Regeling vervallen per 01-01-2012

Besluit nadere regels individuele voorzieningen gemeente Heumen 2011

Geldend van 01-02-2011 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Besluit nadere regels individuele voorzieningen gemeente Heumen 2011

Besluit nadere regels

individuele voorzieningen

Wmo gemeente Heumen 2011

Vastgesteld door Burgemeester en wethouders bij besluit van 1 februari 2011

Burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen

gelet op de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning,

overwegende dat het noodzakelijk is de hoogte en de vormen van te verstrekken voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning vast te leggen,

besluiten vast te stellen het

Besluit nadere regels individuele voorzieningen Wmo gemeente Heumen

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Norminkomen:

    • I.

      voor de zelfstandig wonende persoon: de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand verhoogd met de toeslag dan wel verlaagd met een verlaging als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wet werk en bijstand;

    • II.

      voor de persoon die verblijft in een inrichting: de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand verhoogd met de bedragen bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.

  • b.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de persoon.

  • c.

    Forfaitaire vergoeding: een vergoeding in de vorm van een vooraf vastgesteld bedrag die onafhankelijk van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens.

  • d.

    Gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens.

  • e.

    Normbedrag: een geforfaiteerde of een gemaximeerde vergoeding.

  • f.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel: de eigen bijdrage of eigen aandeel als bedoeld in artikel 1 onder m. van de verordening.

  • g.

    persoonsgebonden budget: het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1 onder k. van de verordening.

  • h.

    verordening: de verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen.

  • i.

    Besluit maatschappelijke ondersteuning: het Besluit maatschappelijke ondersteuning van 2 oktober 2006, gepubliceerd in Staatsblad 2006 nr. 450;

Artikel 2 Vaststellen inkomen voor toets recht op vervoersvoorziening

  • 1. Het inkomen, voor zover van belang voor de toepassing van artikel 5.2, van de verordening, wordt vastgesteld conform de bepalingen van artikel 32 en 33 van de Wet werk en bijstand. Artikel 31 van de Wet werk en bijstand is van overeenkomstige toepassing;

  • 2. Bij de vaststelling van het netto-inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt het inkomen uit vermogen op jaarbasis in aanmerking genomen voor zover dit, na aftrek van de eventueel verschuldigde vermogensrendementsheffing, meer bedraagt dan 10 procent van de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Wet werk en bijstand. Het inkomen uit vermogen wordt omgerekend naar een bedrag per maand.

  • 3. Op het inkomen als bedoeld in het eerste lid van een bewoner van een AWBZ-instelling wordt de eigen bijdrage, welke die bewoner verschuldigd is ingevolge het Bijdragebesluit Zorg, in mindering gebracht.

  • 4. De periode waarover het inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld is de kalendermaand waarin de aanvraag voor de voorziening is gedaan.

  • 5. In afwijking van het vierde lid wordt het inkomen, ingeval dit maandelijks in hoogte varieert, vastgesteld over de periode van 3 maanden voorafgaande aan de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend en gemiddeld naar een bedrag per maand.

Artikel 3 Kosten en aftrekposten op inkomen voor recht op vervoersvoorziening

  • 1. Bij de toepassing van artikel 5.2,, van de verordening wordt bij de vaststelling van het inkomen rekening gehouden met overige noodzakelijke kosten voortvloeiend uit ziekte of gebrek. Het betreft kosten die:

  • a. niet vanuit andere regelingen geheel of gedeeltelijk worden vergoed;

  • b. niet algemeen gebruikelijk zijn;

  • c. gemaakt zijn in het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de voorziening is gedaan.

  • 2. De persoon dient de overige kosten voortvloeiende uit ziekte of gebrek aannemelijk te maken.

  • 3. Het bepaalde in de voorgaande leden wordt niet toegepast indien het inkomen lager is dan het norminkomen.

Hoofdstuk 2 Zorgvoorzieningen

Artikel 4 Zorg in natura

  • 1.

    Huishoudelijke hulp in natura als bedoeld in artikel 3.1 van de verordening wordt uitsluitend verleend door een door de aanvrager aan te wijzen zorgaanbieder waarmee de gemeente een overeenkomst voor het leveren van zorg in natura heeft gesloten;

  • 2.

    Hulp bij de huishouding kan, voor zover de noodzaak door het college is vastgesteld, slechts bestaan uit:

  • a.

    HH1

    Activiteiten gericht op het schoonmaken van het huis. Daarnaast vindt beperkte ondersteuning van het huishouden plaats. Voor deze categorie gelden in ieder geval de volgende activiteiten:

  • -

    (Lichte activiteiten:)

    • ·

      poetswerk

    • ·

      opruimen van kamers

    • ·

      bedden opmaken

    • ·

      beperkte verzorging van planten en huisdieren

    • ·

      opruimen huishoudelijk afval

  • -

    (Zware activiteiten:)

    • ·

      schoonmaken WC, sanitair en keuken

    • ·

      stofzuigen, soppen en dweilen vloeren

    • ·

      bedden afhalen en verschonen

    • ·

      incidentele schoonmaakwerkzaamheden: kasten, ramen etc.;

  • -

    Verzorging van kleding en linnengoed: sorteren, wassen, drogen, strijken en vouwen

  • -

    Maaltijdverzorging: bereiden broodmaaltijd en opwarmen warme maaltijden

  • -

    Boodschappen: overnemen van boodschappen doen voor het dagelijkse leven

  • b.

    HH2

    Activiteiten gericht op het schoonmaken van het huis. Daarnaast vindt beperkte ondersteuning van het huishouden en ondersteuning bij het organiseren van het huishouden plaats.

    Voor deze categorie HH gelden de activiteiten zoals beschreven bij HH1 aangevuld met de volgende activiteiten:

  • ·

    anderen helpen bij het bereiden van de maaltijd

  • ·

    huishoudelijke spullen in orde houden

  • ·

    hulp rondom zelfverzorging (voorwaardenscheppend voor zelfverzorging zoals kleding en wasgoed klaarleggen)

  • ·

    opvang, verzorging en beperkte ondersteuning bij de opvoeding van kinderen

  • ·

    dagelijkse organisatie van het huishouden

  • c.

    HH2+

Organisatie van een ontregeld huishouden als gevolg van psychische problemen, een verstandelijke beperking of een combinatie van problemen.

Voor deze categorie HH gelden de activiteiten zoals beschreven bij HH2 aangevuld met de volgende activiteiten:

  • ·

    instructie, advies en voorlichting gericht op het huishouden

  • ·

    eenvoudige psychosociale hulp en observatie

Artikel 5 Hoogte bedrag persoonsgebonden budget huishoudelijke hulp

  • 1. Het bedrag per uur als bedoeld in artikel 3.4 van de verordening voor HH1, HH2 en HH2+ is gelijk aan de werkelijke kosten, doch niet hoger dan 75% van het laagste uurtarief van de aanbieders waarmee het college een overeenkomst voor de levering van huishoudelijke hulp in natura heeft gesloten;

  • 2. Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp per week is gelijk aan het aantal geïndiceerde uren voor huishoudelijke hulp per week, vermenigvuldigd met het bedrag per uur bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

Artikel 6 Woonvoorzieningen in natura

Een woonvoorziening van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard wordt op verzoek van de aanvrager verleend:

  • 1.

    in natura door middel van bruikleen door een leverancier waarmee het college een overeenkomst voor de levering van hulpmiddelen heeft afgesloten of tot een schriftelijk accoord is gekomen.

  • 2.

    in natura door middel van bruikleen dan wel in eigendom door het college indien de bruto prijs van het hulpmiddel lager is dan € 2.000,-

en dit in de gegeven situatie de goedkoopste adequate voorziening is.

Artikel 7 Hoogte financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget in de kosten van verhuizing en inrichting

  • 1. De forfaitaire financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget voor de kosten van verhuizing en inrichting voor de persoon bedoeld in artikel 4.15 lid 1 sub a van de verordening bedraagt € 2.267,-.

  • 2. De forfaitaire financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget voor de kosten van inrichting voor de persoon bedoeld in artikel 4.15 lid 1 onder b. van de verordening bedraagt € 3.627,-.

  • 3. De financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget voor de kosten van verhuizing voor de persoon bedoeld in artikel 4.15 lid 1 onder b. van de verordening is gelijk aan de werkelijke kosten.

  • 4. Het persoonsgebonden budget bedoeld in het derde lid wordt vastgesteld aan de hand van een door een erkend bedrijf opgestelde en door het college geaccordeerde offerte.

Artikel 8 Kostensoorten woningaanpassingen

Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in, of een persoonsgebonden budget voor de kosten van een woningaanpassing wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

1.De aanneemsom, hierin begrepen de loon- en materiaalkosten, voor het treffen van de

voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor vergoeding in aanmerking.

2.De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde

in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

3.Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10 procent van de aanneemsom met dien

verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1998 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor een ingrijpende woningaanpassing moet worden ingeschakeld komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

  • 7.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voorzover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

  • 8.

    De prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd op hetgeen gesteld is in artikel 4.8 van de verordening en artikel 14 van dit besluit.

  • 9.

    De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

  • 10.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

  • 11.

    De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening.

  • 12.

    De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de persoon, voor zover de kosten onder 1 t/m 11 meer dan € 955,06 bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 357,89.

  • 13.

    Overige kosten voor zover deze naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk zijn voor het aanpassen van de woning.

Artikel 9 Hoogte financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget woningaanpassing (bouwkundig)

  • 1. De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetk o ming in de kosten van woningaanpassing als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en lid 1 onder c van de verordening bedraagt 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende werkelijk gemaakte kosten van de goedkoopste adequate voorziening.

  • 2. De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen persoonsgebonden bu d get in de kosten van woningaanpassing als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en lid 1 onder c van de verordening bedraagt 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de goedkoopste adequate voorziening zoals opgenomen in de door het college geaccordeerde offerte.

Artikel 10 Hoogte financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget woningaanpassing (niet-bouwkundig)

  • 1.

    Het pe r soonsgebonden budget voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en lid 1 onder b van de verordening is gelijk aan:

    • a.

      de bruto adviesprijs van de conform het programma van eisen aangeboden goedkoopst adequate voorziening zoals opgenomen in het assortiment van de contractleverancier;

    • b.

      100% van de conform het programma van eisen voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de goedkoopst adequate voorziening zoals opgenomen in de door het college geaccordeerde offerte, indien de voorziening niet is opgenomen in het assortiment van de contractleverancier.

  • 2.

    De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen financiële t e gemoetkoming voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en lid 1 onder b van de verordening bedraagt 100% van de conform het programma van eisen voor vergoeding in aanmerking komende werkelijk gemaakte kosten van de goedkoopste adequate voorziening.

  • 3.

    Indien de woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en lid 1 onder b van de

verordening bestaat uit een woningsanering welke blijkens een medisch advies noodzakelijk is wegens huisstof- of huismijtallergie, astma of chronische bronchitis, dan bedraagt de vergoeding of het persoonsgebonden budget:

  • a.

    100% van de kosten als het te vervangen artikel niet ouder is dan 2 jaar;

  • b.

    75% van de kosten als het te vervangen artikel tussen de 2 en 4 jaar oud is;

  • c.

    50% van de kosten als het te vervangen artikel tussen de 4 en 6 jaar oud is;

  • d.

    25% van de kosten als het te vervangen artikel tussen de 6 en 8 jaar oud is; e. 0% van de kosten als het te vervangen artikel 8 jaar of ouder is,

met dien verstande dat bij het bepalen van de hoogte wordt uitgegaan van de conform het programma van eisen noodzakelijke kosten, voor zover deze niet hoger zijn dan de maximale bedragen zoals vermeld in de Prijzengids van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

  • 4.

    De tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor de kosten van noodzakelijke vervanging van vloerbedekking in verband met het gebruik van een rolstoel wordt overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid vastgesteld.

  • 5.

    Voor de kosten van gebruik en verzorging van een hulphond als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 sub h. van de verordening wordt een persoonsgebonden budget verleend van € 933,-- per jaar indien:

    • a.

      het een ADL-hond betreft, toegekend door de Stichting Hulphond Nederland;

    • b.

      door de aanwezigheid van de ADL-hond het aanbrengen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische voorzieningen niet noodzakelijk is.

Artikel 11 Kosten van onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen

  • 1.

    De kosten van keuring, onderhoud en reparatie als bedoeld in de artikelen 4.1 aanhef en lid 1 onder d en 4.16 van de verordening komen in aanmerking bij de berekening van een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget indien deze betrekking hebben op:

  • a)

    stoelliften;

  • b)

    rolstoel- of staplateauliften;

  • c)

    woonhuisliften;

  • d)

    hefplateauliften;

  • e)

    balansliften;

  • f)

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • g)

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren

  • h)

    woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard.

  • 2.

    De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie die betrekking hebben op de in lid 1 onder f tot en met h genoemde voorzieningen is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten.

  • 3.

    De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen persoonsgebonden budget in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie die betrekking hebben op de in lid 1 onder f tot en met h genoemde voorzieningen is gelijk aan de door het college geaccordeerde kosten van de goedkoopste adequate voorziening zoals opgenomen in de offerte van een terzake erkend bedrijf.

  • 4.

    De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie die betrekking hebben op de in lid 1 onder a tot en met e genoemde voorzieningen is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten als bedoeld in lid 2 dan wel de geoffreerde kosten als bedoeld in lid 3, met een maximum van de hierna genoemde bedragen:

Keuring van liften

Kosten begin-keuring excl. 19% Btw

Kosten periodieke keuring excl. 19% Btw

Kosten onderhoud excl. Btw incl. voorrijkosten

Stoelliften (a)

€ 356,68

€ 257,47

(1 x per 4 jaar)

€ 529,-

(1 x per jaar)

Rolstoellift (b)

€ 356,68

€ 257,47

(1 x per 4 jaar)

€ 529,-

(1 x per jaar)

Woonhuislift (c)

€ 548,07

€ 311,94

(1 x per 1,5 jaar)

€ 1.057,98

(2 x per jaar)

Staplateaulift (d)

€ 555,85

€ 316,42

(1 x per 4 jaar)

€ 521,18

(1 x per jaar)

Hefplateaulift (d)

€ 555,85

€ 316,42

(1 x per 1,5 jaar)

€ 1.057,98

(2 x per jaar)

Balansliften (e)

€ 83,50 p/u

(1 x 1,5 jaar)

€ 484,86

(1 x per jaar)

Maximale toeslagen op bovenstaande tarieven:

  • o

    50 % voor installaties geplaatst buiten de woning

  • o

    50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen.

  • o

    50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.

Artikel 12 Kosten van tijdelijke huisvesting

  • 1. De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en lid 1 onder e en 4.17 van de verordening is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van:

  • a. € 542,76 per maand bij een zelfstandige woonvorm of het langer aanhouden van het te verlaten pand

  • b. € 269,75 per maand voor een niet-zelfstandige woonruimte.

  • 2. De maximale duur van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid bedraagt 6 maanden.

Artikel 13 Kosten van huurderving

  • 1. Een financiële tegemoetkoming in verband met de derving van huurinkomsten als bedoeld in de artikelen 4.1 aanhef en lid 1 onder f en 4.18 van de verordening wordt slechts verstrekt indien de kosten van aanpassing van de betreffende woonruimte hoger zijn dan € 6.800,-.

  • 2. De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving als bedoeld in artikel 4.1 aanhef en lid 1 onder f. en 4.18 van de verordening is gelijk aan de werkelijke (kale) huur.

  • 3. De maximale duur gedurende welke een financiële tegemoetkoming in verband met de derving van huurinkomsten als bedoeld in de artikelen 4.1 aanhef en lid 1 onder f. en 4.18 van de verordening kan worden verstrekt, bedraagt 6 maanden.

  • 4. De in het vorige lid genoemde periode kan op voorstel van het college met ten hoogste drie maanden worden verlengd indien vaststaat dat binnen deze periode een persoon voor de woning in aanmerking komt.

  • 5. Geen financiële tegemoetkoming in verband met de derving van huurinkomsten als bedoeld in de artikelen 4.1 aanhef en lid 1 onder f en 4.18 van de verordening wordt verstrekt terzake van huurderving over de eerste maand aansluitend aan de datum waarop de geldigheidsduur van de huurovereenkomst is verstreken.

Artikel 14 Aantal m² grond waarvoor financiële tegemoetkoming mogelijk is

1.Het aantal m² waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend als bedoeld in artikel 4.8 van de verordening, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning:

Soort vertrek

Aantal m2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek

1.Aantal m2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

zit- slaapkamer

18

8

Eenpersoonsslaap-kamer

10

4

Tweepersoonsslaap-kamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

-wastafelruimte

-doucheruimte

-badruimte

2

3

4

1

2

2

Entree/gang/hal

5

2

Berging

6

4

2.Het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is 20m²

Artikel 15 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Een financiële tegemoetkoming in de kosten woningaanpassing aan gemeenschappelijke ruimten, zoals bedoeld in artikel 4.9 van de verordening is beperkt tot de volgende voorzieningen:

-het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren - het aanbrengen van elektrische deuropeners - het aanbrengen van extra trapleuning(en) - aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het woongebouw - aanbrengen van drempelhulpen of vlonders - het aanbrengen van een extra trapleuning bij portiekwoningen - een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw

Artikel 16 Maximaal aanpassingsbedrag woonwagen/woonschip in bepaalde situaties

De aanpassingskosten van een woonwagen of woonschip worden in de gevallen als bedoeld in artikel 4.13 van de verordening vergoed tot een bedrag van maximaal € 1.000,--.

Artikel 17 Niet toepassen primaat verhuizing

Het primaat van de verhuizing zoals dat is neergelegd in artikel 4.4 van de verordening blijft in ieder geval buiten toepassing indien:

  • a.

    de beschikbare woning voor de betrokkene niet geschikter en niet tegen lagere kosten kan worden aangepast dan zijn huidige woning;

  • b.

    niet redelijkerwijs is te verwachten dat er binnen een tijdsbestek van zes maanden een geschikte woning beschikbaar komt;

  • c.

    de kosten van woningaanpassing van de door de persoon bewoonde woning minder bedragen dan € 9.003,-;

  • d.

    de kosten van woningaanpassing van de door de persoon bewoonde woning minder bedragen dan 125 procent van de kosten van verhuizing, noodzakelijke herinrichting en eventuele woningaanpassingen;

  • e.

    er een contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen;

Artikel 18 Maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning

De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning als bedoeld in artikel 4.5 en volgende van de verordening bedraagt maximaal € 2.000,-- .

Artikel 19 Hoogte financiële tegemoetkoming in kosten verwijderen van voorzieningen

De financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing als bedoeld in de artikelen 4.1 aanhef en onder 1 sub g en 4.19 van de verordening wordt, indien vaststaat dat de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan personen zonder beperkingen te verhuren, vastgesteld op de noodzakelijk te maken kosten. De financiële tegemoetkoming wordt betaald aan de woningeigenaar.

Artikel 20 Minimum aanpassingsbedrag waarbij terugbetalingsverplichting

Het bedrag van de financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing, als bedoeld in de artikelen 4.1 aanhef en onder 1 sub c en 4.20 van de verordening waarboven de terugbetalingsverplichting geldt zoals bedoeld in artikel 4.20 van de verordening is € 13.613,-.

Artikel 21 Hoogte vermogensdrempel bouwkundige woningaanpassingen

  • 1. Het bedrag van het in de woning gebonden vermogen bedoeld in artikel 4.21 lid 1 van de verordening is gelijk aan 1,5 maal het bedrag genoemd in artikel 34 lid 2 sub d van de Wet werk en bijstand.

  • 2. Het bedrag van de totale noodzakelijk geachte woningaanpassingen bedoeld in artikel 4.21 lid 3 sub a is € 9.003,-.

Hoofdstuk 4 Vervoersvoorzieningen

Artikel 22 Vervoersvoorzieningen in natura dan wel persoonsgebonden budget

  • 1. De door burgemeester en wethouders te verstrekken individuele vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a. Een voorziening in natura, dan wel een persoonsgebonden budget ter voorziening in de kosten van:

  • 1. een al dan niet aangepaste auto;

  • 2. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

  • 3. een scootermobiel;

  • 4. een ander verplaatsingsmiddel;

  • b. Een persoonsgeboden budget ter voorziening in de kosten van:

  • 1. aanpassing van een eigen auto;

  • 2. gebruik van een bruikleenauto;

  • 3. medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

  • c. Een persoonsgebonden budget in verband met de kosten van onderhoud en reparatie van voorzieningen als genoemd onder a en b.

  • 2. Een vervoersvoorziening in natura als bedoeld in artikel 5.1, aanhef en onder sub b, van de verordening wordt beschikbaar gesteld in bruikleen via de aanbieder waarmee het college een overeenkomst heeft gesloten dan wel tot een schriftelijk accoord is gekomen;

  • 3. Een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, aanhef en onder sub b, van de verordening is gelijk aan:

    • a.

      de bruto adviesprijs van de conform het programma van eisen aangeboden goedkoopst adequate voorziening zoals opgenomen in het assortiment van de contractleverancier;

    • b.

      de conform het programma van eisen voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de goedkoopst adequate voorziening zoals opgenomen in de door het college geaccordeerde offerte, indien de voorziening niet is opgenomen in het assortiment van de contractleverancier.

  • 4. Een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 5 van de verordening welke niet in natura kan worden geleverd, of waarvoor de gemeente geen afspraken met een contractleverancier heeft gemaakt, is gelijk aan het totaal van de conform het programma eisen vastgestelde kosten van de goedkoopste adequate voorziening zoals opgenomen in de door een terzake erkend bedrijf uitgebrachte en door het college geaccordeerde offerte.

  • 5. Voor personen die afhankelijk zijn van “kamer tot kamer” vervoer is sprake van een beperkte

    beschikbaarheid van collectief vervoer. Zij komen dan ook, na indicatie, in aanmerking voor een

    individuele vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

    Het gaat hierbij om personen die bij het verlaten en/of binnengaan van de woning/kamer

    afhankelijk zijn van ondersteuning/begeleiding van derden.

    Artikel 23 Hoogte van de financiële tegemoetkoming en het persoonsgebonden budget vervoersvoorzieningen

    • 1.

      De door het college van burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 22, en onder 5 van dit Besluit bedraagt een maximale vergoeding van € 432,- per jaar, waarvan € 216,- als forfaitair bedrag en aanvullend een bedrag van € 216,- op basis van declaraties.

    • 2.

      De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.1, aanhef en onder b van de verordening is:

    • a.

      voor de aanpassing van een eigen auto gelijk aan de werkelijke kosten voor zover deze hoger zijn dan het bedrag voor een referentie-auto zoals opgenomen in de Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen;

    • b.

      voor een ander verplaatsingsmiddel gelijk zijn aan de werkelijke kosten voor zover deze, gelet op de beperking van de persoon, door het college als noodzakelijk worden aangemerkt.

    • c.

      voor medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum zoals opgenomen in de Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen;

    • d.

      voor onderhoud en reparatie van voorzieningen gelijk aan de werkelijke kosten, met dien verstande dat indien de kosten naar verwachting per kalenderjaar hoger zijn dan € 500,- vooraf instemming van het college is vereist.

    • e.

      indien de kosten als bedoeld onder sub c zijn gemaakt zonder instemming vooraf van het college dan bedraagt de financiële tegemoetkoming maximaal € 500,-.

    • 3.

      Een financiële tegemoetkoming voor een training als bedoeld in artikel 5.6 van de verordening is gelijk aan de werkelijke dan wel de verwachte werkelijke kosten van maximaal 5 lessen.

Hoofdstuk 5 Rolstoelen

Artikel 24 Gemaximeerde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget sportrolstoel

De financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel, de kosten van onderhoud, gebruik en reparatie, alsmede de kosten van accessoires, als bedoeld in de artikelen 6.1 en 6.2 van de verordening bedraagt maximaal € 3.535,04.

Artikel 25 Hoogte financiële tegemoetkoming dan wel persoonsgebonden budget rolstoel

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor de kosten bedoeld in artikel 6.1 is gelijk aan de conform het programma van eisen vast te stellen door de contractleverancier gehanteerde bruto adviesprijs, indien van toepassing inclusief de kosten van onderhoud en reparatie.

  • 2. De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget in verband met een voorziening als bedoeld in artikel 6.1 van de verordening welke niet in natura kan worden geleverd, of waarover het college geen afspraken met een contractleverancier heeft gemaakt, is gelijk aan de door een erkende leverancier conform het programma van eisen opgestelde en door het college geaccordeerde offerte.

Hoofdstuk 6 Bijzondere bepalingen met betrekking tot het persoonsgebonden budget

Artikel 26 Betaalbaarstelling persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget wordt uitsluitend betaalbaar gesteld door overmaking op een door de aanvrager of diens gemachtigde opgegeven bankrekeningnummer.

  • 2. Het persoonsgebonden budget wordt betaalbaar gesteld binnen 2 weken na de dag waarop het besluit aan belanghebbende is verzonden.

  • 3. Onverminderd het bepaalde onder lid 2 wordt het persoonsgebonden budget op een zodanig moment betaalbaar gesteld dat de aanvrager in staat is om de noodzakelijk geachte voorziening tijdig te realiseren.

  • 4. Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp wordt per kwartaal vooraf betaalbaar gesteld op een zodanige wijze dat de budgethouder hierover uiterlijk op de 15e dag van de eerste maand van het kwartaal waarop het budget betrekking heeft kan beschikken.

Artikel 27 Verplichtingen verbonden aan het persoonsgebonden budget

  • 1. De persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verleend is verplicht dit budget te besteden aan de voorziening als genoemd in de toekenningsbeschikking die voldoet aan het programma van eisen.

  • 2. De persoon aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend in verband met een voorziening als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 b, c en h, artikel 5.1 onder a, b onder 1 of 3 en artikel 6.1 en 6.2 van de verordening is verplicht om voor de voorziening, voor zover juridisch mogelijk, een verzekering tegen schade en diefstal af te sluiten.

  • 3. De persoon aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend voor een zorgvoorziening is verplicht om bij de besteding van het budget, voor zover toepassing, de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake de privaatrechtelijke dienstbetrekking alsmede de bepalingen in de vigerende belastingwetgeving in acht te nemen.

  • 4. De persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verleend en die met dit budget is overgegaan tot aanschaf van een vervoersvoorziening of hulpmiddel is verplicht om, ingeval de voorziening of het hulpmiddel vóór afloop van de gebruiksduur bedoeld in lid 1 niet meer wordt gebruikt, de voorziening of het hulpmiddel in eigendom over te dragen aan het college.

  • 5. de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het persoonsgebonden budget.

  • 6. Het college kan aan het persoonsgebonden budget voor de voorzieningen als bedoeld in de verordening verplichtingen verbinden die verband houden met:

    • a.

      de aard van de voorziening;

    • b.

      kwaliteitseisen aan de voorziening;

    • c.

      kwaliteitseisen aan de leverancier van de voorziening;

    • d.

      een rechtmatig en doelmatig gebruik van de voorziening;

    • e.

      een rechtmatige besteding van de middelen;

Artikel 28 Beperkingen persoonsgebonden budget

  • 1. De gebruiksduur van een met een persoonsgebonden budget aangeschafte vervoersvoorziening of hulpmiddel wordt gelijk gesteld met de afschrijvingstermijn die voor deze voorzieningen door de contractleverancier van voorzieningen in natura wordt gehanteerd.

  • 2. Indien een voorziening niet door de contractleverancier in natura wordt geleverd, dan bedraagt de gebruiksduur:

    • a.

      7 jaar indien het een voorziening voor volwassenen betreft;

    • b.

      5 jaar indien het een voorziening voor kinderen betreft;

    • c.

      het aantal jaren dat overwegend in de praktijk wordt gehanteerd indien dit afwijkt van de duur genoemd onder a en b.

  • 3. Indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de Wet Maatschappelijke ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, dan bestaat geen recht op een persoonsgebonden budget,tenzij:

    • a.

      sprake is van gewijzigde omstandigheden die aanpassing of vervanging van de voorziening noodzakelijk maken;

    • b.

      de voorziening niet meer voldoet of teniet is gegaan als gevolg van een calamiteit die niet aan belanghebbende is te wijten.

  • 4. Indien de persoon aan wie een persoonsgebonden voor een zorgvoorziening is toegekend overlijdt dan wordt de verstrekking van het persoonsgeboden budget beëindigd met ingang van de 1e dag van de kalendermaand volgend op de maand van overlijden.

Artikel 29 Verplichtingen en verantwoording van het persoonsgebonden budget voor zorgvoorzieningen

  • 1. Aan het persoonsgebonden budget in verband met huishoudelijke hulp zijn de navolgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      de budgethouder besteedt het persoonsgebonden budget voor de inkoop van huishoudelijke hulp conform het programma van eisen zoals geformuleerd in de toekenningsbeschikking.

    • b.

      de budgethouder sluit een schriftelijke overeenkomst met de persoon of instantie bij welke de hulp wordt ingekocht, waarin tenminste de volgende afspraken zijn opgenomen:

    • ·

      de eisen aan de declaratie van de persoon bij welke de hulp wordt ingekocht, welke in ieder geval dient te bevatten:

  • o een overzicht van de dagen waarop is gewerkt

  • o het uurtarief

  • o het aantal gedeclareerde uren

  • o de naw-gegevens van de zorgverlener

  • o het bsn-nummer van de zorgverlener

  • o de handtekening van de zorgverlener

  • · de eisen aan de declaratie van de instantie bij welke de hulp wordt ingekocht, welke in ieder geval dient te bevatten:

  • o een overzicht van de dagen waarop is gewerkt

  • o het uurtarief

  • o het aantal gedeclareerde uren

  • o de naw-gegevens van de instantie

  • o het btw-nummer van de instantie

  • o een handtekening namens de instantie

  • 2. de budgethouder bewaart de in het eerste lid bedoelde overeenkomsten en declaraties gedurende drie jaren en stelt deze, desgevraagd, ter beschikking van het college.

  • 3. Het college controleert steekproefsgewijs de rechtmatige besteding van het persoonsgebonden budget als bedoeld in het eerste en tweede lid en stelt hiertoe een controle-protocol op.

Hoofdstuk 7 Eigen bijdrage, eigen aandeel

Artikel 30 Opleggen van eigen bijdrage, eigen aandeel

  • 1. Eigen bijdrage wordt opgelegd bij voorzieningen in natura en persoonsgebonden budgetten

  • 2. Eigen aandeel wordt opgelegd bij financiële tegemoetkomingen

  • 3. Vaststelling en inning van de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt uitgevoerd door via het CAK (Centraal Administratiekantoor). Er wordt aangesloten bij de wettelijke maximumbedragen.

Hoofdstuk 8 Advies en heronderzoek

Artikel 31 Gevallen waarin een deskundigenadvies moet worden ingewonnen

Burgemeester en wethouders vragen een daartoe door hen aangewezen adviesinstantie om

advies indien:

  • a.

    dit op grond van een wettelijke bepaling noodzakelijk is;

  • b.

    burgemeester en wethouders voornemens zijn geen voorziening toe te kennen, daar de aanvrager voor wie de voorziening is bedoeld geen aantoonbare beperkingen ondervindt als bedoeld in de wet;

  • c.

    zij dat overigens gewenst vinden, gelet op de complexiteit van de situatie van de klant in samenhang met de gevraagde voorzieningen.

Artikel 32 Heronderzoeken

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks een onderzoek instellen naar het voortduren van het recht op de ingevolgde de verordening toegekende voorzieningen.

  • 2. Indien naar aanleiding van een heronderzoek blijkt dat de persoon niet langer recht heeft op een voorziening ingevolge de verordening trekken burgemeester en wethouders deze voorziening in.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 33 Indexering

Het college verhoogt jaarlijks met ingang van 1 januari de in dit besluit opgenomen bedragen, voor zover deze betrekking hebben op de hoogte van een financiële tegemoetkoming dan wel een persoonsgebonden budget, conform de consumentenprijsindex alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 34 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als ‘Besluit nadere regels individuele voorzieningen Wmo gemeente Heumen 2011’.

Artikel 35 Inwerkingtreding

Het ‘Besluit nadere regels Wmo gemeente Heumen 2011’ treedt in werking met ingang van 1 februari 2011 en werkt terug tot en met 1 januari 2011.

Artikel 36 Intrekking Besluit nadere regels individuele voorzieningen Wmo gemeente Heumen per 1 januari 2011

Het ‘Besluit nadere regels individuele voorzieningen Wmo gemeente Heumen 1 juli 2010’ , vastgesteld door het college op 13 juli 2010, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2011.

Heumen, 1 februari 2011.

Burgemeester en wethouders,

secretaris, burgemeester,

Algemene toelichting

Onderhavig besluit regelt het verstrekkingenbeleid dat voortvloeit uit de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen.

De Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is voor het eerst op

1 januari 2007 in werking getreden. Sindsdien zijn er enkele relevante ontwikkelingen geweest in jurisprudentie die aanpassing van de verordening noodzakelijk maakte. Daarnaast werd ook nieuw beleid ontwikkeld rondom de eigen bijdrage en het in aanmerking nemen van vermogen bij grote woningaanpassingen. Om die reden werd de Wmo-verordening per 1 januari 2010 geactualiseerd.

Deze trad op 1 januari 2010 in werking.

In verband met gewijzigd beleid betreffende de Wmo-vervoersvoorzieningen per 1 januari 2011 is met name hoofdstuk 5 vervoersvoorzieningen van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gewijzigd per deze datum.

Als vervolg hierop is ook het Besluit nadere regels individuele voorzieningen op dit onderdeel aangepast.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat een aantal begripsomschrijvingen. Enkele begrippen zijn ook opgenomen in de verordening en worden hier ten behoeve van de leesbaarheid herhaald.

Met de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning met ingang van 1 januari 2007 is sprake van een tweetal inkomensbegrippen:

  • 1.

    het inkomen voor het recht op een vervoersvoorziening

  • 2.

    het inkomen voor het vaststellen van de eigen bijdrage

Omdat het Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg per 1 januari 2007 is vervallen, is de definitie van het norminkomen (de toepasselijke bijstandsnorm) rechtstreeks in artikel 1 van dit besluit opgenomen. Het inkomensbegrip voor de eigen bijdrage is vastgesteld in het (landelijke) Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2 Vaststellen inkomen voor toets recht op vervoersvoorziening

Voor het recht op een vervoersvoorziening mag het inkomen kort gezegd niet hoger zijn dan 1,5 maal het norminkomen. Artikel 2 bepaalt hoe het inkomen voor het recht op een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hoofdregel is dat het netto-inkomen in acht wordt genomen. Met ingang van 1 januari 2007 wordt bij de berekening van het netto inkomen volledig aangesloten bij de bepalingen omtrent inkomen van de Wet werk en bijstand (WWB).

Bepalend is over het algemeen het netto loon op het loonstrookje vóór aftrek van inhoudingen vanwege bijvoorbeeld beslag of een spaarloonregeling. In die gevallen waarin de hoogte van de vakantietoeslag niet bekend is, kan deze als regel op 8 procent van de netto-inkomsten worden gesteld.

Daarnaast wordt het inkomen uit vermogen vrijgelaten voor zover dit betrekking heeft op een vermogen dat lager is dan de vermogensgrens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Men spreekt in dit verband ook wel van bescheiden vermogen. De vermogensgrenzen in de WWB worden jaarlijks per 1 januari aangepast en verschillen per leefvorm. Voor gehuwden en alleenstaande ouders geldt een hogere vermogensgrens dan voor alleenstaanden. Door in het tweede lid aan te sluiten bij de vermogensgrenzen in de WWB en door het noemen van een percentage van 10 procent wordt per saldo bereikt dat het inkomen uit vermogen alleen in aanmerking wordt genomen voor dat deel van het vermogen dat substantieel meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens op grond van de WWB.

Bij een vast inkomen volstaat onderzoek naar het inkomen over één maand. Bij wisselende inkomsten vindt vaststelling van het inkomen plaats op basis van de inkomsten over de laatste 3 maanden, direct voorafgaand aan de aanvraag of heronderzoek.

Artikel 3 Kosten en aftrekposten op inkomen voor recht op vervoersvoorziening

Op grond van het eerste lid dienen de extra kosten die de persoon moet maken als gevolg van zijn handicap bij de vaststelling van zijn inkomen ter bepaling van het recht op een vervoersvoorziening als genoemd in artikel 5.2, lid 5, van de verordening, op het inkomen in mindering gebracht te worden voorzover deze kosten niet op grond van andere regelingen worden vergoed.

Bij de vaststelling van het recht op genoemde vervoersvoorzieningen geldt een inkomensgrens. Bij het toetsen van het inkomen van de persoon aan een inkomensgrens mag volgens vaste rechtspraak van de CRvB niet elke ruimte ontbreken om in bijzondere omstandigheden rekening te houden met als gevolg van de handicap op het besteedbare inkomen drukkende kosten. Vergelijk bijvoorbeeld CRvB, 07-11-1997, AB 1998/118 en CRvB 12-12-2000 nr. 00/4096 Wvg. Artikel 3 geeft invulling aan deze regel uit de jurisprudentie.

Het tweede lid bepaalt dat de persoon de extra kosten aannemelijk dient te maken.

Het derde lid bepaalt dat er geen rekening wordt gehouden met de extra kosten in verband met de handicap indien het inkomen lager is dan het norminkomen (1,5 maal de toepasselijke bijstandsnorm). Deze bepaling heeft vooral betekenis voor de uitvoering. Gelet op het gemeentelijk beleid bestaat er voor de persoon met een inkomen beneden het norminkomen bij indicatie recht op alle Wmo-voorzieningen. Het is dan niet meer nodig om de extra kosten in verband met de handicap in mindering te brengen op het inkomen.

Hoofdstuk 2 Zorgvoorzieningen

Artikel 4 Zorg in natura

Wanneer de aanvrager zorg in natura wil ontvangen, dan kan hij deze uitsluitend ontvangen van één van de geselecteerde zorgaanbieders die middels een aanbestedingsprocedure hiervoor zijn geselecteerd.

In het tweede lid is omschreven uit welke taken huishoudelijke hulp kan bestaan. Tot welk niveau huishoudelijke hulp wordt geleverd moet blijken uit de indicatie. Middels de beslisboom voor het indiceren van huishoudelijke hulp wordt bepaald voor welke taken en tot welk niveau de aanvrager behoefte heeft aan ondersteuning.

Artikel 5 Hoogte bedrag persoonsgebonden budget huishoudelijke hulp

Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp wordt vastgesteld volgens de navolgende fomule:

·(aantal geïndiceerde uren HH per week) x (uurtarief natura x 75%) = pgb per week

Het uurtarief is het tarief van de contractaanbieder die het laagste tarief berekent voor zorg in natura. Op het natura-tarief wordt een efficiency-korting van 25% toegepast. De achterliggende gedachte van deze keuze is dat in het tarief van een instelling die zorg aanbiedt ongeveer 25% is begrepen voor de kosten van overhead, zoals management, gebouwen, afschrijvingen en andere niet direct productieve componenten. Omdat een budgethouder de hulp over het algemeen zal inkopen bij een natuurlijke persoon die persoonlijke dienstverlening verricht, kan deze persoonlijke zorg, vanwege het ontbreken van genoemde overheadkosten, voor een lager tarief worden ingekocht.

Het persoonsgebonden is in beginsel gelijk aan de werkelijke kosten. Indien de budgethouder tegen lagere kosten dan het hier vermelde maximumbedrag zorg kan inkopen, dan wordt het budget op deze lagere kosten vastgesteld. Het pbg kan nooit hoger zijn dan 75% van het laagste natura-tarief van de contractaanbieders.

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

Artikel 6 Woonvoorziening in natura

Als regel werd onder de Wvg voor woonvoorzieningen een financiële tegemoetkoming verleend. Onder de Wmo is voor woonvoorzieningen ook een persoonsgebonden budget mogelijk. Daarnaast is in de verordening de jarenlang gegroeide praktijk van woonvoorzieningen in natura geformaliseerd. Dit betekent dat woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard ook in natura kunnen worden verleend ingeval dit de goedkoopst adequate voorziening oplevert en dit tot het assortiment van de leverancier behoort. Redenen om al dan niet voor een voorziening in natura te kiezen kunnen zijn de vervangbaarheid en herbruikbaarheid. Voor voorzieningen in natura kan vervolgens nog onderscheid worden gemaakt in verstrekking in bruikleen, of verstrekking in eigendom. Per situatie moet worden onderzocht welke vorm de goedkoopst adequate voorziening oplevert. Deze heeft steeds de voorkeur. Niettemin bepaalt de klant op grond van de wettelijke keuzevrijheid de vorm van de verstrekking.

Verstrekking in bruikleen wordt in beginsel gerealiseerd via de contractleverancier voor hulpmiddelen. In sommige gevallen is het echter goedkoper om het hulpmiddel aan te schaffen en in bruikleen dan wel eigendom te verstrekken aan de aanvrager. Deze verstrekking vindt rechtstreeks door het gemeente plaats zonder tussenkomst van een contractleverancier.

Artikel 7 Hoogte financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget in de kosten van verhuizing en inrichting

Dit artikel bepaalt de hoogte van een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Voor personen die naar een aangepaste woning verhuizen geldt een forfaitair bedrag.

Voor personen zonder beperkingen die door middel van verhuizing op verzoek van de gemeente een aangepaste woning vrijmaken worden de verhuiskosten vergoed op basis van de werkelijk te maken kosten. Voor de inrichtingskosten geldt een (hoger) forfaitair bedrag.

Artikel 8 Kostensoorten woningaanpassingen

Dit artikel bepaalt welke kosten in het kader van een woningaanpassing voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van een aantal kosten is teven de maximale vergoeding genoemd.

Artikel 9 Hoogte financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget woningaanpassing (bouwkundig)

Voor een woningaanpassing van bouwkundige of woontechnische aard geldt als hoofdregel dat een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget worden verleend. Een grote woningaanpassing in natura ligt niet voor de hand, aangezien de aanvrager/woningeigenaar formeel als opdrachtgever dient op te treden Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming en het persoonsgebonden budget in de kosten van een woningaanpassing. In beginsel worden alle kosten, voor zover noodzakelijk op basis van het programma van eisen, vergoed.

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing wordt vastgesteld op het totaalbedrag van de offerte welke door het college accoord wordt bevonden. In principe dienen minimaal twee offertes te worden opgevraagd omdat op basis van één offerte niet kan worden geoordeeld of sprake is van de goedkoopste adequate voorziening. De offerte dient herleidbaar te zijn gebaseerd op het programma van eisen. Het college kan de gehele offerte goedkeuren of afkeuren, maar ook bepaalde posten van de offerte afkeuren. Het vastgestelde Pgb is het bedrag waarvan de aanvrager/eigenaar de woningaanpassing dient te realiseren. Alleen ingeval de aanvrager/eigenaar tegen kosten aanloopt die in de goedgekeurde offerte niet zijn opgenomen, en waarvoor, als deze wel waren opgenomen, eveneens een pgb zou zijn verleend, kunnen in een later stadium alsnog voor vergoeding middels een pgb in aanmerking komen. Alle andere tegenvallers komen voor rekening van de aanvrager/eigenaar.

Artikel 10 Hoogte financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget woningaanpassing (niet-bouwkundig)

Voor het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard worden dezelfde regels gehanteerd als bij de vergoeding van woningaanpassingen. Daartoe wordt verwezen naar artikel 9. In beginsel worden dus ook hier alle kosten vergoed. Voor woningsanering i.v.m. CARA / allergie wordt aangesloten bij de richtprijzen in de prijzengids van het Nederlands instuur voor budgetvoorlichting (Nibud).

De hoogte van het pgb voor niet-bouwkundige of niet-woontechnische woningaanpassingen wordt vastgesteld op het bedrag van de bruto adviesprijs van de contractleverancier bij de gemeente in rekening zou zijn gebracht indien de voorziening in natura zou zijn geleverd.

Voor kosten van voorziening die niet via een leverancier in natura kunnen worden geleverd wordt de offerte-methode gehanteerd zoals beschreven in de toelichting onder artikel 9.

Voor de kosten welke samenhangen met het hebben van een hulphond wordt een geforfaiteerd bedrag verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget. Voorwaarde is dat het gaat om een hulphond van Stichting Hulphond Nederland. Daarnaast dient de hulphond zodanig noodzakelijk te zijn dat vanwege de aanwezigheid van de hulphond het aanbrengen van niet-bouwkundige of niet woon-technische woonvoorzieningen niet noodzakelijk is. Dit ziet met name op de vraag of de hulphond aanwezig is in verband met het wegnemen van beperkingen. Ook in gevallen waarin de hulphond slechts voor een deel het aanbrengen van kleine voorziening overbodig maakt, maar bijvoorbeeld bepaalde kleine woningaanpassingen toch noodzakelijk zijn, komen de kosten van de hulphond toch voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 11 Kosten van onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen

Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen. De bedragen zijn gebaseerd op de Tarieven voor veiligheidskeuring uitgevoerd door het Liftinstituut.

Het persoonsgebonden budget voor onderhoud, keuring en reparatie wordt vastgesteld op de kosten zoals opgenomen in de offerte van een erkend bedrijf voor zover deze niet hoger zijn dan de maximale bedragen genoemd in dit artikel. Om te komen tot komen tot de goedkoopst adequate voorziening dient steeds te worden afgewogen of een onderhoudscontract tot de mogelijkheden behoort, of dat onderhoud en reparatie tegen kostprijs worden verricht en vergoed.

Artikel 12 Kosten van tijdelijke huisvesting

Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming indien de persoon zich als gevolg van een woningaanpassing tijdelijk elders moet huisvesten. De maximale duur is 6 maanden.

Gelet op het karakter van de kosten is voor de kosten van tijdelijke huisvesting geen persoonsgebonden budget mogelijk. Dit vloeit voort uit artikel 4.1 lid 3 van de verordening.

Artikel 13 Kosten van huurderving

Dit artikel bepaalt de hoogte van een financiële tegemoetkoming die aan een verhuurder kan worden verstrekt wegens huurderving. De maximale duur is ook hier 6 maanden.

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal worden beschouwd. Daarom bepaalt het vierde lid dat geen financiële tegemoetkoming wegens huurderving wordt verstrekt terzake van deze eerste maand na huurbeëindiging.

Gelet op het karakter van de kosten is voor de kosten van huurderving geen persoonsgebonden budget mogelijk. Dit vloeit voort uit artikel 4.1 lid 3 van de verordening.

Artikel 14 Aantal m² grond waarvoor financiële tegemoetkoming mogelijk is.

Dit artikel bevat nadere regels indien ten behoeve van een woningaanpassing grond moet worden aangekocht. De regels en aantallen vierkante meters zijn afkomstig uit publicaties van de VNG en zullen hieraan bij wijziging worden aangepast.

Artikel 15 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Dit artikel beperkt een financiële tegemoetkoming in de kosten woningaanpassing aan gemeenschappelijke ruimten tot de volgende voorzieningen:

-het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren - het aanbrengen van elektrische deuropeners - het aanbrengen van extra trapleuning(en) - aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het woongebouw - aanbrengen van drempelhulpen of vlonders - het aanbrengen van een extra trapleuning bij portiekwoningen - een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Het treffen van voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte kan leiden tot zeer dure voorzieningen. Dit is reden om het aantal voorzieningen te limiteren. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan afgeleid worden dat, indien de in gemeenschappelijke ruimte aan te brengen voorzieningen worden gelimiteerd en daar een redelijke onderbouwing voor gegeven wordt, verstrekking van de niet opgenomen voorzieningen achterwege kan blijven.

Artikel 16 Maximale aanpassingsbedrag woonwagen/woonschip in bepaalde situaties

Artikel 4.13 van de verordening beperkt het recht op woonvoorzieningen aan woonwagens en woonschepen in bepaalde situaties. Lid 2 van dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om in het onderhavige besluit een maximum vast te stellen aan de hoogte van financiële tegemoetkoming voor de betreffende woonvoorzieningen. Van deze bevoegdheid is door middel van dit artikel gebruik gemaakt.

Artikel 17 Niet toepassen primaat verhuizing

Dit artikel somt een aantal voorwaarden op waaraan voldaan moet zijn om het primaat van de verhuizing te kunnen toepassen. Is aan één van de voorwaarden niet voldaan dan blijft het primaat van de verhuizing buiten toepassing. In dat geval zal veelal een woonvoorziening in de vorm van (een financiële tegemoetkoming in de kosten van) een woningaanpassing moeten worden toegekend.

Afwijken van het primaat van de verhuizing is overigens ook mogelijk op grond van andere redenen dan welke genoemd worden in dit artikel. Zie in dit verband de toelichting op artikel 4.4 van de verordening.

Artikel 18 Maximaal aanpassingsbedrag bij bezoekbaar maken woning

Artikel 4.5 lid 5 van de verordening geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning te maximeren. Van deze bevoegdheid is door middel van dit artikel gebruik gemaakt.

Artikel 19 Hoogte financiële tegemoetkoming in kosten verwijderen van voorzieningen

Dit artikel bepaalt de hoogte van een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen. De financiële tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als de woning zonder het verwijderen van de voorzieningen niet verhuurbaar is.

Gelet op het specifieke karakter van de kosten wordt voor het verwijderen van voorzieningen in beginsel geen persoonsgebonden budget verleend.

Artikel 20 Minimum aanpassingsbedrag waarbij terugbetalingsverplichting

Op grond van artikel 4.20 van de verordening is de woningeigenaar bij verkoop binnen 5 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden verplicht tot terugbetaling van de meerwaarde die het gevolg is van de aanpassing woning, verminderd met de afschrijving indien die aanpassingskosten een door burgemeester en wethouders vast te stellen bedrag te boven gaan. In dit artikel is dit bedrag vastgesteld.

Artikel 21 Hoogte vermogensdrempel bouwkundige woningaanpassingen

Met ingang van 1 januari 2010 is ten aanzien van bouwkundige woningaanpassingen sprake van een vermogenstoets. Deze vermogenstoets heeft de functie van een toetredingsdrempel, analoog aan de inkomensdrempel voor vervoersvoorzieningen. Wanneer de in de woning gebonden overwaarde (verkoopwaarde minus aan de woning gebonden hypotheek) hoger is dan het in lid 1 genoemde bedrag, dan wordt de aanvraag in beginsel afgewezen. Voor de hoogte van het in lid 1 genoemde bedrag wordt aangesloten bij het bedrag aan vermogen gebonden in de woning dat in de Wet werk en bijstand maximaal is vrijgelaten, vermenigvuldigd met de factor 1,5. De vermogenstoets wordt alleen toegepast indien de kosten van de bouwkundige woonvoorziening hoger zijn dan het bedrag genoemd in lid 2 van dit artikel. Voor een toelichting op deze beleidskeuze wordt verwezen naar de toelichting op de Wmo-verordening.

Hoofdstuk 4 Vervoersvoorzieningen

Artikel 22 Vervoersvoorzieningen in natura dan wel persoongebonden budget

In dit artikel zijn de diverse verstrekkingsvormen van vervoersvoorzieningen geregeld. Niettemin staat de wens van de aanvrager centraal. De klant bepaalt de wijze waarop hij de voorziening wenst te ontvangen.

Uitgangspunt is dat een vervoersvoorziening in natura wordt geleverd door de leverancier waarmee het college een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten voor het verstrekken van voorzieningen. Dit kan ook een overeenkomst of een schriftelijk accoord zijn m.b.t. één specifieke voorziening. Het betreft de navolgende voorzieningen in natura (art. 5.1 sub b verordening):

  • 1.

    een al dan niet aangepaste auto;

  • 2.

    een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

  • 3.

    een scootermobiel;

  • 4.

    een ander verplaatsingsmiddel;

Het persoonsgebonden budget voor de hier genoemde vervoersvoorziening wordt als volgt vastgesteld:

  • §

    (lid 3 sub a) de voorziening kan door een contractleverancier in natura (bruikleen) worden geleverd: de bruto adviesprijs zoals gehanteerd door de contractleverancier, indien van toepassing inclusief de kosten van onderhoud en reparatie;

  • §

    (lid 3 sub b) de voorziening kan niet door een contractleverancier worden geleverd: het totaal van de kosten van de goedkoopst adequate voorziening, indien van toepassing incl. onderhoud en reparatie, zoals opgenomen in een offerte van een erkend bedrijf welke door het college moet worden geaccordeerd.

    Artikel 23 Hoogte financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget vervoersvoorzieningen

    Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkomingen of persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen. De opgenomen regels en bedragen zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

    De in het eerste lid genoemde financiële tegemoetkoming is alleen bestemd voor reizigers die afhankelijk zijn voor ‘Vervoer van kamer tot kamer’ en niet kunnen reizen op de tijden dat ‘Vervoer op maat’ beschikbaar is.

    Bij de bepaling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming zijn de volgende uitgangspunten in acht genomen:

    • 1.

      sinds maart 2002 is het vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dat de gemiddelde vervoersbehoefte 1500 tot 2000 kilometer per jaar bedraagt.

    • 2.

      gelet op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep omvat het lokaal verplaatsen in ieder geval, te rekenen vanaf de woning van de belanghebbende, een afstand van 15 tot 20 kilometer te zijn.

    • 3.

      een indicatie voor de hoogte van de onkostenvergoeding is gelet op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (LJN: BN0775), in het geval als het gaat om gebruik van eigen auto, € 0.37 per kilometer.

    • 4.

      Beschikbaarheidnorm: uitgangspunt is het aantal uren dat de stadsregiotaxi beschikbaar is voor vraagafhankelijk vervoer.

    Bij de berekening is uitgegaan van de van de volgende gegevens:

    • 1.

      1500 – 2000 KM is gemiddelde vervoersbehoefte. Het college dient, uitgaande van de reikwijdte van dit gemiddelde, de lokale norm te bepalen voor de lokale vervoersbehoefte.

    • 2.

      Bereik vervoersmogelijkheid: Vervoer op maat biedt vervoer alleen aan binnen de gemeentegrenzen. Vervoer op Maat voldoet dus niet geheel aan deze norm.

    • 3.

      1500 x € 0,37 = € 555; 1750 x € 0,37 = 647,50; 2000 x € 0,37 = € 740. Onze huidige vergoeding is maximaal € 530 (€ 265 forfaitair bedrag + € 265 o.b.v. declaraties).

    • 4.

      De Stadsregiotaxi rijdt 7 dagen per week, van 8.00 – 24.00 uur. Dat is 16 uur per dag. Op vrijdag- en zaterdagavond rijdt de taxi tot 02.00 uur. Totale beschikbaarheid Stadsregiotaxi voor collectief vraagafhankelijk vervoer is 116 uur per week.

    • 5.

      Vervoer op Maat is op werkdagen beschikbaar van 08.00 tot 20.00 uur. Dat is 12 uur per dag. Van deze 12 uur zijn er 4 uur per dag bestemd voor vaste ritten. Per werkdag is Vervoer op Maat dus 8 uur beschikbaar voor collectief vraagafhankelijk vervoer. De totale beschikbaarheid van Vervoer op maat per week is 40 uur. Uitgaande van de norm qua beschikbaarheid van de Stadregiotaxi blijkt Vervoer op maat voor 1/3 deel aan deze norm te voldoen.

    Gezien het beperkte bereik van Vervoer op maat kiest het college niet voor de norm van 1500 kilometer per jaar maar voor de norm van 1750 kilometer per jaar. 1750 X € 0,37 = € 647,50 per jaar. Dit bedrag is € 117,50 hoger dan de huidige maximale vergoeding. Gezien de beperkte beschikbaarheid van Vervoer op maat komt het college dan uit op een individuele vervoersonkostenvergoeding van 2/3 x € 647,50 = € 432 als maximale vergoeding, waarvan € 216 als forfaitair bedrag en eventueel € 216 aanvullend op basis van declaraties.

    In het tweede lid zijn nog enkele persoonsgebonden budgetten gemaximeerd. Voor wat betreft de vergoeding voor een aangepaste auto wordt aangesloten bij de Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen. Alleen de kosten boven de genormeerde prijs van een referentie-auto worden vergoed. Voor de vergoeding van begeleidingskosten wordt aangesloten bij de vergoeding op grond van de Wet Rea. Deze is neergelegd in de Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen welke periodiek in de Staatscourant wordt gepubliceerd.

    Voor de vergoeding van de kosten van een bruikleenauto of in bruikleen verstrekte gesloten buitenwagen wordt aangesloten bij de kilometervergoedingen op grond van de Wet Rea. Deze zijn neergelegd in de Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen die periodiek in de Staatscourant wordt gepubliceerd.

    Als de kosten van onderhoud en reparatie hoger zijn dan € 500,- per kalenderjaar dan dient vooraf toestemming te worden gevraagd aan het college. Wanneer de kosten zonder voorafgaande toestemming van het college desondanks zijn gemaakt, dan is de vergoeding nimmer hoger dan € 500,-.

    Het persoonsgebonden budget voor een aangepaste auto wordt vastgesteld op basis van de goedkoopst adequate voorziening zoals opgenomen in de offerte van een erkend aanpassingsbedrijf welke door het college moet worden geaccordeerd. Ook bij het pgb voor deze voorziening wordt slechts rekening gehouden met de kosten boven het normbedrag van een referentie-auto zoals gehanteerd door het UWV (Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen).

Hoofdstuk 5 Rolstoelen

Artikel 24 Gemaximeerde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget sportrolstoel.

Voor de kosten van een sportrolstoel wordt een gemaximeerde vergoeding verstrekt dan wel een persoonsgebonden budget. De financiële tegemoetkoming gaat uit van de werkelijke kosten tot ten hoogste het maximumbedrag. Het persoonsgebonden budget is gelijk aan het maximumbedrag. De persoon dient binnen dit maximum bedrag zorg te dragen voor een onderhoudscontract en een verzekering.

Artikel 25 Hoogte financiële tegemoetkoming dan wel persoonsgebonden budget voor rolstoel

Voor de aanschaf van een sportrolstoel is een forfaitair bedrag vastgesteld dat als toereikend wordt aangemerkt voor de aanschafkosten van een sportstoel, de kosten van gebruik, onderhoud en reparatie, alsmede accessoires. De aanvrager wordt geacht met dit bedrag tevens een onderhoudscontract en een adequate verzekering af te sluiten gedurende de gebruiksduur.

Voor zowel een financiële tegemoetkoming als een persoonsgebonden budget voor een rolstoel geldt als uitgangspunt dat deze niet hoger kunnen zijn dan de bruto adviesprijs gehanteerd door de contractleverancier.

De kosten van onderhoud, gebruik, reparaties en accessoires voor rolstoelen voor algemeen dagelijks gebruik worden volledig vergoed. In een pgb worden de kosten van een onderhoudscontract meegenomen. Uiteraard dient ook ten aanzien van deze kosten de noodzaak vast te staan en moet het gaan om de goedkoopst adequate voorzienig.

Onderhoudskosten die het gevolg zijn van oneigenlijk gebruik van en door de gebruiker aangebrachte modificaties aan de rolstoel komen niet voor vergoeding in aanmerking. Zie de toelichting op artikel 6.1 van de verordening. Een financiële tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud, gebruik, reparatie en accessoires op grond van dit artikel is niet aan de orde gedurende de eerste drie jaar na aanschaf van een sportrolstoel. Deze kosten worden geacht te zijn inbegrepen in het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 6 Bijzondere bepalingen met betrekking tot het persoonsgebonden budget

Artikel 26 Betaalbaarstelling persoonsgebonden budget

Als hoofdregel geldt dat een pgb wordt uitbetaald op een zodanige wijze dat de klant in staat wordt gesteld de voorziening waarvoor het pgb is verleend te regelen. Dit zal voor pgb´s voor bijvoorbeeld een woningaanpassing of een rolstoel betekenen dat deze ineens in zijn geheel worden betaald.

Gelet op het periodieke karakter van huishoudelijke hulp wordt het persoonsgebonden budget berekend en betaald in een bedrag per kwartaal. Het moment van uitbetaling van dit pgb is door het college vastgesteld op uiterlijk de 15e dag van de 1e maand van het kwartaal waarop het budget betrekking heeft.

Artikel 27 Verplichtingen verbonden aan het persoonsgebonden budget

Er kan geen misverstand over bestaan dat het budget dient te worden besteed voor het realiseren van de voorziening waarvoor het budget is toegekend. De omschrijving in de beschikking is hierbij bepalend. Ter behoud van een voorziening in de vorm van een hulpmiddel wordt de aanvrager geacht een verzekering tegen schade en diefstal af te sluiten. Dit geldt met name voor:

  • §

    woningaanpassingen (bouwkundig of niet bouwkundig);

  • §

    hulphond;

  • §

    vervoersvoorzieningen (auto, scootmobiel etc.);

  • §

    (sport)rolstoelen.

Daarnaast dient de budgethouder alle relevante wettelijke bepalingen rondom de privaatrechtelijke overeenkomst en belastingen in acht te nemen. Zo mag een budgethouder zijn hulp in de huishouding niet zwart betalen en dient hij alle wettelijke verplichtingen rondom het werkgeverschap na te leven. Daarnaast worden aan een pgb voor bijvoorbeeld een woningaanpassing eisen gesteld aan het bedrijf die de woningaanpassing realiseert.

Een bijzondere verplichting is de verplichting om een voorziening, welke middels een pgb is aangeschaft, in eigendom over te dragen aan de gemeente indien deze vóór afloop van de verwachte gebruiksduur niet meer daadwerkelijk wordt gebruikt. Dit is met name van belang indien een budgethouder overlijdt, terwijl de verwachte gebruiksduur van de voorziening nog niet is verstreken. In dat geval dient de gemeente middels een besluit tot beëindiging en terugvordering van de voorziening een financiële verplichting jegens de gemeente te creëren. Deze financiële verplichting gaat over op de erven, die daarmee eveneens verplicht worden de voorziening in eigendom over te dragen aan de gemeente.

Omdat in dit besluit geen uitputtende opsomming kan worden gegeven van alle verplichtingen, en deze verplichting zich door de tijd wellicht zullen ontwikkelen, is hier slechts een algemene opsomming gegevens van plichten die door het college aan een pgb worden verbonden. Deze verplichtingen dienen steeds in de beschikking te worden opgenomen. Een voorbeeld van een verplichting die op grond van 27 lid 5 van het besluit aan het pgb kan worden verbonden is het toestaan van een technische controle na afronding van een bouwkundige woningaanpassing.

Artikel 28 Beperking persoonsgebonden budget

In het verlengde van hetgeen reeds is bepaald in artikel 1.2 lid 2 sub i van de verordening wordt hier nogmaals een inperking geformuleerd ten aanzien van (specifiek) het persoonsgebonden budget. Zolang de normale gebruiksduur van een eerder toegekend pgb voor een voorziening nog niet is verstreken kan hiervoor niet opnieuw een pgb worden toegekend.

Uitzondering is het tenietgaan van de voorziening buiten toedoen van de belanghebbende (calamiteit) dan wel zodanige gewijzigde omstandigheden dat de voorziening aanpassing behoeft.

Artikel 29 Verplichtingen en verantwoording van het persoonsgebonden budget voor zorgvoorzieningen

Aan de verlening van een pgb voor zorgvoorzieningen is de verplichting verbonden om over de besteding hiervan, desgevraagd, verantwoording af te leggen. De gemeente zal in een uitvoeringsprotocol regelen op welke wijze steekproefsgewijs de besteding van deze pgb’s ter hand wordt genomen.

Om controle op de besteding van middelen mogelijk te maken wordt aan het budget de verplichting verbonden de nodige bescheiden te bewaren. De minimale bewaartermijn is drie jaar. De budgethouder hoeft de bescheiden eerst te overleggen nadat de gemeente hierom vraagt.

Hoofdstuk 7 Eigen bijdrage, eigen aandeel

Artikel 30 Opleggen van eigen bijdrage, eigen aandeel

Met ingang van 1 januari 2010 hanteert Heumen voor alle Wmo-voorzieningen een eigen bijdrage. Er is sprake van zowel een eigen bijdrage als een eigen aandeel. Beiden worden op dezelfde wijze berekend. De vaststelling en inning loopt via het CAK.

Een aanvrager jonger dan 18 jaar is geen eigen bijdrage verschuldigd. Dit vloeit voort uit de wet. Ook de ouders van een minderjarig kind waarvoor een voorziening is verleend hoeven geen eigen bijdrage te voldoen.

Wettelijke uitzondering is ook de rolstoel. Hiervoor mag geen eigen bijdrage worden opgelegd. Heumen trekt dit ook door naar de sportrolstoel.

Hoofdstuk 8 Advies en heronderzoek

Artikel 31 Gevallen waarin een deskundigenadvies moet worden ingewonnen

Dit artikel bepaalt in welke gevallen advies wordt gevraagd aan een deskundige. Er is geen wettelijke verplichting meer om advies te vragen. Niettemin acht het college het wenselijk om in een aantal situaties, ter waarborging van de positie van de aanvrager, extern advies te vragen.

Artikel 32 Heronderzoeken

Op grond van dit artikel voeren burgemeester en wethouders jaarlijks een heronderzoek uit naar het voortduren van het recht op, en de adequaatheid van de ingevolge de verordening verstrekte voorzieningen. Indien naar aanleiding van een heronderzoek blijkt dat er niet langer recht bestaat op de verstrekte voorzienig trekken burgemeester en wethouders het toekenningsbesluit in. Daarbij hoeft in beginsel geen overgangstermijn in acht genomen te worden.

Een bijzondere vorm van een dergelijk heronderzoek is een jaarlijkse “dienstverleningsgesprek” met de pgb-houder. Dit gesprek staat uitdrukkelijk niet in het teken van een controle van de besteding van het budget. Een plicht tot verantwoording wordt immers niet aan het pgb verbonden. Wel komt de vraag aan de orde of het persoonsgebonden budget nog steeds het juiste instrument is voor de belanghebbende ter compensatie van de beperkingen.

Artikel 33 Indexering

Bedragen in dit besluit worden, voor zover deze betrekking hebben op de hoogte van vergoedingen, jaarlijks geïndexeerd. De consumenten prijsindex (cpi) van het CBS is hiervoor leidend. Er worden in de praktijk echter verschillende berekeningsmethodes gehanteerd. Heumen sluit aan bij de methode van Schulinck. Voor een toelichting op deze methode, en de verschillen met de door de VNG gehanteerde methode wordt verwezen naar de algemene toelichting over de indexering in het Handboek Wmo van Schulinck.