Regeling vervallen per 01-01-2012

Maatregelenverordening 2010

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Maatregelenverordening 2010

Maatregelenverordening 2010

De raad van de gemeente Hengelo,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 1 juni 2010, gelet op de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet investeren in jongeren (WIJ), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz),

overwegende dat op grond van artikel 8 WWB, artikel 12 WIJ, artikel 35 Ioaw en artikel 35 Ioaz de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de uitkering, bedoeld in, artikel 18 WWB, artikel 41 WIJ, artikel 20 Ioaw en artikel 20 Ioaz

BESLUIT

vast te stellen de hierna volgende 'Maatregelenverordening 2010'.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet investeren in jongeren (WIJ), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      de WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      de WIJ: de Wet investeren in jongeren;

    • c.

      Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • d.

      Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      uitkering: de bijstandsnorm bedoeld in hoofdstuk 3 van de WWB en de bijzondere bijstand bedoeld in artikel 12 WWB inclusief vakantiegeld en inclusief de gemeentelijke toeslag en zonder aftrek van inkomsten, de WIJ-norm, de op grond van hoofdstuk 4 van de WIJ op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk vastgestelde verhoging of verlaging of de uitkering (netto grondslag) als bedoeld in artikel 5, vierde lid van de Ioaw en de Ioaz;

    • f.

      uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt of heeft ontvangen op grond van de WWB, de WIJ, de Ioaw of de Ioaz;

    • g.

      trajectplan: een individueel plan, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces of deelname aan maatschappelijke activiteiten.

Hoofdstuk 2. Bepalingen over de maatregel van de uitkering

Artikel 2. 1e categorie

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 5% gedurende een maand:

  • 1.

    het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van een trajectplan, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces;

  • 2.

    het niet binnen de door burgemeester en wethouders daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de verlening van uitkering of de voortzetting daarvan;

  • 3.

    het later terugkeren van vakantie dan ingevolge artikel 13, vierde lid van de WWB is toegestaan;

  • 4.

    indien het niet tijdig nakomen van de informatieverplichting, zoals bedoeld onder lid 2, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering kunnen burgemeester en wethouders afzien van het verlagen van de uitkering en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing over het niet tijdig nakomen van de verplichting. Burgemeester en wethouders geven geen waarschuwing maar verlagen de uitkering als het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de uitkeringsgerechtigde een zodanige waarschuwing is gegeven.

Artikel 3. 2e categorie

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 10% gedurende een maand:

  • 1.

    het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

  • 2.

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

  • 3.

    het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

  • 4.

    het later terugkeren van vakantie dan ingevolge artikel 13, eerste lid, onder d, van de WWB is toegestaan;

  • 5.

    het niet of onvoldoende voldoen aan de verplichtingen genoemd in artikel 45 onder a en f van de WIJ.

Artikel 4. 3e categorie

Bij de volgende gedragingen wordt de uitkering verlaagd met 20% gedurende een maand:

  • 1.

    gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

  • 2.

    het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen;

  • 3.

    het niet voldoen aan de verplichtingen genoemd in artikel 45 onder b t/m e van de WIJ.

Artikel 5. 4e categorie

Bij de volgende gedragingen wordt de WWB- of de WIJ-uitkering verlaagd met 100% gedurende een maand:

  • 1.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • 2.

    het door eigen toedoen niet behouden van arbeid;

  • 3.

    het weigeren van of het door eigen toedoen niet behouden van een werkstage in het kader van een primair werkaanbod.

Artikel 5a. Ioaw- en Ioaz-uitkering: ontslag

  • 1. Een Ioaw/Ioaz-uitkering wordt blijvend of tijdelijk verlaagd als de uitkeringsgerechtigde

    • a.

      op staande voet is ontslagen of

    • b.

      zelf ontslag heeft genomen.

  • 2. De hoogte van deze maatregel is gelijk aan het verloren netto inkomen.

  • 3. Als de uitkeringsgerechtigde is ontslagen en hiermee heeft ingestemd of hiertegen geen verweer heeft gevoerd wordt de uitkering verlaagd met 100% gedurende een maand.

Artikel 5b. Ioaw-uitkering: nalaten werkaanvaarding

  • 1. Een Ioaw-uitkering wordt blijvend of tijdelijk verlaagd als de uitkeringsgerechtigde:

    • a.

      nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; of

    • b.

      door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

  • 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

Artikel 6. Niet of niet tijdig meewerken

Wanneer de uitkeringsgerechtigde niet dan wel niet tijdig meewerkt aan een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de WWB verlagen burgemeester en wethouders de uitkering. De hoogte en de duur van de verlaging zullen, indien mogelijk, overeenkomstig de categorie-indeling van de artikelen 3 en 4 van deze verordening plaatsvinden.

Artikel 7. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Indien de uitkeringsgerechtigde blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan weigeren burgemeester en wethouders de uitkering tijdelijk geheel of gedeeltelijk.

Artikel 8. Schending informatieplicht

  • 1. Indien de uitkeringsgerechtigde de informatieverplichting, zoals bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 44 van de WIJ of artikel 13 van zowel de Ioaw als de Ioaz, niet of niet behoorlijk is nagekomen door geen, onjuiste of onvolledige mededelingen te doen, verlagen burgemeester en wethouders de uitkering met een maximumbedrag van € 2.250,00.

  • 2. De verlaging wordt vastgesteld op 10% van het bruto bedrag dat ten onrechte als uitkering is verleend als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, met dien verstande dat zij op ten minste € 50,00 wordt gesteld.

  • 3. De verlaging wordt vastgesteld op € 50,00 indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting zonder financiële gevolgen is gebleven.

  • 4. De verlaging, zoals bedoeld in dit artikel, vindt, indien men een uitkering ontvangt, direct en volledig plaats met de eerst volgende uitbetalingen van de uitkering. Indien dit niet mogelijk is, doordat de uitkering inmiddels is beëindigd, dan zal deze over een periode die in het verleden ligt worden herzien.

  • 5. Wanneer het bruto bedrag dat ten onrechte door de uitkeringsgerechtigde is ontvangen, ten gevolge van het schenden van de informatieverplichting, samen met het bedrag van de verlaging, meer bedraagt dan het totaal bedrag dat aan uitkering is ontvangen, terwijl deze is beëindigd, kan er slechts een verlaging opgelegd worden tot het bedrag dat maximaal is ontvangen, na aftrek van de te veel ontvangen uitkering. Indien hij binnen een jaar na het besluit tot het opleggen van een verlaging opnieuw een beroep doet op de WWB, de WIJ, de Ioaw of de Ioaz, kan de uitkering verlaagd worden met het resterende bedrag van de verlaging.

  • 6. Dit artikel is ook van toepassing op gedragingen, zoals bedoeld in artikel 37 van de Wet Inburgering.

Artikel 9. Afwijking van de genoemde percentages

De verlaging van de uitkering wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de uitkeringsgerechtigde de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 10. Recidive en cumulatie

  • 1. De periode van verlaging van de uitkering, genoemd in de artikelen 2 tot en met 5, wordt verdubbeld, indien de uitkeringsgerechtigde zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.

  • 2. Indien de uitkeringsgerechtigde binnen 12 maanden, nadat een verlaging heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 8 van deze verordening, opnieuw de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt, wordt het bedrag van de afstemming met 50% verhoogd met een maximum van € 3.375,00. De minimale hoogte van de afstemming van de uitkering bedraagt in het geval van recidive € 75,00.

  • 3. Indien er sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen, zoals bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5 van deze verordening, die zich tegelijk voordoen, wordt in beginsel alleen de verlaging uit de hoogste categorie toegepast.

Artikel 11. Volharding en heroverweging

  • 1. Indien de uitkeringsgerechtigde na de recidive genoemd in artikel 10 van deze verordening volhardt in de gedraging, kunnen burgemeester en wethouders de uitkering verlagen. Deze verlaging kan voor onbepaalde tijd voortduren. Er dient dan telkens na uiterlijk drie maanden een heroverweging van de verlaging plaats te vinden.

  • 2. Wanneer er ingevolge artikel 6 van deze verordening een verlaging van de uitkering plaatsvindt gedurende een langere periode dan drie maanden, dient elke drie maanden te worden nagegaan of de hoogte en de duur van de verlaging op basis van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde dienen te worden aangepast.

Hoofdstuk 3. Overige bepalingen

Artikel 12. Afzien van maatregel

  • 1. Burgemeester en wethouders zien af van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of

    • b.

      de gedraging meer dan een jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend dan wel sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 7.

  • 2. Burgemeester en wethouders zien af van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Hiervan doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 13. Beleid

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 14. Indexering

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks de minimum en maximum hoogte van de afstemming, zoals bedoeld in artikel 8 en artikel 10 van deze verordening, opnieuw vaststellen.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de Maatregelenverordening 2010.

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010, onder gelijktijdige intrekking van de Maatregelenverordening 2009, zoals vastgesteld op 13 oktober 2009.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 6 juli 2010,

De griffier, De voorzitter,

Toelichting op de Maatregelenverordening 2010

Algemeen

In de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet investeren in jongeren (WIJ), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) staat dat gemeenten een verordening moeten vaststellen voor de verlaging van de uitkering bij het niet nakomen van verplichtingen. In de maatregelverordening legt de gemeente vast in welke situaties en op welke wijze burgemeester en wethouders de uitkering verlagen. De bepalingen in de maatregelverordening zijn van toepassing op de WWB, de WIJ, de Ioaw en de Ioaz. In enkele gevallen zijn de bepalingen in de categorie indeling alleen van toepassing op de WWB, de WIJ, de Ioaw of de Ioaz.

Bij het vaststellen van de verlaging houden burgemeester en wethouders rekening met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen van de uitkeringsgerechtigde. Dit kan inhouden dat bijvoorbeeld op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van verlagen van de uitkering. Benadrukt wordt dat in ieder geval van een verlaging van de uitkering wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Al voordat het recht op uitkering is vastgesteld moet de uitkeringsgerechtigde aan voorwaarden voldoen. Voldoet de uitkeringsgerechtigde hier niet aan dan kunnen burgemeester en wethouders de uitkering verlagen. Dit geldt ook in situaties waarin de uitkeringsgerechtigde door zijn handelen of nalaten het recht verspeelt op een voorliggende voorziening of om situaties waarin de uitkeringsgerechtigde te weinig zijn best heeft gedaan om aan het werk te komen.

Burgemeester en wethouders kunnen de verlaging voor een bepaalde periode opleggen of totdat de uitkeringsgerechtigde tekortkomingen heeft hersteld. Burgemeester en wethouders beoordelen na 1 maand of uiterlijk drie maanden na de datum van de ingang van de opgelegde maatregel of de omstandigheden en het gedrag van de uitkeringsgerechtigde aanleiding geven de beslissing te herzien.

Bij het besluit tot het verlagen van de uitkering én bij de heroverweging vormen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur de centrale uitgangspunten.

Het niet nakomen van verplichtingen en de daarbij horende verlagingen zijn in categorieën ingedeeld. Bij de indeling is rekening gehouden met de ernst van het verwijtbaar handelen. Bij het niet nakomen van de inlichtingenplicht is de verlaging afgestemd op de hoogte van de ten onrechte ontvangen bruto uitkering.

Aan de indeling in categorieën ligt het criterium ten grondslag dat de ernst van het feit toeneemt, naarmate het niet nakomen van een verplichting concretere gevolgen heeft voor het verkrijgen van betaalde arbeid. Bij de beoordeling van de ernst van het feit is daarom onder meer van belang of de uitkeringsgerechtigde onvoldoende eigen initiatief toont of de kansen op arbeidsinschakeling door eigen toedoen vermindert of zelfs teniet doet.

Met het indelen in categorieën in deze verordening wordt beoogd rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te bevorderen. Hierbij wordt geen afbreuk gedaan aan de mogelijkheid tot individualisering. Immers de individuele situatie van de uitkeringsgerechtigde zal altijd beoordeeld worden. Dit kan aanleiding zijn om af te wijken van de standaard verlaging.

Deze verordening is overeenkomstig van toepassing op verwijtbare gedragingen die hebben plaatsgevonden in het kader van de Wet inburgering (artikel 37 van de WI).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2. 1e categorie

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde is verplicht om zijn individuele trajectplan te ondertekenen en terug te sturen. Het doel hiervan is dat geen misverstand kan ontstaan over de verplichtingen die gelden voor de uitkeringsgerechtigde en de gemeente.

  • 2.

    De uitkeringsgerechtigde moet de gevraagde informatie, zoals de inkomensverklaring, tijdig inleveren. Burgemeester en wethouders moeten kunnen beoordelen of er recht op uitkering is of dat zij de uitkering kunnen voortzetten.

  • 3.

    Voor een doelmatige controle op het recht op uitkering is het van belang dat de uitkeringsgerechtigde niet langer dan de gebruikelijke vakantieduur in het buitenland is. Hierbij valt te denken aan het tijdig kunnen uitvoeren van (tussentijdse) heronderzoeken. Burgemeester en wethouders moeten na kunnen gaan of de uitkeringsgerechtigde nog recht heeft op een uitkering of dat de vrijstelling van de arbeidsverplichtingen gehandhaafd dient te blijven.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders verlagen de uitkering niet als de uitkeringsgerechtigde zijn informatieplicht niet binnen de gestelde termijn is nagekomen, maar waarbij hij alleen zichzelf hiermee heeft benadeeld.

Artikel 3. 2e categorie

  • 1.

    Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij activiteiten verricht die zijn gericht op een zo snel mogelijke inschakeling in het arbeidsproces. Hij zal op eigen initiatief voldoende moeten solliciteren naar arbeid, zich inschrijven bij diverse uitzendbureaus en daar regelmatig informeren naar werk.

  • 2.

    De uitkeringsgerechtigde dient tijdig te verschijnen op een afspraak die hij heeft bij bijvoorbeeld het werkbedrijf van het UWV, een re-integratiebedrijf, of een medisch adviseur.

  • 3.

    De uitkeringsgerechtigde zal het voor bijvoorbeeld de medisch deskundige mogelijk moeten maken om informatie in te winnen bij zijn huisarts of medische specialisten, waarbij de uitkeringsgerechtigde onder behandeling staat.

  • 4.

    Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij tijdig terugkeert van vakantie, zodat er een doelmatige controle van de uitkering plaats kan vinden en hij ook beschikbaar is voor de arbeidsmarkt en/of een (activerings)traject. Hij mag, naast de gebruikelijke vakantieduur, twee weken, zonder behoud van uitkering, in het buitenland verblijven, indien hij hiertoe een verzoek heeft ingediend. In een dergelijke situatie is er uiteraard geen aanleiding om de uitkering te verlagen.

  • 5.

    Van de jongere wordt verwacht dat hij alle medewerking verleend aan de opstelling van een plan voor de inschakeling in de arbeid en ook meewerkt aan onderzoek naar de mogelijkheden om een arbeidsplaats te verwerven. Dit geldt ook voor een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van medische beperkingen. Indien zich een medisch probleem voordoet is de jongere verplicht mee te werken aan een medisch onderzoek en zich te laten behandelen.

Artikel 4. 3e categorie

  • 1.

    Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij geen belemmeringen opwerpt die de inschakeling in de arbeid bemoeilijken. Hierbij dient onder meer gedacht te worden aan de houding van hem tijdens het sollicitatiegesprek, het aanvoeren van steeds nieuwe argumenten waarom hij niet ingeschakeld kan worden in het arbeidsproces, het aangeven van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de arbeid, het consequent weigeren van hem om zich in te schrijven bij het werkbedrijf van het UWV en het aangeven dat hij geen gebruik wil maken van de mogelijkheden om te re-integreren op de arbeidsmarkt.

  • 2.

    De uitkeringsgerechtigde dient in voldoende mate mee te werken aan bijvoorbeeld een sollicitatietraining, een werkstage, inburgeringcursus en een beroepsopleiding, voor zover deze noodzakelijk worden geacht. Ook dient hij voldoende mee te werken aan de uitvoering van het re-integratieplan of een werkleerstage.

  • 3.

    De WIJ-gerechtigde dient alle werkzaamheden en opdrachten naar beste vermogen te verrichten en geen onredelijke eisen te stellen die het aanvaarden of verkrijgen van arbeid belemmeren.

Artikel 5. 4e categorie

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde is, om in aanmerking te komen voor een uitkering, verplicht naar vermogen arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Met het begrip algemeen geaccepteerde arbeid wordt bedoeld arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Hieronder valt zowel de reguliere betaalde arbeid, als de gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van de dienstbetrekkingen in het kader van de Wsw. Werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie, worden uitgesloten. Er kunnen door hem geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid aan het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring en beloningsniveau. Ook arbeid van tijdelijke aard dient hij te accepteren.

  • 2.

    Tot deze categorie wordt gerekend de situatie waarin men op verwijtbare wijze door eigen toedoen voorafgaand aan de uitkeringsaanvraag dan wel tijdens de uitkering of tijdens het leerwerktraject, betaalde arbeid niet behouden heeft. Hierbij moet gedacht worden aan verwijtbaar ontslag, zelf ontslag nemen, het niet verlengen van een arbeidscontract op basis van de opstelling van de uitkeringsgerechtigde. Bij verwijtbare werkloosheid is er een verband tussen de hoogte van de gedraging en het salaris dat niet meer wordt ontvangen. De verlaging van de uitkering kan de hoogte van het niet genoten salaris niet overtreffen.

  • 3.

    Een primair werkaanbod bestaat uit een werkstage, mogelijk voor aanvang van de uitkeringsverstrekking, om het beroep op de uitkering te voorkomen of te beperken. De gedachte achter een primair werk aanbod is dat voor het ontvangen van een uitkering een tegenprestatie geleverd moet worden. Aangezien deze aanpak alleen wordt ingezet bij personen zonder belemmeringen, maar met een gebrek aan motivatie, is een verlaging van 100% redelijk te achten. Het gaat hier nadrukkelijk niet om werkstages in het kader van reguliere re-integratietrajecten. Het niet meewerken aan deze stages valt onder artikel 4 van deze verordening, een verlaging van de 3e categorie.

Artikel 5a. Ioaw- en Ioaz-uitkering: ontslag

De Ioaw- en Ioaz-uitkering kent een aparte maatregel, die inhoudt, dat een uitkering verlaagt kan worden met de hoogte van het inkomen, dat verloren is gegaan als gevolg van ontslag op staande voet of het zelf ontslag nemen. Deze verlaging kan blijvend of tijdelijk zijn.

Of een uitkering blijvend of tijdelijk wordt verlaagd is afhankelijk van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden, waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert.

Deze maatregel kan wel tot gevolg hebben, dat de uitkeringsgerechtigde een beroep moet doen op de WWB, waar de vermogenstoets geldt.

Als de uitkeringsgerechtigde niet heeft geprotesteerd tegen een ontslag wordt de uitkering gedurende één maand geheel geweigerd.

Artikel 5b. Ioaw-uitkering: nalaten werkaanvaarding

Een Ioaw-uitkering kan blijvend of tijdelijk worden verlaagd met het inkomen, dat verkregen had kunnen worden als de uitkeringsgerechtigde algemeen geaccepteerde arbeid had kunnen aanvaarden, maar dit niet heeft gedaan of onvoldoende meewerkt om arbeid te verkrijgen. Ook deze verlaging kan blijvend of tijdelijk zijn. Of een uitkering blijvend of tijdelijk wordt verlaagd is afhankelijk van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden, waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert.

Artikel 6. Niet of niet tijdig medewerken

Het opleggen van nadere verplichtingen kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer in de persoon gelegen factoren arbeidsinschakeling in de weg staan, zoals bij psychische moeilijkheden of verslavingsproblematiek. Burgemeester en wethouders kunnen aan de uitkeringsgerechtigde de verplichting opleggen om een medische behandeling te ondergaan. Ook kunnen zij de verplichting opleggen een andere vorm van professionele hulpverlening te ondergaan, die naar zijn aard te vergelijken is met een medische behandeling. Zij leggen deze verplichtingen op als zij dit noodzakelijk achten voor het herstel van de zelfstandige bestaansvoorziening. Voor de WIJ is dit apart geregeld in artikel 3 van deze verordening.

Artikel 7. Tekortschietend besef

Bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan gedacht worden aan de situatie dat de uitkeringsgerechtigde heeft nagelaten zich te verzekeren tegen ziektekosten, brand, inbraak en dergelijke. Ook mag varwacht worden dat men zich niet onnodig in uitkeringsbehoevende omstandigheden brengt, bijvoorbeeld door het doen van bepaalde uitgaven, het te snel interen van vermogen, het verkopen van de woning beneden de marktwaarde of onderbedeling bij echtscheiding.

Deze maatregel kan niet worden opgelegd bij een Ioaw- of Ioaz-uitkering.

Artikel 8. Schending informatieplicht

  • 1.

    Wanneer iemand zijn informatieverplichting niet of niet behoorlijk nakomt vindt er een verlaging van de uitkering plaats met maximaal € 2.250,00. Deze verlaging van de uitkering kan verdeeld worden over meerdere maanden, wanneer de verlaging niet in één keer gerealiseerd kan worden, gelet op de hoogte van de uitkering. Bij de vaststelling van de maximumverlaging is rekening gehouden met de maximum geldboete, zoals deze door de strafrechter wordt opgelegd. Een maximumverlaging van de uitkering zal waarschijnlijk niet vaak voorkomen, daar de gemeente bij fraudebedragen van boven de € 10.000,00 in de regel aangifte doet bij het openbaar ministerie. Wanneer er aangifte wordt gedaan bij het openbaar ministerie wordt de uitkering niet verlaagd tenzij het openbaar ministerie niet overgaat tot strafrechtelijke opsporing en vervolging.

  • 2.

    De verlaging van de uitkering bij het niet nakomen van de informatieverplichting is vastgesteld op 10% van het ten onrechte ontvangen bruto bedrag. Een minimale verlaging van € 50,00 wordt in een dergelijke situatie redelijk geacht.

  • 3.

    Wanneer de uitkeringsgerechtigde bewust bepaalde informatie niet of niet behoorlijk heeft verstrekt met het oog op geldelijk voordeel, maar hieruit uiteindelijk geen geldelijk voordeel heeft behaald dan dient de uitkering wel te worden verlaagd. Iemand heeft bijvoorbeeld geprobeerd te frauderen, maar doordat de fraude werd ontdekt voor de uitbetaling heeft er geen financiële benadeling van de gemeente plaatsgevonden. Een verlaging met € 50,00 van de uitkering wordt in een dergelijke situatie redelijk geacht.

  • 4.

    Verlaging van de uitkering kan op twee manieren plaatsvinden: door verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maanden of met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering. Als de uitkeringsgerechtigde een uitkering blijft ontvangen, wordt de uitkering voor de eerstkomende periode verlaagd. De maatregel vindt plaats met ingang van de eerstvolgende kalendermaand. Indien dit niet mogelijk is, doordat de uitkering is beëindigd dan zal het toekenningsbesluit worden herzien, en het teveel betaalde bedrag van de uitkeringsgerechtigde worden teruggevorderd.

  • 5.

    Het ten onrechte aan uitkering ontvangen bedrag en de mate van verlaging kunnen samen nooit meer bedragen dan het bedrag dat de uitkeringsgerechtigde bruto aan uitkering heeft ontvangen, wanneer de uitkering van de uitkeringsgerechtigde inmiddels beëindigd is. De periode van verlaging kan ook nooit plaatsvinden voordat de verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden. Wanneer de uitkeringsgerechtigde zich opnieuw meldt voor een uitkering, binnen een jaar nadat aan hem is meegedeeld dat zijn uitkering verlaagd werd/diende te worden, dan kan het resterende bedrag alsnog op de dan toe te kennen uitkering in mindering worden gebracht.

  • 6.

    Wanneer een uitkeringsgerechtigde een inburgeringcursus dient te volgen en zich niet houdt aan zijn informatieverplichting ingevolge de Wet Inburgering, dan kan zijn uitkering ingevolge dit artikel lager vastgesteld worden. Dit artikel is dus niet van toepassing op mensen die een inburgeringcursus volgen en geen uitkering van de gemeente ontvangen.

Artikel 9. Afwijking van de genoemde percentages

De uitkeringsgerechtigde zal het ontbreken van verwijtbaarheid of eventuele verzachtende omstandigheden aannemelijk moet maken. Het uitgangspunt hierbij is dat de bewijslast bij hem ligt.

Bij het verlagen van de uitkering dient een belangenafweging plaats te vinden. Hierbij dient onderzocht te worden of er omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te zien van een maatregel, een minder hoge maatregel of een hogere maatregel toe te passen. Hierbij kan gedacht worden aan de duur van de gedragingen, de zwaarte en de omvang van de gevolgen. Ook kan worden overwogen om de uitkering niet te verlagen wanneer de verwijtbare gedraging langer dan twee jaar geleden heeft plaatsgevonden. Een uitzondering hierop vormt de schending van de informatieplicht, waardoor ten onrechte een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.

Bij het vaststellen van de hoogte van de maatregel dient rekening gehouden te worden met een schuldhulpverleningstraject. De hoogte van de maatregel kan over een langere periode worden aangepast als sprake is van budgettering en doorbetaling van vaste lasten.

Artikel 10. Recidive en cumulatie

  • 1.

    Indien er binnen een jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag dan wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Er is sprake van een verwijtbare gedraging als eerder een maatregel is toegepast, er een waarschuwing is gegeven of als er om dringende redenen afgezien is van het opleggen van een maatregel.

  • 2.

    In het geval van herhaling van de schending van de informatieplicht, wordt de maatregel met 50% verhoogd. De maatregel bedraagt in dit geval € 75,00. Het gaat niet alleen om herhaling van de schending van de informatieverplichting maar om ook het niet of niet behoorlijk nakomen van deze verplichting, hoe dan ook.

  • 3.

    Bij een samenloop van verwijtbare gedragingen, uit de 1e tot en met de 4e categorie, is het uitgangspunt dat alleen de maatregel uit de hoogste categorie wordt opgelegd. Ook als sprake is van verwijtbare gedragingen door beide partners, in geval van een gezamenlijke huishouding, wordt in het algemeen alleen een verlaging uit de hoogste categorie getroffen. Wel wordt van beide partners de recidive bijgehouden. Bij het niet, niet geheel of niet tijdig voldoen aan de informatieverplichting is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, die bij beide partners geregistreerd dient te worden. Bij het voorgaande dient wel gekeken te worden of er in de individuele situatie van de uitkeringsgerechtigde(n) aanleiding is om een cumulatie van maatregelen toe te passen.

In situaties, zoals bedoeld in dit artikel kan het voorkomen dat de uitkeringsgerechtigde afkomstig is uit een andere gemeente en op het moment van de verwijtbare gedraging nog geen 12 maanden in Hengelo woont. Voor een goede uitvoering van deze verordening dient dan te worden nagegaan of er in de vorige gemeente een maatregel op de uitkering is toegepast. Wanneer een dergelijke maatregel is toegepast, dient te worden nagegaan of deze gedraging ook in Hengelo zou hebben geleid tot een verlaging van de uitkering. Wanneer dit het geval zou zijn geweest dan kan de grotere verwijtbaarheid van de gedraging leiden tot een verdubbeling van de periode van verlaging van de uitkering.

Artikel 11. Volharding en heroverweging

Wanneer de uitkeringsgerechtigde volhardt in zijn verwijtbare gedragingen dan kan er een verlaging van de uitkering plaatsvinden die langer duurt dan drie maanden. Er zal dan telkens binnen drie maanden een heroverweging van de maatregel plaats dienen te vinden. Bij deze heroverweging hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen en alle feiten en omstandigheden hoeven niet opnieuw beoordeeld te worden. Een marginale beoordeling volstaat. Er dient slechts beoordeeld te worden of het redelijk is om de vastgestelde maatregel voort te zetten. Hierbij dient allereerst gekeken te worden of hij nu wel aan zijn verplichtingen voldoet. Wanneer dit het geval is kan besloten worden om het opleggen van een maatregel te beëindigen. Wanneer hij nog steeds niet voldoet aan zijn verplichtingen dan zal alsnog gekeken dienen te worden naar de omstandigheden waarin hij verkeert. In een dergelijke situatie kan ook overwogen worden om het percentage waarmee de uitkering verlaagd wordt te verhogen, omdat de al toegepaste verlaging kennelijk niet het gewenste effect heeft.

Artikel 12. Afzien van de maatregel

Eerste lid

Het afzien van een verlaging van de uitkering ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 18 WWB, in artikel 41 WIJ en in artikel 20 van zowel de Ioaw als de Ioaz. Het ontbreken van de verwijtbaarheid kan niet snel worden aangenomen. Het afzien van een verlaging van de uitkering wegens het ontbreken van iedere verwijtbaarheid zal dan ook tot de uitzonderingen behoren. Alleen in zeer duidelijke gevallen moet worden afgezien van het verlagen van de uitkering wegens niet verwijtbaarheid.

Een andere reden om af te zien van verlaging van de uitkering is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Het gaat hierbij om situaties die langer dan twee jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor een schending van de informatieplicht geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat burgemeester en wethouders vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingbedrag) vast te stellen.

Tweede lid

Op grond van dringende redenen kan worden afgezien van het verlagen van de uitkering. Uitzonderingen moeten mogelijk zijn indien voor de uitkeringsgerechtigde onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Er moet wel iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Bij de dringende reden is niet primair of uitsluitend aan financiële redenen gedacht. Ook immateriële omstandigheden kunnen een rol spelen. Gedacht kan worden aan de situatie dat de uitkeringsgerechtigde al door samenloop van diverse calamiteiten zodanig in de problemen is geraakt dat het niet verantwoord is om ook nog eens de uitkering te verlagen. Ook kan hierbij gedacht worden aan een net gestarte schuldregeling die door de verlaging van de uitkering kan worden gefrustreerd.

Artikel 14. Indexering

Wanneer burgemeester en wethouders de hoogte van de minimum en/of maximum maatregel opnieuw vaststellen dragen zij er zorg voor dat het verschil in hoogte niet meer bedraagt dan het percentage waarmee het minimumloon is verhoogd in de periode gelegen tussen de vorige aanpassing en het moment dat de verhoging opnieuw wordt vastgesteld.