Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gemeente Heumen 2012

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gemeente Heumen 2012

De raad van de gemeente Heumen in openbare vergadering bijeen;

gelezen het advies van de Burgeradviesraad d.d. 17 oktober 2011;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 november 2011;

gelet op artikel 4, 5, 15 eerste lid, en 19, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning,

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende verordening:

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanmelding: de mededeling van degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek;

  • b.

    Aanvraag: het verzoek van de belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening;

  • c.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten;

  • d.

    Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure;

  • e.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • f.

    Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen;

  • g.

    Beleidsregels: beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen;

  • h.

    Besluit: het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen;

  • i.

    Budgethouder: een persoon aan wie als gevolg van deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • j.

    Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, in casu het collectief vraagafhankelijk vervoer;

  • k.

    College: College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen;

  • l.

    Compensatieplicht: de plicht van het college om aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is;

  • m.

    Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat;

  • n.

    Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.

  • o.

    Gesprek: het contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen;

  • p.

    Hoofdverblijf: de woonruimte waar de belanghebbende de meeste nachten per jaar verblijft;

  • q.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • r.

    Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 van de Wmo wordt verstrekt.

  • s.

    Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt;

  • t.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura;

  • u.

    Psychosociaal probleem: een situatie van een verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving

  • v.

    Voorliggende voorziening: een verzamelnaam voor alle voorzieningen buiten deze verordening waarop de belanghebbende aanspraak zou moeten maken dan wel een beroep op zou moeten doen ter oplossing van de ondersteuningsvraag;

  • w.

    Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening;

  • x.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning

  • y.

    Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden;

  • z.

    WWB: Wet Werk en Bijstand;

  • aa.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijke, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen of te laten treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2. Zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie

Een belanghebbende is zelfredzaam en in staat tot maatschappelijke participatie wanneer in het gesprek blijkt dat deze zelf of met behulp van zijn eigen netwerk (omgeving) in staat is de nodige voorzieningen te regelen c.q. te laten regelen en/of te financiëren om daarmee te (kunnen blijven) participeren in de maatschappij.

Artikel 3 De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4, eerste lid, van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

  • 1.

    het kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    het kunnen wonen in een geschikt huis;

  • 3.

    het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • 4.

    het kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • 5.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • 6.

    het zich kunnen verplaatsen in en om de woning;

  • 7.

    het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel;

  • 8.

    de mogelijkheid om contacten te kunnen hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Hoofdstuk 3. Aanmelding, het gesprek en de aanvraag

Artikel 4. Scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1. Aan een aanvraag voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet gaat een aanmelding voor een gesprek vooraf indien:

    • a.

      de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

    • b.

      de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

    • c.

      belanghebbende of het college daarom verzoekt.

  • 2. Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen vervalt het gestelde in het eerste lid.

Artikel 5. Aanmelding voor een gesprek

Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan bij Vraagwijzer, of een andere door het college aangewezen instantie, door of namens een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren.

Artikel 6. Het gesprek

  • 1. Bij het voeren van het gesprek zal de International Classification of Functions, Disabilities and Health (ICF) als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

  • 2. In het geval er sprake is van mantelzorg kan tevens de mantelzorger voor het gesprek worden uitgenodigd.

Artikel 7. Het verslag

  • 1. Het gesprek wordt afgesloten met een verslag. Opmerkingen van de belanghebbende en, indien van toepassing, de mantelzorger, over dit verslag worden als bijlage aan het verslag toegevoegd. Uitsluitend een door de belanghebbende ondertekend verslag kan als aanvraagformulier worden aangemerkt.

  • 2. Na het voeren van een gesprek kan de belanghebbende, gebruik makend van het ondertekende verslag van het gesprek, dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.

Artikel 8. De aanvraag

  • 1. De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk plaatsvinden.

  • 2. Indien een aanvraag mondeling (via de telefoon of op een andere manier) plaatsvindt wordt dit per omgaande schriftelijk bevestigd. Bij deze bevestiging wordt een aanvraagformulier meegezonden.

  • 3. Bij de aanvraag wordt, als er een ondertekend verslag van het gesprek aanwezig is, dit ondertekende verslag als aanvraagformulier beschouwd.

Hoofdstuk 4. De acht resultaten

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 9. Het maken van een afweging

  • 1. Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college het verslag van het gesprek, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het onderzoek richt zich op de noodzaak en mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat. Het college gaat uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende en zijn sociale netwerk. Tevens houdt het college rekening met de capaciteit van de belanghebbende om zelf in de kosten van maatregelen te kunnen voorzien.

  • 2. Alle voorliggende, algemeen gebruikelijke, collectieve en algemene voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden voor zover die niet tot een oplossing hebben geleid in het gesprek, of voor zover er geen gesprek heeft plaatsgevonden, eerst beoordeeld.

Paragraaf 2. Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

Artikel 10. Een schoon en leefbaar huis

  • 1. Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

  • 2. Als het gaat om een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3. Indien belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Paragraaf 3. Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

Artikel 11. Wonen in een geschikt huis

  • 1. Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt.

  • 2. Als het gaat om het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3. Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de aanpassing van de woning een bedrag, zoals genoemd in het Besluit te boven gaat.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt. Een verhuiskostenvergoeding kan dan wel verstrekt worden.

Artikel 12. Hoofdverblijf en bezoekbaar maken van de woning

  • 1. Het college verleent een individuele voorziening slechts ten behoeve van het hoofdverblijf van belanghebbende.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kan een individuele voorziening worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van één woning indien belanghebbende zijn hoofverblijf heeft in een AWBZ-instelling. In dat geval dient de aan te passen woning in de gemeente Heumen te staan. Onder bezoekbaar maken van een woning wordt uitsluitend verstaan dat belanghebbende de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

  • 3. Het college kan voor het bezoekbaar maken van de woning in het Besluit een maximum bedrag opnemen.

Artikel 13. Uitsluitinggronden

De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan;

  • a.

    hotels/pensions, trekkerswoonwagens,verzorgingstehuizen, vakantiewoningen, tweede woningen en bij kamerverhuur;

  • b.

    woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimte of dat voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 14. Aanvullende afwijzingsgronden

Bij het te bereiken resultaat van het normaal gebruik kunnen maken van de woning wordt, naast de algemene afwijzingsgronden zoals genoemd in artikel 26 van deze verordening, in ieder geval geen individuele voorziening getroffen indien:

  • a.

    op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze woonvoorziening noodzakelijk zou zijn en daarmee geen sprake is van een onverwacht intredende noodzaak;

  • b.

    de problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • c.

    belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de voorziening een verhuiskostenvergoeding betreft;

  • d.

    belanghebbende verhuist vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • e.

    belanghebbende verhuist naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • f.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan:

    • §

      het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;

    • §

      het aanbrengen van automatische deuropeners;

    • §

      het aanbrengen van extra trapleuning(en);

    • §

      aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het woongebouw;

    • §

      aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

    • §

      een extra trapleuning aanbrengen bij portiekwoningen;

    • §

      een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Artikel 15. Huurderving

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kan het college, gedurende maximaal vier maanden, een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van de kale huurinkomsten. Het college kan in het Besluit bepalen dat het voorgaande niet van toepassing is indien het bedrag waarvoor de woning is aangepast minder bedraagt dan een door hen in het Besluit vastgesteld bedrag.

Artikel 16. Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar van een woning die krachtens deze verordening een voorziening ten behoeve van het normaal gebruik van de woning heeft ontvangen die leidt tot meerwaarde van de woning dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening:

    • a.

      de verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden; en

    • b.

      de kosten van de verstrekte woonvoorziening volgens het in het Besluit vastgelegde afschrijvingsschema aan het college terug te betalen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de persoon met beperkingen voor wie de aanpassingen zijn aangebracht of aan een andere persoon met beperkingen aan wie op grond van deze Verordening een vergelijkbare woning zou zijn toegekend.

Artikel 17. Vermogensdrempel

  • 1. Een belanghebbende komt niet in aanmerking voor een individuele voorziening, bestaande uit een woningaanpassing, indien hij eigenaar is van de aan te passen woning, en het in de woning gebonden vermogen hoger is dan het door het college in het Besluit vastgesteld bedrag.

  • 2. Het in de woning gebonden vermogen als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan de waarde van het huis op grond van de wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ), minus de openstaande hoofdsom van de geldlening in verband met het op de aan te passen woning gevestigd recht van hypotheek.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de totale kosten van de noodzakelijk geachte woningaanpassing bedoeld in het eerste lid niet hoger zijn dan het door het college in het Besluit vastgesteld bedrag, of;

    • b.

      de belanghebbende blijkens de schriftelijke afwijzing van een tweetal erkende kredietverstrekkers niet in staat is middels het geven van een recht van hypotheek het vermogen als bedoeld in het tweede lid, te gelde te maken tot tenminste het bedrag dat nodig is om de woonvoorziening te realiseren.

Paragraaf 4. Resultaat 3: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Artikel 18. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 1. Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen.

  • 2. Als het gaat om het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Paragraaf 5. Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Artikel 19. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 1. Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en zonodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

  • 2. Als het gaat om het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Paragraaf 6. Resultaat 5: het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Artikel 20. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 1. Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2. Als het gaat om het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Paragraaf 7. Resultaat 6: zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 21. Zich verplaatsen in en om de woning

  • 1. Het zesde te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2. Als het gaat om het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Paragraaf 8. Resultaat 7: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 22. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2. Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare scootermobielpool of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur of van kamer tot kamer die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 23. Inkomensgrens

Vervallen met ingang van 1 januari 2013.

Paragraaf 9. Resultaat 8: de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Artikel 24. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

  • 2. Als het gaat om de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen als bedoeld in artikel 22, tweede lid.

  • 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Hoofdstuk 5. Toekenningsvereisten en afwijzingsgronden

Artikel 25. Toekenningsvereisten

Het college kan een voorziening slechts toekennen in het geval:

  • a.

    de noodzaak voor het te bereiken doel langdurig noodzakelijk is, met als uitzondering kortdurende hulp bij het huishouden welke leidt tot het te bereiken resultaat;

  • b.

    de te verstrekken voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is.

Artikel 26. Afwijzingsgronden

  • 1. Door het college wordt in ieder geval geen voorziening toegekend indien:

    • a.

      de belanghebbende zelf een alternatief kan (laten) regelen of geacht wordt dat te doen omdat het tot de eigen verantwoordelijkheid van betrokkene behoort om een alternatief voor de beperking te vinden;

    • b.

      bij of krachtens enige andere wettelijke regeling aanspraak bestaat op de gevraagde voorziening of op een voorliggende voorziening waarmee kan worden voorzien in een oplossing voor de belanghebbende;

    • c.

      de voorziening algemeen gebruikelijk is;

    • d.

      de de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Heumen;

    • e.

      een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft eerder werd verstrekt en de afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die aan belanghebbende niet zijn toe te rekenen;

    • f.

      de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • g.

      er aan de zijde van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.

  • 2. Het college kan geen voorziening toekennen in het geval de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende maakte voor de bekendmaking van de beschikking, tenzij het college vooraf uitdrukkelijk schriftelijke toestemming heeft gegeven.

Hoofdstuk 6. Wijze van verstrekken

Artikel 27 Vormen en keuzevrijheid

  • 1. Een individuele voorziening kan door het college worden verstrekt in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming.

  • 2 De belanghebbende heeft de keuzevrijheid om in plaats van de voorziening in natura een persoonsgebonden budget te ontvangen, tenzij het college van oordeel is dat er overwegende bezwaren zijn als bedoeld in artikel 6 van de wet.

  • 3. Het college legt in de beleidsregels vast in welke situaties sprake is van overwegende bezwaren.

Artikel 28 Verstrekking in natura

  • 1. Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening is;

    • b.

      wat de duur is van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening in natura verstrekt wordt en

    • d.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

  • 2 Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Artikel 29 Verstrekking als persoongebonden budget

  • 1. De omvang van het persoongebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst-compenserende te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor de kosten voor onderhoud, zoals vastgelegd in het Besluit.

  • 2 In de beschikking wordt vastgelegd:

    • a.

      Voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden;

    • b.

      Wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen;

    • c.

      Wat de looptijd is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is, en;

    • d.

      Op welke wijze het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald;

  • 3 Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

  • 4 De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld en uitbetaald, wordt door het college vastgelegd in het Besluit.

  • 5 Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget, ten behoeve van huishoudelijke hulp, besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke bescheiden op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

Artikel 30 Verstrekking als financiële tegemoetkoming

  • 1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • c.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld, en;

    • d.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is.

  • 2. Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen.

  • 3. Het college legt in het Besluit de geldende tegemoetkomingen en de wijze waarop deze worden uitbetaald vast.

Artikel 31. Eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van een voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten:

    • 1.

      het kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis;

    • 2.

      het kunnen wonen in een geschikt huis;

    • 3.

      het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

    • 4.

      het kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

    • 5.

      het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    • 6.

      het zich kunnen verplaatsen in en om de woning;

    • 7.

      het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel;

    • 8.

      de mogelijkheid om contacten te kunnen hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

  • 2. Het college legt in het Besluit de omvang van deze eigen bijdrage en eigen aandeel vast met inachtneming van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen

Artikel 32. Beslistermijn

  • 1. Voor de termijn waarbinnen een besluit op de aanvraag genomen moet worden, geldt het bepaalde in artikel 4:13, van de Awb.

  • 2. In uitzondering op het eerste lid, geldt bij een voorziening waar een bouwkundige offerte opgevraagd moet worden een beslistermijn van maximaal 24 weken.

Artikel 33. Inlichtingenplicht

De belanghebbende is verplicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de te verstrekken voorziening dan wel reeds verstrekte voorziening.

Artikel 34 Onderzoek en advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten uit te nodigen:

    • a.

      om in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te verzoeken die inlichtingen te verstrekken die naar het oordeel van het college nodig zijn om een besluit te kunnen nemen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      de gevraagde voorziening om medische of andere inhouderlijk redenen wordt afgewezen;

    • b.

      dit naar het oordeel van het college, mede gelet op aard of samenloop van de problmeatiek, noodzakelijk is voor een zorgvuldige besluitvorming.

  • 3. Een belanghebbende is verplicht aan het college of door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 35 Heronderzoek

Het college is bevoegd, na de verstrekking van een voorziening krachtens de wet of de Wet voorzienignen gehandicapten, een heronderzoek uit te voeren om vast te kunnen stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot het verstrekken van een voorziening, gewijzigd zijn.

Artikel 36 Intrekking

  • 1 Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of deze verordening;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      de voorzieningn ten onrechte is verstrekt en de belanghebbende dit wist of redelijkerwijs heeft kunnen weten;

    • d.

      de financiële tegemoetkoming of het persoongebonden budget binnen zes maanden na uitbetlaing niet is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 37 Terugvordering en verrekening

  • 1. Ingeval het recht op een voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken, kan het college op basis daarvan een ten onrechte betaalde financiële tegemoetkoming of persoongebonden budget terugvorderen.

  • 2. Ingeval het recht op een in eigendom of bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 3. Het college is bevoegd een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is uitgekeerd, te verrekenen met een vordering van een geldschuld op grond van deze wet of de WWB.

  • 4. Het college is bevoegd een geldschuld, die het gevolg is van onverantwoord gebruik van een hulpmiddel, te verrekenen met een vordering van een geldschuld op grond van deze wet of de WWB.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 38. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 39. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

Artikel 40. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Dit beleidsplan wordt gevolgd door jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast.

Artikel 41. Bekendmaking, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening wordt bekendgemaakt in de Regiodiek van de gemeente.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012. Tezelfdertijd wordt de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, zoals is vastgesteld door de raad op 16 december 2010, ingetrokken.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Heumen in zijn openbare vergadering van 15 december 2011,
BvdA
Malden,
DE RAAD VOORNOEMD;
De raadsgriffier,
L.Bosland.
De burgemeester,
P.Mengde.

Toelichting verordening Wmo

Achtergrond

De opbouw van deze verordening is anders dan die van de voorafgaande verordening(en). Het zwaartepunt in de verordening ligt op de kern van de wet, “de compensatieplicht”, het “gesprek” en de te bereiken resultaten in het kader van “De Kanteling: een proces, ingezet door samenwerking tussen de VNG enerzijds en CG-Raad en gezamenlijke Ouderenbonden anderzijds, om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het begrip “compensatieplicht”.

Uiteraard wordt in de verordening begonnen met het kernbegrip compensatieplicht zoals geschetst in artikel 4, eerste lid, van de wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan). Omdat er geen begripsomschrijving van de compensatieplicht in de wet is opgenomen, is dat in de verordening in artikel 1 onder l gedaan. Verder is in hoofdstuk 2 de compensatieplicht (inspanningsverplichting) voor de gemeente conform de uitgangspunten van de gemeenteraad verwoord. De beleidsvrijheid in de wet is daarmee nader ingevuld, waarbij rekening is gehouden met de meest recente jurisprudentie. Bij de plicht tot compenseren wordt uitgegaan van de persoonlijke situatie waarin een belanghebbende zich bevindt. Bij de afhandeling van een melding of aanvraag is niet de gevraagde voorziening leidend, maar de eigen kracht (aanwezige zelfredzaamheid en (on)mogelijkheden) en het sociale netwerk van de belanghebbende. Dit betekent dus dat zowel de gemeente als de belanghebbende een verantwoordelijkheid heeft. De gemeente heeft de verplichting om (individuele) voorzieningen te verstrekken in situaties waaruit blijkt dat dit nodig is. De belanghebbende heeft zijn eigen verantwoordelijkheid in het helpen oplossen of mogelijk maken van een oplossing voor de ondervonden problemen. Samen wordt er dus gezocht naar een oplossing!

Na behandeling van de compensatieplicht ligt het zwaartepunt in de verordening op het “gesprek” en op de te behalen resultaten in plaats van op te verstrekken voorzieningen. Het zogenaamde gesprek is een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden/eigen kracht, sociale netwerk, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn en kunnen deze eventueel aangevraagd worden. Ook daarbij is rekening gehouden met de meest recente jurisprudentie in het kader van de wet, met name die van de Centrale Raad van Beroep.

Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het gesprek en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen. Het is zelfs mogelijk een keuze te maken die leidt tot invulling van beide fasen door verschillende personen binnen de gemeente of in samenwerking met andere organisaties. Zo zou het gesprek gevoerd kunnen worden door een dicht bij de compensatiebehoevende staande professional (zoals een ouderenadviseur of een medewerker van MEE), terwijl de fase van de concrete aanvraag voor een individuele voorziening een taak is van de gemeente (participatieconsulent).

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Ad a. Aanmelding

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. De aanmelding heeft geen juridische status. Het geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek wordt een verslag gemaakt dat, mits ondertekend, als aanvraag kan dienen. Overigens blijft het de belanghebbende vrij om direct een aanvraag in te dienen.

Anders dan de aanvraag kan bij de gemeente Heumen de aanmelding langs de elektronische weg worden gedaan.

Ad b. Aanvraag

De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en betrokkene goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende belanghebbende een nieuwe aanvraag doet.

In artikel 4:1 van de Awb staat vermeld dat tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend wordt bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

Ad c. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG en CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG) is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare voorzieningen. In het geval het gaat om bijvoorbeeld een aanpassing van een gewone fiets dan zal de fiets als een algemeen gebruikelijke voorziening worden aangemerkt en de aanpassing op zich zelf, en niet de aangepaste fiets als geheel, als een individuele voorziening.

Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de persoon als aanvrager (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352). Hierbij kan dus bijvoorbeeld ook de leeftijd van de persoon meespelen. Ook moet het college de omstandigheden van de aanvrager betrekken. Dat zouden onder andere financiële omstandigheden kunnen zijn (zie CRvB 03-12-2008, nr. 07/1405 WVG).

Ad d. Algemene voorziening

Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:

  • Ø

    De dagrecreatie voor ouderen

  • Ø

    Boodschappendienst

  • Ø

    De sociale alarmering

  • Ø

    De maaltijdservice (tafeltje Dekje) en de eetservice in Maldenburch

  • Ø

    Klussendienst

  • Ø

    Stadsregiotaxi en Vervoer op maat

  • Ø

    De rolstoelpools voor incidentele situaties

  • Ø

    Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

Ad. f. Belanghebbende

Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep, kan het begrip ‘belanghebbende ‘ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. In de gemeente Heumen is er echter voor gekozen om het begrip ‘belanghebbende’ te beperken tot de persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.

Ad i. Budgethouder

De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Ad j. Collectieve voorziening

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt.

Ad l. Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).”

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:

“Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

Ad m. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet perse kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad n. Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak tot het voeren van een huishouden. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter. E.e.a. is uitgewerkt in het Protocol Gebruikelijke zorg.

Ad o. Gesprek

Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college, die samen met betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert waar betrokkene en zijn mantelzorger(s) problemen ondervindt, wat betrokkene nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in die gesprekken al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag die leidt tot een beschikking. Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag. Het verslag van het gesprek zal dan ook bij de aanvraag worden gevoegd. Wie direct een aanvraag wil doen zonder gesprek verplaatst in feite het gesprek naar de aanvraag.

Ad p. Hoofdverblijf

De compensatieplicht strekt zich uit tot de inwoners van de gemeente. Uit de feiten en omstandigheden moet blijken of een belanghebbende daadwerkelijk duurzaam in de gemeente woont. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Ook inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie is onderdeel van het onderzoek.

Ad r. Individuele voorziening

In dit onderdeel wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

Ad s. Mantelzorger

Dit geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de wet die geeft in artikel 1 lid 1 onder b.

Ad t. Persoonsgebonden budget

Dit onderdeel beschrijft het persoonsgebonden budget als een geldbedrag bedoeld om het te bereiken resultaat te bereiken.

Ad u. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name een verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

Ad v. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen algemeen gebruikelijke voorzieningen , algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen zijn. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

Ad w. Voorziening in natura

Omschreven is in dit onderdeel wat een voorziening in natura is.

Ad y. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo , zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

Ad aa. Zelfredzaamheid

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting van het amendement-Miltenburg c.s.(30 131, nr. 65) dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Algemeen.

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht. Daarnaast is in hoofdstuk 2 de compensatieplicht van de gemeente nader ingevuld door te omschrijven wanneer iemand wordt geacht zelfredzaam en in staat tot maatschappelijke participatie te zijn.

Artikel 2. Zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie

Met deze bepaling is met inachtneming van de bedoeling van de wetgever en recente jurisprudentie nadere invulling gegeven aan voor welke inwoners de compensatieplicht van de gemeente geldt. Wanneer iemand zelf of met behulp van zijn omgeving in staat is een voorziening te regelen en/of te financiëren is sprake van zelfredzaamheid waardoor maatschappelijke participatie tot de eigen mogelijkheden behoort. Ondersteuning vanuit de gemeente is dan niet verplicht.

Omdat de wet maatwerk vereist zal telkens in het individuele voorliggende geval bovenstaand uitgangspunt beoordeeld moeten worden. Bij dit onderzoek houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende, maar ook met de capaciteit van de belanghebbende om zelf in de kosten van de benodigde maatregelen/voorzieningen te kunnen voorzien. De in de wet in artikel 4, tweede lid, bedoelde financiële capaciteit kan zowel vermogen als inkomen omvatten. De gemeente Heumen hanteert vooralsnog een inkomenstoets bij vervoersvoorzieningen en een vermogenstoets bij woonvoorzieningen bij eigen huis.

Artikel 3. De te bereiken resultaten

Er zijn uit de in artikel 4 van de wet genoemde doelstellingen van de compensatieplicht acht te bereiken resultaten afgeleid:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Op deze acht terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad van Beroep spreekt over resultaatverplichting.

Deze resultaten zijn afkomstig uit de eerste bouwsteen die het resultaat was van het VNG-project `De Kanteling` en is als brochure onder de titel `Denken in resultaten. Bouwsteen voor een nieuwe modelverordening Wmo` uitgebracht.

Hoofdstuk 3. Aanmelding, het gesprek en de aanvraag

Artikel 4. Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties, namelijk wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening, wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen, of indien ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt, dient een aanvraag voorafgegaan te worden door het gesprek. Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als betrokkene aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Op een aanvraag is Afdeling 4.1.1. van de Awb van toepassing. In een dergelijke situatie zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek.

Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas beoordeeld kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

Artikel 5. Aanmelding voor een gesprek

Artikel 5 bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt middels een aanmelding. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus is er geen sprake van een aanvraag waarbij de regels van de Awb moeten worden gevolgd. Daarom kan een aanmelding ook mondeling, telefonisch of elektronisch worden gedaan, hetgeen in principe niet automatisch voor een formele aanvraag, zoals in Hoofdstuk 4 genoemd, geldt.

Als een aanmelding is gedaan dan ontvangt de aanvrager een ontvangstbevestiging met het rapportage-format met het bericht dat de aanvrager wordt uitgenodigd voor een gesprek. Vervolgens wordt, , conform de kwaliteitsnormen van de gemeente Heumen, met de aanvrager contact opgenomen voor het maken van een afspraak.

Artikel 6. Het gesprek

Algemeen

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

  • Ø

    De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

  • Ø

    De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

  • Ø

    De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

  • Ø

    De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

  • Ø

    Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

  • Ø

    De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, de inzet van het eigen netwerk, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

  • Ø

    De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, eerste lid, onder g, sub 6, van de Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

Bij het gesprek zal het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, uitgangsput zijn. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden. Het gesprek zal alleen gevoerd kunnen worden door een persoon die ter plekke uitstekend bekend is: kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen is onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Na dit gesprek moet een gemeente er immers van uit kunnen gaan dat alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, bekeken zijn. Het kan niet de bedoeling zijn dat dit na een aanvraag alsnog beoordeeld moet worden.

Mocht de gemeente nadat een aanvraag is ingediend behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats. Een dergelijk onderzoek past niet in een procedure als het gesprek waarbij belanghebbende en zijn wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en dat niet gericht is op een bepaalde individuele voorziening.

In praktijk zal er ongetwijfeld een soort lijst ontstaan aan de hand waarvan het gesprek gevoerd zal worden. Een dergelijke lijst is van belang om te zorgen dat er geen enkel mogelijk van belang zijnd punt vergeten wordt. Dit betekent niet dat het gesprek een starre opzet kan hebben: naast structuur die door de professional aangebracht kan worden is er de richting die de belanghebbende aan het gesprek geeft.

Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van betrokkene, een professional kan zich gemakkelijker aanpassen aan wisselende plaatsen dan een niet-professional, het kan relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen, enz. Ook is het mogelijk het ten kantore van degene die als professional aan het gesprek deelneemt te houden. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door allerlei omstandigheden (kleine kinderen?) een gesprek niet mogelijk of uiterst ingewikkeld is.

Verder is het mogelijk dat de belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van een lijst van te bespreken punten die tegelijk met de bevestiging van de afspraak voor het gesprek aan belanghebbende wordt toegezonden. Een dergelijke lijst maakt het voor belanghebbende, indien hij dit wil, mogelijk zich voor te bereiden op het gesprek. Daardoor komen belanghebbende en de professional meer in een gelijke positie te verkeren dan zonder informatie vooraf. De lijst mag niet leiden tot een starre benadering van het gesprek door de lijst strikt te volgen. De lijst is bedoeld als ondersteuning.

Artikelsgewijs

Lid 1.

Geeft aan dat het ICF de basis is voor het begrippenkader van het gesprek. Dit wil niet zeggen dat het ICF op tafel moet komen of dat belanghebbende bekend moet zijn met het ICF. Het ICF zal aan de basis liggen van de lijst met te bespreken punten en de daarbij te gebruiken begrippen. Wel betekent dit dat de professional het ICF dient te kennen.

Lid 2.

Bepaalt dat in het geval er sprake is van mantelzorg, het gesprek zo mogelijk ook met de mantelzorger gevoerd zal worden.

Artikel 7. Het verslag.

Lid 1.

Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

Het verslag kan als aanvraagformulier worden gebruikt maar dient in dat geval wel te zijn voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening en te zijn ondertekend door belanghebbende. Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden dat het een objectieve weergave van de situatie van betrokkene weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een objectieve onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag plaats moeten hebben.

Lid 2.

Het is mogelijk is, indien daar aanleiding toe bestaat, met het verslag van het gesprek een formele aanvraag bij de gemeente in te dienen. Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Awb.

Artikel 8. De aanvraag

Lid 1

Een aanvraag van een individuele voorziening moet altijd schriftelijk worden gedaan. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Awb, dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend.

Lid 2

Hierin wordt bepaald dat indien een aanvraag mondeling (via telefoon of op een andere manier wordt ingediend de gemeente deze indiening schriftelijk moet bevestigen onder gelijktijdige toezending van het aanvraagformulier om deze aanvraag formeel te maken.

Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat het aanvraagformulier,volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bijlagen waaronder het eventuele verslag van het gesprek, bij de gemeente is binnengekomen. Het spreekt voor zich dat deze belangrijke informatie in de begeleidende brief bij het aanvraagformulier verstrekt dient te worden.

Lid 3.

Als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend, is voorzien van naam, adres en een dagtekening, wordt dit verslag van het gesprek als aanvraagformulier beschouwd. OP de aanvraag is afdeling 4.1.1. van de Awb van toepassing.

Hoofdstuk 4. De acht resultaten

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 9. Het maken van een afweging

Lid 1.

Het college neemt het verslag van het gesprek tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden, dient te nemen. Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel. De gemeente Heumen heeft de mogelijkheid om rekening te houden met de financiële draagkracht van betrokkene ten aanzien van vervoersvoorzieningen en de aanpassing van een eigen woning expliciet in de artikelen 17 en 23 van de verordening geregeld. Dit betekent overigens niet dat ook bij de andere resultaten niet zou mogen worden gekeken naar de financiële draagkracht van betrokkene omdat zelfredzaamheid het uitgangspunt is.

Lid 2.

Alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, dienen eerst beoordeeld te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.

Paragraaf 2. Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

Artikel 10. Een schoon en leefbaar huis

Lid 1.

In dit lid wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Ramen lappen aan de buitenkant valt van oudsher buiten de gemeentelijke plicht..

Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is, zal meegenomen worden.

Lid 2.

Hierin wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser. Het aantal benodigde uren voor deze activiteit zal bepaald worden via een normenschema dat is opgesteld in samenwerking met de aanbieders van HH en in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp. Overigens kunnen ook andere normenschema’s ontwikkeld worden, bijvoorbeeld door schoonmaakbedrijven. Hierbij zal het te bereiken resultaat altijd centraal dienen te staan.

Lid 3.

Het derde lid gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal al dat onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen.

Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

Lid 4

Indien sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, zal er in principe geen individuele voorziening kunnen worden toegekend. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden.

Paragraaf 3. Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

Artikel 11. Wonen in een geschikt huis

Lid 1.

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon en de levensfase.

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.

Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Lid 2.

Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de belanghebbende. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk belanghebbenden gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen. Door hier gericht beleid op te maken kan het college sturen in de mogelijkheden. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de beleidsregels opgenomen.

Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties kan gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

Lid 4

Als er voorliggende voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan nog leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden.

Artikel 12. Hoofdverblijf en bezoekbaar maken van de woning

Lid 2

De verlening van woonvoorzieningen is alleen mogelijk indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in de woning die aangepast moet worden. Een uitzondering kan gemaakt worden als de persoon zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig één bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen te verstrekken ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de persoon vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.

Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt verstaan dat de persoon met beperkingen de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken/gebruiken.

De aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te

maken woning staat. Deze bepaling is opgenomen omdat de aanvrager anders de aanvraag zou indienen in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft.

Lid 3

Het totaal van de te verstrekken financiële tegemoetkomingen voor het bezoekbaar maken is gebonden aan een maximum bedrag. Dit wordt door het College vastgesteld in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. Het vaststellen van een maximum bedrag voorkomt dat bij bezoekbaar maken dure aanpassingen aangebracht moeten worden, terwijl in andere omstandigheden het primaat van de verhuizing gebruikt zou zijn.

Omdat het bezoekbaar maken als voorziening buiten de directe werkingssfeer van de wet valt, kan de verhuurder niet gedwongen worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen (zie artikel 16 Woningwet en Vzr. Rechtbank Haarlem 27-11-2007, nr. AWB 07/6702).

Voor het bezoekbaar maken van de woning wordt uitsluitend een financiële tegemoetkoming verstrekt.

Artikel 13. Uitsluitingsgronden

Woonvoorzieningen worden alleen verstrekt als die betrekking hebben op woonruimten die op grond

van de Wet op de huurtoeslag als zelfstandige woonruimten aangemerkt worden. Aangenomen wordt dat de gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen die specifiek op personen met beperkingen en ouderen zijn gericht, passen bij de specifieke behoeften van de doelgroep waarvoor zij bestemd zijn.

Dat betekent dat voorzieningen in die gemeenschappelijke ruimten niet voor vergoeding in het kader van de Wmo in aanmerking komen.

Voorzieningen in het eigen woongedeelte van de aanvrager kunnen wel voor vergoeding in aanmerking komen. Uitzonderingen zijn voorzieningen die zonder noemenswaardige meerkosten bij nieuwbouw aangebracht kunnen worden in een gebouw dat gebouwd is vanaf omstreeks 1990.

Vanaf omstreeks 1990 zijn het aanpasbaar bouwen en het seniorenbeleid gemeengoed geworden. Het rekening houden met de behoeften van ouderen of personen met beperkingen kan in gebouwen vanaf omstreeks 1990 als normaal beschouwd worden.

Uiteraard geldt dit vooral voor voorzieningen die bij de bouw zonder (noemenswaardige) meerkosten meegenomen kunnen worden. Voorzieningen die leiden tot aanzienlijke kosten en op het individu gericht zijn, zullen meestal niet standaard aangebracht worden.

Artikel 14. Aanvullende afwijzingsgronden

Sub a.

In deze bepaling wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen. Het gaat hier bijvoorbeeld om verhuizingen als gevolg van gezinsuitbreiding of juist als gevolg van het ouder worden. In een dergelijk geval zal een verhuizing als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd. Omstandigheden in onderlinge samenhang bezien kunnen leiden tot dit oordeel.

Sub b.

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

Sub e.

Verhuizing naar AWBZ-en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de belanghebbende buiten de doelgroep van de wet valt.

Sub f.

De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Het primaat van verhuizing geldt onverkort bij de toepassing van dit artikellid. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat, indien het nodig is om een traplift aan te brengen in een gemeenschappelijke ruimte, een verhuizing naar andere woning de goedkoopst adequate oplossing kan zijn.

Artikel 15. Huurderving

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen, kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor personen met beperkingen. Aangezien adequate huisvesting van personen met beperkingen ook een specifieke taak van de (sociale)verhuurders is, is het reëel dat een deel van de huurderving ten laste van de verhuurder komt. Bovendien wordt in de exploitatie van een woning rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Ook om die reden is het te verantwoorden dat de verhuurder enig risico voor leegstand loopt.

Artikel 16. Terugbetaling bij verkoop

Lid 1.

Deze bepaling bevat een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. Als uitgangspunt van de waardestijging worden de kosten van de verstrekte woonvoorziening genomen. Deze kosten dient de belanghebbende, in geval van verkoop van de aangepaste woning binnen 10 jaar na gereed melding van de voorziening, volgens het in het Besluit vastgelegde afschrijvingsschema terug te betalen.

Lid 2.

Deze bepaling ziet met name op situaties dat een huis wordt verkocht aan degene ten behoeve van wie de aanpassing is aangebracht. Bijvoorbeeld de ouders verkopen hun huis aan zoon of dochter en de aanpassing was aangebracht vanwege een handicap van die zoon of dochter.

Artikel 17. Vermogensdrempel

Sedert 1 januari 2010 is voor de verlening van bouwkundige woningaanpassingen een vermogensdrempel van toepassing. Deze drempel is qua karakter vergelijkbaar met de inkomensdrempel voor de vervoersvergoeding. Gemeente Heumen heeft voor deze drempel gekozen vanuit de gedachte dat de compensatieplicht van de gemeente niet onbegrensd kan zijn als het gaat om aanpassingen aan woningen waarin een aanzienlijke overwaarde aanwezig is. Naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen is het algemeen geaccepteerd dat de woningeigenaar een verbouwing, die over het algemeen leidt tot waardevermeerdering van het onroerend goed, financiert door hiervoor de in de woning aanwezige overwaarde aan te spreken. In lijn met de eerdergenoemde inkomensdrempel voor vervoersvergoedingen wordt de overwaarde waarboven een woningaanpassing wordt afgewezen gesteld op 1,5x het bedrag dat als in de woning gebonden vermogen op grond van de Wet werk en bijstand wordt vrijgelaten.

Overigens wordt de vermogensdrempel niet toegepast als de totale kosten van de woningaanpassing lager is dan een nader vast te stellen bedrag. De vermogensdrempel is eveneens niet van toepassing als vast komt te staan dat de belanghebbende feitelijk niet kan beschikken over het vermogen omdat geen financier kan worden gevonden die bereid is om een hypothecaire lening te verstrekken.

Omdat in het kader van de Wmo een eigen bijdrage uitsluitend kan worden opgelegd in relatie tot het inkomen, is hier uitdrukkelijk gekozen voor een toegangsdrempel. Er is geen sprake van een eigen bijdrage die is gerelateerd aan de waarde van de woning.

Paragraaf 4. Resultaat 3: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Artikel 18. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1.

Hierin wordt beschreven wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de belanghebbende zelf de boodschappen moet kunnen doen.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de belanghebbende beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de belanghebbende. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

Lid 2.

In dit lid wordt gesteld welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door de belanghebbende zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

Lid 3.

Een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat is voorliggend op eventueel individuele voorzieningen. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

Lid 4.

Indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, bestaat er geen ruimte voor een individuele voorziening.

Paragraaf 5. Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Artikel 19. Beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding

Lid 1

Gemeenten dienen belanghebbende in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar behoefte aan bestaat, kan de gemeente wel bemiddelen bij het regelen dat er geschikte en passende kleding wordt gekocht, bijvoorbeeld met inschakeling van vrijwilligers. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door belanghebbende en gemeente te kiezen oplossing.

Lid 2

Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, alles voor zover de belanghebbende daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

Lid 3 en 4.

Als er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden, zal geen ruimte bestaan voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

Paragraaf 6. Resultaat 5: het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin beoren

Artikel 20. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1.

Dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg. Intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

Lid 2.

Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

Lid 3 en 4.

Voor- tussen- en naschoolse opvang kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

Paragraaf 7. Resultaat 6: zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 21. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1.

Het te bereiken resultaat betekent dat de belanghebbende zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Lid 2.

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder.: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, zolang de gemeente Heumen nog geen regeling heeft voor het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

Lid 3 en 4.

Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.

Als daar sprake van kan zijn zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

Paragraaf 8. Resultaat 7: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 22. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Lid 1.

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de belanghebbende zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen. Volgens WVG-jurisprudentie (zie o.a. CRvB 02-08-2006, nr. 03/128 WVG en CRvB 28-01-2009, nr. 08/2273 WVG) wordt een afstand van 15 tot 20 km vanaf het woonadres als niet onredelijk beschouwd. Op grond van de totstandkomingsgeschiedenis van de Wmo is geen reden om hiervan af te wijken.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia.

Maar het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook niet- gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

Lid 2.

De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat je je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Het gaat hierbij om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten.

Een rolstoel voor incidenteel gebruik kan ook worden aangemerkt als een vervoersvoorziening. Deze rolstoel wordt meestal gebruikt in aansluiting op lokale verplaatsingen per vervoermiddel, dus buiten de woning. Gedurende langere tijd moet men zich elders kunnen verplaatsen en men kan dit niet zonder rolstoel. Zolang in de gemeente Heumen nog geen regeling bestaat voor het lenen van dit soort rolstoelen, kan dit type op individuele basis worden verstrekt. Voorwaarde hierbij is dat dit type rolstoel frequent gebruikt wordt.

Voor vervoer buiten het gebied dat valt onder “lokaal verplaatsen” wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Lid 3 en 4.

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootermobielpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de belanghebbende uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

In de gemeente Heumen zijn drie vormen van openbaar vervoer aanwezig voor alle inwoners:

lijnbussen, de buurtbus en de Stadsregiotaxi. Het vervoer via de lijnbussen betreft regulier openbaar vervoer. De buurtbus is een aanvulling op dit reguliere vervoer. De stadsregiotaxi, die met ingang van 1 september 2010 wordt verzorgd door Personen en Zorgvervoer Nederland (PZN) is eveneens een aanvulling op het reguliere openbaar vervoer. Deze vorm van collectief vraagafhankelijk vervoer is voor iedereen toegankelijk, ook voor gebruikers van een rollator, scootmobiel, looprek of rolstoel. De Stadsregiotaxi rijdt 7 dagen per week, van 08.00 tot 24.00 uur. Op vrijdag- en zaterdagavond rijdt de taxi tot 02.00 uur.

Vervoer op Maat biedt vanaf het najaar 2010 binnen de grenzen van de gemeente Heumen collectief vraagafhankelijk vervoer. De primaire doelgroep bestaat uit ouderen en mensen met een beperking. Vervoer op Maat biedt hen, met een rolstoeltoegankelijke bus, op werkdagen tussen 8.00 – 20.00 uur, op afroep “vervoer van kamer tot kamer”. Dit is vervoer van deur tot deur, dat toegankelijk is voor alle inwoners van de gemeente Heumen, waaronder inwoners die niet in staat zijn zelfstandig te reizen. Zoals inwoners met een verstandelijk beperking of ouderen met dementie. Deze “niet zelfstandige reizigers” worden vanaf 1 september 2010 niet meer vervoerd door de Stadsregiotaxi. De chauffeurs van Vervoer op Maat zorgen voor de benodigde begeleiding én overdracht van de desbetreffende reizigers. Per werkdag wordt het aanbod van Vervoer op Maat enkele uren besteed aan vaste ritten in verband met het benodigde vervoer voor de dag- en groepsverzorging van Maldenburch. Tijdens deze uren is Vervoer op Maat dus niet beschikbaar voor individueel aangevraagde ritten.

Artikel 23. Inkomensgrens.

Zoals bij de toelichting op artikel 22 is aangehaald is Vervoer op Maat enkele uren per dag niet beschikbaar. Om die reden is ervoor gekozen om niet-zelfstandige reizigers die aangewezen zijn op kamer tot kamer vervoer te compenseren door middel van een vervoerskostenvergoeding.

In de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie o.a. CRvB 12-05-2004, nr. 02/5774 en 02/5775 WVG) is bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van 1,5 x de bijstandsnorm niet in strijd was met de geldende zorgplicht in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten.

Paragraaf 9. Resultaat 8: de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Artikel 24. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 21 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

Lid 2.

Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 16 het vervoersprobleem opgelost worden.

Lid 3 en 4.

Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.

Hoofdstuk 5. Toekenningsvereisten en afwijzingsgronden

Artikel 25. Toekenningsvereisten

Sub a.

Het is noodzakelijk dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden binnen een gemeente niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden. Deze uitzondering is in de verordening opgenomen.

Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

Langdurig wil zeggen dat degene die beperkingen ondervindt voor langere tijd aangewezen moet zijn op de desbetreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkingen ondervindt, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de aard van de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in aanmerking komt. Degene die tijdelijk beperkingen ondervindt kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die zijn opgezet in het kader van de AWBZ.

Langdurig geeft een grens aan in tijd. Waar de grens van langdurig gelegd moet worden is niet eenduidig aan te geven. Een afgrenzing die gemaakt kan worden, is naar andere regelgeving, die voor kortdurend gebruik van verstrekkingen werkt. Een beroep op de hulpmiddelendepots is mogelijk voor het lenen van een hulpmiddel voor een termijn van 3 maanden, met een eenmalige verlenging van nog eens 3 maanden. Indien deze regeling en de Wmo op elkaar moeten aansluiten, moet langdurig noodzakelijk een termijn van minimaal 6 maanden inhouden.

Een andere benadering gaat uit van de eventuele tijdelijkheid van een beperking. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag het college van kortdurende noodzaak uitgaan en dus de Wmo-aanvraag afwijzen. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand gevolgd wordt door situaties van terugval, kan worden uitgegaan van een langdurige noodzaak, mits dat wisselend beeld permanent is (zie o.a. CRvB 10-12-2003, nrs. 02/2106 WVG).

De voorwaarde dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn om op grond van de Wmo verstrekt te kunnen worden, betekent waarschijnlijk net als onder het WVG-regime, niet dat terminale patiënten geen beroep op de Wmo zouden kunnen doen. Wel zal bij de advisering en de keuze voor de soort voorziening rekening gehouden moeten worden met het feit dat het een terminale patiënt betreft.

Sub b.

De voorziening moet als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn kan volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

Artikel 26. Afwijzingsgronden

Lid 1 sub a.

Van de belanghebbende kan een redelijke inspanning worden verwacht om zelf een alternatief (oplossing) te vinden voor de beperkingen. Onder “kan laten doen” wordt bijv. verstaan wat huisgenoten in het kader van gebruikelijke zorg kunnen verrichten.

Lid 1 sub b.

De wet biedt ondersteuning in al die gevallen waar geen voorliggende voorziening is. Bij een aanvraag om een voorziening zal worden beoordeeld of en in welke mate een voorziening in het kader van de wet aanwezig is die door de belanghebbende kan worden afgedwongen. Kan de belanghebbende dus aanspraak maken op een andere wettelijke regeling wordt de gevraagde voorziening niet verstrekt.

Het gaat hierbij ook om afspraken die de gemeente heeft gemaakt met wooncorporaties. Als op grond van deze afspraken de woningaanpassing voor rekening van de woningeigenaar komt, gaat het om een voorliggende voorziening die niet op basis van deze verordening wordt vergoed.

Lid 1 sub c.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de belanghebbende vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de - financiële - situatie van de belanghebbende een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de belanghebbende kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de jurisprudentie blijkt dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de belanghebbende, mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Lid 1 sub d.

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden, om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de belanghebbende niet woonachtig is.

Lid 1 sub e.

Onder f wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de belanghebbende verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de belanghebbende geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de belanghebbende hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Lid 1 sub f.

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol.

Lid 1 sub g.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze bepaling bedoeld.

Lid 2

Naar het oordeel van de CRvB geeft het college een redelijke uitleg aan die bepaling als het college de bepaling uit de Wmo-verordening niet aan een belanghebbende tegenwerpt indien het college (CRvB 11-05-2011, nr. 09/4037 WMO-T):

  • Ø

    vooraf uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven; of

  • Ø

    de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen. De CRvB is van oordeel dat het enkele feit dat belanghebbende reeds is verhuisd niet zonder meer meebrengt dat daarna de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de gevraagde voorziening niet meer kan worden vastgesteld. De CRvB acht niet uitgesloten dat het college op basis van een vaststelling van de beperkingen van belanghebbende en na inventarisatie van de door hen aangegeven belemmeringen in het gebruik van de oude woning ook zonder een huisbezoek, bijvoorbeeld aan de hand van een bouwtekening, kan beoordelen of belanghebbende belemmeringen ondervindt in het normale gebruik van die woning (CRvB 11-05-2011, nr. 09/4037 WMO-T).

Hoofdstuk 6. Wijze van verstrekken

Artikel 27. Vormen en keuzevrijheid

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo.

Lid 3.

Hierin wordt bepaal dat die situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd, omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo: “ overwegende bezwaren” door het college opgenomen moeten worden in de beleidsregels. Dit omdat het aantal situaties nog zeer beperkt is maar in de loop der jaren meer situaties zullen ontstaan waarin tegen het verstrekken van een pgb overwegende bezwaren bestaan.. Dit kan zijn als vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is. Ook het collectief vraagafhankelijk vervoer kan als het systeem in gevaar komt als vrijheid tot keuze van een persoonsgebonden budget zou leiden tot leegloop een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Dit moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Zie ook CR 12012010 BL4037.

Artikel 28. Verstrekking in natura

Lid 1.

Hierin wordt bepaald welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden.

Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.

Lid 2.

Als een eigen bijdrage gevraagd wordt, komt dit in de beschikking komt te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage wordt door het CAK bepaald en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

Artikel 29. Verstrekking als persoonsgebonden budget

Lid 1.

In lid 1 is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst compenserende (adequate) voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst compenserend” is een objectief vaststelbaar referentiepunt.

Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie) van een voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit.

Lid 2.

Hierin wordt bepaald wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.

Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het programma van eisen.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

Lid 3.

In dit lid wordt bepaald dat bij het heffen van een eigen bijdrage dit in de beschikking vermeld moet worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.

Lid 4.

Het college bepaalt de omvang van een persoonsgebonden budget. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit.

Lid 5.

Het college is verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of belanghebbenden hun persoonsgebonden budgets besteden conform de toekenningsvoorwaarden. In lid 5 is de steekproefsgewijze controle opgenomen, waarbij een bepaald gedeelte van de toegekende persoongebonden budgetten wordt gecontroleerd via het opvragen van gegevens bij de budgethouders.Dit is vastgelegd in het Verantwoordingsprotocol van de gemeente Heumen.

Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 6 genoemde procedure te worden gevolgd.

Artikel 30. Verstrekking als financiële tegemoetkoming

Lid 1.

Hierin wordt bepaald ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.

Lid 2.

Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit in de beschikking vermeld te worden. De berekening van het eigen aandeel kan, in tegenstelling tot de eigen bijdrage, door het college plaatsvinden. In de wet is alleen voor de eigen bijdrage geregeld dat dit verplicht door het CAK dient te gebeuren. Het college van de gemeente Heumen heeft de bevoegdheid tot het vast stellen van het eigen aandeel gemandateerd aan het CAK (besluit van het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Heumen van 16 maart 2010)

Artikel 31. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend. In dit artikel stelt de Raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit wordt vastgelegd. Het college volgt daarbij het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur).

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen

Artikel 32. Beslistermijn.

De Awb regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken. De Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. Het college heeft de mogelijkheid om afwijkende termijnen vast te stellen. Hoewel het van belang is zo min mogelijk afwijkende termijnen te hanteren, immers, de doorzichtigheid van de termijnen komt daardoor wellicht in het geding, is het logisch voor enkele onderdelen wel een langere termijn vast te stellen. Dit geldt met name voor bouwkundige woonvoorzieningen. Zeker als daar een offerte voor moet worden aangevraagd, zal daarmee de nodige tijd gemoeid zijn, zodat de termijn van acht weken niet haalbaar is. Om dat helder te hebben is het wenselijk deze termijn in de verordening op te nemen. Dit is gebeurd ten aanzien van de verschillende te bereiken resultaten.

Artikel 33. Inlichtingenplicht

In de wet zelf is de inlichtingenplicht niet geregeld, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de WWB. Daarom is een bepaling in de verordening noodzakelijk. Deze is van belang om een goede beoordeling te kunnen maken welke compensatie in het individuele geval nodig is. Voor belanghebbende moet redelijkerwijs duidelijk zijn dat inlichtingen van invloed kunnen zijn op het recht op de voorziening, dan wel de aard, hoogte of duur daarvan. De bepaling biedt de basis voor het intrekken van een beschikking omdat de voorziening niet meer nodig blijkt te zijn. In sommige situaties kan daaruit een terugvordering voortvloeien. Dus ook bij een gewijzigde situatie bestaat de plicht het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden. Het kan overigens geen kwaad deze bepaling in de beschikking te herhalen, hetgeen de kans dat er kennis van genomen wordt aanzienlijk vergroot.

Artikel 34. Onderzoek en advisering

Lid 1.

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt artikel 26 daartoe de mogelijkheid. Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen.

De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling.

Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is.

In principe mag van de belanghebbende verwacht worden mee te werken. Is de belanghebbende niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden.

Lid 2.

In dit artikellid wordt voor het college de bevoegdheid in het leven geroepen om adviesinstanties aan te wijzen. Verder geeft het artikellid de situaties weer waarin de adviesinstantie om advies gevraagd zal worden.

Artikel 35. Heronderzoek

Deze bepaling vormt de basis voor een gelijkluidende mededeling in de beschikking.

Artikel 36. Intrekking

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden.

Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent. Dat is in artikel 29 geregeld.

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen 6 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken.

Artikel 37. Terugvordering en verrekening

Lid 1 en 2.

Indien een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb kan worden teruggevorderd. Hierbij gelden de Beleidsregels Terugvordering en Verhaal zoals door het college is vastgesteld tijdens de vergadering van 17 mei 2011.

Lid 3.

Artikel 4:93, eerste lid van de Awb, bepaalt dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering slechts geschiedt voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. In de toelichting op artikel 4:93 van de Awb, wordt aangegeven dat verrekening slechts kan plaatsvinden indien daarvoor in bijzondere wetgeving een voorziening is getroffen. In dit artikellid van deze verordening is deze mogelijkheid daarom expliciet opgenomen.

Artikel 4.8 van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur) geeft de gemeenteraad de bevoegdheid tot het verrekenen van een geldschuld krachtens de Wmo met vorderingen op grond van de Wmo of de WWB. Op grond hiervan kan de gemeente bijvoorbeeld de eigen bijdrage voor verblijf in maatschappelijke opvang of vrouwenopvang op grond van de Wmo verrekenen met de bijstandsuitkering die belanghebbende van de gemeente ontvangt (Staatsblad 2010, 260, p.6).

Artikel 4.6 van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning geeft het CAK de bevoegdheid tot het verrekenen van vorderingen krachtens de Wmo van of op een persoon met vorderingen van of op deze persoon krachtens de Wmo of de AWBZ.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 38. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de belanghebbende ook een beroep doen op deze clausule.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast zou moeten worden.

Artikel 39. Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Een college is op basis van dit artikel ook bevoegd eigen bedragen aan te passen.

Om deze reden is het voor de hand liggend alle bedragen in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning op te nemen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn.

Artikel 40. Evaluatie

De wet vereist evaluatie. Dit artikel biedt de mogelijkheid deze evaluatie in de tijd vast te leggen.