Regeling vervallen per 01-03-2014

Wijzigingsverordening APV 21 september 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m 28-02-2014

Intitulé

Wijzigingsverordening APV 21 september 2010

Hoofdstuk

Wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Heusden

De raad van de gemeente Heusden;

Gezien het voorstel van het college van 17 augustus 2010;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Besluit vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening:

  • A

    Aan artikel 1:1 wordt toegevoegd, onder vervanging van de punt na onderdeel g. door een puntkomma, een onderdeel h. dat luidt: h. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • B

    Artikel 1:2 wordt als volgt gewijzigd:

    • 1.

      In het eerste lid wordt de zinsnede ‘na de dag waarop de aanvraag ontvangen is’ vervangen door: ‘na de datum van ontvangst van de aanvraag’.

    • 2.

      Toegevoegd wordt een derde lid, dat luidt: 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing, indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, artikel 2:12, artikel 4:11 of artikel 4:15.

  • C

    Artikel 1:4 wordt als volgt gewijzigd:

Toegevoegd worden een derde en vierde lid, die luiden:

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 2.22, lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing, indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, artikel 2:12, artikel 4:11 of artikel 4:15.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 2.25, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing, indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, artikel 2:12, artikel 4:11 of artikel 4:15.

  • D

    Artikel 1:6 wordt komt als volgt te luiden:

    • 1.

      De voorschriften van een vergunning of ontheffing kunnen worden gewijzigd:

      • a.

        Indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

      • b.

        Indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten ,opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming daarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

      • c.

        Indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

      • d.

        Indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

      • e.

        Indien de houder of diens rechtverkrijgende dit verzoekt.

    • 2.

      De vergunning of ontheffing kan geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken:

      • a.

        Indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

      • b.

        Indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten ,opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming daarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

      • c.

        Indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

      • d.

        Indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

      • e.

        Indien de houder of diens rechtverkrijgende dit verzoekt.

    • 3.

      In afwijking van tweede lid en in aanvulling op het bepaalde in artikel 2.33, lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht onder a en b, kan het bevoegd gezag, indien sprake is van een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, artikel 2:12, artikel 4:11 of artikel 4:15, de vergunning of ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken:

      • a.

        Indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

      • b.

        Indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming daarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

      • c.

        Indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen.

  • E

    Artikel 1:7 wordt als volgt gewijzigd:

Toegevoegd wordt een tweede lid, dat luidt:

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing, indien sprake is van een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, artikel 2:12, artikel 4:11 of artikel 4:15.

  • F

    In het eerste lid van artikel 2:11 wordt de zinsnede ‘zonder vergunning van het college’ vervangen door: ‘zonder vergunning van het bevoegd gezag’.

  • G

    In het eerste lid van artikel 2:12 wordt de zinsnede ‘zonder vergunning van het college’ vervangen door: ‘zonder vergunning van het bevoegd gezag’.

  • H

    Artikel 4:11 wordt als volgt gewijzigd:

    • 1.

      Het opschrift ‘Kapvergunning’ wordt vervangen door: ‘Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden’.

    • 2.

      In het eerste lid wordt de zinsnede ‘zonder vergunning van het college’ vervangen door: ‘zonder vergunning van het bevoegd gezag’.

    • 3.

      In het derde lid wordt de zinsnede ‘Het college kan in een openbaar bekend te maken besluit andere houtopstanden aanwijzen’ vervangen door: ‘het bevoegd gezag kan in een openbaar bekend te maken besluit andere houtopstanden aanwijzen’.

  • I

    Artikel 4:11a wordt als volgt gewijzigd:

    1.In het tweede lid wordt ‘het college’ vervangen door: ‘het bevoegd gezag’.

  • J

    Artikel 4:11c wordt als volgt gewijzigd:

    • 1.

      In het eerste lid wordt de zinsnede ‘overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen’ vervangen door: ‘overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen’.

    • 2.

      Het derde lid vervalt.

  • K

    Artikel 4:11d wordt als volgt gewijzigd:

    • 1.

      In het eerste lid wordt ‘het college’ vervangen door ‘het bevoegd gezag’.

    • 2.

      In het derde lid wordt ‘het college’ vervangen door ’het bevoegd gezag’.

  • L

    Artikel 4:11e wordt als volgt gewijzigd:

‘Het college’ wordt vervangen door ‘het bevoegd gezag’.

  • M

    Artikel 4:11f wordt als volgt gewijzigd:

    • 1.

      In het eerste lid wordt ‘het college’ vervangen door ‘het bevoegd gezag’.

    • 2.

      In het tweede lid onder c wordt ‘het college’ vervangen door ‘het bevoegd gezag’.

  • N

    Artikel 4:12 vervalt.

  • O

    Artikel 4:15 wordt als volgt gewijzigd:

    • 1.

      In het tweede lid wordt de zinsnede ‘zonder vergunning van het college’ vervangen door: ‘zonder vergunning van het bevoegd gezag’.

    • 2.

      In het derde lid onder f wordt ‘burgemeester en wethouders’ vervangen door: ‘het bevoegd gezag’.

    • 3.

      In het derde lid onder f wordt ‘het college’ vervangen door: ‘het bevoegd gezag’.

  • P

    Artikel 6:1 wordt als volgt gewijzigd:

Toegevoegd wordt een derde lid, dat luidt: Lid 3 Het gestelde in het eerste lid is voorts niet van toepassing op het bepaalde in artikel 2:11, artikel 2:12, artikel 4:11 en artikel 4:15.

  • Q

    Aanvragen om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:11, 2:12, 4:11 en 4:15, die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.

  • R

    Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 september 2010.

De voorzitter, De griffier,

drs. H.P.T.M. Willems Mw. drs. E.J.M. de Graaf

Toelichting

Toevoegen aan de toelichting (algemeen)

Algemeen

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van toepassing op de vergunning voor de aanleg of het veranderen van een weg (artikel 2:11), voor het maken van een uitweg naar de weg, het gebruiken maken van de weg voor het hebben van een uitweg of het verandering brengen in een bestaande uitweg naar de weg (artikel 2:12), het vellen van houtopstanden (artikel 4:11) en het op of aan een onroerende zaak maken of voeren van handelsreclame (4:15). De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo, de vergunning voor een uitweg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder e van de Wabo, de vergunning voor het vellen van houtopstanden in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wabo en de vergunning voor het maken of voeren van handelsreclame aan een onroerende zaak in artikel 2.2, eerste lid onder h en i van de Wabo .

De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij het College van Gedeputeerde Staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.

Zie verder ook de toelichting bij de artikelen 2:11, 2:12, 4:11 en 4:15 van deze verordening.

Diverse bepalingen in de APV dienen aangepast te worden aan de Wabo. Het inhoudelijk toetsingskader met betrekking tot de onder de Wabo vallende vergunningen en ontheffingen blijft ongewijzigd. Wel wijzigen hier en daar een aantal procedurebepalingen of worden de procedurebepalingen uit de Wabo onverkort van toepassing onder de hiervoor genoemde vergunningen, die onder de Wabo vallen.

Artikel 1:1

Toevoegen aan de toelichting op artikel 1:1, na de toelichting op onderdeel g. een toelichting op onderdeel h (bevoegd gezag):

In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wabo.

In de APV komt op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het college van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. De Wabo brengt hierin geen verandering.

Artikel 1:2

Toevoegen na de laatste alinea van de toelichting op artikel 1:2 (Opschorting van de termijn):

Wabo

De tekst van het eerste lid is in overeenstemming gebracht met die van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo. Inhoudelijk is er niets veranderd.

Het derde lid is toegevoegd, omdat artikel 3.9, tweede lid van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd. De wegaanlegvergunning (art 2:11), de uitwegvergunning (2:12), de kapvergunning (art 4:11) en de vergunning handelsreclame (4:14) vallen onder de Wabo.

De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning of ontheffing die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). De algemene indieningsvereisten staan in artikel 1.3 Mor, dat luidt als volgt:

Artikel 1.3     Indieningsvereisten bij iedere aanvraag

  • 1.

    In de aanvraag vermeldt de aanvrager:

  • a.

    de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

  • b.

    het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;

  • c.

    een omschrijving van de aard en omvang van het project;

  • d.

    een omschrijving van de aard en omvang van de gevolgen van het project voor de fysieke leefomgeving, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag;

  • e.

    indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van de gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

  • f.

    indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats.

  • 2.

    De aanvrager voorziet de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. Deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto’s of andere geschikte middelen.

  • 3.

    De aanvrager doet bij de aanvraag een gespecificeerde opgave van de kosten van de te verrichten werkzaamheden.

In Hoofdstuk 7 van de Mor staan nog bijzondere indieningsvereisten voor de uitwegvergunning en de kapvergunning.

Artikel 1:4

Een toelichting op artikel 1:4 invoegen:

Toegevoegd worden een derde en vierde lid, die luiden:

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 2.22, lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing, indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, artikel 2:12, artikel 4:11 of artikel 4:15.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 2.25, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing, indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, artikel 2:12, artikel 4:11 of artikel 4:15.

Er is een derde lid toegevoegd, omdat artikel 2.22, tweede lid van de Wabo bepaalt dat aan een omgevingsvergunning voorschriften kunnen worden verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven.

Er is een vierde lid toegevoegd, omdat artikel 2.25, eerste lid van de Wabo bepaalt dat de vergunninghouder er voor zorg draagt dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften worden nageleefd. In artikel 2.3 is verder bepaald dat het verboden is te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning.

De wegaanlegvergunning (art 2:11), de uitwegvergunning (2:12), de kapvergunning (art 4:11) en de vergunning handelsreclame (4:14) vallen onder de Wabo.

Artikel 1:6

Een toelichting op artikel 1:6 invoegen:

De wabo bevat enkele bepalingen, die de bevoegdheid tot het wijzigen van voorschriften van een vergunning of ontheffing en de bevoegdheid tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van een vergunning of ontheffing regelen.

Artikel 2.31, lid 1 onder e Wabo luidt als volgt:

Het bevoegd gezag wijzigt voorschriften van de omgevingsvergunning: e. voor zover deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, voor zover dat bij de betrokken verordening (d.i. APV) is bepaald.

Artikel 2.31, lid 2 onder d Wabo luidt als volgt:

Het bevoegd gezag kan voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen voor zover deze betrekking hebben op: d. een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening (d.i. APV).

Artikel 2:33, lid 2 luidt gedeeltelijk als volgt:

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover:

a.gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking

van de vergunning;

  • b.

    de vergunninghouder daarom heeft verzocht;

  • g.

    deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.

Gelet op deze bepalingen uit de APV is het noodzakelijk de gronden voor wijziging c.q. (gedeeltelijke) intrekking van toestemmingen enerzijds te beperken en anderzijds aan te vullen, voor zover het gaat om vergunningen en ontheffingen, die onder de Wabo vallen.

De wegaanlegvergunning (art 2:11), de uitwegvergunning (2:12), de kapvergunning (art 4:11) en de vergunning handelsreclame (4:14) vallen onder de Wabo.

Artikel 1:7

Een toelichting op artikel 1:7 invoegen:

Aan artikel 1:7 is een tweede lid toegevoegd, omdat artikel 2.23, eerste lid van de Wabo bepaalt dat in een omgevingsvergunning kan worden bepaald dat zij geheel of gedeeltelijk geldt voor een daarin aangegeven termijn.

De wegaanlegvergunning (art 2:11), de uitwegvergunning (2:12), de kapvergunning (art 4:11) en de vergunning handelsreclame (4:14) vallen onder de Wabo.

Artikel 2:6

Toevoegen aan het eind van de toelichting :

Wabo

Het verspreiden van gedrukte stukken valt niet onder de Wabo, ook niet als daar een element van handelsreclame in zit.

Artikel 2:11

Toevoegen aan de toelichting op artikel 2:11:

De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken.

De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 1.2 van de APV. Voor het aanleggen of veranderen van een weg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen.

In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 1.8 van deze verordening.

Artikel 2:12

Toevoegen aan het eind van de toelichting op dit artikel:

De vergunning voor het maken van een uitweg naar de weg, het gebruiken maken van de weg voor het hebben van een uitweg of het verandering brengen in een bestaande uitweg naar de weg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder e. van de Wabo. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken.

De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). Het gaat dan om de algemene indieningsvereisten uit artikel 1.3 van de Mor. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 1.2 APV. Voor het maken of veranderen van een uitweg zijn in de Mor geen aanvullende indieningsvereisten opgenomen.

In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 2:12, derde lid van deze verordening.

Artikel 2:56

Een toelichting op artikel 2:56 invoegen:

Op een vergunning- of ontheffingsstelsel voor alarminstallaties is de Wabo van toepassing. Omdat het artikel over alarminstallaties in de APV vervallen is, is hier geen regeling opgenomen.

Artikel 4:11

Na de toelichting op artikel 4:10 tot en met 4:12 kapvergunningstelsel wordt de volgende toelichting ingevoegd:

De vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Vaak zal naast de vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Natuurbeschermingswet of de Flora- en Faunawet nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. De Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet haken aan bij de Wabo. Er wordt dan dus één omgevingsvergunning verleend of geweigerd. De Boswet haakt echter niet aan bij de Wabo. Indien die van toepassing is, blijft dus een aparte vergunning vereist.

In de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) zijn indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning opgenomen. Naast een aantal algemene indieningsvereisten (zie daarvoor de toelichting bij artikel 1:2 van de model-APV) zijn er in artikel 7.3 van de Mor nog een aantal speciale indieningsvereisten voor het vellen van houtopstanden opgenomen. Dit artikel 7:3 luidt als volgt:

  • 1.

    In of bij de aanvraag om een vergunning met betrekking tot het vellen van houtopstand, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de wet, identificeert de aanvrager op de aanduiding als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van deze regeling, iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.

  • 2.

    In of bij de aanvraag als bedoeld in het eerste lid, vermeldt de aanvrager per genummerde houtopstand:

  • a.

    de soort houtopstand;

  • b.

    de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf;

  • c.

    de diameter in centimeters, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld;

  • d.

    de mogelijkheid tot herbeplanten, alsmede het eventuele voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten over te gaan.

Artikel 4:11c

Een toelichting op artikel 4:11c, derde lid invoegen:

Art. 4:11c, derde lid, vervalt gelet op het bepaalde in artikelen 6.1 Wabo. Die bepaling luidt:

Artikel 6.1

  • 1.

    Een beschikking krachtens deze wet treedt in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treedt een beschikking in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van:

  • a.

    een bezwaarschrift indien:

1°. het een beschikking betreft, inhoudende een omgevingsvergunning met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, g of h, of 2.2, eerste lid, onder a, b, c of g, of een wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning die betrekking hebben op

een activiteit als hiervoor bedoeld, of

2°. het bevoegd gezag dat heeft bepaald omdat gebruikmaking van de beschikking tot onomkeerbare gevolgen zou leiden;

  • b.

    een beroepschrift in gevallen waarin zij is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3.

    Indien in gevallen als bedoeld in het tweede lid, gedurende de daar bedoelde termijn bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid wordt de werking van een overeenkomstig artikel 3.9, derde lid, van rechtswege verleende vergunning opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, is verstreken

of, indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken de opschorting op te heffen. Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

5.Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, of een verordening als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten het tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing zijn in daarbij aangewezen categorieën gevallen.

Artikel 4:12

Toelichting invoegen:

Dit artikel bevatte de zogenaamde lex silencio positivo. De bepaling is sinds de inwerkingtreding van de Wabo overbodig geworden. Zoals onder 4:11 is vermeld, valt deze vergunning onder de Wabo. In artikel 3.9, derde lid van de Wabo is bepaald dat de vergunning van rechtswege is verleend overeenkomstig de aanvraag, als de beslis- en de eventuele verdagingstermijn zijn verstreken zonder besluitvorming.

Artikel 4:15

Toevoegen aan de toelichting op artikel 4:15:

Op een vergunnings- en ontheffingsstelsel voor handelsreclame aan gebouwen is de Wabo van toepassing.

Artikel 6:1

Toevoegen een toelichting op artikel 6:1:

Wabo

De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg (artikel 2:11), het maken of veranderen van een uitweg (artikel 2:12), voor het vellen van houtopstanden (artikel 4:11) en voor het voeren van handelsreclame aan onroerende zaken (artikel 2:15) vervallen bij inwerkingtreding van de Wabo. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2:11, 2:12, 4:11 of 4:15 van de APV.

Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met beide vergunningen. De strafbepalingen van de APV zijn er dus niet op van toepassing.

Daarom is een derde lid toegevoegd aan artikel 6:1.