Regeling vervallen per 22-02-2012

Reintegratieverordening Wet Werk en Bijstand 2010

Geldend van 04-11-2010 t/m 21-02-2012

Intitulé

Reïntegratieverordening WET WERK EN BIJSTAND 2010

De raad van de gemeente Heumen,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 september 2010,

gezien het advies van de commissie Welzijn van 13 oktober 2010,

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10, tweede lid, van de Wet Werk en Bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (Ioaw) en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz),

besluit

vast te stellen de “Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand 2010”.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de Wet: de Wet Werk en Bijstand;

  • b.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, de Ioaw of de Ioaz;

  • c.

    Anw’ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI);

  • d.

    Nuggers: personen die als werkloos werkzoekend zijn geregistreerd bij het CWI en die geen uitkeringsgerechtigden zijn;

  • e.

    jongeren: uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers tot 23 jaar;

  • f.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de Wet, deze verordening en de Beleidsnota WWB 2008-2011;

  • g.

    Stichting Meedoen in Heumen: een rechtspersoon, opgericht om formeel werkgever te zijn van bijstandsgerechtigden die een betaald dienstverband aangeboden krijgen;

  • h.

    Ioaw: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • i.

    Ioaz: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • j.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen;

  • k.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Heumen;

  • l.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • m.

    Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wet.

HOOFDSTUK 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de Wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt welke ondersteuning of voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsnota WWB

  • 1. De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening tenminste een keer per drie jaar een beleidsnota vast, waarin beleidsprioriteiten voor de komende periode worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering. Dit plan zal verder genoemd worden: de Beleidsnota WWB.

  • 2. De nota omvat in elk geval:

    • a.

      een beschrijving van de uitstroomdoelstellingen;

    • b.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • c.

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    • d.

      bepalingen over ontheffingen ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij een individuele benadering het uitgangspunt is en ook aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg;

    • e.

      de beschikbare voorzieningen.

  • 3. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de Wet.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en de Beleidsnota WWB.

  • 3. Geen aanspraak op een voorziening bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening die naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de belanghebbende.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Een uitkeringsgerechtigde aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de verordening ‘Afstemming bijstand annex anti-misbruik Wet Werk en Bijstand’.

  • 4. Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6 Criteria voor ontheffing

  • 1.

    Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid van de wet, resp. artikel 37a van de Ioaw en Ioaz, bepalen dat de uitkeringsgerechtigde tijdelijk, geheel of gedeeltelijk ontheffing wordt verleend van de verplichtingen genoemd in artikel 5 lid 1 en 2 van deze verordening, op basis van de volgende criteria:

    • a.

      indien op grond van een (door externen uitgevoerd) medisch onderzoek is vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde arbeidsongeschikt is;

    • b.

      indien de uitkeringsgerechtigde behoort tot de personenkring van de Wet sociale werkvoorziening;

    • c.

      indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en een voorziening voor een alleenstaande ouder naar het oordeel van het college niet mogelijk is;

    • d.

      indien naar verwachting inschakeling in reguliere arbeid door een combinatie van factoren als leeftijd, ontbreken werkervaring en zorgtaken, vooralsnog door het college niet haalbaar wordt geacht.

  • 2.

    Ontheffing van deze verplichting wordt slechts voor een door het college vast te stellen maximumperiode verleend.

  • 3.

    Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

Artikel 7 Sluitende aanpak

  • 1. Elke uitkeringsgerechtigde krijgt binnen drie maanden na aanvraag van de uitkering een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 8 Wet inschakeling werkzoekenden en Besluit In- en Doorstroombanen

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de uitvoering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden, zoals dit luidde op 31 december 2003, voor zover het personen betreft die in de gemeente Heumen woonachtig zijn, en stimuleert de uitstroom.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de subsidiering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit In- en doorstroombanen (ID), zoals dit besluit luidde op 31 december 2003, en voor de subsidiering van de arbeidsovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wiw, zoals dit luidde per 31 december 2003, voor zover het personen betreft die in de gemeente Heumen woonachtig zijn, en stimuleert de uitstroom.

  • 3.

    De hoogte van de subsidie, genoemd in lid 2, wordt door het college op basis van de loonwaarde van de werknemer vastgesteld. De wijze van vaststelling wordt beschreven in de beleidsregels reïntegratie.

  • 4.

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het derde lid.

  • 5.

    De dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten genoemd in eerste en tweede lid, zijn vanaf het moment van inwerkingtreding van de WWB voorzieningen in de zin van de WWB. Het college kan nadere regels stellen aan de subsidieverstrekking.

Artikel 9 Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    De raad kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

HOOFDSTUK 3 Voorzieningen

Artikel 10 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    In de beleidsregels reïntegratie wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden, voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid onder a en/of artikel 17 van de Wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de Wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4.

    In de beleidsregels reïntegratie kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 11 tot en met 20 nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • d.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 11 Bemiddeling naar reguliere arbeid

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, Anw’ers en nuggers een bemiddelingstraject naar regulier werk aanbieden.

  • 2.

    Doel van het bemiddelingstraject is duurzame uitstroom naar regulier betaald werk.

  • 3. Het college biedt deze ondersteuning aan via de inzet van haar eigen

  • reïntegratieconsulenten.

Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid b, een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    In de beleidsregels reïntegratie stelt het college jaarlijks de doelgroep, de maximale duur en de berekeningswijze van de subsidie vast.

  • 3.

    In de beleidsregels reïntegratie kan het college tevens nadere regels stellen ten aanzien van de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 4.

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 13 Detacheringsbanen

  • 1.

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een dienstverband in de vorm van een detachering aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De detacheringsbaan wordt aangeboden voor de duur van minimaal een half jaar.

  • 3.

    De detacheringsbaan kan daarna maximaal twee keer verlengd worden, indien dit noodzakelijk is om uiteindelijk te komen tot regulier betaalde arbeid.

  • 4.

    De detacheringsbaan heeft ten doel het uitstromen naar regulier betaalde arbeid.

  • 5.

    Het college geeft de opdracht om dienstverbanden uit te voeren aan de Stichting Meedoen in Heumen, die als formeel werkgever optreedt. De uitkeringsgerechtigde wordt voor het verrichten van arbeid door de Stichting Meedoen in Heumen gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel Stichting Meedoen in Heumen en inlenende organisatie als tussen Stichting Meedoen in Heumen en uitkeringsgerechtigde/werknemer.

  • 6.

    Een uitkeringsgerechtigde wordt alleen gedetacheerd indien er geen doeltreffender voorzieningen beschikbaar zijn die de arbeidsinschakeling bevorderen.

  • 7.

    De arbeidsduur van de detacheringsbaan is in beginsel 32 uur per week, danwel de duur die nodig is om uitkeringsonafhankelijkheid (WWB, Ioaw of Ioaz) te bereiken.

  • 8.

    De werknemer ontvangt van de Stichting Meedoen in Heumen een loon dat tenminste gelijk is aan, gezien leeftijd en aantal overeengekomen arbeidsuren, het geldende wettelijk minimumloon.

  • 9.

    De Stichting Meedoen in Heumen draagt er zorg voor dat een detachering de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloedt en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 14 Voorzieningen gericht op nazorg

  • 1.

    Het college kan aan een persoon die algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, niet zijnde een voorziening als bedoeld in de artikelen 12 en 13, voorzieningen bieden gericht op nazorg.

  • 2.

    Deze voorzieningen worden geboden voor een termijn van maximaal twaalf maanden na de datum waarop de arbeid als genoemd in het eerste lid is aanvaard.

Artikel 15 Scholing

  • 1.

    Het college kan een vorm van scholing aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3.

    Het college stelt in de beleidsregels reïntegratie criteria vast ten aanzien van de noodzaak, de

    duur en de maximale kosten van de scholing.

Artikel 16 Voorbereiding op eigen bedrijf

  • 1.

    Het college kan, als onderdeel van een reïntegratietraject, voorzieningen aanbieden gericht op de voorbereiding op het starten van een eigen bedrijf.

  • 2.

    Het doel van de in het eerste lid genoemde voorziening is de toeleiding naar bijstandsonafhankelijkheid door middel van uitoefening van arbeid in eigen bedrijf of beroep, eventueel met behulp van toepassing van het Bijstandsbesluit Zelfstandigen.

  • 3.

    Deze voorzieningen worden toegekend voor de duur van maximaal 12 maanden.

Artikel 17 Werkstage

  • 1.

    Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    Deze werkstage duurt maximaal 6 maanden.

  • 4.

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5.

    In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 18 Arbeidsactivering

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject activiteiten aanbieden in het kader van arbeidsactivering.

  • 2.

    Onder arbeidsactivering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

Artikel 19 Inkomstenvrijlating

  • 1.

    Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dat de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vrijlating van inkomsten uit arbeid zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de Wet toekennen, waarbij het percentage en het maximumbedrag worden bepaald op de in dit artikel genoemde grootheden.

  • 2.

    Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde die vrijwilligerswerk verricht en hiervoor van de instelling een vergoeding ontvangt, maximaal 700 euro per jaar vrijlaten.

  • 3.

    De aanvullende voorwaarden voor toekenning van de vrijlatingen onder lid 1 en 2worden omschreven in de beleidsregels reïntegratie.

  • 4.

    De in lid 1, 2 en 3 genoemde vrijlatingen worden toegekend op aanvraag van de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 20 Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij om eventuele vergoedingen voor:

  • a.

    a. transportkosten i.v.m. verhuizing

  • b.

    reiskosten

  • c.

    kosten voor noodzakelijke kinderopvang

  • d.

    kosten van noodzakelijke studiemiddelen

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 21 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 23 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand 2010”.

Artikel 24 Intrekking Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand 2006

Met de inwerkingtreding van de Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand 2010 vervalt de Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand 2006.

Artikel 25 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking één dag na publicatie in de Regiodiek, te weten op 3 november 2010.

Ondertekening

BL
Malden, 28 oktober 2010
DE RAAD VOORNOEMD;
De raadsgriffier,
L.Bosland.
De burgemeester,
drs. J. van Zomeren.

Nota-toelichting Reintegratieverordening WWB 2010 gemeente Heumen

Inleiding

De Wet Werk en Bijstand (WWB) geeft het college de opdracht te zorgen voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw’ers. Het college bepaalt welke voorzieningen t.b.v. reïntegratie worden aangeboden. De WWB draagt de gemeenteraad op een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. In de wet is vastgelegd dat in de verordening regels moeten worden opgenomen waaruit aandacht blijkt voor de in de WWB onderscheiden doelgroepen, alsmede de wijze waarop rekening gehouden wordt met zorgtaken.

Tevens wordt in de verordening de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.

De onderhavige verordening is een vertaling van het nieuwe reïntegratiebeleid, waarbij gekozen is voor een algemene, globale verordening waarin met name procedurele zaken zijn geregeld. De opdracht aan de raad, conform de wet, leent zich niet voor het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, reïntegratie is maatwerk. Het is afhankelijk van iemands mogelijkheden wat een passend reïntegratietraject moet inhouden. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Deze worden in de beleidsregels reïntegratie nader uitgewerkt.

Relatie met andere verordeningen

De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de reïntegratieverordening: de verordening Afstemming bijstand annex anti-misbruik Wet Werk en Bijstand en de verordening Burgerparticipatie.

Verordening ‘Afstemming bijstand annex anti-misbruik Wet Werk en Bijstand’

De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld. De reïntegratieverordening en de (kort genoemd) afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou een argument zijn om de verordeningen te integreren. Echter, de gemeente verbindt aan de verstrekking van bijstand ook verplichtingen die geen directe relatie hebben met reïntegratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden.

Verordening Burgerparticipatie

De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening Burgerparticipatie op te stellen. In de verordening Burgerparticipatie is opgenomen dat de burgeradviesraad wordt betrokken bij wijzigingen in deze verordening, alsmede bij de vaststelling van de in deze verordening genoemde beleidsnota WWB.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen.

Artikel 2 Opdracht aan het college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie.

In de WWB in artikel 10, derde lid wordt aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoner van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de Wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, wordt aangegeven dat voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep worden ingezet.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In de beleidsnota WWB komt tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3 Beleidsnota WWB

De WWB vraagt de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van een beleidsnota en beleidsregels reïntegratie.

Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidsnota reïntegratie vaststelt. De beleidsnota WWB 2008-2011 (waarin opgenomen het reïntegratiebeleid) is voor de duur van drie jaar vastgesteld.

In het tweede lid wordt aangegeven welke specifieke onderwerpen in de beleidsnota in ieder geval aan de orde moeten komen.

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, doch minimaal de verordening en de beleidsnota WWB.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de Wet geformuleerd.

Het derde lid biedt de verbinding met de verordening ‘Afstemming bijstand annex anti-misbruik Wet Werk en Bijstand’. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw’ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.

Artikel 6 Criteria voor ontheffing

Het college kan uitkeringsgerechtigden indien zich een dringende reden voordoet, ontheffen van de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en gebruik te maken van een voorziening (niet zijnde een onderzoek naar de mogelijkheden en beperkingen van de persoon en naar de noodzaak tot de inzet van een voorziening). Bij het bepalen of er sprake is van een dringende reden, neemt het college de aangegeven criteria in acht. De ontheffing is voor bepaalde duur maar kan wel verlengd worden. Overigens heeft ook een uitkeringsgerechtigde die ontheven is van één of alle hiervoor genoemde verplichtingen, recht op ondersteuning.

Artikel 7 Sluitende aanpak

De WWB kent geen bepaling over een sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.

Desondanks is ervoor gekozen een sluitende aanpak voor nieuwe instroom expliciet in deze verordening te regelen. De termijn waarbinnen het college de uitkeringsgerechtigde een voorziening gericht op arbeidsinschakeling moet aanbieden, is drie maanden gerekend vanaf de datum aanvraag uitkering.

Artikel 8 Wet inschakeling werkzoekenden en Besluit In- en Doorstroom banen

In artikel 7 is de verantwoordelijkheid van het college verwoord voor de dienstbetrekkingen die zijn aangegaan op grond van de met ingang van 2003 ingetrokken Wet inschakeling werkzoekenden en het, eveneens met ingang van 2003 ingetrokken Besluit In- en Doorstroombanen. De verantwoordelijkheid wordt beperkt tot inwoners van de eigen gemeente.

Doordat nieuwe subsidie op arbeid alleen nog met toepassing van de artikelen 12 en 13 van deze verordening zal worden toegekend, maakt artikel 8 zichzelf op termijn overbodig.

In het eerste lid worden de Wiw-dienstbetrekkingen bedoeld.

Het tweede lid doelt op de dienstbetrekkingen op grond van het Besluit In- en Doorstroombanen en op de Wiw-loonkostensubsidies.

Het derde lid geeft het college de mogelijkheid om de subsidiering van de voormalige ID-banen volgens een andere systematiek vorm te geven dan die welke gold in het Besluit ID-banen. De loonwaarde (productiviteit) van de werknemer is bepalend voor de hoogte van de subsidie. Het college laat de loonwaarde van een werknemer vaststellen door een geregistreerd arbeidsdeskundige. Het vierde lid maakt het mogelijk om af te wijken van de door loonwaarde bepaalde werkgeversbijdrage in de loonkosten (bijv. wanneer de werkgever geen of nauwelijks financiële draagkracht heeft en uitstroom van de werknemer niet mogelijk is).

Artikel 9 Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan vastgelegd worden in de beleidsnota WWB. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. De WWB stelt namelijk dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van de raad om plafonds in te stellen.

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb). Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.

Artikel 10 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Gedacht kan worden aan de verplichting van een cliënt om gedurende het traject op gezette tijden met de klantmanager de voortgang te bespreken.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers). Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, gerelateerd aan de hoogte van het inkomen (van de partner), kan dan op zijn plaats zijn.

Artikel 11 Bemiddeling naar reguliere arbeid

Bemiddeling naar arbeid kan als traject worden aangeboden aan uitkeringsgerechtigden, nuggers en Anw’ers. Cliënten die ervoor in aanmerking komen, beschikken over goede kwalificaties en hebben vaak geen andere voorzieningen (meer) nodig. Bemiddeling naar reguliere arbeid vormt feitelijk het sluitstuk van onze voorzieningen en wordt door het college aangeboden via de inzet van eigen reïntegratieconsulenten. Externe inkoop bij reïntegratiebedrijven is daardoor niet meer nodig.

Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie

Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de Wiw, echter onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de individueel vast te stellen subsidie (bijv. gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijv. het bieden van scholing en begeleiding).

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Eventueel kan de doelgroep beperkt worden door in de beleidsnota en/of -beleidsregels aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden.

Het tweede lid verwijst voor de doelgroep, de maximale duur, de berekeningswijze en het subsidieplafond naar de beleidsregels reïntegratie. Hiervoor is gekozen omdat deze zaken beïnvloed worden door variabele factoren als bestandssamenstelling en beschikbaar budget.

Het derde lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.).

Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen sprake mag zijn van verdringing, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden in eerste instantie additioneel is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

Artikel 13 Detacheringsbanen

Detacheringsbanen zijn bedoeld om uitkeringsgerechtigden aan betaalde werkervaring te helpen. Formeel werkgever is de Stichting Meedoen in Heumen, die de werknemer uitleent/detacheert bij een onderneming.

Eind 2009 heeft het college de Stichting Meedoen in Heumen opgericht. Deze rechtspersoon maakt het mogelijk om in opdracht van het college het formeel werkgeverschap uit te oefenen en directe uitstroom van uitkeringsgerechtigden te realiseren. Daardoor is de inschakeling van (dure) reïntegratiebedrijven niet meer nodig.

Doelstelling van deze voorziening is dat de werknemer na afloop van de detachering naadloos doorstroomt naar regulier betaald werk: hetzij bij de inlener, hetzij elders.

Door te kiezen voor een minimumduur van zes maanden en twee verlengingen mogelijk te maken (respectievelijk lid 2 en lid 3), kan een detachering zeer flexibel en op maat worden ingezet. Waar weinig werkervaring nodig is, volstaat vaak een detacheringsbaan van zes maanden; waar meer ervaring nodig blijkt, kan een detacheringsbaan langer duren.

Aangezien een detacheringsbaan een dure voorziening is, zal in iedere situatie afgewogen moeten worden of er geen alternatieve voorzieningen zijn die evenzeer kunnen bijdragen aan reïntegratie.

In de beleidsregels reïntegratie wordt bepaald welke cliënten in aanmerking komen en worden eventueel overige criteria vastgelegd.

Artikel 14 Voorzieningen gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in een werkloosheids- en uitkeringssituatie. De gemeente kan ertoe besluiten aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, zijnde niet-gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering al onderdeel uit van het traject.

Artikel 15 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening kunnen worden opgenomen.

Het eerste lid geeft aan dat scholing slechts dan aangeboden wordt als het gericht is op de arbeidsinschakeling en dus arbeidsmarktrelevant moet zijn. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht wordt, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Artikel 16 Voorbereiding op eigen bedrijf

De WWB stelt dat onafhankelijkheid van bijstand door middel van zelfstandig ondernemerschap evenzeer geldt als uitstroom als reïntegratie naar een baan in loondienst.

Voor een bepaalde groep uitkeringsgerechtigden geldt dat zij ‘niet aangewezen zijn’ op werk in loondienst (bijv. op grond van arbeidsverleden, leeftijd, in de persoon gelegen factoren of positie op de arbeidsmarkt anderszins), d.w.z. dat hun kansen op regulier werk in loondienst zeer gering tot nihil zijn.

In die gevallen kan het college besluiten tot het bieden van faciliteiten om die personen in staat stellen zich gedurende maximaal een jaar te oriënteren en voor te bereiden op het starten van een eigen bedrijf. Voorzieningen zijn bijv. begeleiding en advisering bij marktonderzoek en opstellen ondernemersplan door daarin gespecialiseerde bureaus, het volgen van gerichte cursussen, etc. Het Bijstandsbesluit Zelfstandigen kan daarbij eventueel ondersteunend zijn.

In de beleidsregels reïntegratie worden de voorwaarden en eventueel maximum bedrag nader uitgewerkt.

Artikel 17 Werkstage

Een werkstage is een laagdrempelig instrument om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet zozeer het werk zelf, maar het leren werken staat veelal centraal. Om dit te benadrukken kan voor het vervullen van een werkstage als bedoeld in dit artikel geen stagevergoeding worden verstrekt, anders dan een vergoeding voor werkelijk gemaakte onkosten.

Het eerste lid van artikel 10 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of hij/zij geschikt is voor een bepaald soort werk. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan.

Voor een toelichting op het vierde lid wordt verwezen naar de toelichting op het vierde lid van artikel 12.

In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 18 Arbeidsactivering

Volgens de WWB dient ook arbeidsactivering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop.

Door de laatste bijzin in het tweede lid houdt de verordening de mogelijkheid van arbeidsactivering als puur participatie-instrument (dus niet gericht op arbeidsinschakeling) nadrukkelijk open.

Artikel 19 InkomstenvrijlatingHet is mogelijk de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, tot een vastgesteld maximum. Hoewel niet expliciet in de Wet of de Memorie van Toelichting vermeld, wijst de formulering van het artikel erop dat deze vrijlating slechts eenmaal per periode van bijstandsverlening kan worden toegekend. De vrijlating moet derhalve worden gezien als motiverend voor de cliënt en dus als een reïntegratie-instrument en expliciet niet als inkomensondersteunend instrument. Om die reden wordt het omgaan met deze vrijlating ook opgenomen in deze verordening. Het noemen van een maximumpercentage en een maximaal bedrag impliceert, dat ook uitgegaan mag worden van lagere bedragen. Indien de gemeente dit wil, dan dient dat in de reïntegratieverordening geregeld te worden. Dit gebeurt in het eerste lid. De in het tweede en derde lid genoemde vrijlatingen worden nader uitgewerkt in de beleidsregels reïntegratie, waarin zal worden opgenomen onder welke voorwaarden personen aanspraak kunnen maken op deze vrijlatingen. Het vijfde lid legt de verantwoordelijkheid voor de aanvraag van de vrijlating bij de cliënt zelf.

Artikel 20 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen, de zogenaamde verwervingskosten. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, transportkosten i.v.m. verhuizing, kosten voor kinderopvang en studiemiddelen. Het betreft geen limitatieve opsomming om individueel maatwerk te kunnen toepassen.

Artikel 21 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 22 Onvoorziene omstandigheden

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 23 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 24 Intrekking Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand 2006

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 25 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.