Regeling vervallen per 29-05-2013

Verordening Wet Kinderopvang gemeente Heumen 2005

Geldend van 24-12-2010 t/m 28-05-2013

Intitulé

Verordening Wet Kinderopvang gemeente Heumen 2005

Onderwerp: Verordening Kinderopvang gemeente Heumen 2005

24 augustus 2004

Besluitnr

De raad van de gemeente Heumen in openbare vergadering bijeen;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 24 augustus 2004;

gelet op artikel 25 van de Wet Kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening Wet Kinderopvang gemeente Heumen 2005

§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders

  • b.

    de wet: de Wet Kinderopvang

§ 2 VASTSTELLING NOODZAAK VAN KINDEROPVANG OP GROND VAN SOCIAAL-MEDISCHE INDICATIE

Artikel 2 Te verstrekken gegevens

  • 1. Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie als bedoeld in artikel 23 van de wet bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      naam en adres van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en, indien de partner een ander adres heeft dan de ouder, het adres van de partner;

    • c.

      naam en geboortedatum van het kind of kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • d.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming, opgenomen in het aanvraagformulier.

  • 2. Het college stelt voor de aanvraag een aanvraagformulier beschikbaar.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Artikel 3 Beslistermijn

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 4 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:

  • a.

    de geldigheidsduur van de indicatie

  • b.

    de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 5 Weigeringsgronden

Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien:

  • a.

    de ouder en de partner reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen; of

  • b.

    de ouder of de partner niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k of l van de wet.

§ 3. AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 6 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en sofi-nummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam, adres en sofi-nummer van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Het college bepaalt dat de aanvraag geschiedt met behulp van het door het college vastgestelde en beschikbaar gestelde aanvraagformulier.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

§ 4. VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 7 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 8 Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

Artikel 9 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 10 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een ander periode verlenen.

Artikel 11 Omvang van de kinderopvang

  • 1. Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a. of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 12 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 13 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

§ 5. VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 14 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van de overzichten vast.

Artikel 15 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de voorschotten.

§ 6. VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 16 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

§ 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 17 Inwerkingtreding

Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze verordening in werking 3 dagen na bekendmaking.

Artikel 18 Citeertitel

De verordening wordt na inwerkingtreding aangehaald als Verordening Wet kinderopvang (VWk) gemeente Heumen 2005.

Nota- Toelichting:

ALGEMEEN

In deze verordening zijn de hoofdlijnen neergelegd van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen kinderopvang. Dit vanuit de volgende uitgangspunten:

  • a.

    de uitvoeringslasten voor gemeente en aanvragers moet beperkt gehouden worden;

  • b.

    gemeentelijke uitgaven aan de verstrekkingen van de tegemoetkomingen moeten zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor één kalenderjaar. We sluiten daarmee aan bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode. (Bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat.)

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming volgt het proces van de Awb voor wat betreft subsidies en vindt plaats in twee stappen. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Dit geeft de ontvanger een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming. Voorwaardelijk, omdat het moment van de beschikking nog onzeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik gaat maken van kinderopvang én zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Het is wel rechtens afdwingbaar.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen. Vastgesteld wordt in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag is. Met de vaststelling wordt de tegemoetkoming definitief.

Daarvoor kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid door gegevens van de ouder/partner te controleren en inlichtingen bij de houders van het kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepaling in artikel 1 en 2 Wet kinderopvang zijn ook van toepassing. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn in de verordening aangevuld.

Artikel 2 Te verstrekken gegevens

Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college. Deze is in principe voorafgaand aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar zal in de praktijk gelijktijdig daarmee verlopen. Ook het besluit deze indicatie te verlenen mag in dezelfde beschikking als het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming. Het besluit over de indicatie staat dan wel als eerste genoemd in de beschikking, ze is de grondslag van de verlening van de tegemoetkoming die daarna komt.

Artikel 3 Beslistermijn

We hebben daarin rekening gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid ad artikel 23, derde lid, Wet Kinderopvang.

Artikel 4 Inhoud van de beschikking

Dit is een beschikking in de zin van titel 4.1 Awb. Hiertegen kan bezwaar en beroep worden ingesteld. Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht.

Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang in de beschikking omtrent de toekenning van de sociaal-medische indicatie vormt de grondslag voor de aanvraag van een tegemoetkoming. Bovendien moet de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Het college neemt dit besluit op basis van het indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Bij afwijken zal het college dit wel in de beschikking moeten motiveren.

Artikel 5 Weigeringsgronden

Onder a wordt ingegaan op het feit dat de gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen wanneer ouders niet op grond van een andere bepaling in de Wet aanspraak kunnen laten gelden op een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang, kunnen zij aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten wegens een sociaal-medische noodzaak.

Artikel 6 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De aanvraag moet schriftelijk worden ingediend bij het college van de gemeente waar de ouder woont.

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingsjaar wordt verstrekt moet deze elk jaar worden aangevraagd. De gemeente zal het aanvraagformulier voor de vervolgaanvraag aan de ouders toesturen, waarbij op het formulier de gegevens die bij de gemeente bekend zijn reeds ingevuld zijn. Ouders hoeven slechts mutaties aan te geven.

Een tussentijdse verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal door de ouder/partner ook tussentijds moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de behoefte aan tegemoetkoming hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid Wet kinderopvang en artikel 16, eerste lid).

De aanvraag kan pas worden gedaan als de ouder over een offerte of contract van de opvanginstelling beschikt. Dit moet zijn aangevraagd bij een kindercentrum of gastouderbureau dat in een gemeentelijk register is ingeschreven (artikel 5, eerste lid, Wet kinderopvang).

Onderdeel e van het eerste lid:

De ouder moet gegevens toevoegen waaruit blijkt dat hij of zij behoort tot de gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente er zelf over beschikt:

  • -

    de ouder of partner ontvangt een uitkering bij de gemeente ihkv de WWB, IOAW/IOAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt;

  • -

    het college heeft sociaal-medische indicatie vastgesteld.

In andere gevallen moeten extra gegevens door de ouder aan de aanvraag worden toegevoegd:

De ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK)

gegevens van de uitkerende instantie;

(indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente wordt verkregen: naam van deze gemeente)

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen

bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut

De ouder of diens partner zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in par. 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000

bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut

De ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorzieing gericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

De ouder of diens partneris arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorzieing gericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze verplichting staat reeds opgenomen in artikel 26, derde lid, Wet kinderopvang, maar is volledigheidshalve in de verordening opgenomen.

Artikel 7 Het besluit tot verlenen van een tegemoetkoming

De termijn van vier weken is een maximale termijn. We streven er naar ze zo kort mogelijk te houden. In de interne procesvoering is afgesproken te streven naar een kortere periode waar het gaat om personen in een reïntegratietraject waar kinderopvang eerste voorwaarde is voor de voortgang van het traject.

De termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op voortzetting van een tegemoetkoming of verhoging van de tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van kinderopvang. Gekozen is conform het model van de VNG voor vier weken.

De termijn is van invloed op de aanvraag. Willen ouders dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, moeten zij de aanvraag minimaal vier weken voor 1 januari bij de gemeente indienen.

Artikel 8 Weigeringsgrond

Naast de genoemde in dit artikel kent de Awb ook nog gronden om subsidieverlening te weigeren. Artikel 4:35 is van toepassing: Subsidie kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

En volgens hetzelfde artikel, tweede lid, kan vervolgens worden geweigerd indien:

  • a.

    de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • b.

    de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 9 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

  • 1.

    de datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij de aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

  • 2.

    de datum waarop de kinderopvang van start gaat; het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

Er wordt geen tegemoetkoming met terugwerkende kracht verstrekt. Dus voor kosten voor kinderopvang die plaatsvindt voordat de aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend.

Een aanvraag wordt pas in ontvangst genomen als zij compleet is (artikel 4.1 en 4.2 Awb):

  • -

    schriftelijk ingediend

  • -

    moet zijn ondertekend

  • -

    de naam en adres van de aanvrager bevat

  • -

    een aanduiding geeft van de beschikking die wordt gevraagd.

De uitbetaling vindt pas plaats op het moment dat het besluit is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de ingangsdatum van de tegemoetkoming. De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat.

De ingangsdatum van de verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

Artikel 10 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend.

Voor aanvragen dus die in de loop van het jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van dat betreffende jaar. Een ouder moet elk jaar (minimaal vier weken voor 1 januari van het komende jaar) opnieuw een aanvraag indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld bij het volgen van een reïntegratietraject voor een bepaalde periode. Een kortere periode vaststellen voorkomt dat de ouder actie moet ondernemen om de verstrekking stop te zetten en de gemeente hoeft geen eventueel ten onrechte bedragen terug te vorderen.

Artikel 11 Omvang van de kinderopvang

De wet regelt uitsluitend de aanspraak op tegemoetkoming, niet de omvang van die aanspraak. De ouder bepaalt zelf hoeveel kinderopvang noodzakelijk is. Zij betalen daarvoor ook de inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor. De hoogte van de eigen bijdrage weegt mee in de omvang van de vraag naar kinderopvang.

Dit geldt niet voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen die de eigen bijdrage niet hoeven te betalen, maar deze door de gemeente krijgen gecompenseerd, artikel 24, eerste lid onderdeel a en tweede lid onderdeel a Wet Kinderopvang. Bij deze personen heeft het college de bevoegdheid om per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang een ouder redelijkerwijs nodig heeft om arbeid te kunnen combineren met zorgtaken. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. (Dit lijkt op een sociaal-medische indicatie, maar hiervoor hoeft door het college geen advies te worden gevraagd.)

Artikel 12 Inhoud van de beschikking

Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangegeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. De wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming moet worden vermeld (zie artikel 13: maandelijkse voorschotten). Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen.

Verplichtingen voor de ouder kunnen zijn:

  • a.

    binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend moeten ouders een overzicht verstrekken van de feitelijke kosten;

  • b.

    de informatieplicht welke is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet Kinderopvang.

Artikel 13 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

Bij een aanvraag voor een geheel tegemoetkomingsjaar wordt het bedrag van de tegemoetkoming in twaalf gelijke delen verdeeld.

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan de gemeente machtigen om betalingen rechtstreeks te doen aan het kindercentrum of gastouderbureau. Er blijft juridisch gezien sprake van een tegemoetkoming aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Het college kan (in gevallen) bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum/gastouderbureau.

Artikel 14 Het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47 Awb kan het college een subsidie ambtshalve vaststellen. Dit wil zeggen zonder dat de ouders daarvoor een aanvraag hebben ingediend. De ouders zijn dan wel verplicht binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming (subsidie) is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang in deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dienthet overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend.

Dat overzicht kan zijn: jaaroverzicht van het kindercentrum/gastouderbureau of verzameling van maandoverzichten door de ouder zelf samengesteld. Het college heeft dan acht weken de tijd deze tegemoetkoming ook vast te stellen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft.

De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening is uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Het aantal uren dat in de beschikking tot verlening staat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

  • -

    Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager kan ook betekenen op nul vaststellen. Deze bevoegdheid heeft het college op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • -

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • -

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • -

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • -

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die redelijkerwijs niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

Artikel 15 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming.

Als de gemeente een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop de ouder recht heeft, kan dat teveel betaalde bedrag worden teruggevorderd; artikel 38 Wet Kinderopvang (en de toelichting bij artikel 16).

Artikel 16 Inlichtingenplicht

In artikel 28 van de Wet kinderopvang wordt geregeld dat een houder van een kindercentrum of gastouderbureau een inlichtingenplicht aan het college heeft: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.

Er zijn twee vormen van schending van de inlichtingenplicht:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik gemaakt van kinderopvang maar de ouder behoort niet tot de gemeentelijke doelgroep.

Wanneer een ouder als gevolg hiervan een te hoog of onterecht een tegemoetkoming heeft ontvangen, kan het college de beschikking tot verlening of tot het vaststellen intrekken of wijzigen en het teveel betaald terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de ouder op te leggen.

Intrekking beschikking en terugvorderen tegemoetkoming

Verschil moet worden gemaakt tussen intrekking of wijzigen van de beschikking tot verlenen van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb) en van de beschikking tot vaststelling (4:49 Awb).

ad a de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld

Artikel 4:48 Awb

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen. Dit is mogelijk als:

  • a.

    activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid

  • d.

    de verlening anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip van verlening, tenzij bij de intrekking/wijziging anders is bepaald.

Verder is het overigens mogelijk de bevoorschotting op te schorten (4:56 Awb).

Opschorting kan met ingang van de dag dat het college aan de ouder schriftelijke kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat tot intrekking of wijziging van de beschikking tot verlening. Opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent intrekking/wijziging bekend is gemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstig vermoeden dertien weken zijn verstreken.

ad b de tegemoetkoming is al wel vastgesteld

Artikel 4:49 Awb

Ook al is de tegemoetkoming vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen.

Intrekken/wijzigen van beschikking tot vaststelling kan als:

  • a.

    er sprake is van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld.;

  • b.

    de vaststelling onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten;

  • c.

    de ontvanger na de vaststelling niet heeft voldaan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering

Artikel 38 Wet kinderopvang. Na intrekking of wijziging op grond van artikel 4:48 of 4:49 kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. De bepalingen in de WWB over terugvorderen van bijstand zijn overeenkomstig van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld.

Bestuurlijke boete

Hoofdstuk 5 Wet Kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder.

Een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als de ouder verplichtingen schendt zoals daar zijn:

  • -

    het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem of haar en de partner die voor de aanspraak op de tegemoetkoming van belang zijn;

  • -

    het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen de door het college gestelde redelijke termijn;

  • -

    het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken van gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

De bestuurlijke boete is maximaal € 2269,00. De hoogte wordt afgestemd op de ernst van het feit, de verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin de persoon verkeert.

In de Wet Kinderopvang is ook geregeld wanneer deze boete niet mag worden opgelegd, bijvoorbeeld wanneer de overtreder is overleden. (Artikelen 77 tot en met 84 Wet Kinderopvang.)

Van een bestuurlijke boete wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Door vertraging in het wetgevingstraject is de oorspronkelijke planning van het implementatietraject door gemeenten onder groeiende tijdsdruk komen te staan.

Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke Referendumwet laten wij de inwerkingtreding van de verordening niet vooraf gaan door de door die wet vereiste termijn van 6 weken. De inwerkingtreding van deze verordening kan dit uitstel niet leiden, omdat de uitvoering van deze wet als start per 1 september 2004 en mensen derhalve zo snel mogelijk de verordening als rechtsgrond dienen te kunnen inzien en ontvangen. Burgers kunnen tijdig aanvragen indienen op deze wijze.

Artikel 18 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.