-niveau met tussenperiode van 1 jaar. Er is altijd sprake van een uitzonderlijke situatie.

3 Geen bevordering naar uitloopschaal na minder dan 3 jaar op maximum functieschaal

4 Uitzondering op punten 2 en 3: de medewerker die “gemiddeld goed functioneert”, blijkende uit de personeelsbeoordeling, wordt met ingang van het jaar waarin hij de 55-jarige leeftijd bereikt, bevorderd naar het uitloopniveau.

Artikel 11 Persoonlijke toelage

Aan de medewerker die het maximum van de voor hem geldende schaal heeft bereikt kan, wanneer daartoe op gronden van zeer goede of uitstekende vervulling van de functie, blijkende uit de personeelsbeoordeling, aanleiding toe is, een toelage worden toegekend tot een bedrag van ten hoogste 10% van het salaris.

Toekenning van de in lid 1 van dit artikel genoemde toelage vindt plaats als hier naar het oordeel van het college aanleiding toe is.

Het salaris en de toelage bedragen samen niet meer dan het hoogste bedrag van de naast hogere salarisschaal.

De toelage wordt ingetrokken indien de gronden waarop de toelage werd toegekend niet meer aanwezig zijn, tenzij het college van oordeel is dat er omstandigheden zijn om de toelage geheel of gedeeltelijk te handhaven.

Bij het beëindigen van de toelage als bedoeld in het eerste lid, ongeacht de duur en de hoogte van de toelage, kan de betreffende medewerker geen aanspraak maken op een afbouwregeling.

Richtlijn bezoldigingsbeleid Artikel 11: De persoonlijke toelage is een beloningsvorm met een tijdelijk of structureel karakter, afhankelijk van de situatie. De vorm past bij een zeer goede of uitstekende vervulling van de functie gedurende een langere tijd, hetgeen blijkt uit de personeelsbeoordeling. Het tijdelijk karakter is aan de orde wanneer door bevordering naar een hoger salarisniveau de toelage wordt geïncorporeerd in het salaris. Het structurele karakter is van toepassing indien bevordering naar een hoger salarisniveau in de toekomst niet meer mogelijk is (de medewerker wordt al betaald op het maximumniveau van de uitloopschaal). De beloningsvorm wordt niet toegepast indien de medewerker het maximum van zijn salarisschaal nog niet heeft bereikt: in dat geval is een extra periodieke verhoging de aangewezen vorm. Criteria:

- de medewerker levert gedurende langere tijd uitzonderlijke prestaties op een niveau dat ruim uitsteekt boven het voor de functie gemiddeld vereiste niveau;

- het gaat daarbij om een combinatie van kwaliteit, kwantiteit en gedrag;

- 2x met tussenperiode van 1 jaar tenminste een d-beoordeling

- de medewerker kan (nog) niet worden bevorderd naar een hogere salarisschaal.

Artikel 12 Tijdelijke persoonlijke toelage

Aan de medewerker die gedurende een tijdvak van 2 jaar een uitstekende individuele prestatie heeft geleverd, blijkende uit de personeelsbeoordeling, kan in specifieke situaties een tijdelijke persoonlijke toelage worden toegekend van ten hoogste 10% van het salaris.

Toekenning van de in lid 1 van dit artikel genoemde toelage vindt plaats als hier naar het oordeel van het college aanleiding toe is.

De toelage gaat vergezeld met schriftelijke afspraken over de duur, de grond, de hoogte en de ingangs- en einddatum van de toelage.

Het salaris en de toelage bedragen samen niet meer dan het hoogste bedrag van de naasthogere salarisschaal.

De toelage wordt toegekend voor een periode van maximaal twee jaar.

De toelage wordt in één keer uitbetaald na afloop van de periode van de toekenning, met dien verstande dat, indien de periode van de toelage een kalenderjaar overschrijdt er een tussentijdse uitbetaling plaatsvindt in de maand december.

De toelage wordt ingetrokken, indien de gronden waarop de toelage werd toegekend niet meer aanwezig zijn, tenzij het college van oordeel is dat er omstandigheden zijn om de toelage geheel of gedeeltelijk te handhaven.

Bij het beëindigen van de toelage als bedoeld in het eerste lid, ongeacht de duur en de hoogte van de toelage, kan de betreffende medewerker geen aanspraak maken op een afbouwregeling.

Richtlijn bezoldigingsbeleid Artikel 12: De tijdelijke persoonlijke toelage is een beloningsvorm met een tijdelijk karakter. De toelage wordt vooraf in hoogte en duur afgebakend. In tegenstelling tot de persoonlijke toelage zoals bedoeld in artikel 11 die maandelijks wordt uitbetaald, wordt de toelage aan het eind van een jaar c.q. periode van toekenning uitbetaald. Er treedt dus ook geen inkomensgewenning op.

Criteria:

- de medewerker heeft gedurende langere tijd een uitstekende individuele prestatie geleverd, al dan niet behorend tot het reguliere takenpakket van de medewerker;

- het gaat daarbij om een in tijd en omvang afgebakende prestatie;

- 2x met tussenperiode van 1 jaar een c – beoordeling.

Artikel 13 Arbeidsmarkttoelage

Aan de medewerker kan om redenen van werving of behoud een arbeidsmarkttoelage worden toegekend.

De toelage wordt toegekend voor een tijdvak dat tevoren is vastgesteld, met inachtneming van een maximum van drie jaar.

Wanneer de situatie van de arbeidsmarkt waarop de toelage is gebaseerd nog steeds bestaat, kan opnieuw een toelage als bedoeld in het eerste lid worden toegekend.

Indien de medewerker aan wie een arbeidsmarkttoelage is toegekend een andere functie gaat bekleden, vervalt de toelage.

Bij het beëindigen van de toelage, ongeacht de duur en de hoogte van de toelage, kan de betreffende medewerker geen aanspraak maken op een afbouwregeling.

Artikel 14 Gratificatie

Indien een medewerker naar het oordeel van het college een uitstekende individuele prestatie heeft geleverd, kan een gratificatie als bedoeld in artikel 15:1:28 van de UWO worden toegekend.

De gratificatie wordt netto toegekend.

Richtlijn bezoldigingsbeleidArtikel 14: De gratificatie is een beloningsinstrument met een eenmalig karakter dat kan worden toegepast in het geval een medewerker in het recente verleden een uitzonderlijke c.q. bijzondere prestatie heeft geleverd.  Daarbij wordt zoveel mogelijk het principe van “boter bij de vis” toegepast. Het gaat altijd om een netto geldbedrag waarmee de werkgever uitdrukking geeft aan zijn tevredenheid / waardering voor de inzet van de medewerker. De netto gratificatie bedraagt: € 250 , € 500, € 750 of € 1000.

Artikel 15 Nadere regels

Ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 11 tot en met 14 van deze regeling stelt het college nadere regels vast.

Artikel 16 Gereserveerd

Artikel 16  Gereserveerd

Artikel 17 Waarnemingstoelage

De medewerker die tijdelijk een functie waarneemt waarvoor een hogere salarisschaal geldt dan voor zijn eigen functie, ontvangt een toelage conform het in artikel 3:1:2 van de UWO bepaalde.

Ter uitvoering van het bepaalde in lid 1 stelt het college nadere regels vast.

Artikel 18 Overwerkvergoeding

Onder overwerk wordt verstaan hetgeen in artikel 1:1 lid 1 sub L van de CAR is bepaald.

De vergoeding voor overwerk vindt plaats conform artikel 3:2:1 van de UWO uitsluitend voor volledig gewerkte uren en op basis van een door de leidinggevende vooraf verstrekte schriftelijke opdracht.

Voor de toepassing van artikel 3:2:1 van de UWO worden de Carnavalsdagen en Goede Vrijdag aangemerkt als feestdagen zoals bedoeld in artikel 4:2:1 lid 4 van de UWO. De door het college aangewezen brugdagen, zijnde werkdagen waarop de openbare dienst van de gemeente is gesloten, worden beschouwd als normale werkdagen maandag t/m vrijdag.

De in lid 2 bedoelde vergoeding bestaat uitsluitend uit een bedrag.

In bijzondere gevallen kan, uitsluitend met een expliciete schriftelijke opdracht van de leidinggevende, een uitzondering worden gemaakt op het bepaalde in lid 4.

Voor de in lid 2 bedoelde vergoeding komt niet in aanmerking de medewerker wiens salaris is vastgesteld op niveau 11 en hoger.

Richtlijn bezoldigingsbeleid

Artikel 18 Overwerk is pas aan de orde indien er sprake is van expliciet schriftelijk opgedragen extra werkzaamheden buiten de normale aanstellingsuren. Dus niet de bedrijfstijd is bepalend maar het aantal aanstellingsuren per week. Er kan nooit sprake zijn van overwerk indien een medewerker met gebruikmaking van de regeling flexibele werktijden in een periode meer uren werkzaam is dan het aantal uren waarvoor hij is aangesteld.

Voorbeeld:

1 Een medewerker heeft een aanstelling voor 18u per week .De bezetting of het werkaanbod binnen de afdeling vraagt om een extra ureninzet van 6u per week gedurende een bepaalde periode. De manager oordeelt dat de regeling flexibele werktijden geen oplossing voor dit probleem biedt omdat compensatie van de extra ureninzet op een later tijdstip ongewenst is. De manager geeft aan betrokkene schriftelijk opdracht om gedurende periode X 24u per week te werken. Ondanks het feit dat de medewerker de extra ureninzet binnen de bedrijfstijd realiseert, bestaat in dit geval recht op een overwerkvergoeding conform de CAR-UWO.

2 Een medewerker heeft een aanstelling voor 18u per week. De bezetting of het werkaanbod binnen de afdeling vraagt om een extra ureninzet van 6u per week gedurende een bepaalde periode. De manager oordeelt dat bezetting en/of werkaanbod ruimte geeft om de teveel gewerkte uren op een later tijdstip  te compenseren. Manager en medewerker komen samen tot de conclusie dat aanpassing van de urenplanning op de WUK wenselijk is.

Artikel 19 Gereserveerd

Artikel 19  Gereserveerd

Artikel 20 Toelage Onregelmatige dienst

Aan de medewerker die, anders dan bij wijze van overwerk, volgens een werkrooster geregeld of naar de aard van zijn functie vrij geregeld arbeid verricht op andere tijden dan op werkdagen van maandag tot en met vrijdag tussen 8.00u en 18.00u, wordt een toelage toegekend.

De toelage zoals bedoeld in het eerste lid bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de medewerker geldende salaris per uur  en wel:

  • a

    20% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 6.00u en 8.00u en tussen 18.00u en 22.00u;

  • b

    40% voor de uren op maandag tot en met zaterdag tussen 0.00u en 6.00u en tussen 22.00u en 24.00u;

  • c

    40% voor de uren op zaterdag tussen 6.00u en 22.00u;

  • d

    65% voor uren op zondag en daarmee gelijkgestelde dagen;

met dien verstande dat genoemde percentages worden berekend over ten hoogste het salaris per uur (uurloon), dat is afgeleid van het salaris behorende bij het maximum van salarisschaal 6.

Voor de in het vorige lid onder sub a genoemde ochtend- en avonduren wordt de toelage slechts toegekend, indien de arbeid is aangevangen voor 7.00u, respectievelijk is beëindigd na 19.00u.

Voor de toepassing van lid 2 worden de door het college aangewezen werkdagen waarop de openbare dienst van de gemeente is gesloten, de zgn. brugdagen, beschouwd als normale werkdagen maandag t/m vrijdag.

Dit artikel is niet van toepassing op de medewerker voor wie bij de vaststelling van de bezoldiging rekening is gehouden met onregelmatige diensten.

In bijzondere gevallen kan het college een regeling treffen die afwijkt van of aanvullend is op het bepaalde in de voorgaande leden.

Artikel 21 Toelage Bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdienst

Behoudens de uitzondering in artikel 3:3:1 tweede volzin UWO, wordt aan de medewerker die zich buiten de werktijdenregeling als bedoeld in artikel 4:1 en 4:2 van de CAR ingevolge een aanwijzing door het college regelmatig of vrij regelmatig bereikbaar of beschikbaar moet houden om bij oproep arbeid te verrichten, een toelage toegekend.

Het college stelt voor de medewerker aan wie de verplichting, bedoeld in lid 1, is opgelegd, regelen ter vergoeding van de verplichting.

Artikel 22 Garantieregelingen

De medewerker die een garantietoelage ontvangt die niet in deze regeling is opgenomen, blijft deze toelage ontvangen.

De toegekende garantietoelagen worden aangepast aan algemene trendmatige salarisaanpassingen zoals deze worden vastgesteld voor het gemeentelijk personeel.

Bij bevordering naar een hogere salarisschaal wordt het bedrag van de garantietoelage geïncorporeerd in het toe te kennen salarisbedrag en vervalt gelijktijdig de garantietoelage.

Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 23 Afbouwtoelage

Aan de medewerker wiens bezoldiging, als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van de toelage als bedoeld in de artikelen 21 en 22, een blijvende verlaging ondergaat, wordt een aflopende toelage toegekend indien:

  • a

    de blijvende verlaging tenminste 3% van de som van het salaris en de toelage bedraagt én

  • b

    de medewerker de betreffende toelage, direct voorafgaande aan het tijdstip van beëindiging of vermindering daarvan, gedurende tenminste 2 jaren zonder een onderbreking van langer dan 2 maanden heeft ontvangen.

De hoogte van de in het eerste lid bedoelde toelage is het bedrag dat overeenkomt met hetgeen in de twaalf maanden voorafgaande aan de datum waarop de verhindering tot het vervullen van de betrekking is ontstaan, gemiddeld per maand is toegekend aan de betreffende vergoeding of toelage.

De in het eerste lid van dit artikel bedoelde toelage wordt afgebouwd in een periode van 4 jaar, waarbij de toelage jaarlijks verminderd wordt met 25%.

De medewerker van 60 jaar of ouder ontvangt in afwijking van het eerste lid een blijvende toelage, mits hij de betreffende toelage direct voorafgaande aan het tijdstip van beëindiging of vermindering ervan, gedurende tenminste 10 jaren zonder een onderbreking van langer dan 2 maanden heeft ontvangen.

De aflopende toelage als bedoeld in lid 1 wordt omgezet in een blijvende toelage, zodra de medewerker 60 jaar wordt en mits hij de betreffende toelage direct voorafgaande aan het tijdstip van beëindiging of vermindering daarvan, gedurende tenminste 10 jaar zonder onderbreking van langer dan twee maanden heeft ontvangen.

De periode doorgebracht vanwege arbeidsongeschiktheid, zwangerschaps-, bevallings- of ouderschapsverlof wordt niet aangemerkt als onderbreking in de zin van de vorige leden.

Artikel 24 Korting wegens dienstwoning

De medewerker is voor het van gemeentewege verstrekte genot van woning en verdere verstrekkingen in die woning aan de werkgever een bedrag verschuldigd overeenkomende met de hierna genoemde percentage van zijn bezoldiging:

  • a

    voor woning: 12%

  • b

    voor verwarming van de woning: 2,4%

  • c

    voor energie voor kookdoeleinden: 0,9%

  • d

    voor elektrische energie, anders dan voor verwarming van de woning en voor kookdoeleinden: 0,9%

  • e

    voor leidingwater: 0,4%

zulks met in achtneming van de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te geven maxima voor de verstrekkingen, bedoeld onder b t/m e, met dien verstande dat de werkelijke kosten in rekening worden gebracht indien het mogelijk is deze afzonderlijk vast te stellen.

Indien betrokkene aantoont, dat de huurwaarde van de woning voor de heffing van de inkomsten- en loonbelasting minder bedraagt dan het op grond van het bepaalde in het vorige lid geldende bedrag wegens het genot van de woning, wordt het verschuldigde bedrag op dat van die huurwaarde gesteld.

In bijzondere gevallen kan een regeling worden getroffen welke afwijkt van het bepaalde in de vorige leden.

Artikel 25 Onvoorziene gevallen

In individuele gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet, kan het college een bijzondere voorziening treffen.

Artikel 26 Slotbepalingen

Deze regeling kan worden aangehaald als “Regeling bezoldiging 2008”.

Deze regeling treedt in werking met ingang van  1 april 2008

De Algemene salarisverordening 1981, zoals vastgesteld op 1 maart 1983 en zoals sindsdien gewijzigd, wordt ingetrokken per 1 april 2008.. De Richtlijnen bezoldigingsbeleid zoals vastgesteld op 16 september 1975 en zoals sindsdien gewijzigd, wordt ingetrokken per 1 april 2008.