Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatregelenverordening WWB ISD Bollenstreek 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Maatregelenverordening WWB ISD Bollenstreek 2013

De raad van Hillegom;

gelezen het voorstel van het college van B&W van Hillegom van d.d. 8 januari 2013;

gelet op de Gemeenschappelijke Regeling van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Hillegom, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen;

gelet op artikel 147 Gemeentewet en artikel 8 lid 1 aanhef en onderdeel d en artikel 36 van de Wet werk en bijstand:

besluit

vast te stellen de volgende:

Maatregelenverordening WWB ISD Bollenstreek 2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen.

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: Wet werk en bijstand;

b. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de

wet;

c. bijstand: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet;

de aan de jongere verstrekte bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 van de wet, voor zover zij recht hebben op die bijzondere bijstand;

Voor zelfstandigen die een Bbz-uitkering ontvangen of hebben ontvangen wordt onder bijstandsnorm verstaan de norm die op grond van artikel 78f van de wet op hen van toepassing is.

d. maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

e. het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de

Intergemeentelijke sociale dienst Hillegom, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen.

f. belanghebbende: persoon, bedoeld in artikel 1:2 eerste lid van de

Algemene wet bestuursrecht;

g. benadelingsbedrag: het bedrag bedoeld in artikel 58 lid 4 van de wet;

h. jongere: een meerderjarig persoon jonger dan 27 jaar.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

1. Het dagelijks bestuur legt overeenkomstig deze verordening een maatregel op als een belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, dan wel dan wel de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en de Wet  structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen - met uitzondering van de inlichtingenplicht o.g.v. artikel 17 eerste lid van de wet en artikel 30 c tweede en derde lid Wet SUWI - niet of onvoldoende nakomt, dan wel de verplichtingen die in de beschikking tot toekenning, wijziging of voortzetting van de bijstand zijn opgenomen niet, of onvoldoende nakomt, en wanneer een belanghebbende zich jegens het dagelijks bestuur zeer ernstig misdraagt.

2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Horen van belanghebbende

1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien

a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het dagelijks bestuur om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet, of artikel 38, tweede lid, van het Bbz; of

d. het  dagelijks bestuur het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 4 Berekeningsgrondslag

1. De maatregel wordt toegepast op de bijstand.

2. De maatregel kan  worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

3. In afwijking van lid 1 kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de wet, met dien verstande dat de verlaging niet meer kan bedragen dan de bijstand waarop belanghebbende recht zou hebben gehad indien er geen grond voor verlaging van de bijzondere bijstand zou zijn geweest.

4. In afwijking van lid 1 kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand voor  premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor levensonderhoud krachtens de Bbz ontvangen of hebben ontvangen.

Artikel 5 Het besluit tot het opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld

1. De reden van de maatregel

2. De duur van de maatregel

3. Het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd

4. Indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardmaatregel

Artikel 6 Waarschuwing of afzien van het opleggen van een maatregel

1. Het dagelijks bestuur kan bij een maatregelwaardige gedraging volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien sprake is van een gedraging als bedoeld in artikel 10 leden 1 en 2 tenzij het niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 24 maanden, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

2. Het dagelijks bestuur ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. de gedraging meer dan 12 maanden voor constatering van die gedraging door het dagelijks bestuur heeft plaatsgevonden.

3. Het dagelijks bestuur kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende reden en aanwezig acht.

4. Indien het dagelijks bestuur afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen,wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

3. In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, de maatregel worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die uitkering.

4. Een maatregel wordt opgelegd voor de duur van een kalendermaand, tenzij in deze verordening een afwijkende termijn is opgenomen.

5. Het besluit, inhoudende een verlaging van meer dan 3 maanden wordt door het dagelijks bestuur eens per drie maanden heroverwogen voor zolang deze uitkering duurt.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

1. Indien sprake is van het niet of niet behoorlijk nakomen van meer dan één verplichting, als bedoeld in de navolgende artikelen en het niet nakomen van deze verplichtingen voorkomt uit één gedraging, wordt slechts één maatregel opgelegd bij verschil die uit de hoogste categorie.

2. Indien sprake is van het niet of niet behoorlijk nakomen van meer dan één verplichting, als bedoeld in de navolgende artikelen en het niet nakomen van deze verplichtingen voorkomt uit verschillende gedragingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

Artikel 9 Recidive

1. De duur of hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging op grond waarvan dezelfde of een zwaardere maatregel wordt opgelegd.

2. Een besluit tot afzien van een maatregel op grond van dringende redenen,als bedoel in artikel 6 lid 3 alsmede  een besluit om een waarschuwing te geven als bedoeld in artikel 6 lid 1 zijn  geen besluiten waarbij een maatregel is opgelegd als bedoeld in lid 1.

Hoofdstuk 2 Schending van de verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en tegenprestatie

Artikel 10 Tekortschieten in het naleven van de arbeidsverplichtingen en de tegenprestatie

1. De bijstand wordt gedurende 1 maand met 15% verlaagd indien belanghebbende: zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf of het niet tijdig verlengen daarvan.

2. De bijstand wordt gedurende 1 maand met 30% verlaagd indien:

a. belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerd arbeid te verkrijgen;

b. belanghebbende niet of onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling;

c. er anderszins sprake is van een gedraging die de inschakeling in arbeid belemmert.

3. De bijstand wordt gedurende 1 maand met 50% verlaagd indien:

a. belanghebbende niet of in onvoldoende mate gebruik maakt van een door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder b en artikel 10, eerste lid van de wet;

b. belanghebbende niet of in onvoldoende mate de door het dagelijks bestuur opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder c van de wet naar vermogen verricht;

c. de jongere  in de 4 weken na melding en registratie bij het UWV-werkbedrijf niet of in onvoldoende mate inspanningen doet om algemeen geaccepteerde arbeid en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen en de jongere niet wordt uitgesloten van het recht op bijstand;

d. de jongere  in onvoldoende mate meewerkt aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet.

4. De bijstand wordt gedurende 1 maand met 100% verlaagd indien:

a. belanghebbende  algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaard;

b. sprake is van door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Hoofdstuk 3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1. Een maatregel wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet,  wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op (bijzondere)bijstand.

2.  Als tekort schietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, bedoeld in het eerste lid, wordt mede gerekend het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid en het onvoldoende trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de periode voorafgaande aan de bijstandsverlening.

3. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op:

a. 100 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een periode van korter dan 6 maanden;

b. 100 procent van de bijstandsnorm gedurende  2 maanden bij een periode van langer dan 6 maanden;

c. 100%van de bijstandsnorm  gedurende 3 maanden indien belanghebbende  geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht. Deze maatregel bedraagt 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand en vervolgens 20% van de bijstandsnorm gedurende de 2 daaropvolgende maanden indien belanghebbende één of meer ten laste komende kinderen heeft.

4. De maatregel, bedoeld in het tweede lid, wordt overeenkomstig het gestelde in het derde lid sub a en b vastgesteld voor zover de gedraging betrekking heeft op het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid en op 60% gedurende een maand indien sprake is van onvoldoende trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

5. De afstemming op grond van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in dit artikel laat onverlet de mogelijkheid de bijstand tevens te verstrekken in de vorm van een geldlening, zoals bedoeld in artikel 48, tweede lid, van de wet.

Artikel 12 Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 55 WWB en 38 eerste lid Bbz zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen wordt een maatregel opgelegd van 60% van de norm gedurende 1 maand.

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het dagelijks bestuur of zijn medewerkers onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van

a. 60 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij verbaal geweld;

b. 100 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij (dreigend) fysiek geweld en/of vernielingen.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 14 Inwerkingtreding en toepassing

1. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 in werking de dag volgend op zijn bekendmaking

2. Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de maatregelenverordening WWB ISD Bollenstreek 2012 ingetrokken.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening WWB  ISD Bollenstreek 2013.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Hillegom van 7 februari 2013.
De voorzitter;
J. Broekhuis
De griffier;
drs. P.M. Hulspas-Jordaan

Bijlage Bijlagen

Toelichting op de Maatregelenverordening WWB ISD Bollenstreek 2013

Artikelgewijze toelichting op de Maatregelenverordening WWB ISD Bollenstreek 2013