Regeling vervallen per 01-04-2020

Gemeente Heusden - Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2019 (Wmo en Jeugd)

Geldend van 10-04-2019 t/m 31-03-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2019

Intitulé

Gemeente Heusden - Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2019 (Wmo en Jeugd)

De raad van de gemeente Heusden;

gelezen het voorstel van het college van Heusden van 26 februari 2019;

gelet op artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en gelet op artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 vierde lid van de Jeugdwet;

gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein;

overwegende dat de Wmo en Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke ondersteuning bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven en dat van hen verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

overwegende dat het noodzakelijk is om burgers te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen over de invulling van de plicht tot ondersteuning;

besluit:

vast te stellen de navolgende Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Heusden 2019

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Toepassing

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de Jeugdwet.

  • 2.

    In deze verordening wordt onder de niet-gedefinieerde begrippen verstaan wat daarmee in de Wmo en de Jeugdwet wordt bedoeld.

Artikel 2 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvraag: een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 van de Wmo óf een verzoek om toekenning van een individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet;

  • b.

    algemene voorzieningen: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning of een vrij toegankelijke voorziening zoals bedoeld in de Jeugdwet;

  • c.

    algemeen gebruikelijke voorzieningen: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten;

  • d.

    budgetplan: plan wat door de inwoner wordt opgesteld waarin wordt aangegeven op welke wijze er invulling wordt gegeven aan de afgesproken resultaten, waarin wordt gemotiveerd waarom de inwoner kiest voor een pgb en waarin de inwoner aantoont dat hij of zij een pgb kan beheren;

  • e.

    inwoner:

  • i.

    een cliënt als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo;

  • ii.

    een jeugdige of zijn ouders of pleegouders als bedoeld in artikel 1 van de Jeugdwet, voor zover de jeugdige (conform de Jeugdwet) woonplaats heeft in de gemeente Heusden.

  • f.

    collectieve maatwerkvoorzieningen: een voorziening die niet individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt;

  • g.

    formele ondersteuning: ondersteuning en zorg, uitgevoerd door een gekwalificeerd persoon die beroepsmatig of bedrijfsmatig werkzaam is in deze ondersteuning en zorg, wat blijkt uit de inschrijving van de KvK van hemzelf of de organisatie waarvoor hij werkzaam is;

  • h.

    informele ondersteuning: ondersteuning en zorg die volgens de definitie van formele hulp niet aan de voorwaarden van formele hulp voldoet;

  • i

    hulpvraag: een hulpvraag zoals bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo of de behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet;

  • j.

    kostprijs; de kosten die de gemeente heeft aan de toegewezen voorziening;

  • k.

    kwalitatief goede ondersteuning: ondersteuning die is gericht op het behalen van de resultaten die benoemd zijn in het persoonlijk plan en hiervoor effectief en efficiënt ingezet wordt, passend bij het ontwikkelperspectief;

  • l.

    maatwerkvoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo of een individuele voorziening als benoemd in de Jeugdwet;

  • m.

    ontwikkelperspectief: de inschatting van de mogelijkheden van de inwoner voor vooruitgang of verbetering van de situatie;

  • n.

    mantelzorger: iemand die langdurig, structureel en onbetaald zorgt voor iemand die zorg of ondersteuning nodig heeft, en met wie zij een persoonlijke relatie hebben;

  • o.

    melding: een melding als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de Wmo of een verzoek van een inwoner om hulp in het kader van de Jeugdwet;

  • p.

    ondersteuningsplan: plan dat door de inwoner en zorgaanbieder wordt opgesteld, waarin wordt aangegeven op welke wijze er invulling wordt gegeven aan de afgesproken resultaten;

  • q.

    onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo of een onderzoek naar aanleiding van een melding in het kader van de Jeugdwet;

  • r.

    pakket aan voorzieningen: de combinatie van alle vormen van ondersteuning die ingezet wordt om het gewenste resultaat te behalen; persoonlijk plan: plan dat door de inwoner en het college wordt opgesteld en ondertekend, waarin de afgesproken resultaten worden vastgelegd en de ondersteuning die daarvoor wordt ingezet;

  • s.

    pgb: een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo en in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet;

  • t.

    respijtzorg: tijdelijke voorziening voor belanghebbende of mantelzorger bij dreigende overbelasting van de mantelzorger;

  • u.

    schoon en leefbaar huis: maatwerkvoorziening die de inwoner ontvangt zodat de woning waarin de inwoner woont op orde en schoon is, conform de algemeen gebruikelijke hygiënische norm.

  • v.

    sociaal netwerk: de omgeving om de inwoner, zoals familie, kennissen, vrienden en buurtbewoners.

  • w.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • x.

    woning: een woning waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen wordt gedeeld.

  • y.

    zaak: een hulpmiddel, woningaanpassing of autoaanpassing die is toegekend op basis van de Wmo.

Artikel 3 Beschikbare voorzieningen

1. Er is een breed scala van algemene en voorliggende voorzieningen beschikbaar. Enkele voorbeelden zijn:

  • a.

    advies, voorlichting en trainingen;

  • b.

    opvoed- en opgroeiondersteuning;

  • c.

    jeugdgezondheidszorg;

  • d.

    mantelzorgondersteuning;

  • e.

    onafhankelijke cliëntondersteuning;

  • f.

    algemene daginvulling/daginloop,

  • g.

    poolvoorzieningen voor hulpmiddelen,

  • h.

    thuiszorgwinkels.

2. Het aanbod van algemene en voorliggende voorzieningen wordt aangevuld met maatwerkvoorzieningen, zoals:

  • a.

    pleegzorg en gezinshuizen;

  • b.

    jeugdbescherming, jeugdreclassering;

  • c.

    schoon en leefbaar huis;

  • d.

    hulpmiddelen;

  • e.

    begeleiding;

  • f.

    kortdurend verblijf, respijtzorg;

  • g.

    begeleid wonen;

  • h.

    beschermd wonen.

3. Het aanbod zoals genoemd in lid 1 en 2, is niet uitputtend en is aan verandering onderhevig. Verschuivingen van maatwerkvoorziening naar algemene of voorliggende voorziening is mogelijk.

Artikel 4 Mandaat toekennen voorzieningen

De daartoe gemandateerde professionals kennen namens het college maatwerkvoorzieningen toe.

Hoofdstuk 2 Integrale benadering

Artikel 5 Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een inwoner vormvrij bij het college worden gemeld en kan leiden tot een onderzoek.

  • 2.

    Het college informeert de inwoner voorafgaand aan het onderzoek over de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning en over de mogelijkheid tot het indienen van een eigen plan, het persoonlijk plan zoals genoemd in artikel 2.3.2 van de Wmo.

  • 3.

    Na melding wordt binnen 5 werkdagen contact gelegd, om een afspraak voor een gesprek in te plannen.

Artikel 6 Ondersteuning in spoedeisende situaties

In spoedeisende situaties treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatwerkondersteuning of maatregel, in afwachting van het onderzoek, of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.

Artikel 7 Onderzoek

1. Een gesprek kan deel uitmaken van het onderzoek en vindt waar mogelijk plaats bij de inwoner thuis. Het gesprek wordt gevoerd met de inwoner, dan wel met zijn of haar vertegenwoordiger. Waar nodig kunnen mensen uit het sociaal netwerk, mantelzorgers en/of cliëntondersteuner betrokken worden bij het gesprek.

2. Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de inwoner.

3. Voor het gesprek verschaft de inwoner of zijn of haar vertegenwoordiger aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

4. Het college informeert de inwoner over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

5. Het college onderzoekt samen met de inwoner het gewenste resultaat aan de hand van:

  • a.

    het eigen plan van de klant, de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkelingen van de inwoner en het probleem of de hulpvraag;

  • b.

    alle leefdomeinen zoals opgenomen in het persoonlijk plan en het ontwikkelperspectief van de inwoner;

  • c.

    het vermogen van de inwoner om zelf of met ondersteuning van het sociaal netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

  • d.

    de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening, waaronder een algemene of voorliggende voorziening;

  • e.

    de noodzaak om een maatwerkvoorziening toe te kennen;

  • f.

    de wijze waarop verschillende voorzieningen op elkaar afgestemd worden, eventueel in de vorm van een arrangement;

  • g.

    of er, met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de Wmo, een bijdrage in de kosten voor de inwoner van toepassing is;

  • h.

    de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de inwoner in begrijpelijke bewoording wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

6. Als het resultaat voldoende bekend is voorafgaand aan het onderzoek, kan het college in overleg met de inwoner, afzien van een gesprek.

Artikel 8 Verslag en aanvraag

1. Afhankelijk van de hulpvraag wordt samen met de inwoner een persoonlijk plan opgesteld, dan wel door de gemeente een beschikking opgemaakt.

2. In het persoonlijk plan wordt alle relevante informatie uit het onderzoek opgenomen, waaronder in ieder geval:

  • a.

    per leefdomein welke resultaten er behaald gaan worden en wat het ontwikkelperspectief is;

  • b.

    wat de inwoner zelf doet;

  • c.

    welke ondersteuning de inwoner krijgt van het sociaal netwerk;

  • d.

    welke ondersteuning de inwoner krijgt vanuit algemene en voorliggende voorzieningen;

  • e.

    welke maatwerkondersteuning er toegekend wordt en voor welk resultaat;

  • f.

    wat de toegekende maatwerkondersteuning kost;

  • g.

    of er een bijdrage in de kosten verschuldigd is.

3. Indien dit nodig is, wordt het persoonlijk plan aangevuld met bijbehorende bijlagen, zoals een ondersteuningsplan en/of budgetplan en/of Overeenkomst Persoonlijk Passend Pakket.

4. Het volledige persoonlijk plan, inclusief de door alle benodigde partijen ondertekende bijbehorende bijlagen, wordt ook door het college ondertekend.

5. De inwoner tekent het persoonlijk plan voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen 10 werkdagen wordt geretourneerd aan de gemeente.

6. Als de inwoner niet tekent voor akkoord, dient hij daarbij tevens aan te geven wat de reden is dat hij niet akkoord is en wordt hij gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken.

7. Een door alle partijen getekend persoonlijk plan geldt als besluit op de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

8. Het besluit op de aanvraag kan worden vastgelegd in een beschikking wanneer:

  • a.

    de inwoner hier specifiek om vraagt;

  • b.

    de inwoner gebruik wil maken van de mogelijkheid om bezwaar te maken;

  • c.

    de inwoner het de ondersteuning niet accepteert maar wel nodig heeft.

Artikel 9 Verstrekking

1. Voor het maken van een afweging of een maatwerkvoorziening nodig is, wordt nagegaan of de inwoner naar oordeel van het college:

  • a.

    de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs had kunnen vermijden;

  • b.

    op eigen kracht of met andere personen uit het sociaal netwerk of in de naaste omgeving het afgesproken resultaat geheel of gedeeltelijk kan bereiken;

  • c.

    met een algemene en/of voorliggende voorziening het afgesproken resultaat geheel of gedeeltelijk kan bereiken;

  • d.

    een maatwerkvoorziening nodig heeft om het afgesproken resultaat geheel of gedeeltelijk te bereiken.

2. Wanneer een maatwerkvoorziening verstrekt wordt, is dit de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening voor het bereiken van het afgesproken resultaat.

3. Een maatwerkvoorziening kan onderdeel uitmaken van een pakket aan voorzieningen.

4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekt voorziening technisch is afgeschreven, tenzij:

a. de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden

die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen;

  • a.

    de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten;

  • b.

    de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de beperkingen van de inwoner.

5. Voor de inzet van een maatwerkvoorziening voor een inwoner in de leeftijdscategorie 16-18 jaar zal er (minimaal een half jaar voor het bereiken van 18 jaar) gekeken worden naar een vervolgtraject na de 18e verjaardag.

6. Bij het toekennen van een maatwerkvoorziening kan gebruik worden gemaakt van de doelen en grondslagen zoals deze zijn opgenomen in de ‘beleidsregels prestatiebeschrijvingen en tarieven extramurale zorg, dagbesteding en vervoer, van de Nederlandse Zorgautoriteit.

7. Bij het toekennen van een maatwerkvoorzienig informeert het college inwoners of hun vertegenwoordigers in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

8. Een maatwerkvoorziening kan alleen ingezet worden voor kwalitatief goede ondersteuning die bijdraagt aan het gewenste resultaat en past bij het ontwikkelperspectief zoals is opgenomen in het persoonlijk plan.

9. Voor bepaalde voorzieningen kunnen nog aparte voorwaarden van kracht zijn, welke genoemd staan in deze verordening, nadere regels of in de betreffende wetten.

10. Een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd wonen, wordt verstrekt overeenkomstig de vigerende raadsverordening van de centrumgemeente Tilburg en de hierop gestoelde nadere regels en/of beleidsregels van de centrumgemeente Tilburg.

Artikel 10 Beschikking

1. In een beschikking wordt aangegeven welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en in welke vorm en hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in ieder geval in de beschikking vermeld:

  • a.

    het beoogde resultaat dan wel de toegekende voorziening;

  • b.

    de ingangsdatum;

  • c.

    de duur van de toekenning;

  • d.

    of er sprake is van een bijdrage in de kosten;

  • e.

    of er sprake is van terugvorderingsregels.

3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt aanvullend op het genoemde in lid 2 in ieder geval vermeld;

  • a.

    de globale hoogte van het pgb;

  • b.

    welke kwaliteitseisen gelden voor maatwerkvoorziening waaraan het pgb wordt besteed;

  • c.

    de wijze van verantwoording van het pgb.

Artikel 11 Maatwerkvoorziening via een pgb

1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet of artikel 2.3.6 van de Wmo.

2. Een pgb kan verstrekt worden als, op basis van het gesprek, het persoonlijk plan en het door de inwoner ingevulde budgetplan, is vastgesteld dat de inwoner, al dan niet met hulp uit het sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, en in staat is om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren.

3. Net als een maatwerkvoorziening in natura, moet een pgb ingezet worden voor kwalitatief goede ondersteuning die bijdraagt aan het gewenste resultaat en past bij het ontwikkelperspectief zoals is opgenomen in het persoonlijk plan.

4. De hoogte van een pgb:

  • a.

    wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat

  • b.

    het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken;

  • c.

    bedraagt voor formele ondersteuning niet meer dan 100% van de geldende gemeentelijke inkooptarieven in natura;

  • d.

    bedraagt voor informele ondersteuning een lager tarief dan voor formele hulp.

Artikel 12 Regels hoogte pgb

1. De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

a. een zaak; tot een maximum van 100% van de kostprijs van de zaak die de inwoner zou hebben ontvangen als deze in natura zou zijn verstrekt, rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

b. jeugdhulp

  • I.

    formele ondersteuning: op basis van 90% van het tarief per resultaat dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

  • II.

    ii. informele ondersteuning: op basis van 50% van het tarief per resultaat dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

  • III.

    iii. informele ondersteuning: op basis van een door het college vastgestelde tegemoetkoming.

c. schoon en leefbaar huis:

  • I.

    formele ondersteuning: op basis van 80% van het tarief per resultaat dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

ii. informele ondersteuning: op basis van een door het college vastgestelde tegemoetkoming.

d. begeleiding;

  • I.

    door een persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van 80% van het tarief per resultaat dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

  • II.

    ii. informele ondersteunigng: op basis van een door het college vastgestelde tegemoetkoming.

e. sportvoorziening; op basis van een door het college vastgesteld tarief voor een periode van 3 jaar;

f. verhuiskosten/bezoekbaar maken woning; tot een maximum van 100% van de kostprijs van de dienstverlening die de inwoner zou hebben ontvangen als deze in natura zou zijn verstrekt.

Artikel 13 Afwijzingscriteria

1. Het college kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening niet in behandeling nemen als zij vaststelt dat de inwoner geen gegevens verstrekt en niet meewerkt aan het onderzoek.

2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval geweigerd als het gewenste resultaat al is gerealiseerd vóór de melding.

3. Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt als;

a. de inwoner geen hoofdverblijf heeft in de gemeente Heusden;

b. er een adequate voorliggende voorziening is;

c. de gevraagde voorziening van de inwoner algemeen gebruikelijk is;

d. het gebruik van een voorziening voor de inwoner zelf of voor derden onveilig is of gezondheidsrisico’s met zich mee brengt;

e. er geen sprake is van aantoonbare meerkosten ten opzichte van een soortgelijke

voorziening voor inwoners zonder een beperking;

f. deze uitsluitend therapeutische doeleinden heeft.

4. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b.

    voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

  • c.

    indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

  • d.

    indien de inwoner niet is verhuisd naar de met zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

5. Het college kan een pgb weigeren indien aan de inwoner in de afgelopen toekenningsperiode, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een pgb is verleend en waarbij door de inwoner niet is voldaan aan de voorwaarden van het pgb.

6. Het college verstrekt geen pgb voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV).

7. Het college verstrekt geen pgb als het persoonlijk plan niet is aangevuld met een door de inwoner opgesteld budgetplan.

Artikel 14 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

1. Een inwoner doet aan het college op verzoek, of direct uit eigen beweging, mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over het gebruik maken van een bepaalde voorziening.

2. In aanvulling op artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en op basis van artikel 2.3.10 van de Wmo, kan het college een beslissing over een maatwerkvoorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de inwoner niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening niet langer toereikend is;

  • d.

    de inwoner niet langer voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening, waaronder de voorwaarden voor kwalitatief goede ondersteuning;

  • e.

    de inwoner de maatwerkvoorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het bestemd is.

3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid onder a heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene(n) die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft/hebben verschaft, geheel of gedeeltelijk de geldwaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening.

4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling, of binnen de termijn waarvoor het is toegekend, niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

5. In geval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden ingenomen en kan de toekenning worden beëindigd.

Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen Wmo

Artikel 15 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college kan maatschappelijke ondersteuning als collectieve- en individuele maatwerkvoorziening verlenen waarbij een collectieve maatwerkvoorziening voor gaat op een individuele maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Hulpmiddelen en woningaanpassingen worden alleen verstrekt als deze langdurig, in principe voor minimaal zes maanden, noodzakelijk zijn.

Artikel 16 Criteria woonvoorziening

  • 1.

    Bij het berekenen van de vergoeding voor een woonvoorziening, kan rekening worden gehouden met de normale afschrijving zoals die geldt bij reguliere vervanging.

  • 2.

    Als uit onderzoek blijkt dat, als er geen sprake zou zijn geweest van de beperking, er toch op basis van afschrijving, een defect of uit veiligheidsoverweging, een noodzaak zou zijn voor een renovatie van badkamer of keuken, wordt de toe te kennen voorziening beperkt tot de kosten die direct te relateren zijn aan de beperking.

  • 3.

    Als uit onderzoek blijkt dat een woningvoorziening voor jeugdige noodzakelijk is en er sprake is van co-ouderschap, kan een woonvoorziening toegekend worden voor beide woningen van de ouders, mits beide ouders binnen de gemeente wonen.

  • 4.

    Het college kan, op basis van nader te bepalen regels, een woonvoorziening toekennen voor een mantelzorgwoning.

Artikel 17 Bijdrage in de kosten

1. Een inwoner kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn:

  • a.

    voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een pgb;

  • b.

    voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde onafhankelijke cliëntondersteuning.

2. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

3. De bijdrage in de kosten is verschuldigd zolang de inwoner gebruik maakt van de maatwerkvoorziening of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt en is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de inwoner en zijn of haar echtgenoot.

4. De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 17,50 per bijdrageperiode voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

5. Inwoners met een inkomen waarmee zij in aanmerking komen voor de HeusdenPas, worden vrijgesteld van een eigen bijdrage.

6. Het college bepaalt bij nadere regeling:

  • a.

    voor welke maatwerkvoorzieningen de inwoner een bijdrage verschuldigd is;

  • b.

    door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid van de Wmo, de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld en geïnd.

7. Het college kan bij nadere regeling bepalen:

  • a.

    voor welke algemene voorzieningen de inwoner een bijdrage verschuldigd is;

  • b.

    wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is;

  • c.

    voor welke groep personen op de bijdrage voor een algemene voorziening een korting geldt.

Artikel 18 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van inwoners in de gemeente bestaat.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 19 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten door:

  • a.

    het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de inwoner;

  • b.

    het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

  • c.

    erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot kwalitatief goede ondersteuning en de deskundigheid van beroepskrachten.

3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de inwoner ter plaatse controleren van de geleverde maatwerkvoorzieningen.

4. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de pgb’s.

Artikel 20 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo en artikel 2.11 van de Jeugdwet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

  • a.

    een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

  • b.

    een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

i. een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

ii. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a.

    overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wmo en

  • b.

    rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wmo, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

  • a.

    de kosten van de beroepskracht;

  • b.

    redelijke overheadkosten;

  • c.

    kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • d.

    reis en opleidingskosten;

  • e.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • f.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Hoofdstuk 5 Klachten, medezeggenschap, inspraak en waardering

Artikel 21 Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van inwoners ten aanzien van de totale dienstverlening.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van lid 1 door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 22 Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders en inwoners die lid zijn van het door hen in leven geroepen medezeggenschapsorgaan, dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van inwoners over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van lid 1 door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 23 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval inwoners of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college heeft hiervoor nadere regels vastgesteld in de ‘Verordening Wmo-adviesraad 2012’.

Hoofdstuk 6 Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 24 Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de inwoner afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25 Overgangsrecht

  • 1.

    Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening Wmo en jeugdhulp 2018 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen of er door het college een nieuw onderzoek is uitgevoerd.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Wmo en jeugdhulp 2018, waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening Wmo en jeugdhulp 2018.

  • 3.

    Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Wmo en jeugdhulp 2018, geschiedt op grond van de Verordening Wmo en jeugdhulp 2018 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 4.

    Van het in lid 2 en lid 3 gestelde kan ten gunste van de inwoner worden afgeweken.

Artikel 26 Intrekking en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 april 2019.

  • 2.

    Tegelijk met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de ‘Verordening Wmo en jeugdhulp 2018’ ingetrokken.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 2 april 2019.

De griffier,

mw. drs. F.E.H.M. Backerra

TOELICHTING VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING EN JEUGDHULP GEMEENTE HEUSDEN 2019

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Toepassing

De wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de Jeugdwet schrijven voor dat het college moet zorgdragen voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt volgens de Wmo verstaan:

  • 1.

    het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

  • 2.

    het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de leefomgeving;

  • 3.

    het bieden van beschermd wonen en opvang.

Onder jeugdhulp wordt in de jeugdwet het volgende verstaan:

  • 1.

    ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;

  • 2.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3.

    het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.

In het beleidsplan ‘Beleidskader Transitie Sociaal Domein Heusden’ is vastgelegd hoe de gemeente invulling geeft aan deze opdracht. Naast dit beleidsplan, moet de gemeenteraad bij verordening een aantal zaken regelen die noodzakelijk zijn om de wet en het beleidsplan uit te kunnen voeren. In de Verordening Wmo en jeugdhulp gemeente Heusden 2019, worden deze zaken geregeld.

Artikel 2 Begrippen

b. algemene voorziening; het gaat hier om een voorziening of maatregel die normaal in de

maatschappij aanwezig en beschikbaar is en door iedereen die daar behoefte aan heeft op eenvoudige wijze te krijgen of te gebruiken is, dus zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure.

c. algemeen gebruikelijke voorziening; het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de inwoner, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Bij de beoordeling of sprake of de inwoner over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad, kunnen de volgende criteria een rol spelen:

- Is de voorziening gewoon te koop?

- Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

- Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?

e. inwoner; voor wat betreft de definities van jeugdige, ouder, pleegouder en woonplaats wordt verwezen naar de jeugdwet. Hierin zijn de onderstaande definities opgenomen.

- jeugdige: persoon die:

1°. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;

2°. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of;

3°. de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van deze wet:

– is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;

– vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of

– is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

- ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

- pleegouder: persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt en daartoe een pleegcontract als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder;

- woonplaats:

1°. woonplaats als bedoeld in titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

2°. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;

3°. ingeval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag;

4° ingeval de jeugdige de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: de woonplaats van de jeugdige, bedoeld in artikel 10 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

f. collectieve maatwerkvoorziening; tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (CVV) het meest duidelijke voorbeeld.

j. kostprijs; hier gaat het om de kosten die de gemeente maakt voor de betreffende voorziening, waarin eventuele kortingen die de gemeente krijgt, meegenomen mogen worden.

o. mantelzorger; het gaat hier om mensen die mantelzorg verlenen aan inwoners uit onze gemeente.

p. melding; iedereen kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de inwoner de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de inwoner zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen. Indien een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.

x. voorliggende voorziening; voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen , algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

y. woning; onder een woning wordt een zelfstandige woonruimte, bestemd en geschikt voor

permanente bewoning, verstaan. Dat blijkt in ieder geval uit het hebben van een eigen toegang en dat geen wezenlijke woonfuncties met andere woningen worden gedeeld. Een woonschip of een woonwagen kan ook als woning worden aangemerkt. Verder geldt voor een woning wat daar naar algemeen maatschappelijk aanvaarde maatstaven onder wordt verstaan. Een woning voldoet (minimaal) aan het niveau van sociale woningbouw, hetgeen betekent dat de woning moet zijn voorzien van een woonkamer, een keuken, inpandige sanitaire ruimten (badkamer en toilet) en voldoende slaapkamers voor alle gezinsleden. Een woning waarin een inwoner woonachtig is en waarvoor hij beschikt over een persoonlijke gedoogverklaring wordt gelijkgesteld met een woning die bestemd en geschikt is voor permanente bewoning.

Artikel 3 Beschikbare voorzieningen

Dit artikel geeft voorbeelden van de door het college te verlenen maatwerkvoorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen in de vorm van algemene en voorliggende voorzieningen. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene en voorliggende voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene of voorliggende voorziening. Hier kunnen inwoners gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben.

De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning (ofwel maatwerkondersteuning) zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld moeten worden of de inwoner deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Artikel 4 Mandaat toekennen voorzieningen

In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Het college van Heusden heeft in de vergadering van 8 december 2015 besloten om de manager van Bijeen mandaat te verlenen, met de bevoegdheid van ondermandaat aan aangewezen personen binnen het mandaatteam van Bijeen, voor de verstrekking van een maatwerkondersteuning in het kader van het sociaal domein en binnen de vastgestelde beleids- en financiële kaders.

Hoofdstuk 2 Integrale benadering

Artikel 5 Melding

De inwoner doet een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, de hulpvraag. De melding is niet gebonden aan een vorm of locatie. De melding kan elektronisch of telefonisch worden gedaan en zowel op het gemeentehuis als bijvoorbeeld op locatie. De melding kan door of namens de inwoner worden gedaan, wat betekent dat ook iemand uit de omgeving van de inwoner als vertegenwoordiger kan optreden.

In lid 2 worden de verplichtingen voor het college opgenomen. Het college moet een inwoner melden dat deze een eigen plan (persoonlijk plan zoals genoemd in artikel 2.3.2 van de Wmo) kan indienen en dat deze recht heeft op onafhankelijke cliëntondersteuning (zoals opgenomen in artikel 2.2.4 lid 1a van de Wmo).

Artikel 6 Ondersteuning in spoedeisende situaties

Het gaat in dit artikel bijvoorbeeld over situaties waar de veiligheid van inwoners in het geding is. In dat soort gevallen kan er direct de benodigde ondersteuning ingezet worden.

Artikel 7 Onderzoek

Het onderzoek vormt de kern van de procedure. Het gesprek wordt in de Wmo of Jeugdwet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en inwoner plaatsvindt. Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht.

Het tweede en derde lid dienen ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat inwoners niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien.

Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek. In lid 5 wordt beschreven welke zaken tijdens het onderzoek in ieder geval aan bod moeten komen. Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het zesde lid). Het kan bijvoorbeeld om een inwoner gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 8 Verslag en aanvraag

Dit artikel is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Er wordt geborgd dat altijd een verslag in de vorm van een persoonlijk plan wordt opgemaakt en wat er ten minste in het plan opgenomen moet zijn. De gemeente moet aan de inwoner een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekken om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de inwoner. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.

De gemeente kan de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek gebruiken als een met de inwoner overeengekomen plan voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de inwoner dit plan ondertekenen. Om snel te kunnen handelen is een termijn van 10 werkdagen genoemd voor de ondertekening van het plan. In sommige gevallen, wanneer ook de zorgaanbieder betrokken is bij de concrete invulling van het plan, en/of wanneer er sprake is van een pgb dient het persoonlijk plan aangevuld te worden met het ondersteuningsplan en/of budgetplan

In Heusden is er gekozen om vanaf 1 januari 2015 zoveel mogelijk beschikkingsvrij te gaan werken. Dit wil zeggen dat een beschikking alleen wordt afgegeven wanneer de inwoner hier zelf om vraagt of wanneer er geen overeenstemming bereikt wordt tussen de inwoner en de medewerker van het wijkteam. Als de inwoner en de medewerker van het wijkteam het eens zijn over het ondersteuningsaanbod voor de inwoner en de inwoner dus niet van plan is bezwaar te maken, heeft een beschikking uit het oogpunt van rechtsbescherming geen toegevoegde waarde. Wanneer een inwoner later toch terug komt op het door hem of haar geaccepteerde ondersteuningsaanbod, kan contact worden opgenomen en zal opnieuw een gesprek plaatsvinden.

Artikel 9 Verstrekking

In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in de Wmo is opgenomen uiteengezet. De nadruk ligt op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen.

In het eerste lid wordt onder andere aangegeven dat het niet de bedoeling is dat de gemeentelijke overheid algemeen gebruikelijke voorzieningen verstrekt. De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de inwoner ziet op het beantwoorden van de vraag of de inwoner over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen: Is de voorziening gewoon te koop? Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht? Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen? Ook in situaties waarin sprake is van risicosfeer kan het college de aanvraag om een maatwerkvoorziening weigeren. Dit kan ook in situaties waarbij de inwoner, voorafgaand aan de melding dan wel de aanvraag, al de gevraagde maatwerkvoorziening heeft gerealiseerd.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Wel is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

Een aanvraag kan geweigerd worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de inwoner verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een inwoner een rol spelen. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien vervolgens bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Artikel 11 Maatwerkvoorziening via een pgb

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de Wmo en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet een pgb verstrekken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliёnt dit gemotiveerd vraagt. In dat geval dient de inwoner, door middel van een budgetplan, duidelijk te maken waaraan het pgb besteed gaat worden en dat de inwoner in staat is om alle rechten en plichten verbonden aan het pgb uit te voeren.

In het derde lid wordt vastgelegd dat voor een pgb voldoende moet zijn om een adequate voorziening te bekostigen en dat het niet meer bedraagt dan de kostprijs. Ook is vastgelegd dat voor een pgb dat wordt ingezet binnen het sociaal netwerk, een lager tarief wordt vastgesteld. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

Artikel 12 Regels hoogte pgb

Gemeenten hebben de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Hoe deze tarieven worden berekend, staat weergegeven in dit artikel.

In artikel 12.1 staat onder b weergegeven hoe de pgb-tarieven voor jeugdhulp worden berekend. Hierbij staan twee methoden om het pgb-tarief voor informele ondersteuning te berekenen. Dit heeft te maken met het feit dat jeugdhulp op twee manieren ingekocht kan zijn. Een deel van de jeugdhulp kan ingekocht zijn door middel van resultaatfinanciering en een deel door middel van PxQ (een vaste prijs per eenheid, uur/dagdeel/dag). De pgb-tarieven voor informele hulp worden verschillend berekend. Voor jeugdhulp die is ingekocht door middel van resultaatgerichte financiering, wordt het informeel pgb-tarief berekend op basis van 50% van het tarief per resultaat dat hiervoor wordt gehanteerd door de gecontracteerde zorgaanbieder. Voor jeugdhulp die ingekocht is door middel van PxQ is er een vast tarief per eenheid (uur/dagdeel/dag) vastgesteld.

Artikel 13 Afwijzingscriteria

Een voorbeeld van het in lid 2 weergegeven afwijzingscriterium is als een inwoner zelf particuliere hulp heeft geregeld voor de schoonmaak van de woning, maar deze in wil ruilen voor ondersteuning vanuit de Wmo. In dat geval is met de particuliere hulp het gewenste resultaat al gerealiseerd. Hetzelfde geldt als ouders zelf dyslexiediagnose of kindercoaching hebben geregeld maar voor (een deel van) de kosten een aanvraag doen voor jeugdhulp. Ook dan is het gewenste resultaat al gerealiseerd en is er geen compensatieplicht.

Artikel 14 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Van inwoners wordt verwacht dat ze een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het doorgeven van wijzigingen in de situatie, die ook van invloed zijn op de ondersteuning die zij ontvangen. Die eigen verantwoordelijkheid geld ook bij besteding van een toegekend pgb. In dit artikel zijn ook de plichten die daaraan verbonden zijn opgenomen. Zo is geconcretiseerd welke termijn is verbonden aan de besteding van het persoonsgebonden budget. Dit dient de rechtszekerheid en voorkomt de situatie waarin het recht oneindig open zou moeten staan. In lid 6 wordt het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) uitgesloten van een pgb. Dit omdat de uitvoering van deze maatwerkondersteuning alleen in de vorm van zorg in natura mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen Wmo

Artikel 16 Criteria woonvoorzieningen

Bij woonvoorzieningen gelden wat aanvullende criteria. In het eerste lid van dit artikel wordt vastgelegd dat er bij het vaststellen van de hoogte van een vergoeding, rekening kan worden gehouden met de normale afschrijving. Een badkamer of keuken die al op leeftijd is en toe is aan vervanging, hoeft niet geheel op kosten van de Wmo aangepast te worden. In lid twee van dit artikel wordt nader ingegaan op deze algemene gebruikelijkheid. Bij de afweging of iets algemeen gebruikelijk is zal de volgende vraag gesteld moeten worden: zou een gezond persoon in, grofweg, dezelfde situatie de keuken of badkamer ook renoveren. Daarbij moet gekeken worden wat gangbaar is in de maatschappij voor een persoon als inwoner zonder beperkingen (wat behoort tot het gangbare bestedingspatroon van een persoon als inwoner). Het is daarbij niet vreemd dat een badkamer na verloop van tijd wordt gerenoveerd, daarvoor hoeft niet altijd iets kapot of niet meer functioneel te zijn.

De crux zit dus, zoals zo vaak in de Wmo, in het onderzoek naar de feiten en omstandigheden van het geval en de motivatie van het besluit. Er kan nooit in zijn algemeenheid gezegd worden dat renovatie een badkamer, ouder dan 20 jaar, algemeen gebruikelijk is.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 19 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 20 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Hoofdstuk 6 Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 24 Nadere regels en hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo en in de Jeugdwet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid te zake niet aangepast zou moeten worden.

Ondertekening